Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 289]
| |
'Vooral de verzen uit de crisis-periode 1893-1896... behooren tot de meest typische zwaarmoedigheidsverzen, die de Nederlandsche letterkunde kent' (blz. 151). '...Woluwe-dal, het meest-typisch classieke natuurgedicht dat ik in onze moderne Nederlandsche letterkunde ken' (blz. 177)... Zulke oratorische vermetelheid stemt ons altijd wantrouwig. Ontvangen we niet te veel zwaartillende en zelfgenoegzame theorie, te weinig zacht en geduldige penetreerende observatie en aandacht? Verdwijnt de menschelijke gestalte niet, onder den weidsch geplooiden wetenschappelijken mantel? En wordt het breed uitgebouwde betoog niet de geleerde uiteenzetting van een systeem, hetwelk een voorbeeld moet illustreeren? Spant men den wagen niet voor de paarden?
Albert Westerlinck biedt ons een 'analytische studie' aan 'over de dichterlijke wereldbeschouwing van Prosper Van Langendonck' (blz. XV). Deze wereldbeschouwing groeide, zegt hij, 'uit de idee der alles-omvattende synthese' (blz. XIII), - en niet in den 'algemeenen ideeëninhoud' van het kunstwerk (blz. XIX) wilde hij ze nagaan; wél door 'een onderzoek naar den stijl en de psychologische leidmotieven' (blz. XXI), door 'het peilen naar het eigenste en binnenste beleven van den kunstenaar' (blz. XX-XXI). Een buitengewoon stout opzet: de alleroorspronkelijkste vernieuwing van literaire methoden en resultaten. Een nieuwe weg wordt gebaand; af en toe ligt reeds een vergezicht open. Met verbaasde bewondering slaan we den jongen overmoedige gade. Ook al aanvaarden we alles niet van werkwijze noch besluiten; ons eerste en laatste woord moet een oprechte felicitatie zijn voor zooveel initiatief, moed en werkkracht. Intusschen mogen we dit werk, het tweede in de reeksGa naar voetnoot1., naar inhoud en methode wel eens van naderbij beschouwen. | |
INa een eerste hoofdstuk over 'De Dichter en zijn werk', peilt de criticus diens wezen en persoonlijkheid. Tot het hoogste en subliemste wilde Van Langendonck opstijgen, de geheele wereld omvangen en omprangen: hij steeg op; telkens sloeg de altijd weer besefte onmacht hem neer (h. II). De liefde zou hem opvoeren; maar de kleine gehechtheid aan één vrouw was, voor zulke hooge verheffing, geen evenredige opgang (h. III). Het ideaal van de Vlaamsche volksgemeenschap, dat van den eeuwigen en universeelen mensch, bleken onvereenigbaar met zijn individueel zwak bestaan (h. IV). Zoo tusschen polen geslingerd, ging hij onder in de zwaarmoedigheid (h. V); want de drievoudige poging tot voltooiing - de Hoogmoed-sonnetten, de Beatrice-ervaring, de natuur-gedichten - kwam nooit geheel terecht (h. VI). Vertwijfeling dan, en, uiteindelijk, ondergang. Uitgestrekt tusschen hemel en aarde, verscheurd tusschen liefde en verliefdheid, universeele dienstbaarheid en individueel bestaan, kon Van Langendonck slechts de gepijnigde, de 'ongeneeslijke ziel' zijn, waarvan Albert Westerlinck de 'diagnose' opmaakt.
Een diagnose, die, bij het eerste zicht, niet veel aarde aan den dijk brengt; want het poëtisch zuivere gedichtje Mijn eeuwge ziel (blz. 77)Ga naar voetnoot2., aangevuld zoo | |
[pagina 290]
| |
men wil door het oratorische God (blz. 99-100), leert ons bijna evenveel als het lange boek. Waarom zooveel omhaal dan van woorden en theorieën? Of ligt de verdienste van deze studie in haar structuur? In het samenbrengen, tot één inzicht, van veel verscheidenheid? In het aantoonen, bij voorbeeld, hoe Hegenscheidt en Vermeylen, met hun algemeene levensbeschouwing, onzen dichter heel nabij staan? In het beklemtoonen van de belangrijke plaats, die de liefde en de vrouw in Van Langendonck's leven zouden hebben ingenomen? In het vastleggen der drie 'hoogtepunten' van zijn oeuvre en leven, zijn drievoudigen drang naar voltooiing: de Hoogmoed-sonnetten (1892); het bezit van Beatrice (1900...), de natuur-gedichten (dezelfde tijd)? Maar, ongeschakeerd en zoo maar naast elkander, lijken deze stellingen ons verbeterbaar, ja betwistbaar, - en noch het ééne beeld noch de werkelijke levensloop van den dieperen, den echten Van Langendonck staan er duidelijk door afgeteekend. Deze was vooreerst een kind van zijn tijd: een tijdgenoot van Nietzsche die de 'Umwertung aller Werte' beoogde; van Tolstoi, Ibsen, Péguy, Strindberg; van Van Eeden, Henriette Roland Holst, Gorter; van den jongen Verschaeve die Rodenbach voortzette; zelfs van den vriendentrits Vliebergh-Dosfel-Persyn. Laten we het geestelijke verwantschap met Vermeylen dan aannemen; doch hoeveel ruimer dient deze gezien dan in den specifieken Van-Nu-en-Straks-geest! Bij al deze tijdgenooten en zooveel anderen, hoe verschillend ook georienteerd, dezelfde haast bovenmenschelijke gespannenheid; hetzelfde slingeren van pool naar pool; hetzelfde innemen, om de beurt, van haast tegengestelde standpuntenGa naar voetnoot1.. Bij allen hetzelfde prijsgeven van alles om den hoogmoed of om de liefde. Nietzsche, Ibsen, Strindberg vonden de liefde niet; Van Eeden, Roland Holst, Tolstoi wisten heel vroeg dat hun trots moest gebroken. Ook Van Langendonck vond, na een licht overmoedige jeugd, in 1892 voor het eerst, de liefdeGa naar voetnoot2.; maar nooit kon hij ze, zijn leven door, weldoende veroveren. Nam de vrouw, in zijn leven en liefde, de plaats in die Westerlinck haar toekent? Wij zien geen bewijzen. Natuurlijk dacht de jonge man wel eens aan een vrouw, natuurlijk idealiseerde haar de dichter; natuurlijk was zijn echtgenoote, in de wittebroodsweken en daarna, voor hem de levende Beatrice. Doch zal dat niet, voor bijna elk jonggehuwd romanticus, het geval geweest zijn? En moet zulke aanvankelijke 'aanbidding', met de jaren, noodzakelijk op een ontgoocheling uitloopen, een ongelukkig huwelijk en een gebroken leven? Men ziet het: bepaalde stellingen van Westerlinck dienen anders geschakeerd. De hoogmoed mag niet als een 'poging tot voltooiing' aanzien worden, en de hoogmoed-sonnetten hebben een andere beteekenisGa naar voetnoot3.. De liefde mag niet op de vrouw gepolariseerd staan, en het hoofdstuk Eros en sexus vergroot een geringere werkelijkheid. Het belang van het natuurgevoel daarentegen werd onderschat... Uiteindelijk heeft Westerlinck te veel naar zijn theorieën gekeken: ja, de wagen staat wel voor de paarden, althans er tusschen.
Wij willen Van Langendonck hier niet uitteekenen; doch wie hem kennen wil, houde het volgende voor oogen. | |
[pagina 291]
| |
Hij was een erfelijk belaste; een buitenmensch van afkomst, die, minder dan een ander, de ontworteling in de grootstad kon dragen. Daarom ademen al zijn natuurgedichten, en haast geen andere, vrede en verkwikking. Hij was een strijdend Vlaming, sterk afhankelijk van de Westvlaamsche traditie, en voor wien de dichtkunst hoorde bij den strijd. Doch hij moet beide wel scheiden, en voor elk van beide vond hij zijn krachten ontoereikend. Hij was een idealiseerend katholiek, die, onder zijn Brusselsche makkers, wel verwantschap, eerbied en vriendschap ontmoette; maar de innigste gemoederen bleven bewust elkander vreemd. Het werkelijke Van Nu en Straks heeft aan het ideaal van Van Langendonck nooit beantwoord. Zijn bijzondere aanleg dreef hem naar de wijsgeerige beschouwing of naar de ingetogen ingekeerdheid; stellig was hij meer kritisch dan kreatief. Is zelfs het bijna uitsluitend beoefenen der lyrische poëzie niet een vergissing geweest: te wijten dan aan het erfelijk belast-zijn, het flamingantisch romantisme, den tijdgeest? Te oratorisch toch behandelen zijn verzen de alsdan gangbare motieven; met af en toe, dank zij de spontane, da peilende ingekeerdheid, een innig bewogen accent. Ook als dichter werd hij door de Westvlaamsche traditie, zelfs door de oude romantiek, nog sterk beïnvloed; veel meer echter door de Noordnederlandsche Tachtigers en de Fransche Parnassiens. Zoo, en samen met zijn Brusselsche vrienden doch geweldiger dan zij, ging hij op in de spanning van die jaren. Die spanning en overgangen kenmerken heel veel van zijn tijdgenooten; zij hooren ook bij de literaire thema's. Bij Van Langendonck zijn ze echt en onecht tagelijk: acht, jawel; vaak opgeschroefd en vaag, niet los van vreemde beïnvloeding. Zoo werd hij, de erfelijk belaste, de physisch ontwortelde, een intellectueel en moreel slachtoffer van onze zwenking naar het ongeloof, bij de 'kentering der tijden'. Ook hij beoogde een omgooien van alle waarden. Na een betrekkelijk evenwichtige opgang tot in 1892, een eerste grondige ontgoocheling in de daarop volgende jaren, een tijdelijke bevrediging van 1899 tot 1902, verzonk hij geleidelijk dieper in de onvruchtbaarheid en de verbijstering. Bleef hij, zelfs daarin, de eenige onder zijn tijdgenooten? | |
IIEen onderneming als die van Albert Westerlinck, zoo beslist ingezet, met telkens heldere en persoonlijke besluiten, belooft wel, voor de literaire kritiek en wetenschap, een koninklijke bijdrage. En talent, initiatief, moed, volharding: zooveel hoedanigheden, in den schrijver duidelijk vereenigd, bieden reeds een veilige waarborg. Doch van het begin af kan alles niet scherp staan! Met vooropgezette schema's teekende de schrijver zijn dichter; stellig golden daarbij subjectieve beweegredenen. Wanneer hij aan Van Langendonck's Gezelle-gedicht 'de beteekenis (toekent) van een gesublimeerd zelfportret' (blz. 128-129): waarom zouden wij, uit de geheele studie, het eigen hunkeren niet ophalen? En dat subjectivisme, op veel plaatsen aanwezig, maakte hem tegelijk helderziende en blind. Te veel vertrouwde hij op zijn methode. Een technisch onderzoek naar iemands stijl kan wel veel onthullen, veel voorstellingen bevestigen of doen verzwinden. Onweerlegbaar kan zij iemands persoonlijkheid bloot leggen; zij voert ons meteen tot de ware, de zuivere literatuur terug; zij vernieuwt zelfs den stijl. Maar de hier toegepaste inductie ontgroeide de kinderschoenen nog niet. Hoofdzakelijk legt zij tabellen aan: woorden, zinswendingen, stijlfiguren en tropen. Van het rhythme wordt even gesproken; toch valt het buiten het | |
[pagina 292]
| |
onderzoekGa naar voetnoot1.. Doch alles past niet precies bij het artistieke werk als zoodanig, en den completen artistieken vorm zien we nergens onderzocht. Partieele, niet sekuur artistieke onderzoekingen dan; waaruit te breede besluiten! Men arbeidt ook te mechanisch, en nooit toch vervangt een scherp afgelijnde methode de veelvuldig attente bezinning. Te weinig lijkt Westerlinck elk dichtstuk aandachtig en langen tijd in het gelaat te hebben gezien: aan jeugdverzen en aan gedichten van rijperen leeftijd kende hij vaak dezelfde persoonswaarde toe; soms verklaarde hij ze willekeurig; goed merkbare beïnvloeding van vreemde dichters liet hij buiten beschouwing. Doch vooral: praktisch overschatte hij den dichter. Over de poëzie van diens verzen willen we niet discussieeren, al beamen we het liefst de gereserveerde uitspraak van GilliamsGa naar voetnoot2.. Doch onzeker en tastend was deze kunstenaar stellig, terwijl een stijlstudie een werkelijken stijl toch vooropstelt! Onwillekeurig isoleerde de psycholoog daarbij zijn sujet. Door de wetenschap betooverd, merkte hij veel concrete bijzonderheden niet op; evenmin het onbestendige en betwistbare, althans het eenzijdige, van veel algemeen aanvaarde getuigenissen en voorstellingen over Van Nu en Straks en zijn aanhangers.
***
Van psychologisch standpunt uit, wil Albert Westerlinck onze letterkunde dus grondig vernieuwen; hem doorvaart een even machtige drang als die van den behandelden dichter. Reeds formuleerde hij besluiten, die, niet definitief, de volkomen verovering toch laten voorzien. Laat hem dan grooter en zuiverder kunstenaars kiezen, de methode tegelijk soepelder en klemmender maken, aan het concrete meer aandacht verleenen, het artistieke als zoodanig meer opnemen in het veld van zijn onderzoek; laat hem, door veel kleine ervaringen, de onzekerheid van den aanvang weren en bezweren: wie weet welke verrassende en verrijkende openbaringen en vergezichten brengen ons nog zijn volgende studiën! |
|