Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Het Britsch imperium gedurende den Tweeden Wereldoorlog
| |
[pagina 275]
| |
2 ½ millioen manschappen; maar ook de Fidsji-eilanden stuurden vrijwilligers, waarvan er zelfs één de Victoria-Cross verdiende. Zulke saamhoorigheid is wel teekenend voor het vertrouwen dat het gansche Imperium van begin af, ook in de donkerste dagen, ook na Duinkerken, na Singapore en Tobroek, in het weerstandsvermogen en de uiteindelijke overwinning van Engeland stelde. Alleen Eire, zeiden we, bleef achterwege; maar de Iersche toestand is te complex om in het raam van deze korte bijdrage besproken te worden. Vermelden we slechts dat, ondanks de officieele neutraliteit, honderdduizenden Ieren met de Engelschen op alle fronten, te land, te water, en in de lucht hebben medegestreden en in de talrijke bewapeningsfabrieken hebben medegearbeid. Deze daadwerkelijke hulp aan het moederland is in de meeste van de Empire-landen het teeken geweest van grondige wijzigingen, namelijk in hun economische en finantieele structuur. Dit tweede vast te stellen feit willen we even toelichten. De industrieele ontwikkeling van de Empire-landen maakte in de oorlogsjaren een reuzensprong en boekte een vooruitgang die normaal decennia zou geduurd hebben. De omstandigheden waren immers gunstig: ze waren gescheiden van het moederland en van hun andere leveranciers en wilden ook bijdragen tot het winnen van den productieslag voor Engeland. De voornaamste landen hebben natuurlijk het grootste aandeel in die industrialisatie. Indië bezit thans de grootste ijzerfabrieken van het geheele Empire, de bekende Tata Works in Bengalen, met een jaarlijksche staalproductie van meer dan één millioen ton; personeel en kapitaal zijn 100 % Indisch. In geheel Indië waren niet min dan 5 millioen arbeiders in de oorlogsindustrie bezig. In Canada, vroeger vooral een landbouwstaat, hebben zich verschillende gansch nieuwe en belangrijke industrietakken gevestigd, o.a. scheepsbouw, scheikundige industrie, glasblazerijen. De totale waarde van de nijverheidsproductie is gestegen van $ 3,3 milliard in 1939 tot $ 8,4 milliard in 1943. In de andere Dominions is dezelfde ontwikkeling waar te nemen, al zijn de resultaten minder spectaculair. Deze uitgebreide industrieën met haar gespecialiseerde werkkrachten en moderne outilleering blijven bestaan; ze zijn dus thans op het bevredigen van de binnenlandsche markt aangewezen en zullen wellicht ook haar producten trachten uit te voeren. Samen met de industrieele ontwikkeling gaat de finantieele ontvoogding; van debiteur-landen zijn de meeste Dominions en Indië crediteur-landen geworden tegenover Groot-Britannië. Het moederland heeft voor £ 256 millioen beleggingen in de Dominions en in Indië moeten realiseeren en staat thans in het krijt bij Empire-crediteuren voor de ontzettende som van £ 2.723 millioen, waarvan voor £ 1.200 millioen bij Indië alleen. Ziedaar aan dubble vaststelling die zich opdringt bij een eerste onderzoek: daadwerkelijke hulp in den gemeenschappelijken strijd, en daarbij economische en finantieele ontvoogding van de groote Empire-landen. We stellen ons dan de vraag: welke is de houding van die overzeesche gebieden tegenover het moederland? Hebben de wederzijdsche betrekkingen een wijziging ondergaan en in welke richting? Engeland zelf heeft materieel veel geleden, maar treedt uit den oorlog met een aanzienlijk vermeerderd moreel prestige; wanneer haast heel | |
[pagina 276]
| |
het Europeesch vasteland door den Nazi-vloedgolf overrompeld was, heeft Engeland alleen durven weerstand bieden; Duinkerken, Battle of Britain, Londen-blitz, zijn de kritische, maar beslissende momenten geweest waarin het Britsche volk de toekomst van het Imperium heeft gered. In den reuzenstrijd tegen de As-mogendheden bleef Londen onbetwist het moreele centrum van de coalitie der Bondgenooten. Aldus is het aanzien van het moederland tegenover het Imperium sterk gestegen, welke de juridische betrekkingen ook mogen zijn. Daarenboven hebben de moderne verkeersmiddelen ook bijgedragen om den invloed, zoowel politiek als cultureel, van het moederland te vermeerderen. Het vliegwezen vergemakkelijkt het persoonlijk contact met Londen; ministers van de overzeesche landen kunnen regelmatig bijeengeroepen worden, briefwisseling en publicaties per luchtpost verzonden behouden hun actueel belang. Door de radio worden die voordeelen nog uitgebreid; de Koning kan zich laten hooren tot in de uiterste deelen van zijn wereldrijk; door de B.B.C. blijven alle gebieden gedurig in voeling met het moederland. Anderszijds, hebben ook de groote Empire-landen door hun economische ontwikkeling en vooral door hun belangrijke bijdrage tot de eindoverwinning, hun machtspositie in de wereld versterkt. Het typisch voorbeeld hiervan is Canada. Arsenaal en trainingskamp van de Bondgenooten gedurende den oorlog, is Canada nu een groote mogendheid geworden met eigen nationale vlag en eigen gezantschappen in de voornaamste hoofdsteden van de wereld, en handelt haast op gelijken voet met Groot-Britannië en met de Vereenigde Staten met dewelke het een deel heeft in het geheim van de atoombom. Aan de Dominions, die nu als gelijkgerechtigde vennooten van het Vereenigd-Koninkrijk gelden, heeft men een verderen blijk van autonomie geschonken: de waardigheid van Goeverneur-generaal in het Dominion, d.i. van vertegenwoordiger van den Koning, vroeger steeds door een persoonlijkheid uit Engeland waargenomen, heeft men toevertrouwd aan een eigen burger van het betrokken gebied, althans reeds in twee gevallen: Zuid-Afrika en Nieuw-Zeeland. Buiten de Dominions, die tot politieke rijpheid gekomen zijn, gaat voor de andere bezittingen de normale ontwikkeling door, van een algeheele afhankelijkheid zonder eenige medezeggenschap geleidelijk naar meer inheemsche en verantwoordelijke regeeringsvormen, met het Dominionstatuut als einddoel. De toestand van Britsch-Indië is nog vol onzekerheid en zou op zich zelf een bijzondere bijdrage vergen. Gedurende den oorlog heeft Engeland aan Indië het zelfbeheer uitdrukkelijk beloofd; maar de groote verscheidenheid van volken en talen, van godsdiensten en meeningen, alsmede de heftige oneenigheid van de Indiërs onder mekaar, maakt de uitvoering ervan uiterst moeilijk. In September 1945 heeft Maarschalk Wavell, vice-koning van Indië, de toekomstige bijeenroeping van een Constituante op basis van de Cripps-voorstellen van 1942 aangekondigd. De geleidelijke ontvoogding van de kroonkolonies werd onder den oorlog niet stopgezet. Aan Birma, sedert 1937 van Indië gescheiden, werd, na de bevrijding van het land, het Dominion-statuut plechtig beloofd, ditmaal door den Koning van Engeland zelf. Jamaïca kreeg een nieuwe grondwet met vermeerderd inheemsch medezeggenschap. Voor Ceylon en Mauritius is insgelijks een nieuwe grondwet in voorbereiding; terwijl in Malta de | |
[pagina 277]
| |
volksvertegenwoordiging, in 1933 om bijzondere redenen opgegeven, weldra zal hersteld worden. Naar gelang de cultureele ontwikkeling van de bevolking en de politieke mogelijkheden, worden aldus de voorwaarden geschapen van de totale ontvoogding van de kolonies, wanneer ze heelemaal zelfstandig en evengerechtigd hun plaats zullen innemen onder de Dominions. Maar, omrede van de ontzaglijke moeilijkheden: oneenigheid van volken en rassen, nationalistische strekkingen, godsdienstige opposities, enz., vordert die evolutie zeer langzaam. Immers politieke verantwoordelijkheid zou eerder gevaarlijk zijn voor volken met te lage levensstandaard en beschavingspeil. Om de kolonies in hun streven tot meer welvaart en beschaving te helpen en hun ontwikkeling te bespoedigen, werd in 1945 door de 'Colonial Development and Welfare Act' een globale som van £ 120 millioen (meer dan 21 milliard Fr.) ter beschikking gesteld voor het uitvoeren van werken van openbaar nut: scholen, hospitalen, landbouwproefstations, irrigatiewerken, baanbouw, enz. Deze werken, die de kolonies zelf niet zouden kunnen bekostigen, zijn bedoeld om de geestelijke en materieele volksverheffing te bevorderen en worden terecht aanzien als een beste belegging voor de toekomst. Wat die toekomst betreft, is er thans een zeer bepaalde tendenz waar te nemen in de richting van een koloniaal regionalisme. In het uitgestrekte en versnipperde Imperium met zijn complexe structuur en gevarieerde regeeringsstatuten zoekt men naar gewestelijke samenwerking en vereeniging. Geographisch verbonden landen hebben immers gemeenschappelijke belangen en nooden op allerlei gebied: sociaal, algemeen-economisch, verkeers-economisch, hygiënisch, strategisch, enz., die een gemeenschappelijke actie wenschelijk maken. Deze strekking wordt in Engeland sterk aangemoedigd en had in Colonel Stanley, den vroegeren minister van Kolonies, een vurigen voorstander gevonden. Dit duidt op een meer actieve koloniale politiek in Londen, waar men zich niet meer vergenoegt met de methodes van vroeger toen men slechts twee axioma's kende: wait and see, en divide et impera. Men wil thans een meer bewuste politiek voeren en dit regionalisme is een punt van het programma. De band tusschen de verschillende landen van hetzelfde gewest kan trouwens verschillend zijn naar gelang de locale toestanden, zooals blijkt uit de totnogtoe voorhanden zijnde ontwerpen en realisaties. Het West African Council is een conferentie van de gouverneurs van de vier West-Afrikaansche bezittingen, in 1939 ingesteld en waaraan in 1945 - verdere ontwikkeling - een bestendig secretariaat werd verbonden; zijn bevoegdheid is louter consultatief. Zulk is ook het karakter van het Standing Central African Council, centraal secretariaat voor de drie gebieden van Nyasaland, Noord-Rhodesia en Zuid-Rhodesia. Elders zou het een tolunie zijn, zooals ontworpen werd voor de West-Indische eilanden; of nog een volledige politieke unie, dit zou het geval zijn voor de Malay Union, een officieel aangekondigd ontwerp om al de verschillende Britsche onderhoorigheden in en omtrent het Malakka-schiereiland in een zelfden federalen staat te vereenigen. Sommige van de Dominions zijn gewonnen voor dit regionalisme, omdat ze daardoor een aandeel hopen te verkrijgen in de verantwoordelijkheid en het beheer van de kroonkolonies, totnogtoe uitsluitend door het Engelsche Colonial Office waargenomen. In zijn beruchte rede van 25 November 1943 zei Maarschalk Smuts: 'Aldus zouden deze groepen | |
[pagina 278]
| |
dichter komen te staan bij een naburig Dominion en in hun op te lossen moeilijkheden zouden de ondervinding, de materieele hulpmiddelen en de leiding van dit Dominion hun ten goede komen.' Deze zienswijze is ook door geauthorizeerde stemmen in Engeland beaamd geweest. Sir E. Grigg, een bekend hoog-ambtenaar en politicus, schrijft: 'Voor de Dominions zijn de nabijgelegen kroonkolonies van vitaal belang. Om een grootere eenheid te bekomen in het Empire is het een essentieele voorwaarde aan de Dominions een aandeel in de koloniale verantwoordelijkheden van het Empire te schenken, zooals ze trouwens in het bepalen van zijn buitenlandsche politiek ook medezeggenschap genieten.Ga naar voetnoot1.' Dit regionalisme kan ook, ten minste in zijn economische en cultureele toepassingen, internationaal opgevat worden, waar in hetzelfde gebied de bezittingen van twee of meer koloniale mogendheden gelegen zijn. Hierin werd een belangwekkend voorbeeld gegeven door de Anglo-American Caribbean Commission, in 1939 gesticht, waar de vertegenwoordigers van Groot-Britannië en van de Vereenigde Staten door gemeenschappelijk onderzoek sociale en economische samenwerking in het West-Indisch gebied nastreven. Die Commissie zal in de toekomst ook vertegenwoordigers opnemen van Nederland en Frankrijk, die in hetzelfde gebied belangen bezitten. Men staat dus hier voor een strekking waaraan de feiten reeds een begin van realiseering hebben gegeven, en die we zeker in de toekomst zullen zien veld winnen.
Zes jaar is een korte periode in de geschiedenis van een wereldrijk, maar deze oorlogsjaren zullen hun stempel laten op het Britsche Imperium. In de ergste gevaren en moeilijkheden is de oude band tusschen het moederland en de overzeesche gebieden sterker geweest dan ooit te voren, bevestigd door wederzijdsche diensten en hulpbetoon. Stevigheid ging samen met soepelheid, want ook gedurende den oorlog werd de politieke evolutie van de kolonies doorgezet. Het streven om door een gewestelijke groepeering de tegenwoordige versnippering te vervangen schijnt een nieuw tijdperk in de Britsche koloniale politiek in te huldigen. Het Britsche Imperium kan als voorbeeld dienen van een coherent en zich relatief harmonisch ontwikkelend verbond van naties. Een dergelijk verbond mag een uiterst gunstige factor in de goede verstandhouding van de wereldgemeenschap geheeten worden. |
|