| |
| |
| |
De sociale toestanden bij de inlanders in Belgisch-Kongo
door J. van Wing S.J.
Onze Kolonie heeft een aanzienlijk aandeel genomen in den oorlog. Toen België het moest opgeven, heeft de groote Gouverneur Generaal ter plaatse niet geaarzeld Belgisch-Kongo en de Mandaat-gebieden van Ruanda-Urundi aan de zijde van Engeland te scharen en te mobiliseeren ten dienste van België en de Bondgenooten, om den oorlog te winnen. Koloniale troepen hebben gestreden en overwonnen in Abissynië, hebben in Nigerië en Egypte voor Engeland plaatsen bezet en de taak uitgevoerd die hun werd opgelegd. Doch wat veel meer beteekende voor de overwinning, heel de bevolking werd burgerlijk gemobiliseerd, om aan de Bondgenooten te leveren het maximum van produkten van allen aard die zij vroegen. Gedurende vijf jaar zijn de voortbrengselen uit Kongo in stijgende hoeveelheid uitgevoerd naar Engeland, Zuid-Afrika en Amerika. Het maximum was onbepaald; en de wet was dus: ononderbroken zooveel mogelijk te produceeren. Dat oorlogsoffer heeft het algemeen belang gediend en staat geboekt op het boni van België. De propaganda in de groote en zelfs de kleine pers hebben dit ook ter kennis gebracht van het land.
Minder werd de aandacht getrokken op de schadelijke gevolgen die de oorlogsproductie, tot haar maximum opgedreven, de inlandsche bevolking heeft doen ondergaan. Deze gevolgen zijn nochtans wetenswaardig voor Belgen die echte belangstelling koesteren voor onze Kolonie in het algemeen of zelfs voor Kongoleesche zaken en aangelegenheden. Het doel van dit artikel is met breede trekken een beeld te schetsen van de huidige inlandsche maatschappij, zooals zij uit den oorlog is gekomen. Alleen de meest gewichtige zijden van het onderwerp worden belicht, en dat van uit geen ander standpunt dan de sociologische beschrijving, en zonder bemoeiing met politiek of beoordeeling van personen en instellingen.
| |
Tot opheldering eenige feiten en begrippen
Toen Midden-Afrika nog geen Europeesche besturen kende, leefden daar toch sommige volksstammen onder vreemde overheersching. Kongo-Vrijstaat is juist op tijd gekomen om de wreedste van alle overweldigaards, de Arabieren eerst te stuiten en daarna te vernietigen, doch liet de andere overwinnaars in het vredig bezit van hun overheersching. Zoo overheerschen nu nog de Watutsi den grooten stam der Bahutu; de Bahema dien der Walendu; Baluba stammen gehoorzamen aan Lukengo, koning der Bakuba; andere aan Mwata-Yamvo, koning der Balunda; de Bayaka aan den Kiamfu van Kasongo-Lunda. Al die onderworpen volkeren behouden nochtans, onder vreemde politieke overheersching, hun eigen sociale instellingen en bijzonder hun klan-organisatie.
De onafhankelijk gebleven volkeren leefden verspreid en versnipperd in ontelbare klans of onderdeelen van klans. De klan is niets anders dan
| |
| |
een uitgebreide familie; waarvan al de leden zich bewust zijn door bloedverwantschap verbonden te zijn met elkaar en allen verbonden met één hoofd, rechtstreekschen afstammeling van den oervader of de oermoeder. De klan is patrilineaal of matrilineaal, en de bloedverwantschap wordt maar geërfd langs één lijn, die van den vader, of die van de moeder. Ieder klan of zelfs ieder onderdeel van een klan is zelfstandig, een soort demokratisch koninkrijkje met eigen grondgebied, onafhankelijk van zijn geburen. Soms bewoont een klan maar één dorp. Buiten de vrouwen, die uit andere klans komen en buiten de slaven zijn alle dorpsbewoners bloedverwanten. Zij leven ook in innigen samenhang met de voorouders; want de voorouders zijn geen dooden, doch echte levenden; zij leven immers onder den grond dicht bij het dorp en beheerschen alles wat leeft en roert en groeit en bloeit op den bodem. Zij helpen van daar uit hun nakomelingen, voornamelijk in telen en baren, visschen en jagen; doch zij moeten geëerd worden volgens de oude gewoonten met plengoffers, en hun wetten moeten onderhouden worden volgens den ouden trant. In het dorp is saamhoorigheid de wet; daaruit volgen wederzijdsch dienstbetoon; bescherming tegen vreemden; dezelfde levenswijze voor ieder en allen. Zoo leeft de klan, en zoo laat hij de eenlingen leven.
Doch nu komt de kolonisatie. Dat beteekent van wege het staatsbestuur het instellen van nieuwe bestuurlijke kaders voor de inlandsche bevolking; het afschaffen van vele gewoontelijke wetten, die indruischen tegen de Europeesche orde, het opleggen van nieuwe gerechtshoven, met nieuwe wetten en politieverordeningen. Soldaten moeten aangeworven, belastingen betaald, werken uitgevoerd, wegen aangelegd. Weldra volgt de handel, en geheel de Europeesche economie dringt binnen, verdringt de primitieve huishouding, en waar solidariteit de wet was, wordt eigenbelang en persoonlijk profijt de drijfveer. De evangelisatie heeft haar taak begonnen, en met haar katechisten werkt ze in iederen klan; langzaam doch onophoudelijk dringen de nieuwe begrippen in de harten; de godsdienst verdringt den eeredienst der voorouders; het kristelijk monogamisch gezin breekt de knellende boeien van den klan; de slaaf, de slavin, het klein misvormd kindje moeten geëerbiedigd worden als personen, gelijkberechtigd met den hoofdman in de oogen van God. In de scholen krijgen jongens en meisjes onderricht in Europeesche kennissen en wetenschappen; die geletterde kinderen overvleugelen ouders en ouderlingen, waar vroeger de wet was: 'De oudere is de oudere, de jongere is de jongere; de oudere is alles, de jongere is niets!'
Hoe zullen de klans hun sociaal evenwicht behouden, wanneer zoo velerlei factoren hun grondvesten ondermijnen? Hoe zullen de inlanders, uit hun klanverband gerukt, en verplaatst naar werkkampen of Europeesche centra hun zedelijk evenwicht bewaren?
De inlandsche politiek in de koloniën heeft geen ander doel dan een gepast antwoord te verstrekken op die tweevoudige vraag.
In Belgisch-Kongo werd de inlandsche bevolking ingedeeld onder tweeërlei statuten: het buitengewoontelijk en het gewoontelijk. Onder het buitengewoontelijk leven de zwarten in de werkkampen der groote maatschappijen en in de zoogenaamde buitengewoontelijke centra voor hen ingericht in de nabijheid der Europeesche steden, de groote meerderheid van hen zijn in dienst van blanken of van Europeesche firma's. Onder het gewoontelijk statuut staan al de anderen; zij verblijven in hun dorpen van het binnenland; die dorpen zijn ingedeeld in hoofdijen of in
| |
| |
samengevoegde hoofdijen die men sektors heet. In beide groepeeringen ligt het oud gewoonterecht ten grondslag aan het gemeenschappelijk leven, doch in de buitengewoontelijke zijn de aanpassingen aan de nieuwe behoeften veel talrijker en de uiterlijke politiereglementen nemen de plaats in van de vroegere innerlijke orde der klans.
De oorlog heeft veranderingen gebracht, wat betreft aantal, samenstelling, levenskracht en gezindheid van de twee groepeeringen der inlandsche bevolking. Wij zullen afzonderlijk beschouwen de gewoontelijke bevolking der hoofdijen en sektors, en de buitengewoontelijke der centra en werkerskampen. We beginnen met deze laatste.
| |
Buitengewoontelijke bevolking
In de officieele statistieken van 1944 werd de geheele bevolking van Belgisch-Kongo geschat op 10.390.000 zielen; de buitengewoontelijke op 1.490.000.
In 1935 leefden 5 % inlanders buiten hun hoofdijen. In 1944 is deze verhouding gestegen op 14 %. Dus een jaarlijksche vermeerdering van 1 %. Feitelijk is deze vermeerdering voor de ¾ aan de oorlogsjaren te wijten. Belgisch-Kongo heeft den oorlog op eigen bodem niet beleefd, doch wel massale volksverplaatsingen die gelijken op sommige die in Europa hebben plaats gehad.
Rechtstreeks werd alleen de mannelijke bevolking getroffen door de burgerlijke mobilisatie (December 1942). Reeds te voren had de militaire mobilisatie eenige tienduizenden jonge mannen opgeroepen, bijna allen uit de gewoontelijke bevolking. Voor beide mobilisaties zijn geen officieele cijfers gekend. Maar wat ik weet door eigen opmerking en door betrouwbare getuigenissen is, dat in veel streken in een groot aantal dorpen geen jonge mannen meer te zien waren.
Dus van den eenen kant dorpen van ouderlingen en kinderen en van den anderen, in de groote centra, opeenhooping van levenslustige, tot celibaat gedwongen, jonge mannen. Tweevoudige oorzaak van zedelijke ontwrichting en verzwakking van stam- en familiebanden. De woningnood in de groote centra kwam dit euvel nog vergrooten. In de buitengewoontelijke centra leefden in 1944, 625.000 mannen, 415.000 vrouwen, 450.000 kinderen. Laten wij wel in acht nemen, dat die 450.000 kinderen niet allemaal kinderen zijn van die 415.000 vrouwen. In een verhouding die schommelt tusschen ½ en ⅓ hebben die kinderen wel iets dat gelijkt op verwantschap met de mannen en vrouwen der centra. De grootsteden trekken de zwarte jeugd aan, meisjes die er losbandig willen leven, doch meestal jongens, belust op vrijer leven en meer ontwikkeling door het aanleeren van de Fransche taal. Zoo loopen er in Leopoldstad 3 à 4 duizend Bakongojongens, scholieren, dienstknechtjes bij blanken of zwarten, boefjes, jongens die het dorpsleven moe waren. Zoo gaat het in alle steden; te Lusambo en omstreken, wordt gezegd, leeft er een volksstam, bijgenaamd Bena Pantalon, bestaande uit jongelingen die hun lagere school geeindigd hebben, en daar op zoek zijn naar een baantje en ondertusschen leven van krijgen en nemen.
| |
De schooljeugd
Hoe staat het in de buitengewoontelijke centra met de kinderen die
| |
| |
de schooljaren bereikt hebben? In de groote steden zijn de scholen zoowel voor de jongens als voor de meisjes voldoende. Broeders en Zusters leveren daar een werk dat bewondering afdwingt, met hun scholen op zulk een hoog peil te houden. Hun onderwijs is prachtig ingericht, dank zij het staatsbestuur dat hooge toelagen geeft. De leerzucht wordt algemeen bij de jongens, en vordert bij de meisjes. Doch deze verlaten nog in te groot aantal en te vroeg de school om een vrijer leven te beginnen. De jongens integendeel willen meer en meer na het lager onderwijs hooger opgaan naar het middelbaar, doch daartoe is de gelegenheid maar geboden aan een gering aantal.
Anders is het gesteld met schoolwezen en schoolgaan in de kleine centra en werkerskampen. Alleen de groote maatschappijen hebben er in voorzien een doelmatig schoolwezen voor hun inlandsche bevolking in te richten en een zekere tucht in stand te houden. Elders, op de meeste plaatsen is losbandigheid bij jongens en meisjes zeer groot. Blennoragie stijgt tot 50 à 60 %. Ik heb een school bezocht waar de bestuurder 65 % der leerlingen voor behandeling naar den plaatselijken geneesdienst stuurde.
| |
De vrouwen in de centra
Wij hebben geen volledige gegevens over echtelijken of buitenechtelijken staat der vrouwen in de buitengewoontelijke centra. Het verschil is groot van centrum tot centrum, van volksstam tot volksstam. Te Matadi en te Thysstad, door Bakongo bevolkt, te Kilo-Moto waar de Walendu de meerderheid zijn, hebben de meeste vrouwen een wettelijk gezin, en hebben veel kinderen. Integendeel in Coquilhatstad, meestendeels door Nkundu-Mongo bewoond, hebben de meeste vrouwen noch wettelijk gezin noch kinderen. In de grootste der negersteden van Midden-Afrika, Leopoldstad, bestaat de meerderheid uit menschen van Opper-Kongo, de minderheid uit menschen van Beneden-Kongo. Die meerderheid telt veel publieke vrouwen, bijzitters en weinig kroostrijke moeders; de minderheid heeft weinig vrouwen van de eerste soorten, en veel kroostrijke moeders. Er zijn maanden waarin 85 % der geboorten voor de Bakongo-minderheid geboekt worden. Dergelijke verschillen doen zich ook elders voor, eenerzijds te Stanleystad, Buta, Bondo, en anderzijds te Costermansstad, waar Bashi en Bahutu de overhand hebben. - Als men bedenkt dat de Bantu-vrouw tot het diepste van haar gemoed gericht is op het moederschap, kan men wel gissen tot welk laag peil van zedelijkheid de meeste van die arme schepselen dalen.
Een tweede oorzaak van zedelijk verval spruit voort uit hun lediggaan. Zelfs zij die een klein huishouden in stand moeten houden, weten niet hoe hun tijd te besteden. In het binnenland is de vrouw van 's morgens tot 's avonds werkzaam, en doorgaans zeer ijverig werkzaam; want buiten al het huiselijk werk heeft zij den grootsten last van het veldwerk. Doch landbouw is in de centra gewoonlijk uitgesloten. De stielen uit Europa in Kongo ingevoerd worden uitsluitend door mannen beoefend. Men vindt er geen naaisters, waschvrouwen, huis-, keuken- of herbergmeiden. Doch meerdere vrouwen houden een kleinen handel, meestal in eetwaren; eenige houden nachtclubs, of treden op als bemiddelaarsters voor dergelijke bedrijven; andere nog doen aan waarzeggerij en tooverkunst. De publieke vrouwen oefenen hun stiel uit in eigen huis of in ontuchthuizen onder beheer van inlandsche eigenaars.
| |
| |
Uit haar familieband gerukt is de Bantu-vrouw nog meer dan de man speelbal van eigen driften. Nochtans bezit die vrouw schatten van toewijding en grondige goedheid in haar hart. Een volmaakt aangepast organisme van maatschappelijk dienstbetoon in de groote centra zou veel vrouwen terugbrengen op zedelijk peil en terugwinnen voor hun moedertaak in een wettelijk gezin.
| |
De mannelijke bevolking der centra
Zij mag in vier klassen ingedeeld worden.
De eerste klas bestaat uit de onafhankelijken, die door eigen arbeid hun brood winnen. Zij zijn slechts 2 à 3 % van de totale mannelijke bevolking. Doch hun getal groeit aan met de verhooging van de standing hunner rasgenooten, en de uitbreiding der buitengewoontelijke centra. Zoo komen er meer en meer stielmannen naar de steden, metsers, schrijnwerkers, timmerlieden, schoen- en kleermakers, werktuigkundigen namelijk voor het herstellen van fietsen en uurwerken, handelaars in eetwaren, stoffen en huiselijke artikels, en veel caféhouders en herbergiers. Velen onder hen hebben dienstboden, knechten, leerjongens, sommigen zelfs dactylo's en rekenplichtigen. De meeste onafhankelijken hebben hun vast huishouden.
De drie andere klassen zijn gesalarieerden, in dienst van blanken. Komen eerst in aanmerking de boy's of huisknechten; aan den laagsten trap staan de klein boykens, pannelikkers, helpers van meester kok; op den hoogsten de decoratieve huisknechten van de voorname huizen en groote hotels. In de groote centra, spijts hun verscheidenheid, krijgen zij reeds het gevoelen van klassaamhoorigheid, en hebben reeds stakingen doorgevoerd. Hun leiders zijn de bedienden der groote hotels en der nachtclubs. De autovoerders maken deel uit van hun klas; zij ook kennen den blanke door en door; en in dagen van beroerte zijn zij de beste verkenners en de aangewezen verbindingsagenten voor heel de zwarte gemeenschap.
De talrijkste klas is die der werklieden; zij bevat een groote massa gewone handwerkers, een klein elite van geschoolde stielmannen. Voor den ontwikkelingsgang der werkersklas verdienen op de eerste plaats de aandacht die werklieden, die in dag- en nachtploegen naast elkander werken in dezelfde mijnen of in dezelfde fabrieken, dag in dag uit aan hetzelfde werk bezig. Dezelfde bezigheden en bekommernissen in hetzelfde midden brengen gelijke gedachten en gevoelens voort en gelijkvormigheid in houding en gewoonten. Zoo ontstaat bij hen een nieuw zedelijk midden, een klasgezindheid van de werklieden.
Dit sociologisch verschijnsel is van verstrekkende beteekenis voor de Kolonie. Zooals in onze landen de klasgezindheid der werklieden vreemd geworden is voor al de andere maatschappelijke klassen, en strijdend staat tegenover die der landbouwers, burgers en werkgevers, zoo gebeurt iets dergelijks in Kongo, zoowel bij de blanken als bij de zwarten.
Twintig jaar geleden waren de Europeesche werklieden in Kongo kolonialen, wel bewust van hun eigen positie tegenover de inlanders, en van hun verantwoordelijkheid in dit opzicht. Nu zijn zij gesyndikeerden, en als zoodanig houden zij onwrikbaar vast aan hun standpunt tegenover de werkgevers, zonder zich in het minst te bekommeren om de gevolgen dier houding bij de zwarte werklieden. Onder al de blanken zijn zij het meest geneigd om de belangen der zwarten over het hoofd te zien. De Colourbar in Zuid-Afrika vindt zijn hevigste verdedigers in de rangen der
| |
| |
syndikaten van blanken. Onze Europeesche gesyndikeerden hebben reeds verscheidene malen hun macht getoond door stakingen door te drijven of met staking te dreigen. Aldus hebben zij voor de zwarte werkersklasse een deur geopend, die niet meer zal gegrendeld worden van buiten uit. De zwarten die dertig maal minder betaald worden dan de blanken zullen daar wel voor zorgen.
| |
De ontwikkelden
Het zijn nochtans niet de werklieden die in Kongo de meeste belangstelling wekken, doch wel de ontwikkelden; deze belangstelling werd nog grooter na den opstand van Luluaburg in 1944. Het waren immers geheime clubs van ontwikkelden te Elisabethstad, Jadotstad en Luluaburg die beraamd hadden om een gelijktijdigen opstand uit te lokken van de drie bataillons die in voornoemde steden liggen.
Waaruit bestaat de klas der ontwikkelden? Vooreerst uit al de klerken, kommiezen en bureelbedienden van al de staatsdiensten en van de maatschappijen; stationsoversten, telegraaf- en telefoonbedienden; kapiteins en onderbedienden op de steamers der waterwegen; ziekenverplegers en onderwijzers, kortom al de zwarten die geen gewoon handwerk verrichten en wier bediening een zeker onderricht vereischt. Hun eigen criterium is: niet te moeten werken zooals de gewone neger, Fransch te spreken, en gekleed te gaan zooals de blanke. Zoo zijn er eenige tienduizenden in de Kolonie; in de hoofdstad alleen wel tweeduizend.
Hun standing is betrekkelijk hoog. Staat en maatschappijen, die behoefte hadden aan soortgelijke bedienden, toen het onderwijs minder uitgebreid was, hebben dezelfde fout bedreven; zij betalen hun hoogere loonen dan aan geschoolde stielmannen. Aan dit euvel ontsnappen de Union Minière en andere firma's van dezelfde gehalte, die wijs genoeg zijn een dactylo niet boven een bedreven werkman te stellen... Een klerk die dienst neemt bij den Staat kan 1.000 fr. per maand verdienen. Doch een moniteur van den landbouwdienst, met vrouw en vier kinderen, moet zich tevreden stellen met 100 fr.; evenzoo een kantonnier.
Doch terwijl deze laatste zich tevreden stellen met hun karig loon, zijn de klerken nooit voldaan met het hunne. Steeds belust den blanke te evenaren, zijn zij genoopt luxe-uitgaven te doen, zoodat zij nooit toekomen en dikwijls in schulden steken. Zij zijn rijk, doch onvoldaan, en daarom broeien nijd en afgunst in hun hart en sloopen er de goede gevoelens.
Voor hen ook is de vrouw, meer dan voor de andere klassen, oorzaak van verteer. In de groote centra leven er tot 90 % zonder huwelijksband, of indien gehuwd, bandeloos. Geen haard, geen gezin, dus ook geen zedelijk houvast. Ikzucht gericht op eigen genot is meester; de remmen, die inwerken op de gewone Bantu bestaan niet voor hen.
Bijna al de ontwikkelden zijn gedoopten, katholieken of protestanten. Meest allen hebben middelbaar onderwijs genoten. Doch omreden van hun tuchteloos leven kunnen zij hun nieuwen godsdienst niet beoefenen. Hun ontbreken dus ook godsdienstige steun en rem.
Wel zijn er voorbeeldige gezinshoofden onder hen te vinden die plichtbewust in hun bediening ook modelkristenen zijn. Doch zij zijn een minderheid, nog onvoldoende om als deesem in de massa te werken. De meerderheid bestaat uit ontwortelden, die geen wortels zullen schieten in de nieuwe maatschappij; zij zullen ook niet medewerken tot den opbouw van een
| |
| |
echte klas van leiders voor hun rasgenooten, wat de ontwikkelden zouden moeten zijn. Want de meesten onder hen zijn uit nijd en afgunst vijandig gezind tegen den blanke, en uit wantrouwen ongenaakbaar voor medewerking.
Hoe gevaarlijk die gemoedstemming is, en met den tijd nog meer zal worden, kan men licht berekenen, als men hun aantal en hun kennis bedenkt. Die klerken en andere bedienden kennen van binnen uit het Beheer van den Staat, van banken en maatschappijen, onder hun oogen komen de dossiers van het personeel, kontrakten, jaarwedden en bankrekeningen. Zonder moeite kunnen zij tot de uithoeken der Kolonie berichten sturen, en waar het past benoemingen en verplaatsingen bekend maken van alle ambtenaren en beambten, zoowel van de burgerlijke als van de militaire diensten.
Wat werd tot nog toe gedaan om die belangrijke klas der ontwikkelden op de goede baan te houden en naar het algemeen goed te richten? Met de besten onder hen hebben de Missiën, en ook sommige maatschappijen in hun werkkampen, kringen van ontwikkelden ingericht: studiekringen, met sportafdeelingen en clubs met bibliotheek en drankgelegenheid. Ook leden van den gewestdienst en van de magistratuur hebben hun aandeel in die werken. Te Leverstad geeft P. Coméliau een Bibliotheek voor Ontwikkelden uit, met maandelijksche afleveringen; sommige oplagen gingen tot 10.000. Een reuzensucces had zijn boekje: Wie is een Ontwikkelde? Eindelijk in 1945 werd door het Hoogbestuur het Bureel voor inlichting ten dienste der Inlanders opgericht. Dit staat onder toezicht van een ervaren gewestbeheerder. Een tweemaandelijksch tijdschrift wordt uitgegeven: La voix du Congolais, uitsluitelijk door ontwikkelden opgesteld. De bureeloverste is wijs genoeg geweest om geen censuur in te stellen. Opstellers en medewerkers zijn vrij hun gedachten uit te spreken. Zoo weten wij en zij waarover het gaat, en welke hun diepste meeningen en wenschen zijn. Ten minste van degenen die aan den kant der blanken staan.
In hun bijdragen bepleiten zij de bevoorrechte plaats die hun toekomt in de inlandsche maatschappij; wat hun nauw aan 't hart ligt, de uiterlijke blijken van waardeering en eerbied van wege de blanken. Zij bespreken ook, soms heel gevat, het rechterlijk statuut dat zij van de regeering verhopen. Ook wantoestanden worden aan de kaak gesteld op zeer redelijke wijze en gematigden toon. Over het algemeen is het voor hen en voor den blanke een leerrijk tijdschrift.
Doch niet alle ontwikkelden strijden zoo met open vizier in klaarlichten dag. Velen zijn geschaard in geheime bonden, waarvan de bedrijvigheid, plannen en beslissingen omsluierd blijven voor iederen oningewijde. Na den opstand van Luluaburg heeft het onderzoek bewezen dat het complot van een bloedige omwenteling beraamd werd door geheime clubs van Elisabethstad, Jadotstad en Luluaburg. Ook in Leopoldstad bestaan zulke geheime bonden, waarvan de bedrijvigheid niet altijd ter plaatse kan nagegaan worden, doch zich laat gevoelen in het binnenland door sommige gedragingen, die maar verklaarbaar zijn door ordewoorden die uitgaan van de hoofdstad.
De zwarten hebben geen moeite om samenkomsten en besprekingen geheim te houden. Zij kennen elkander en weten wien ze moet weren. En zwijgen als vermoord is voor hen geen kunst, die zij moeten aanleeren. De blanken integendeel kennen de zwarten niet meer. Vroeger wel, toen de zwarten in aanraking met de blanken niet talrijk waren. Nu leven zij
| |
| |
duizenden en tienduizenden in hun zwarte steden, naast de blanke stad. Op eenige uitzonderingen na, zijn het slechts de zendelingen die met belangstelling de zwarten der steden nagaan en kennen. Doch de zwarten blijven altijd even ijverig de blanken bestudeeren.
Kortom de verhouding tusschen blanken en zwarten in plaats van nauwer ten goede, wordt slapper ten kwade. Vervreemding in plaats van kennis, en dus onbegrip en dikwijls misprijzen.
Vele blanken getuigen van geen of van zeer geringen eerbied voor de zedelijke waarden, die noodig zijn om een maatschappij in stand te houden. Hun gedrag, hun daden en voorbeelden worden besproken door de zwarten. De Fransche plaatselijke pers wordt gretig gelezen door alwie een brok Fransch kent. In die kranten wordt al te dikwijls het gezag ondermijnd; al de zwakheden, geschillen, minderwaardigheden der blanken ten toon gespreid. Ook de vuilste literatuur komt in het bereik der zwarten en volbrengt haar sloopingswerk in de gemoederen.
Het zedenverval wordt niet tegengewerkt. Er bestaat geen zedenpolitie. Er bestaat zelfs geen wet, die het Bestuur of die het Gerecht toestaat op te treden tegen echtbreuk en bigamie. Wat de kristenen betreft, voor den oorlog hadden de Missiën een sterkeren invloed dan nu; zij hadden hun volgelingen meer in de hand om het zedelijk peil te handhaven. Doch hun instellingen waren niet berekend op den toevloed van nieuwe inwijkelingen, door de oorlogsomstandigheden naar de centra gevoerd. Daarbij komt nog dat het missiepersonneel in de oorlogsjaren fel gedund werd. Zoo is ook de godsdienst dus aan het verflauwen in de centra; en zonder godsdienstig geloof en praktijk is geen zedelijkheid denkbaar bij de inlanders.
De toestand der buitengewoontelijke bevolking in Kongo is dus niet bevredigend. Buiten eenige centra van minder belang en buiten eenige werkerskampen van groote maatschappijen, ontbreken de meeste faktoren noodig voor haar leefbaarheid: zedelijke, sociale, en zelfs hygiënische. Zelfs in Leopoldstad, waar eenige straten der zwarte stad aan hooge bezoekers getoond worden, liggen nog veel wijken, waar huisvesting en openbare hygiëne veel te wenschen overlaten. En nochtans die bevolking groeit van jaar tot jaar, omdat het aantal arbeiders voor de Europeesche economie steeds vermeerdert. Aan den anderen kant overtreft de aangroei van dat aantal arbeiders verre den aangroei van het geboortecijfer in de buitengewoontelijke centra. Het aanvullen van dat deficit blijft de taak van de gewoontelijke bevolking. Is deze opgewassen tegen die taak? Welke ook het antwoord zij op die vraag, een conclusie ligt voor de hand: de huidige Europeesche economie verrijkt het land niet; zij haalt er zijn echten rijkdom uit weg, de negers, en vervangt hen niet.
| |
De gewoontelijke bevolking
In welken toestand bevindt zich de inlandsche bevolking in haar hoofdijen en sektors? Is haar demographisch peil stijgend of dalend na den oorlog? Een eerste vraag die moet gesteld worden. Het antwoord is lastig, omdat volledige betrouwbare statistieken ontbreken. Doch wij beschikken wel over voldoende inlichtingen om de waarheid te benaderen.
Sedert 1935 geven de jaarlijksche optellingen der bevolking steeds hoogere getallen. Die hoogere getallen van jaar tot jaar werden door velen aanzien als een bewijs dat de bevolking feitelijk aangroeide. Ik ben ervan
| |
| |
overtuigd dat die stijging der getallen alleen te wijten is aan een betere werkwijze en uitgebreidere middelen aangewend bij de optelling.
Doch in 1944 was er geen vermeerdering, wel een vermindering. In 1943 gaf de officieele statistiek 10.486.000 zielen; in 1944 maar 10.390.000. Indien beide optellingen dezelfde waarde hebben, is het verlies een klein honderdduizend. Die achteruitgang zou op zichzelf geen overwegende beteekenis hebben, indien hij alleen te wijten was aan oorzaken in werking gebracht door de oorlogspolitiek en indien die oorzaken ophielden te bestaan na den oorlog. Doch hij zou een ernstige bedreiging zijn voor de toekomst, indien die oorzaken de maatschappelijke struktuur van menigen volksstam ondermijnd hebben, of hun zedelijke en psychologische gedraging gewijzigd, en ook nog indien hij veroorzaakt is door verspreiding van venerische ziekten die het geboortecijfer in die middens hebben doen dalen. Welnu wij hebben alle redenen om aan te nemen dat die oorzaken samen aan 't werken zijn gegaan.
Naast die algemeene optellingen, door officieele statistieken bekend gemaakt, kennen wij met zekerheid veel andere, meer bijzondere demographische feiten. En volgens die demographische gegevens, mogen wij de Kongoleesche volkeren indeelen in drie groepen: die aangroeien, die afnemen, die ongeveer hun getalsterkte bewaren.
De volksstammen die stand houden zijn: de voornaamste stammen van den Kwango, de Baluba en kleinere stammen van den Kasai-Sankuru, de Bashi van Kivu, de Alur, Logo, Lugwari, Walendu van het Noord-Oosten, de Wagenia en Bamanga die bij den stroom wonen in Stanleystad-gebied, de Budja in beneden Itimbiri, de Bwaka van Ubangi-gebied. Daarbij moeten gerekend worden geringe groepen hier en daar verspreid in de verschillende provincies. Alles te samen bereiken zij geen derde van de geheele bevolking.
De volksstammen die zienderoogen achteruitgaan zijn: de Bateke-Bawumbu-Bafungunu, tusschen Kongo-Kasai en Kwango wonende; hun groot land is no mans land geworden. Benoorden Kasai weerstaan nog in zekere mate de Basakatu en Badia, doch de Nkunda-Ntomba van het Leopold II-meer, gaan achteruit. De Bobangi zijn reeds verdwenen. Heel de omgeving van het Tumba-meer, en in het Tshwapa-district het vroeger zoo groot Nkundu-Mongo volk zijn zoo erg aangetast, dat hun beste vrienden in wanhoop verkeeren; hetzelfde lot ondergaat de Batetela-groep in het Oosten. Heel het middenbekken van Kongo zal menschenloos worden, volgens de meening van velen die ter plaatse de zaken nagaan. In Ubangi zijn de teekenen van achteruitgang minder merkbaar. Doch heel de provincie van Stanleystad, buiten de hooger vermelde volksstammen, lijdt aan hetzelfde euvel: gestadige daling van het geboortecijfer. Die kwaal is ongeneesbaar, omdat haar oorzaken niet kunnen uitgeroeid worden; het zijn niet alleen venerische ziekten, maar diepere schendingen, zedelijke, psychologische en sociale schendingen van den volksaard en de struktuur der maatschappij.
De aangroeiende volksstammen zijn niet talrijk. Volgens ter plaatse bekomen inlichtingen, zijn het o.m. de Lokelo van stroomafwaarts Stanleystad, de Bapende van den Kwango, en andere groepen van geringen omvang in de Kolonie verspreid. De voornaamste is de Bakongogroep, waarover wij zekere gegevens hebben.
De Bakongo leveren het bewijs dat de thesis valsch is, die beweert dat een Bantuvolk onder den druk van de Europeesche economie zooniet tot
| |
| |
ondergang dan toch tot achteruitgang gedoemd is. Zij waren nochtans niet uitgerust met een groot weerstandsvermogen, toen de Europeesche economie zich bij hen opdrong. Van 1888 tot 1898 hadden zij den last gedragen van al het vervoer langs de caravanenbanen Matadi-Leopoldstad; gedurende tien jaren waren een 4.000 Bakongo steeds op de been, om langs die 400 Km. langen weg lasten van 32 kgr. te versjouwen. Zij hebben Kongo-Vrijstaat de middelen verschaft om Opper-Kongo te bezetten en de Arabieren te overwinnen. Na dit doodend dragen werden zij overvallen door de zwarte pokken en onmiddellijk daarna door de slaapziekte. Deze twee kwalen maaiden op twaalf jaar de 9/10 van de bevolking weg in de streek van Kisantu. En nochtans hebben de Bakongo sedert vijftig jaar het noodige werkvolk moeten leveren aan de spoorwegmaatschappijen en aan talrijke landbouwkundige en industrieele ondernemingen.
Op 31 December 1944 leefden in het district van Beneden-Kongo slechts 109.504 mannen voor 151.239 vrouwen in de gewoontelijke hoofdijen. Die verhouding is anormaal en kan rampspoedig worden. Op denzelfden datum verbleven in de buitengewoontelijke centra 41.546 mannen voor 22.555. Nogmaals een zeer bedenkelijke verhouding. En nochtans ging de verhouding kinderen-vrouwen van 169 in 1934 op tot 195 tien jaar later. Er was een vermeerdering van 26.
De bevolking in Beneden-Kongo, in haar geheel genomen, groeit aan. Een uitzondering maken de streek, stroomafwaarts tusschen Boma en Banana en de omgeving van Leopoldstad. In de streek van Kisantu, in de jaren 1915 tot 1945 heeft de bevolking een aanwinst van 600 % geboekt. Haar aangroei duurt voort, spijts een toenemende uitwijking naar de centra, voornamelijk naar Leopoldstad.
Het gebeurt dikwijls dat reizigers die onze Missiën in den Beneden-Kongo of sommige dorpen in Kwango bezoeken, uitroepen: 'Dat men nu nog bewere dat Kongo ontvolkt wordt!' Andere die rampzalige toestanden beschouwen in sommige gebieden van de provincies van het Noorden, besluiten: 'Kongo sterft uit!' Wijsheid is: geen plaatselijke toestanden veralgemeenen.
Na lange jaren waarnemen en peilen, en statistieken maken in de meest verschillende streken van onze groote Kolonie, ben ik tot het besluit gekomen, dat de bevolking in de tien laatste jaren aan het dalen is, en dat zij nog sneller zal dalen gedurende de tien volgende jaren. De oorlogslast van de vijf vervlogen jaren heeft onmiddellijke gevolgen gehad op het geboortecijfer en de sociale-zedelijke gedraging van het volk, maar heeft daarbij oorzaken in werking gebracht die een langen nasleep zullen hebben. Op de eerste plaats valt aan te stippen de uitwijking naar de centra van een overgroot aantal jonge lieden, waar velen venerische ziekten opdoen en daarna terugkeeren in hun dorpen en er de ziekten verspreiden. Die overtollige uitwijking heeft ontreddering gebracht in de maatschappelijke aangelegenheden van vele volksstammen; vele huwelijksverbintenissen werden ontbonden, vele gezinnen verstrooid, vele vrouwen gingen over in den harem van veelwijvers.
Daarbij komt de last, de al te zware last, die moest gedragen worden door de volwassenen, in hun dorpen gebleven. Mannen en vrouwen waren verplicht de wettelijk opgelegde hoeveelheden van produkten aan te brengen op vastgestelde dagen. Het verzamelen van die produkten dwong dikwijls heel de bevolking het dorp te verlaten, en te huizen op de hoogvlakten waar de rubberwortels te vinden zijn, of in de bosschen langs de
| |
| |
rivieren waar de rubberplanten groeien, of in de copalmoerassen, of naar bepaalde werkplaatsen. In veel streken waren de bewoners ook verplicht mondvoorraad te dragen waar nieuwe baanvakken werden aangelegd, of waar nieuwe mijnontginningen ontstonden. Onder dien overlast werd de gewone landbouw verwaarloosd, en dit bracht ondervoeding mee met den nasleep van minder geboorten, meer sterfgevallen, verzwakking van ziel en lichaam. Vrede en vreugde stierven uit in menig dorp.
Die triestige gevolgen heb ik waargenomen in beide Bayaka-gewesten. De Foreami werkte er nog, doch had den socialen gezondheidsdienst fel laten inkrimpen. In drie op zeven kringen, die voor den oorlog welvarend waren en een stijgend geboortecijfer hadden, was de toestand omgekeerd, namelijk in Zuid-Pelende, Ngowa en Kenge. Het deficit klom tot 100 sterfgevallen voor 65 geboorten. Ik heb dorpen bezocht waar geen enkele jonge man te vinden was.
De waarnemingen en besluiten hier voorgelegd worden gestaafd door de statistieken en verslagen van de Apostolische Prefekten en Vicarissen van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi in 1944.
In de mandaatgebieden van Ruanda-Urundi heeft de oorlog dezelfde gevolgen gehad. Het is een feit dat Ruanda-Urundi meer vrede en welvaart heeft beleefd onder het dertig jaar Belgisch bestuur, dan onder het vroeger Duitsch bestuur. De Bahutu-bevolking en ook de runderen der Watutsi hebben zich ontzaglijk vermenigvuldigd. Doch die gewesten zijn blootgesteld aan hongersnood om reden van de wisselvalligheden van de regenseizoenen. Twee opeenvolgende jaren, 1943 en 1944, zijn de regens zeer schaarsch geweest; de hongersnood heeft ten minste 45.000 slachtoffers gemaakt - volgens officieele cijfers! En nochtans het Bestuur is niet in gebreke gebleven, en heeft last noch uitgaven gespaard, om den nood te lenigen. Daarbij kwamen oorlog en oorlogslasten; zij hebben groote stoornissen gewekt in de maatschappelijke en economische strukturen van Ruanda. Een massale uitwijking naar Uganda was daar een gevolg van, ongeveer 400.000 Bahutu zouden het land verlaten hebben. In sommige lagen der bevolking ontstond een soort nationalisme, dat gunstig was voor en ook wel bevorderd werd door de vreemde missiën, die hun werking hebben uitgebreid. In Urundi heeft de hongersnood veel minder schade berokkend, en de oorlogslasten hebben ook minder het economisch en sociaal evenwicht gestoord.
Veel punten van de inlandsche politiek moeten herzien worden - dat is een algemeene gevolgtrekking, wanneer de toestanden zoo diep gewijzigd werden bij de inlanders. Doch wat voor de welvaart van het Kongoleesche volk - en dus voor de Kolonie - op de eerste plaats noodig is, is een rechtsstatuut voor den inlandschen landbouwer. Hij moet bevrijd worden van de ondraagbare karweien die hem te dikwijls worden opgelegd, en hij moet met zijn arbeid een menschelijk bestaan kunnen winnen. En daarom moet de Europeesche economie, niet meer en alleen door de dividenden der maatschappijen en winsten van den handel gericht worden, doch door het algemeen belang van de inlandsche bevolking. De inlanders betalen de ingevoerde waren 3 of 4 maal duurder dan vroeger, doch moeten hun eigen produkten verkoopen aan denzelfden prijs als vroeger. Al de devaluaties van den frank zijn tegen hun belangen uitgespeeld geworden.
| |
| |
| |
Algemeene gezindheid der inlanders
Is het waar dat de klans uitsterven, dat het gewoonterecht heeft uitgediend? Dat wordt gezegd en geschreven. Er wordt zelfs gezegd dat er volledige anarchie heerscht, ook in de hoofdijen. Dat is zeer overdreven; plaatselijke toestanden worden aldus veralgemeend. In sommige streken waar de uitwijking der jongelieden naar de centra alle vreugde uit de dorpen onttrok, werden de ouderen moedeloos, en de vrouwen, die anders de bewaarsters zijn van de traditie, vrijmoedig. Doch waar de toestand weer normaal geworden is, houden weerom de ouderen aan hun gewoonterecht. - In 1940 raasde in het Bayakagebied een godsdienstige anti-blanke beweging, een nieuw Kibangisme op zijn Bayaka. Wetten en gebruiken, hoog in eere staande fetischen, door de voorvaderen sedert onheuglijke tijden overgeërfd, het werd alles verguisd, verbrand, onteerd. De roes duurde geen zes maanden. De Bayaka hebben met meer ijver dan ooit hun gewoonten en fetischen hernomen; onder andere de puberteitsritussen, waardoor de jeugd met hart en ziel moet verbonden worden aan de spil van het sociaal leven, werden verlengd en met meer vertoon gevierd. Zoo ook in de sektors van het Inkisi-gewest, waar de ontwikkeling het hoogste peil bereikt, handhaven de hoofden en de ouderen alles wat maar leefbaar is van de oude orde.
Waar de inlandsche volksstam stand houdt, blijft de klan met zijn gewoonterecht bestaan; en zijn bestaan is een levensnoodwendigheid voor het voortbestaan van den volksstam. Waar de klan uiteenbrokkelt, kwijnt en sterft de heele volksstam. De klan kan maar vervangen worden door groepen van aanverwante zelfstandige gezinnen, in saamhoorigheid gebonden door dezelfde geestelijke, sociale en economische belangen. Om die reden is in iedere hoofdij een raad noodig van alle klanhoofden of vertegenwoordigers van de klans, die over al de zaken van algemeen belang geraadpleegd worden en vrij hun meening mogen zeggen. Werd deze waarheid in de praktijk doorgevoerd, vele hoofdijen zouden tot groote welvaart komen. De samenwerking van alle leden en familiegroepen is verzekerd, indien de ware gezagdragers - deze zijn de klanhoofden - meewerken, en deze werken maar mee indien zij werkelijk herkend worden als gezagdragers. Tot nog toe ontbrak dit onontbeerlijk lid in het lichaam van de meeste hoofdijen.
| |
Verhouding der zwarten tot de blanken
In deze verhouding is er een merkbare kentering gekomen. Vroeger hadden de zwarten hun minderwaardigheidscomplex en een zekeren physischen schrik voor den blanke. Hun minderwaardigheidsgevoel blijft bestaan. Het ideaal van iederen zwarte is: te gelijken op den blanke. - Waar de ontwikkelden soms spreken van een statuut van gelijkwaardigheid met den Europeaan hebben zij eer uiterlijke voorrechten op het oog, die hen meer afscheiden van de massa hunner kleurgenooten, en in het openbaar leven hen meer op gelijken voet stellen met den blanke, dan een eigenlijk rechtsstatuut. Onder den oorlog ontstonden in Beneden-Kongo en elders politieke-religieuze bewegingen, die heftig anti-blank waren. Vele leden dier nieuwe genootschappen waren innerlijk zeer logisch met hun opvatting, waar zij met gloeiende houtskolen armen en gezicht verbrandden, om aldus een witte huid te krijgen en meer ge- | |
| |
lijkenis met den gehaten blanke. De apotheose van hun beweging zal gebeuren op een avond, waar in een regen van vuur en bloed al de zwarten wit zullen worden en al de blanken of vernietigd of misvormd.
Het minderwaardigheidscomplex blijft dus bestaan, maar van de physische vrees die er mee gepaard ging hebben zij zich bevrijd. Zij zijn zich bewust geworden, dat zij de macht zijn tegenover het gering aantal blanken die hun land besturen. Zij zijn de macht van de massa tegenover den eenling; van die waarheid is iedere zwarte zich bewust geworden. Dit gevoelen deed een ander ontluiken, dat van eigenwaarde, en van het recht geëerbiedigd te worden door den blanke. Bij de ontwikkelden groeide dit bewustzijn tot een pathologische gevoelerigheid. Zelfs in het binnenland worden de zwarten uiterst gevoelig voor alles wat gelijkt op mindere waardeering. Opvoeders, gezagdragers en wie ook met zwarten wil omgaan of hen te gebieden heeft, zal voortaan met die gemoedsstemming moeten rekening houden. De meeste blanken zullen hun woordenschat moeten zuiveren, en onder andere het woord neger vervangen door zwarte. Want het woord neger is een scheldwoord geworden. Sommige blanken zullen deze kentering in de mentaliteit der zwarten als een euvel bestempelen. Ik meen dat het een aanwinst is voor de inlandsche maatschappij.
Om een juister oordeel te vellen over de ontwikkeling van de zwarten, moet men rekening houden met het feit, dat vele ongunstige veranderingen, die de inlandsche maatschappij onder den oorlog onderging, te wijten zijn aan de verzwakking der drie diensten die het meest werken voor haar welvaart, namelijk de gezondheidsdienst, het gewestbeheer en de Missiën. Alle drie hebben veel geleden onder gebrek aan personeel. Het gewestbeheer daarenboven moest instaan voor de oorlogsproductie; dat was nummer één van het programma, en om dat te verwezenlijken moesten de gewestbeheerders hun essentieele taak verzuimen, namelijk het sociaal en economisch welzijn der inlanders. Wat de Missiën betreft, zij kregen geen hulp van het moederland en konden ook hun ziek personeel geen rustverlof geven; de zieken en overspannenen werkten door, de dooden werden niet vervangen. Voor het gewestbeheer en de Missiën zelf is de schade aanzienlijk, en zal niet in de naaste toekomst kunnen hersteld worden.
| |
Slot
De zwakke zijden der inlandsche bevolking zijn hier vluchtig aangestipt geworden. Het algemeen tafereel is eerder somber. De inlandsche maatschappij is gehavend uit den oorlog gekomen; dat is de waarheid die de Belgen moeten kennen.
Veel werk, goed werk, stevig werk is in Kongo door België geleverd. Geen ander land in de naburige koloniën deed evenveel en evengoed. Dat vele en goede werk moet nu hernomen, en kan voortgezet worden, indien de regeering eerlijk en objectief rekening houdt met de schade door den oorlog aan de inlandsche bevolking berokkend. Volgens den aard en de afmetingen dier schade, en naar den maatstaf der algemeene ontwikkeling moet zij haar inlandsche politiek en de Europeesche economie richten en regelen naar het algemeen belang van de 11 millioen zwarten die in Kongo leven naast 36.000 blanken.
|
|