Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |
Wezen en waarde der heemkunde
| |
I. WezenHeemkunde, zooals de Duitsche 'Heimatkunde', is de wetenschap die het eigen heem bestudeert. Het heem, afgeleid van het oud-Gothisch 'haims' - dat oorspronkelijk huis, dorp, land, wereld beteekende - is voor ons de naam geworden van den 'thuis', den geboortegrond of de plaats waar wij sinds lang wonen en waar wij als 't ware mee vergroeid zijn. Het heem omvat den bodem en de menschen die er op leven, de natuur en de kultuur, de taal en den godsdienst, de volksgebruiken, de volksdevoties, enz. Het is dan ook reeds duidelijk, dat heemkunde minder | |
[pagina 280]
| |
een wetenschap is, als wel de liefdevolle studie en kennis van den grond waar we geboren werden en opgroeiden, van de kleine volksgemeenschap in wiens midden we de levenservaringen en -wijsheid opdeden, van de ruischende bosschen en de stille hei, van de golvende korenvelden en de welbekende huizenrijen, van de vertrouwde parochiekerk en den veiligen thuis. Met zooveel nauwe banden zijn wij aan onze geboorteplek gebonden, dat de man in verre gewesten, en vooral de balling, soms uit 'heimwee' physisch ten gronde gaat. Om tot een veelzijdige kennis van het heem te komen, wendt de heemkunde allerlei wetenschappen aan, De heemkundige onderzoekt de de samenstelling der aardlagen, de planten en dieren van de streek, het klimaat en den regenneerslag, de windrichting en de opeenvolging der seizoenen. Hij gaat na welke de nog levende en de in archieven bewaarde plaatsnamen zijn en hun beteekenis, hij teekent de sappige volksgezegden op en de wijze spreekwoorden, de sagen en legenden, de weerwolfverhalen en de griezelige vertellingen, de volkszangen en de kinderliederen. Hij let op den bouw der hoeven en den aanleg van akkers en weiden, hij heeft een open oog voor volksdansen en volksspelen, voor bedevaarten en ommegangen, voor alle uitingen van het volkskarakter en de volksdevotie. De geschied- en heemkundige gaat in oude papieren en perkamenten, in gemeente- en rijksarchief, de historie nasporen van zijn geboortestreek, en in de verweerde steenen van de eeuwenoude stoere kerk volgt hij piëteitsvol het werk van zijn voorouders op den voet, hoe zij bouwden en versierden, en na brand of plundering weer samen de hand aan het werk sloegen om den parochietempel in volle pracht te doen herrijzen. Het oud gemeente- of stadhuis, de in Vlaamschen stijl opgetrokken Middeleeuwsche huizen, een overgebleven galgpaal of een beeldje uit de zestiende eeuw: alles onderzoekt hij en doorvorscht hij, wat hem maar eenigszins het verleden van de voorgeslachten beter kan doen begrijpen. Met andere woorden, om het nu in geleerde termen uit te drukken, de heemkunde past toe op het plaatselijk, lokaal plan: de aard- en aardrijkskunde, de natuur-, plant- en dierkunde, de dialectologie en toponymie, de rechtswetenschap, sociologie en literatuurgeschiedenis, de volkskunde en folklore, de studie van den godsdienst en van alle godsdienstuitingen, de geschiedenis en de plastische kunsten. | |
II. GevarenUit deze lange opsomming van te bestrijken wetenschappen en eveneens uit de psychische instelling van den heemkundige zelf, blijkt al dadelijk welke de gevaren zijn voor de heemkunde. Eerst en vooral lijdt het heemvorschen maar al te vaak aan 'Dilettantisme: een oppervlakkig liefhebberen... in 't openbaar (met woord of schrift); een vlinderen van wetenschap tot wetenschap; te vroege conclusies, onverantwoorde veralgemeeningen, enz.Ga naar voetnoot1..' Het is ook wel vanzelfsprekend, dat al die plaatselijke vorschers niet de noodige wetenschappelijke opleiding en critischen zin | |
[pagina 281]
| |
hebben die voor hun velerlei opzoekingen noodig zijn. Een echte wetenschapsmensch zal dan ook slechts zelden het met meer ijver dan zakenkennis verzameld materiaal kunnen of durven gebruikenGa naar voetnoot1.. Een sterke leiding en een kundige voorlichting vooral langs het eigen blad der heemkundigen om, zou hierin ten zeerste verhelpen. Verder is het gevaar voor chauvinisme of 'esprit de clocher', een ophemelen van het eigene en een a priori miskennen van vreemd kultuurgoed volstrekt niet denkbeeldig. Als de heemkundige de liefde voor zijn 'thuis' niet laat uitdeinen tot een ruime en schoone liefde voor het gansche volk en het gansche vaderland komt hij aan zijn essentieelen plicht te kort. Gedurende de bezetting dreigde er een gevaar van gansch anderen en bizonder verderfelijken aard. Sinds 1941 verscheen in Nederland en sinds 1943 in Vlaanderen het prachtig geïllustreerd maandblad 'Hamer'. Dank zij rijke subsidies van boven, werd hier, met een luxe van photo's en een pracht van zoogenaamde wetenschappelijke uiteenzettingen, de trouw aan het heidensch-Germaansche erfgoed gepreekt. Een heele reeks boekjes en brochures, een tentoonstelling van volksche zinnebeelden in 1941 te Den HaagGa naar voetnoot2., artikels in kranten en tijdschriften moesten bij Noord- en Zuid-Nederlanders het Germaansch rasbewustzijn weer opwekken. Zijn de zoo vaak gebruikte ornamentvormen: het radkruis en wervelrad, de spiraal en de zesster geen overblijfsels van den ouden zonnecultus? Gaan de kerst- en meiboom niet terug op het vereeren van den levensboom Yggdrasil, waarover de Edda zoo mooi dicht? Zijn de haan op den kerktoren en de twee paarden als gevelteeken, de paascheieren en de nieuwjaarskoeken, het hooi dat het kind in zijn schoentje legt voor den ezel van Sint Niklaas en de kaarsen van Onze Lieve Vrouw-lichtmis geen oeroude heidensche overblijfsels? Die oncritische, tendentieuze publicaties hebben meer dan een heemkundige onthutst en voor sommigen een blaam geworpen op de heemkunde zelf. Zeker, als men met H. Reydon gaat vooropstellen, dat de heemkunde moet zoeken naar de autochtone gebruiken met uitscheiding van alle vreemde, dus ook christelijke invloedenGa naar voetnoot3., dan kan die nieuwe wetenschap geen genade vinden. Het christendom heeft immers sinds de Middeleeuwen zoo'n diepen al-doordringenden invloed op ons volkskarakter en op onze gansche levenswijze en levensbeschouwing uitgeoefend, dat, wie dien factor uitschakelt, het wezen zelf van ons volk verminkt. Wat nu echter het 'opzienbarend' feit betreft, dat de Katholieke Kerk heidensche gebruiken zou hebben overgenomen, dat moet toch geen verwondering wekken. Indien het een hang en een drang van de menschelijke ziel is, de godheid te vereeren op een manier die tot de zinnen spreekt en den ganschen mensch bevredigt, hoe zou het Katholiek geloof, wiens groot axioom is: 'De genade vernietigt niet de natuur, maar vervolmaakt ze', ook niet aan uiterlijke symbolen een bovennatuurlijke beteekenis en kracht geven? Het wasschen met water werd als een reiniging beschouwd van het lichaam met een terugslag op de zedelijke gesteldheid: Christus heeft die onderdompeling, die dooping verheven tot het Sacrament van het H. Doop- | |
[pagina 282]
| |
sel, dat de heiligmakende genade aanduidt en schenkt. Brood en wijn zijn voor meer Zuidelijke volkeren de meest krachtgevende spijs en drank: in de H. Mis zal de priester brood en wijn consacreeren om duidelijk aan te toonen, dat hier aan den communiceerenden geloovige het bovennatuurlijk voedsel bij uitstek wordt geschonken. Indien de Katholieke Kerk dus, voor haar HH. Sacramenten zelf, zich zoo naar de aarde en naar de gewoonten en opvattingen van de menschen toekeert, waarom zou zij heidensche Germaansche gebruiken niet kunnen of mogen kerstenen? Wodan zal moeten de plaats ruimen voor de zoogenaamde 'dekheiligen' Sint Niklaas en Sint Maarten, het midwinterfeest of Joelfeest wordt het stemmige Kerstfeest, de heidensche zangen wijken voor christelijke liederen. Alleen een cultus die uit zijn aard zelf afgoderij is, kan niet door de Kerk worden overgenomen, en moet dan ook geweerd. Is dit niet nog heden ten dage de handelwijze van onze missionarissen in de overzeesche gewesten, en heeft Paus Pius XI niet kort voor den wereldoorlog een verregaande aanpassing aan de Japansche en Chineesche riten toegestaan? Er is dus niet de minste reden voor een heemkundige om ontsteld te worden, als hij, bij het nasporen van oude overleveringen en sinds eeuwen bestaande 'costuymen', nog resten van den heidenschen godsdienst, van den zonnecultus en van het Germaansch Walhalla, van Wodan, Thor en Freya, meent terug te vinden. | |
III. ZendingDe rol en de zending van de heemkunde loopt in het oog. De monumentenzorg en de bescherming van natuurschoon, welke de Staat sinds tientallen jaren ofschoon in onvoldoende mate uitoefent, vindt nu bij de bevolking zelf een sterken weerklank. De heemkundige en al de medemenschen die hij vermocht wakker te schudden, zijn gehecht aan hun stoere Gothische Kerk, zij beschouwen den ouden windmolen als een gemeenschappelijk bezit, de typisch Middeleeuwsche gevels willen zij kost wat kost behouden, en op de fijn gesneden preekstoel en biechtstoelen, op de schilderijen van Vlaamsche Meesters, zijn zij fier. Vanzelf zullen zij streven naar heemschut: bescherming van natuur- en kultuurwaarden, en naar heemkunst: het scheppen van eigen kunstvoorwerpen en het verfraaien van dorp en omgeving. In het lager onderwijs vooral, maar ook in het middelbaar en zelfs in het hooger, wordt de geschiedenis en de aardrijkskunde aantrekkelijk door de lokale kleur; zoovele wetenschappen, van de taalstudie tot de astronomie, vinden een echo in den ontvankelijken geest van het kind, omdat zij aanknoopen bij gegevens, welke het in den dagelijkschen omgang kan waarnemen en nagaan. Wellicht biedt de heemkunde een eenige kans om eindelijk aan de hopelooze versnippering van de leervakken een einde te stellen en het kind, door alle verscheidenheid heen, een grondig ééne, intellectueele en zedelijke, nationale en godsdienstige vorming te geven. De zending van de heemkunde is echter nog veel belangrijker. Nu zooveel menschen stuurloos zijn geworden en een stevig houvast missen, nu de trek naar de stad de landelijke gemeenten leegzuigt, en de verwilderde zeden de goede christelijke tradities verloochent, nu het internationale communisme de typisch nationale waarden ondergraaft, en de jacht naar geld en naar genot de diepere behoeften van den mensch dreigt te verstikken, wordt de heemkunde de heraut van de gehechtheid aan eigen grond | |
[pagina 283]
| |
en eigen volk, en van de liefde voor den thuis en de oude christelijke zeden. E. Spranger schreef twintig jaar terug - en welke heemkundige heeft hem niet geciteerd! -: 'Heimat ist geistiges Wurzelgefühl. Even deshalb kan Heimat nie als blosse Natur angesehen werden: sie ist erlebnismässig angeeignete folglich durchgeistigte und zuletzt durchaus persönlich gefarbte NaturGa naar voetnoot1.'. De liefde voor den thuis wortelt in de diepte van de menschelijke ziel. 'Heemzin is een moment van het zedelijk bewustzijn' (Herbart), hij wekt verbondenheid met den vadergrond en de moedertaal, hij schept sterke gehechtheid aan familieledenGa naar voetnoot2. en dorps- of stadsgenooten, en doet de eigen geboortestreek verkiezen boven alle landen der wereld. Daar voelt de mensch zich geborgen en verzekerd, daar heeft hij een veilig tehuis. De heemkunde heeft zin voor traditie en continuïteit, en is wars van alle revolutionnaire stroomingen, zij schenkt hoogachting en liefde voor eigen streek en eigen zeden, en staat regelrecht gekant tegen het wortellooze Marxisme, de ideologie der heimatloozen. 'Heembelevenis graaft haar sporen alzijdig en diep, aan haar vangarmen kan men zich nooit gansch ontrukken en zij blijft, welke ook onze toekomst weze, ons leven ten goede beïnvloedenGa naar voetnoot3.'. De opbloei van de heemkunde op onze dagen is dan ook een teeken van volksche gezondheid en een rijke belofte voor de toekomst.
Bij de vijftigste verjaring van 'Rerum Novarum' zegde Z.H. Paus Pius XI in zijn radioboodschap van Pinksteren 1941: 'Onder alle goederen, die voorwerp van privaat eigendom kunnen zijn, is er, volgens de leer van “Rerum Novarum”, geen méér overeenkomstig de natuur, dan de bodem, het erf, waarop het gezin woont en van welks vruchten het geheel of ten deele leeft. En het is overeenkomstig den geest van “Rerum Novarum” te bevestigen, dat in den regel alleen die bestendigheid, die in het eigen erf wortelt, van de familie de volmaaktste en vruchtbaarste levenscel der maatschappij maakt, die door haar voortschrijdenden samenhang de tegenwoordige en toekomende geslachten verbindt'. De heemliefde heeft als parool: trouw aan eigen haard, eigen volk en eigen zeden! Onder deze vlag kunnen wij veilig varen, met dit lichtende doel voor oogen, zullen wij met gerust hart de stormen der tijden trotseeren. |
|