| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
A. DEBOUTTE C. SS. R., De apologetische methode van kardinaal Dechamps, studie over het inwendig feit. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 155 blz.
De apologetica van kardinaal Dechamps werd reeds bestudeerd in belangrijke artikels door kardinaal Mallet, P. De Ridder en P. Kremer; voor het eerst werd haar hier een boek gewijd: een doctoraatsthesis verdedigd aan het Angelicum te Rome door P. Deboutte, thans professor in de theologie aan het studiehuis der PP. Redemptoristen te Leuven. De apologetische methode van kardinaal Dechamps wordt hierdoor gekenmerkt, dat zij niet ingaat op louter wetenschappelijke geloofsredenen, die weinig uitstaans hebben met deze, welke gewoonlijk tot het geloof brengen; zij wil veeleer de meest verspreide geloofsredenen uiteenzetten, die namelijk welke door de Voorzienigheid iedereen te beschikking zijn gesteld. Vaak zijn deze redenen niet systematisch, noch zeer uitdrukkelijk aanwezig in den geest van de geloovigen. Dechamps' taak zal er in bestaan, ze aan een ernstige ontleding te onderwerpen, en ze logisch te ordenen. Zulks deed hij echter niet altijd volgens een technische methode; want zijn apologetische schriften waren voor een ruim publiek bestemd. Zijn gedachte ontwikkelde zich ten andere, en won aan nauwkeurigheid in den loop der jaren, vooral naar aanleiding van tegen hem ingebrachte kritiek. P. Deboutte volgt zeer nauwkeurig den ontwikkelingsgang van deze pretentielooze en zoo gezond origineele gedachte.
De klassiek geworden formules, waarin de kardinaal zelf zijn methode samenvatte. wezen hier nogmaals vermeld: 'Slechts twee feiten dienen nagegaan: één in u (het mysterie van den concreten mensch, beschouwd in zijn zedelijk godsdienstig leven) en één buiten u (de Kerk, die de christelijke boodschap verkondigt): deze twee feiten benaderen elkander om ten slotte samen te vallen; gij zijt zelf beider getuige... (Het) feit buiten ons beantwoordt aan het feit in ons bewustzijn, aan den eisch van ons diepste wezen, en het beantwoordt er aan met een zoo groote nauwkeurigheid, dat ieder mensch die God waarachtig zoekt bij het beschouwen er van onvermijdelijk uitroept: God is werkelijk daar'.
P. Deboutte wijdt zich vooral aan de uiteenzetting van den aard van het 'inwendig feit'. Volgens kardinaal Dechamps volstaat dit feit op zichzelf niet, om ons onze bovennatuurlijke bestemming te openbaren. Het doet den concreten mensch enkel kennen als een raadsel, waarop een antwoord wordt verwacht, een antwoord dat alleen van God kan komen, - en als een wezen, wiens zedelijk pogen hulp van boven noodig heeft. Dit antwoord en deze hulp komen tot den mensch door de christelijke boodschap en door de Kerk. Het bewijs van den goddelijken oorsprong der Kerk wordt hieruit geput, dat haar aanpassing aan het mysterie en de behoeftigheid van den concreten mensch op een niet te evenaren wijze slaagt, en een mirakel in de zedelijke orde uitmaakt. Tot slot van zijn studie omschrijft P. Deboutte op oordeelkundige wijze de draagwijdte die het apologetisch werk van den kardinaal destijds had, en de waarde die het ook thans nog bezit.
Ed. Dhanis.
Dr J. MICHL, De Evangeliën. Geschiedenis of Legende? De historische waarde van de Evangeliën. Vertaald door L. Van Hulle S.T.B. Met een voorrede van Dr P. Van Imschoot. - Beyaert, Brugge, 1945, 128 blz.
Dit oorspronkelijk Duitsch werkje beoogt gedrongen vulgarisatie over de geschiedkundige waarde der Evangeliën. Na een kort historisch overzicht (de bedrogshypothese van Reimarus, de rationalistisch-naturalistische verklaringen, de mythetheorie van Strausz, en de ideeën van Renan), wordt de huidige stand der vrijzinnige kritiek gekenschetst (de literair-critische, de religionsgeschichtliche en de formgeschichtliche scholen). Dan wordt de natuurlijke geschiedkundige waarde aangetoond: de onvervalschte overdracht, de betrouwbaarheid van de opstelling en het ontstaan, en ten slotte de geloofwaardigheid van den inhoud der Evangeliën. Een laatste paragraaf wordt gewijd aan enkele beschouwingen over de 'bovennatuurlijke geschiedkundige' waarde.
De uiteenzetting is traditioneel; enkele gedachten zijn waarlijk suggestief. Er wordt b.v. gewezen op de niet-historiographische bedoelingen der evangelisten (60 en 116), op het feit dat Jezus' verschijning voorkomt als 'vervat in het kader en met den stempel van de oudste christelijke geloofsverkondiging' (60); op de vrijheden in het weergeven van feiten (59) of woorden (46).
| |
| |
In weerwil van de beknoptheid van het betoog (waardoor er wellicht eenig gevaar bestaat, dat niet alle beweringen door iedereen in alle schakeeringen juist zullen gevat worden), verdient dit werkje aanbeveling, en blijft het wat Dr Van Imschoot in de voorrede noemt 'een goede daad' het voor ons volk te hebben vernederlandscht.
J. De Fraine.
RUYSBROECK, L'ornement des noces spirituelles, d'après la traduction des Bénédictins de l'Abbaye de Saint-Paul de Wisques. - Coll. 'Mystiques des Pays-Bas', Éditions universitaires, Brussel, z.j., 279 blz.
Meer en meer begint men Ruusbroec's werk in het buitenland naar waarde te schatten en te vertalen. De Benedictijnen van Saint-Paul de Wisques bezorgden er een uitstekende Fransche vertaling van, een eerbied-afdwingend werk, later door de Benedictijnen van Oosterhout overgenomen. Ruusbroec's werken werden door hen in een reeks afzonderlijke boeken uitgegeven, waarvan elk een degelijke afzonderlijke Inleiding bevat, met samenvatting en bespreking van de leer. Bij het vertalen van de 'Gheestelike Brulocht' kon men nog de uitgave van het Ruusbroec-genootschap niet gebruiken; men steunde daarbij dan ook op kanunnik David's uitgave, en behielp zich met de oudste Latijnsche vertaling, door Jordaens gemaakt op aanvraag der Ter Doest-abdij. Jordaens, door Scoonhoven 'vir valde ingeniosus et litteratus' genoemd, houdt nogal van rhetorische paraphrases, die gewoonlijk den tekst wel juist interpreteeren, maar soms ook aanleiding geven tot verkeerde verklaring; het is hoofdzakelijk tegen Jordaen's terminologie, dat de bezwaren van Gerson en Bossuet gericht waren. De Fransche bewerkers hebben Jordaen's vertaling boven de letterlijke maar duistere van Geert Groot verkozen; zij verklaren, er voortdurend (sans cesse) beroep op te hebben gedaan, en men krijgt wel den indruk, dat de Nederlandsche grondtekst als legger daardoor eenigszins op den achtergrond geraakte. Het weze overigens erkend, dat de exacte vertaling van Ruusbroec's Nederlandsch, waar men het nog niet eens is over den waren zin van menige uitdrukking, een bijna bovenmenschelijke taak vertegenwoordigde. De vertalers hebben daarbij dankbaar gebruik gemaakt van Mgr Waffelaert's werk.
De Brulocht, geldend als Ruusbroec's meesterwerk, en door hem zelf als de volmaaktste uitdrukking van zijn leer beschouwd, is een verhandeling op den Evangelietekst: 'Ziet, de bruidegom komt; gaat uit, hem tegemoet'. Op een minder methodische wijze had Ruusbroec dit thema reeds behandeld in zijn Rike der Ghelieven. Ruusbroec past den tekst toe op de drie stadia van het bovennatuurlijke leven: het werkende, het Godbegeerende, en het God-schouwende.
De Ed. universitaires namen in hun reeks van Nederlandsche mystieke werken de uitgave van Saint-Paul de Wisques ongewijzigd over. Deze laatste maakt echter deel uit van een reeks, voorafgegaan door een Algemeene Inleiding, waarnaar de partieele Inleidingen van ieder afzonderlijk deel regelmatig verwijzen. Ook deze partieele Inleiding werd hier zonder meer overgenomen, terwijl wij toch bij een afzonderlijke uitgave van de Brulocht in deze zoo verzorgde vertaling ook een nieuwe bewerking van de Inleiding hadden mogen verwachten.
A. Deblaere.
Mgr M. DE BAETS, Mijn geloof. Met voorrede van Prof. Mag. J. Coppens. - Derde druk bezorgd door L. Van Hulle. 't Groeit, Antwerpen, 1945, 109 blz., Fr. 45.
Menschen die wat gestudeerd hebben en die van hun studies wat willen overhouden, beschikken over een arsenaal schema's waarin zij hun opgedane kennis kunnen onderbrengen. Als zij dan even naar een boek teruggrijpen dat als grondslag diende of ten minste had kunnen dienen voor het opstellen van die schema's, dan kunnen zij zich tamelijk vlug terug inwerken in het vak dat zij eenmaal aanleerden. Zulk boek bezitten wij in Mijn geloof, voor de kennis van onzen godsdienst. Dat met al de voor- en nadeelen van studies van dien aard. Wij moeten er niet een pakkende voorstelling in zoeken, maar het is duidelijk, helder en juist.
B. Boeyckens.
P.M. BOESAERT, Een Moeder. - 'Zielen-reeks', nr 1, Beyaert, Brugge, 1945, 156 blz., Fr. 58.
Boeiender nog in een zekeren zin dan een heiligenleven, want nog meer nabij in zijn eenvoudige menschelijkheid misschien, is het leven van de stille, ingetogen, of de markante, maar steeds innerlijk rijke persoonlijkheid, die in haar milieu, in haar vriendenkring den indruk naliet van een 'ziel' en een 'bezieler'. In deze 'Zielen-reeks', welke verschijnen zal onder de leiding van den vooral om zijn hoogstaande serie meditatieboeken gunstig bekenden priester Eerw. Heer P. Ghyssaert, wordt, naar de bedoeling der ontterpers, een galerij levensportretten tenoongesteld van tijdgenooten, menschen die onder ons voorbijgingen ternauwernood of heelemaal niet opgemerkt; per- | |
| |
sonages zooals men er in een roman zou zien optreden, doch met dit verschil, dat het hier verhaalde 'echt' gebeurd is en een aangrijpend menschelijk document wordt van levensvreugde en levensleed, van levensmoed en levensschoonheid.
In dit eerste boek uit de reeks wordt het leven verhaald van 'een moeder'. Hoevele moeders, moeders van groote gezinnen, moeders van priesters, zullen iets van hun levensbeeld in dit sobere, offervolle, ontroerende levensgebeuren herkennen. En bij allen zal de eerbied worden versterkt voor de moeder, en de hoop dat ons volk dat heel wat zoo'n moedergestalten mocht zien rijzen, door de stille offervaardigheid van zulke als deze aldoor bewaakt, bezield wordt en gered.
'God', zei ooit een leuk Amerikaansch geestelijke, 'moet wel veel van de gewone menschen houden, dat hij er zooveel heeft gemaakt.' Misschien zullen we hier gaan leeren uit deze serie dat het gewone zoo kan worden beleefd, dat het op een welhaast stil-geniale wijze meer dan gewoon wordt.
Een serie waarop vele geestdriftige of wankele harten wachten wellicht om er hun ziel aan te toetsen of te versterken.
M. Brauns.
P. GEREBERN O.F.M. Cap., Kruimelen van Gods Tafel. Met inleidend woord door Jos. Van Reusel. - Franciscaansche Standaard, Antwerpen, z.j., Fr. 30.
Weinig meditatieboeken voldoen. Meestal voelen wij ze als een hinderende tusschenschakel tusschen ons en den Meester van ons hart. Ofwel doen ze zich te cerebraal voor en te technisch-theologisch ofwel vervallen ze tot suikerzoete literatuur zonder religieuze diepte. Dit boekje is een uitzondering. Steeds blijft de inspiratie zuiver en, hoewel het niet ontbreekt aan mooie vormen, worden deze steeds gedragen door een inwendige beleving. Er ligt over deze bladzijden een Franciscaansche innigheid die het overwegen wonder te moede maakt. Als vanzelf worden wij in een bovenaardsche sfeer gebracht, in het rijk van genade en bovennatuur. En toch is het geen vlucht uit het aardsche, wij vinden er een socialen inslag, een doordringend aanvoelen van het tobben en zwoegen onzer medemenschen.
Dit boekje doet bidden. Wij wenschen het een ruime verspreiding. Priesters die bijna bezwijken onder den last van het drukke apostolaat, zullen hier een gemakkelijk hulpmiddel aantreffen om, ondanks het vele werk, toch getrouw te blijven aan hun half uur meditatie. Maar ook aan leeken die zoeken naar hooger weze het aanbevolen, zij zullen door dit boekje ingeleid worden in een andere wereld dan de wereld der honderd en één banaliteiten die onze dagen komen vullen.
B. Boeyckens.
Dom Columba MARMION, Het lijden en wij. Vertaald door P. Fr. D. De Pauw O.P. - Twee deelen, 'Bibliotheca spiritus', eerste reeks, nr 1-2, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 244-162 blz., geb. Fr. 135, gen. F. 115.
Een gelukkig initiatief was het, voorzeker, het Nederlandsch lezerspubliek deze nieuwe reeks van geestelijke literatuur aan te bieden. In deze tijden van innerlijke armoede en onrust zal zij de zielen een kostbaren leidraad verschaffen in hun tasten en zoeken naar de diepere grondslagen van hun geestelijk leven, en hen tevens meer bewust maken van de bovennatuurlijke rijkdom van hun inwendig genadeleven.
Als twee eerste deelen krijgen wij de verzorgde vertaling van Dom Marmion's posthume werk Face à la souffrance. Eigenlijk is dit boek een verzameling van tallooze fragmenten uit diens briefwisseling en talrijke geschriften, fragmenten die alle betrekking hebben op het lijden, en tot één logisch geheel werden samengevlochten.
De gedachtengang is de volgende. Door Zijn lijden heeft Christus onze verlossing bewerkt. Door onze deelname aan Zijn Lijden helpen wij mede aan dat verlossingswerk. Naar Hem echter zullen wij moeten opzien, willen wij ook in ons Christus' gesteltenissen van geduld, overgave en liefde dragen. Aldus zal het lijden ons leven vruchtbaar maken, en nu reeds een waarborg worden voor de hemelsche glorie. Een boek dus, dat ons de volledige lijdensleer schenkt van dengene die men terecht 'een meester van het geestelijke leven' heeft genoemd, en dat wij om zijn zuiver christelijken geest van harte aanbevelen.
J.-P. Fransen.
Kan. Jacques LECLERCQ, Voorzienigheid, leven en lijden. Uit het Fransch vertaald door H.J. Werps. - 'Bibliotheca spiritus', eerste reeks, nr 3, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 78 blz., Fr. 25.
Dit boekje, derde deeltje van de serie 'over en voor ons geestelijk leven', geeft ons een reeks beschouwingen over de Goddelijke Voorzienigheid, de waarde van het leven, het nut van het lijden, en, wat schrijver noemt 'de staat van volmaaktheid' van de ziekte. In hoofdzaak dus weer het probleem van het lijden, hier echter, raak en oorspronkelijk voorge- | |
| |
steld, met een kernachtige diepte en een eerlijk principieele taak, die wel niemand zal teleurstellen, die zich wat rustig nadenken kan getroosten.
J.-P. Fransen.
K.L. CLAUS S.J., Licht in den nacht. Volksfilm over praktisch geloof. - Goede Pers, N.V. Altiora, Averbode 329 blz., Fr. 60.
K.L. CLAUS S.J., Levensvreugde. - Goede Pers, N.V. Altiora, Averbode, 69 blz., Fr. 18.
Het is volkomen overbodig de volksfilmen van P. Claus hier nogmaals in te leiden, ze werden overal te lande reeds met groot succes, soms met verlenging, vertoond.
Ook deze twee, over levensvreugde en over praktisch geloof, zullen bijval genieten, precies omdat ze volksch zijn, wat ze vóór alles beoogen.
De schrijver ontkomt evenwel niet aan het euvel, waaraan veel filmrégisseurs lijden: vele, overigens geslaagde filmprenten, vertoonen een al te kunstmatige découpage. Ook deze twee banden worden een louter naast mekaar plakken van min of meer geestrijke anecdootjes, zoodat de constructie van de film niet tot haar recht komt, en dus niet treft door het geheel.
De twee filmen zijn ten slotte twee boeken, gevuld met anecdootjes, waarvan de meesten den lezer ongetwijfeld zullen interesseeren. In den overvloed van voorbeelden en vertelsels zal men het den schrijver dan ook vergeven dat enkele anecdoten getuigen van minder smaak, zooals dat van den boer, die te midden van de overstrooming op de nok van zijn dak zit, en, ziende dat het water tot boven de ramen reikt, zich troost met de woorden: De vensters moesten toch absoluut eens gewasschen worden! Enkele van die voorbeeldjes passen misschien beter bij de lachedingen van een humoristisch blad.
Taal en stijl zijn echt volksch, soms echter een beetje te volksch misschien.
L. Mestdagh.
Chanoine Jean VIEUJEAN, Et toi, quelle âme as-tu? - 'Vie et spiritualité', Casterman, Doornik, 1945, 79 blz., Fr. 21.
Jean JADOT, L'oraison des laïcs. - 'Vie et spiritualité', Casterman, Doornik, 1945, 63 blz., Fr. 18.
André MOLITOR, Tragique et triomphe dans le christianisme. - 'Vie et spiritualité', Casterman, Doornik, 1945, 54 blz., Fr. 18.
Het eerste van deze werkjes brengt ons een elementaire karakterkunde met haar toepassing op het geestelijke leven. Hoewel steeds interessant in het detail, laat het weinig logische structuur en methode blijken. De classificatie der temperamenten herinnert aan Heymans' kubus, maar de oogenschijnlijke vereenvoudiging van deze laatste leidt juist tot verwarring en dooreenmengeling. De beschrijving van een reeks gebreken, die op deze temperamenten-indeeling volgt, houdt er weinig verband mede. Bij het onderzoek naar de dominante in het karakter tenslotte ontdekken wij enkele van Spranger's menschentypen: de schrijver heeft hier de karakters weerom volgens een andere methode ingedeeld.
De twee laatste werkjes zijn herdrukken van verhandelingen destijds in de collectie 'Vivre' (1941) verschenen. Terwijl A. Molitor zich eerder bij diepzinnig algemeene beschouwingen houdt over de tragische levensopvatting, met haar beantwoording en hoogere oplossing in het Christendom, verdiende de verhandeling over het gebed door J. Jadot alleszins een herdruk. Zij werd op een paar plaatsen bijgewerkt, en onder andere met het getuigenis van den voortrekker Guy de Larigaudie verrijkt. Deze brochure bezorgt ons een eenvoudig-heldere, methodische en goed gedocumenteerde uiteenzetting over de meditatie en het gebed en schrikt er, volgens de beste katholieke leer, niet vóór terug ook het beschouwend gebed als normaal voor den biddenden leek open te stellen. Aan de hand van de beste meesters, en vooral de methode volgend van den H. Ignatius, biedt het voor leeken een even bevattelijke als bondige uiteenzetting over het gebedsleven.
A. Deblaere.
1. Prof. Dr René DELLAERT, Gezinskonflikten. - 'Familieleven', nr 24, 't Groeit, Antwerpen, 46 blz., Fr. 9.
2. Martha LEYS, Meisje, wordt u bediende? - Nr 25, ibid., 35 blz., Fr. 6,50.
3. L. BOGAERTS, Ontluikend leven. - Nr 26, ibid., 68 blz., Fr. 10.
4. L. BOGAERTS, Kleuters spelen. - Nr 27, ibid., 55 blz., Fr. 9,50.
5. Leo ROELS jr., Beroepsorienteering. Een actueel probleem. - Nr 28, ibid., 77 blz., Fr. 12.
6. Prof. Dr A. KRIEKEMANS, Over de echtelijke liefde. - Nr 29, ibid., 31 blz., Fr. 6,50.
7. M.C. SCHOUWENAARS, Insp. L.O., Van kind tot jong meisje. - Nr 30, ibid., 40 blz., Fr. 7,50.
8-9. P. VAN DRIESSEN, Wat mankeert de familie? - Nr 31-32, ibid., deel I, 57 blz., Fr. 9,50; deel II, 46 blz., Fr. 9.
10. Dr N. WILDIERS, De opvoeding van
| |
| |
het geweten. - Nr 33, ibid., 33 blz., Fr. 7,50.
11. Marcel VAN HOOF, Begrijp uw vrouw! - Nr 34, ibid., 45 blz., Fr. 9.
De sympathieke reeks 'Familieleven' brengt ons zonder versagen en in snel tempo het eene boekje na het andere, en dat zonder ooit in alledaagschheid te vervallen. De variëteit en de kwaliteit der auteurs alleen reeds schenken hiervoor een vaste waarborg. De meest verscheidene aspecten en problemen van het familieleven vinden wij op degelijke en prettige manier behandeld. Meer algemeen en verheven van toon zijn de bijdragen van Prof. Dellaert, P. Wildiers, Prof. Kriekemans en M. Van Hoof, onmiddellijk praktisch die van M. Leys en Leo Roels, terwijl de boekjes van Prof. Dellaert, C.M. Schouwenaars en P. Van Driessen aan de hand van ervaring en concrete ervaringen de ouders op onderhoudende manier helpen zullen in het begrijpen van hun kleuters, jonge meisjes van 11-13 jaar, en wellicht klaarte zullen brengen waar het familieleven om onbegrijpelijke redenen niet uitgroeit tot de verlangde en verwachte eensgezindheid.
Aantrekkelijk wordt deze reeks nog het meest door den zuiver kristelijken geest van liefde en zelfverloochening - wat trouwens één is - de eerste voorwaarde voor alle opvoedingswerk, die ons uit alle deeltjes toespreekt.
Aan alle ouders en opvoeders ten zeerste aanbevolen. J. Vandermeersch.
Mgr CRUYSBERGHS, Katholieke Fierheid. - De Pijl, Brussel, 1945, 48 blz., Fr. 15.
A. DE MAN, pr., Hoe word ik eenflinke kerel? - De Pijl, Brussel, 1945, 106 blz., Fr. 25.
L. MESTDAGH S.J., Je trouwste makker. - De Pijl, Brussel, 1945, 85 blz.
In een frisch en stijlvol pakje worden ons hier de eerste drie boekjes van de 'Levet Scone'-reeks aangeboden. Bestemd voor aankomende jongens en meisjes zijn zij uiterst welkom, want aan passende, vormende lectuur heeft die leeftijd werkelijk geen overvloed.
Mgr Cruysberghs zet de reeks in en teekent haar met het teeken van Katholieke Fierheid. Kort en raak zegt hij de jeugd wat fierheid is, en zet haar aan tot hooger bewustzijn van wat zij is. Realistisch legt hij dan den nadruk op de fierheid in het alledaagsche: ambtsfierheid, fierheid van een kuisch gemoed, omgangsfierheid, apostolische fierheid.
In Hoe word ik een flinke kerel? antwoordt een priester die heel veel ondervinding heeft van jeugd en jeugdbeweging: door biecht en geestelijke leiding. Dit werkje is eenvoudig, glashelder en degelijk. Het zal menig jong geweten in troebele jaren richten en de jongens die het rustig zullen doorgemaakt hebben zullen er naar teruggrijpen.
Je trouwste Makker is een pareltje van jongensachtig begrijpen. Die makker is de Engelbewaarder. Bijna een waagstuk dit aan de 'moderne' jeugd te vertellen. Maar geslaagd is het in ieder geval. Dat getuigt de jeugd zelf die het al mocht lezen. 'Dat ik zóó'n trouwe makker zoo dicht bij me had wist ik niet... Daarom, dank!... niet alleen om het goede dat het mij heeft gedaan... maar om het goede dat het nog zal doen aan veel Vlaamsche jongens die misschien een trouwe makker zoeken en hun trouwste makker niet eens kennen.'
J. Burvenich.
J. JOOS, De Madonna der Sinjoren. Geïllustreerd door J. Geerts. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 262 blz., geb. Fr. 78, gen. Fr. 65.
Aan de hand van oude documenten, los en kunstig aan elkaar geweven - zij verraden zich vooral in de schilderachtige woorden uit elke periode - verhaalt schrijver ons den groei van Antwerpen onder Maria's bescherming. Het is een prettig verteld, fijn boek, iets overladen met details, iets te vlug ook heenglijdend over de schakels van den tijd, maar dat gaarne zal worden gelezen. Zonder devote overdrijving groeit het boek uit tot een warme hulde van de Lieve Vrouw wiens liefde zóó innig en onafscheidbaar gevlochten is, ook nu nog, met de schoone Sinjorenstad.
J.B.
Fr. S.J. PIAT O.F.M., Het testament van een gesneuvelde, Clément Surantyn. Een heldenfiguur uit de Fransche kajottersbeweging. - Kajotters-uitgaven, Brussel, z.j., 150 blz., Fr. 30.
Zooals de naam het vermoeden laat, is Cl. Surantyn een Fransch-Vlaming uit Toerkonje. Hij was één der allereersten die in September 1939 sneuvelden op het front vóór de Maginot-linie. - Dit is nu eens een heilige 'uit ons midden'. Geen vrome stille jongen, die zich van nature getrokken voelt tot gebed en boete, maar een vurige kerel, die zijn gebreken had, die evenwel juist in de bestrijding van die gebreken de heiligheid heeft veroverd. - Het werkje treedt wellicht wat al te zeer in bijzonderheden omtrent de arbeidersbeweging, haar organisatie en werking in Noord-Frankrijk.
L. Mestdagh.
H. GODIN, Herbouwen. Bewerkt naar het Fransche boek Jeunesse qui recon- | |
| |
struit. Deel I. - Kajotters-uitgaven, Brussel, 1945, 122 blz., Fr. 35.
Het kader van dit boekje is een meesterlijke vondst: 'De eetzaal der werklieden en bedienden van de drukkerij “Welvaart” is niet groot...', maar elken middag komen de werklui er samen om te schoften. Daar wordt bijna elken keer vinnig gediscussieerd over de actueele problemen. Oude garde tegen jonge... Besloten wordt een boek voor te lezen. Henri komt er mee voor den dag... 't Is het Evangelie! Stuk voor stuk wordt dit voorgelezen en daarna telkens door de werklui besproken - pro et contra, - geïllustreerd met concrete voorbeelden uit het dagelijksch leven van den arbeider, en vooral in het huidige arbeiderskader omgezet. Weldra blijkt dat het een ongehoorde actueele en vitale beteekenis bezit voor den arbeider.
L. Mestdagh.
| |
Taal- en letterkunde
Joz. DE VOGHT, CXXV Beeldekens voor mijn Volk. - Tweede vermeerderde uitgave, Van Mierlo-Proost, Turnhout, z.j. (1945), blz. 162, Fr. 50.
Zooals Gezelle's Tijdkrans weerspiegelen deze gelegenheidsverzen over geboorte en dood, communie, vormsel, geloften, priesterschap, huwelijk, de belangstellende en verfijnde zielzorg van den priester, die in een mooi inleidend gedicht: 'Vader' den eenvoud van zijn herderlijke taak in poëtische wezenheid vat. In deze zeer bruikbare verzen, geeft de reeds langs gunstig bekende priesterdichter veelal blijk van een feilloos vakmanschap dat den eenvoud en schoonheid der christelijke gevoelens op een fijngevoelige, voorname en soms echt muzikale wijze weet te verwoorden. Gebruikskunst, maar van de hand van een echt kunstenaar. En om te besluiten een 'Afscheid' waar de zuiverste poëzie door zingt:
Waarom het me verbloemen?
reeds hoorde ik mij vernoemen
H. Brauns.
Gertrud VON LE FORT, Hymnen aan de Kerk. Nederlandsche vertaling door P. Dr N. Wildiers. Ingeleid door Dr Jul. Persyn. Tweede herziene uitgave. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 95 blz., geb. Fr. 70.
Er zijn twee soorten van poëzie: die van de vormschoonheid en die van de dronkenheid, de apollinische en de dionysische. De tweede is het psalmgezang of de dithyrambe van den verrukte; de eerste gelijkt op het verfijnde werk van den goudsmid.
De tweede ontspringt aan zeldzame momenten van intense spanning; de eerste is het langzaam vormen van zichzelf tot volkomener inleven en dieper schouwen. De eerste mag een ambacht heeten, de tweede is dan een overgave; de eerste wordt veiliger beoefend, de tweede voert storm en gevaar; de eerste hoort bij de kunst, de tweede ontstijgt er aan en verbreekt ze. Maar altijd hunkerden de grootste dichters, hoe getrouw ook aan de eerste, naar de sublieme momenten der tweede: dan pas werden zij overweldigd en opgevoerd.
Hymnen aan de Kerk is geslaagde dionysische poëzie. Na den fellen strijd om de bekeering, moet de dichteres, eerst protestante, de verrukking gekend hebben van het ademen en leven in de Roomsch Katholieke Kerk, die 'éénige gestalte der wereld' (blz. 45). Op dat bijzonder moment, toen, de verscheuring nabij, de eeuwigheid ontdekt werd, dichtte zij haar hymnen: een hooggestemde belijdenis, een jubel, een persoonlijk Magnificat.
Dieper hoeft, bij deze heruitgave, het werk niet meer besproken: noch zijn structuur, noch zijn vorm; evenmin het bijzonder temperament der dichteres, romantisch en licht grootsprakig, visionnair en bewogen, grootsch en consequent. Misschien zal een fijnproever van hoogdravendheid gewagen; doch waar, bij zulke poëzie, begint precies de rhetoriek, - en treft toch, in elk stuk, de oorspronkelijke uitbeelding niet, waarbij (zoover de vertaling er over laat oordeelen) het vaardige taalvermogen? Em. Janssen.
Richard DEWACHTER, Het groote offer. - Zonnewende, Kortrijk, 1945, 208 blz., geb. Fr. 90.
Het groote offer, dit vervolg op Jeanke en op Kapelaan Van Bolle, het derde deel van wat nogal grootsprakig een trilogie genoemd wordt, kan ons maar matig bekoren. De Brusselsche Kapelaan Van Bolle, door T.B.C. aangetast, wordt aalmoezenier in het sanatorium te Sparrendaal. Hij helpt er veel zieken en troost hun bloedverwanten; stervend geeft hij zijn leven voor den directeur, een onwaardig priester.
Bij zulk verheven en geheimzinnig opzet, hadden we graag het karakter en het inwendig leven van den heldhaftigen aalmoezenier gepeild en doorgrond gezien: daarvan komt niets terecht. De tegenstelling alleen maakt hem groot met den
| |
| |
directeur en met enkele zusters, meestal onwaarschijnlijke en weerzinwekkende caricaturen. Al de hier vertelde feiten komen weliswaar voor; ze teekenen echter geenszins, typisch en bijna symbolisch, de vaste lijnen waarin een veelvuldige dagelijksche werkelijkheid vervloeien moèt. Ze belichten eigenlijk niets; behalve dat de auteur, niettegenstaande zijn goeden wil, het groote onderwerp van den wereldstrijd tusschen goed en kwaad, tusschen hebzucht en offer, ook in een bepaald en beperkt geval, heelemaal niet aan kan.
Waarom deze vrij strenge veroordeeling? Laat, met een bijzonder gave van opmerking en met gezond verstand, veel ervaring hier verwerkt zijn: niets werd herschapen tot het levend onderdeel van een waarachtig kunstwerk. Laat den auteur, een overtuigd katholiek, voor heilige apostelen zijn bewondering uitspreken: tot in de brandende ziel van den geloovige en apostel dringt hij nergens door. Hij moge dan anekdoten vertellen en samenvoegen; maar een materie als deze vergt meer diepte, meer scheppend vermogen, meer gloed van religieuze overtuiging.
Em. Janssen.
Joost VAN DEN BERCKHOUDT, Het nabije leven. - De juweelen-serie, De Sleutel, Antwerpen, 1945, 167 blz., geb. Fr. 90.
In een klein stadspensioen wordt, te midden van oorlogsgevaren, een kind geboren; in blijde dienstbaarheid worden al de bewoners van de zes appartementen, vroeger verdeeld en zelfzuchtig, één en gelukkig. Als het leven nabij komt, vallen, voor de groote liefde, kleinheid weg en eigenbelang.
Toch bevat het boek wel méér: verscheidenheid van gestalten en episoden; booze nieuwsgierigheid, naijver en bedreiging; hunkerenden en ongelukkigen, ontgoochelden en jongeren vol van hoop. Het is een mozaïek, waarvan de steentjes duidelijk een geslaagd beeld vormen: het gewone leven - met daarachter zijn geheime beweegredenen en verborgen schaamte - van veel stadsmenschen.
Joost van den Berckhoudt heeft talent: hij kan typeeren, vertellen en uitbouwen; hij schrijft een zuivere taal; zonder zich te imponeeren, mag zijn boek geslaagd en goed heeten.
Toch blijft het smal, schetsmatig, klein van proportie, onzeker in het grijpen naar het diepere, tenslotte banaal en goedkoop in zijn kleine verwikkelingen. Nog kunnen we niet uitmaken in hoever de auteur tot een breed en diep werk in staat zou zijn; als een aanloopje willen we deze praestatie graag beschouwen.
En zulke lectuur willen we, bij gevormde lezers, graag aanbevelen.
Em. Janssen.
Armand BONI, Goederik. De Hooggothische droom. - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 1945, 277 blz., gen. Fr. 68, geb. Fr. 89.
Langzaam maar zeker neemt Pater Boni, onder de hedendaagsche vertellers, een belangrijke plaats in. Sedert zijn eerste verzen en zijn eerste verhalen voor de jeugd, hoe ver is hij gevorderd! En ziehier nu het grootste onder zijn totnogtoe verschenen werken.
De titel is klaarblijkelijk van Muls afhankelijk: Memlinc. De Laat-gothische droom. Het verhaal stelt een Vlaamschen jongen voor, op het einde der xiie eeuw te Chartres opgevoed, in de onmiddellijke nabijheid van de kathedraal in aanbouw. Hij groeit op tot meester-kunstenaar; hij, die vader noch moeder ooit kende, houdt van de kathedraal als van zijn moeder.
Maar het eentonige leven van een kathedraalbouwer zou geen boek vullen. Daarom moet de held een onrustige en een ontwortelde zijn: een die deel neemt aan den vierden kruistocht, later aan den strijd van den Vlaamschen graaf Ferdinand van Portugal tegen den Franschen koning Philips-August. Eindelijk trekt de veelvuldig ontgoochelde de Franciskanerpij aan, om dan toch weer in de schaduw van zijn kathedraal te sterven.
Forsch en machtig teekent Pater Boni gestalte en levensloop; begeesterd en begeesterend zooals alleen een rijkbegaafde het doen kan, imponeerend en boeiend. Doch zooveel meer betreuren wij de haastige zorgeloosheid, den wansmaak zelfs, waardoor het kunstwerk onherstelbaar wordt gehavend.
Waarom de perioden en avonturen van dat leven zoo maar programmatisch achter elkander geplaatst, zonder psychologische overgangen? Want Goederik van Chartres, die de kathedraal zijn moeder noemt, blijft haar niet getrouw. Of zijn de vierde kruistocht en Bouvines er maar bijgehaald om het verloop avontuurlijk te maken?
Waarom de werkelijke idealiseering en bezieling, in het verhaal ruimschoots aanwezig, zoo luidruchtig en grof gehouden, zoozeer vermengd met preek en moralisatie?
Waarom de zoo onzuivere stijl? Een samenklutsen van geschiedkundige tafereelen, van verhalen, van zedelessen!
Waarom, in taal en beeldspraak, zooveel onvergeeflijke slordigheid?
Ach! Goederik had een heel mooi boek kunnen zijn. Nog blijft het van een buitengewonen aanleg getuigen; maar mogen
| |
| |
wij het wel aanvaarden? Moeten wij, critici, niet onverbiddelijk de talrijke, aanzienlijke, onverantwoorde gebreken aanklagen en veroordeelen; want brengt de hedendaagsche jacht naar productie de allerbesten en de kunst zelf niet in gevaar?
Em. Janssen.
Staf WEYTS, Ik heet Livine. - Tweede druk, De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 198 blz., gen. Fr. 45, geb. Fr. 60.
Een heel burgerlijke geschiedenis, met de gewone zij het nog gecamoufleerde driehoeksverhouding, naar het veel aangewende recept in den eersten persoon verteld door den voornaamsten acteur zelf. Een verhalende causerie, vlot en onderhoudend, in een heelemaal niet vlekkelooze taal. Een kleine wereld zonder horizon noch diepte, waarin niets anders lijkt te bestaan dan sexueele liefde, afgunst, en ja liefde voor het kind.
Handig en vernuftig wendt de auteur een verfijnd psychologisch peilen en uitdiepen voor; in werkelijkheid is daar weinig van aanwezig. Als hij zijn boek besluit met een ongeluk en een perspectief van onzekerheid, dan is dat een laatste - eveneens vruchtelooze - poging om de niet overtuigden eindelijk voor zich te winnen. Maar het gaat niet.
Een boek dat niet kwaad is, doch zonder werkelijke qualiteiten.
Em. Janssen.
HILARION THANS, Minderbroeder, Poteau pastoor. - 'Vertellen', V, Sint-Franciscusdrukkerij, Mechelen, 1945, 229 blz.
Eens te meer vertelt Pater Hilarion over een verblijf in Frankrijk en een reis naar Rome: leuke anekdoten, interessante waarnemingen en wijze ervaring. Haast niemand kan bij ons vertellen als hij: knap, gemakkelijk, teer en gevleugeld, in een even zuivere als soepele taal. Maar hij arbeidt vlug en neemt den tijd niet om te besnoeien en uit te diepen. Hoe jammer!
Em. Janssen.
F.R. BOSCHVOGEL, Zandstuivers. Vier houtlandsche novellen. - Lannoo, Tielt, 1945, 241 blz., Fr. 65.
Wij weten niet wie, gelijk Boschvogel, voor ons volk thans vertellen kan. Leutige verhalen als Steven Dagraad en Blondientje Sinnaeve, als Rare vogels uit de dorpskooi, ontroerende als Liete Mande, verheffende als Zuster Marie. En plaats dezen bundel niet onbesuisd buiten de letterkunde; want menschenkennis en levenservaring, een soepele wijsheid en een veel begrijpende goedheid, een nooit begevende inspiratie en een benijdenswaardige stielvaardigheid maken zulke novellen, ook artistiek, toch heel wat verdienstelijker dan veel bedrieglijke, tenslotte schamele short storys! - Bij wijze van vergelijking denken we aan het beste van Jozef Simons: een landelijke productie, uit een dagelijksch contact met eenvoudigen ontstaan. De Kempenaar is lichter en luchtiger, schraler en tengerder; de Vlaming doet steviger aan, verscheidener, forscher en voller van gemoed. Leeft, in Boschvogel, een artistiek gavere Edward Vermeulen niet op?
Em. Janssen.
Jozef SIMONS, In Spanje. Met bijlage: De Spaansche letterkunde in vogelvlucht. - Derde druk. Van Mierlo-Proost, 1944, 237 blz.
Zoek in dit werk geen wetenschap noch moralisatie noch diepe beschouwingen, hoe dan ook. Maar de schrijver vertelt van een reis naar Spanje, met anekdoten en leuke opmerkingen, luchtig en speelsch, onderhoudend, zelfs boeiend. En achter de eenvoudige waarnemingen die hij ons mededeelt, laat hij iets beseffen van het groote, eigenaardige, rijkbegaafde volk dat het Spaansche eens geweest is en nog zijn kan.
Em. Janssen.
G. JACXSENS, De oude melodie. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 206 blz., gen. Fr. 20, geb. Fr. 29.
Een zwaar gegeven. Maria Roeland en Van Maele, samen in hun eenzame, zware polderhoeve. Van Maele draagt met zich de oude familie-opdracht de eens verloren Spermaliehoeve voor het geslacht te heroveren. Zijn vrouw kent de opdracht niet en komt in opstand tegen het te harde werk waar de haren onder lijden. Te meer daar de oude melodie in de buurt de dood zaait en zij bang is voor haar kinderen. Tot alles uitkomt in een dramatisch einde.
Vele bladzijden van dit vrij lijvige boek zijn uitstekend, de psychologie is dikwijls raak. Toch is het boek een mislukking. Het gegeven is den schrijver te zwaar geworden. De dramatische tusschenkomst van de oude melodie leidt tot een paroxysme dat ten slotte drakerig aandoet. Ook de taal is, jammer genoeg niet altijd zuiver.
J. Burvenich.
Vital CELEN, Het licht was gouden. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 124 blz., gen. Fr. 10, geb. Fr. 19.
Een simpele liefde gaat open tusschen twee jonge menschen uit een klein arbeidersgehucht, in een milieu van opkomende industrialisatie. Mieke en Suske zijn echt, en hun leven is een stille les van volharden en zich wegschenken, lijk onze menschen dat kunnen.
J.B.
| |
| |
L. NAUWELAERTS, De brug van licht en liefde. - Davidsfonds, Leuven, 1944, 175 blz., gen. Fr. 16, geb. Fr. 25.
Een jong gezin slaat zich door het leven. Het is vader die vertelt. Wij maken ze mee, de vele belevenissen. De kleine, simpele vreugden en tegenslagen, de liefde en het louterend groote leed. Er ligt in dit boek een rustige humor die soms omslaat tot sobere, diep aangrijpende tragiek, en een groote aanvaarding van het leven. Een boek waar men stil van wordt en goed.
J.B.
Albert VAN MIJLBEKE, Van stille liefde. - Davidsfonds, Leuven, 1944, 125 blz., gen. Fr. 16, geb. Fr. 25.
De groei naar het priesterschap en het laatste offer van een Vlaamschen jongen, ten tijde van Napoleon Bonaparte. Fijn geschreven zal dit eenvoudige boek, met zijn soms zeer raak getypeerde menschen veel goed doen.
J.B.
Fr. WEIZER S.J., Jeugdavonturen. - Hernieuwen-uitgaven, Roeselare, 96 blz., Fr. 30.
Vier verhalen van den gekenden jeugdschrijver, in een verzorgde vertaling. Pater Weizer kent de jongens, collegejongens vooral, dóór en dóór. Ook onze jeugd zal zich, in deze vier verhalen, terugvinden en begrepen weten in haar edelste gevoelens en verlangens.
J.B.
J.M. DEVOS, Schaak aan den koning! - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 132 blz., Fr. 35.
De strijd om het geheimzinnige vliegtuig, de AOZ 2, dat wapens oversmokkelt naar het Oosten van Kongo, stelt de helden van het boek voor een zware opgave... en den schrijver niet minder. Na een sympathiek begin volgen een paar bladzijden ontsierd door een aantal appreciaties over het gezelschap van een jonge dame, die voorzeker zeer netjes blijven, maar banaal als in de klassieke feuilleton van jaren terug. Een overval door negers die niets uit te staan heeft met de rest van het verhaal; een eerwaarde heer Himmelsohn, die, zijn naam waardig, uit den hemel komt vallen om, na de verovering van het vliegtuig, de bende in te rekenen: anders liep ze vast nu nog op vrije voeten. Evenveel teekenen dat den schrijver de vaardigheid ontbreekt om een geslaagd avonturenroman te maken. Toch heeft hij enkele goede vondsten; het hoofdthema op zichzelf reeds is boeiend. Maar tot een sluitend geheel is het niet gekomen. De taal is zuiver, maar niet zeer rijk; de illustratie valt nogal pover uit.
J. Vandermeersch.
Janusz MEISSNER, De vliegschool der Adelaars. Vertaling van Jo Vikings. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 210 blz., Fr. 45.
Kapitein Grey, een ster van de Poolsche luchtvaart, richt een school op waar hij naar eigen methode piloten vormt, prachtkerels die in den oorlog hun man staan als jachtvliegers. Fantasie, maar spannend en verrijkend tevens, want 'daarop wil Grey steeds terugkomen: geen lichaamskracht zonder zielekracht. Een flink piloot is ook een flink mensch. En alleen een flink mensch kan een flink piloot worden' (blz. 103). Voor jongens aanbevolen.
J. Vandermeersch.
| |
Kunst
Dr Jan L. BROECKX, Lodewijk Mortelmans. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 347 blz., gen. Fr. 150, geb. Fr. 170.
Dit boek geeft een overzichtelijk en tegelijk grondig uitgediept beeld van Mortelmans' oeuvre. Het kunstgehalte van deze composities rechtvaardigt de piëteit die aan hun ontleding werd besteed. Aan een opsomming van titels of aan dithyrambische lofzangen heeft de muziekliefhebber niets; wel verlangt hij bij de hand te worden genomen om langs den weg van een verantwoorde analyse te geraken tot de kern van het artistieke scheppen. Dit wordt hem hier geboden. En graag zal hij het er voor over hebben zich door de soms ietwat stroeve verwoording heen te werken, indien hij weet dat het beoogde resultaat, het levend contact met den kunstenaar, op het einde van zijn inspanning ligt.
Zonder bepaald van een dubbele artistieke persoonlijkheid bij Mortelmans te moeten spreken, is het toch opvallend hoe zijn gezamenlijk oeuvre als natuurlijk in twee gelijkwaardige helften vervalt: een honderdtal liederen en een reeks instrumentale composities waarvan het kleinere aantal gecompenseerd wordt door hun omvang.
Schrijver heeft gelijk, waar hij met de studie der liederen begint. Voor wie over muziek spreken of schrijven moet, is de weg tot de intiemste persoonlijkheid van een componist gemakkelijker te doorschrijden langs dit contactgebied van woord en klank.
De liederen worden ingedeeld over zes perioden. Hierdoor wint de uiteenzetting
| |
| |
ongetwijfeld aan overzichtelijkheid. Toch wil het me voorkomen dat deze systematisatie een gevaar oplevert. De veelvuldige facetten van Mortelmans' kunstenaarstemperament, die aldus achtereenvolgens worden belicht, konden wel eens de fundamenteele eenheid ervan doen voorbijzien. En die eenheid is er toch. Zoo men de eerste periode, door schrijver 'romantisch-realistisch' genoemd, wil aanzien als een tijd waarin de componist de adaequate uitdrukking van zijn artistieke visie nog zoekt, - al is dit zoeken reeds tot uiting gekomen in definitief-waardevolle werken - dan kan men al de volgende liederen begrijpen en aanvoelen vanuit eenzelfde standpunt: Mortelmans heeft zichzelf voor goed gevonden. Wel blijft er een evolutie. Rijpende technische vaardigheid eenerzijds, om tot eigen bevrediging ten volle te verklanken de zielsbewegingen die het contact met de poëzie in den componist tot wezen brengt; anderzijds een meer genuanceerd en synthetischer inzicht in den eigen aard dezer gemoedsbewegingen. Niet zonder beteekenis is in dit verband de obstinate terugkeer tot Gezelle.
Mortelmans is een liedcomponist van Europeesche beteekenis. Toch is hiermee zijn artistieke persoonlijkheid niet uitgeput. Naast de liederen staan de instrumentale werken. Is hij in de eerste meer lyricus, in de tweede treedt het klassieke van zijn kunst meer op den voorgrond. Het schoone evenwicht, dat alle toevalligheid bant door vaste vormgeving, even wars van zielloos naschrijven als van onbeheerscht voorthollen naar extremismen, maakt zijn werken tot gewrochten van het puurste gehalte.
Het boek dat schrijver aan den grooten kunstenaar die Mortelmans is, wijdde, is zijn onderwerp waardig. Naast hoofdstukken van synthese zijn er andere waar al de composities van den meester met scherp doorzicht en fijn aanvoelen worden ontleed.
Zooals wel meer het lot van onze eigen kunstenaars is, kon het werk van Mortelmans veel te weinig in ruimen kring doordringen. Na het doorwerken van deze lijvige studie mag men verwachten den kunstenaar en zijn werk te kennen, voor zoover dit buiten het beluisteren mogelijk is. En dan betreurt men dat Mortelmans' grootere werken zoo schaars ten gehoore worden gebracht.
G. De Wolf.
H. DEVOGHELAERE, De Zuidnederlandsche schilders in het buitenland. - 'De Seizoenen', nr 52, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 105 blz., 8 buitentekstplaten, Fr. 15.
P.A.J. NUYENS O.P., Het mysterie van leven en werk van Hans Memlinc. - 'De Seizoenen', nr 53, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 80 blz., 12 buitentekstplaten, Fr. 15.
In zijn Inleiding wijst H. Devoghelaere er op, dat Floerke, bij het catalogeeren van de kunstschatten der voornaamste Europeesche musea, tot de conclusie kwam dat, op 1140 schilderijen, er 520 tot de Nederlandsche school behoorden. Wij zijn ons wel vaag van de expansiekracht der Vlaamsche schilderkunst bewust, maar toch beseffen wij ternauwernood den werkelijken omvang van het 'Vlaamsche wonder'. Dit werkje biedt ons, onder zijn bescheiden voorkomen, een schat aan gegevens over het leven, reizen en werken der Zuidnederlandsche schilders in den vreemde, geput uit de degelijkste algemeene werken en monografieën bij ons en in het buitenland verschenen. Het was onvermijdelijk dat het, met zijn overvloedig namen- en feitenmateriaal, een encyclopaedisch aspect bewaarde, al trachtte de schrijver dezen overvloed zoo goed mogelijk te rangschikken, met achtereenvolgens de oorzaken te onderzoeken die onze kunstenaars deden uitwijken, en de geographische verspreiding dezer uitwijking. Een interessant hoofdstuk is gewijd aan de verspreiding volgens de genres. Het boekje werd voorzien met een verzorgde literatuuropgave en registers.
P. Nuyens weet objectief en met kennis van zaken over Memlinc te spreken, in plaats van ons enkel hoogvliegende beschouwingen over zijn kunst mee te deelen in den aard der literatuur waarmede wij de laatste jaren meer dan verzadigd werden. De vroegere legenden over Memlinc's leven behandelt hij met humor, en stelt daartegenover de gegevens, besluiten, en gissingen der geschiedenis bij den huidigen stand van het onderzoek. Het 'waarom' van Memlinc's vestiging te Brugge blijft onbeantwoord. Schrijver vestigt er de aandacht op, dat de Brugsche archieven ons Memlinc leeren kennen als één van de meest bemiddelde burgers der stad, en dat zijn kunst niet eerst door zijn stadsgenooten maar door vreemdelingen werd op prijs gesteld. Het is treurig, dat ook de herinnering aan den meester na zijn dood zoo vlug verloren ging: een paar generaties later wist men nog nauwelijks iets over zijn leven te verhalen.
De bespreking van Memlinc's kunstwerk bevat een interessante uiteenzetting over zijn techniek en kleurgebruik en over de invloeden die hij onderging, een uitweiding over Memlinc's minder gekende naakt-studies, om tenslotte de meest specifieke eigenschappen van den meester te
| |
| |
behandelen. P. Nuyens wijst terecht op den invloed van de Keulsche school en de Rijnlandsche mystiek in zijn werk. Wij hadden den schrijver evenveel taalvaardigheid als onderlegdheid gewenscht, want zijn stijl doet soms wat zwaar aan. De studie werd verlucht met 12 buitentekstplaten.
A. Deblaere.
| |
Geschiedenis
Colonel B.E.M. ÉMILE GILBERT, L'armée dans la nation, l'entre-deux-guerres en Belgique. - Les Éditions Ferd. Wellens-Pay, Brussel, 1945, 209 blz.
In dit boek wordt niet alleen de technische inrichting van het leger weergegeven, maar wij zien er den kabinetsoverste bij het ministerie van Oorlog aan het werk om onze krijgsmacht te organiseeren, op peil te houden en de manschappen, vooral gedurende de mobilisatie, een goede verzorging te waarborgen. Op een mededeelzamen toon, in directe en vrijmoedige bewoordingen, spreekt hij ons over zijn hopeloozen strijd tegen twee vijanden die hem het leven onmogelijk maakten en die zonder den minsten zin voor verantwoordelijkheid voortdurend stokken in de wielen kwamen steken: de politiekers en onze Belgische menschen met hun kortzichtig individualisme.
Hetgeen den doorsnee-lezer misschien nog het meest belang zal inboezemen zijn de persoonlijke herinneringen van dezen hooggeplaatsten ambtenaar over de gebeurtenissen van Mei-September 1940. De 'historische critiek' moet aan dit document een hooge mate van objectiviteit toekennen: een ooggetuige die de feiten zakelijk weergeeft zonder iets af te weten van de vinnige polemiek die vier jaar later hierover zal gehouden worden. Zeggen wij maar aanstonds, om de nieuwsgierigheid van onze lezers te voldoen, dat de zenuwachtige paniekstemming der ministers scherp afsteekt tegenover den vastberaden verantwoordelijkheidszin bij den koning.
Het werk van colonel Gilbert toont duidelijk aan dat het ondoenlijk is een flink leger op de been te brengen wanneer verantwoordelijke en technische beslissingen overgelaten worden aan onverantwoordelijke en onbevoegde commissies, wanneer om het jaar het ministerie verandert, wanneer men niet rekenen kan op een minimum aan vaderlandsliefde onder de Belgische burgers. De lezer van dit Journal moet tot het besluit komen dat niemand voor het volmaakt functionneeren van een onderdeel in het staatsgeheel kan instaan zoo dit niet kan ingeschakeld worden in het levend organisme der samenleving: l'armée dans la nation. Het levensbeginsel nu van zulk organisme kan maar gevonden worden in een offerende vaderlandsliefde. Deze bedenking die zich bij het lezen van dit boek opdringt, noopt ons, Vlaamsche intellectueelen, tot een stellingname.
In tegenstelling met vroegere stroomingen in Vlaanderen, hebben de Vlaamsche intellectueelen meer zin gekregen voor nationale weerbaarheid en sedert lang gaan hun sympathieën naar een organische inrichting van het staatsbestel. Den bezielenden geest die ons vaderland zijn eigen ethos en onze soldaten een zinvolle fierheid zal geven, moet nog veroverd worden. Meer dan ooit is hiertoe een samengaan van alle ordenende krachten noodig. Hier nu spreekt de stem van iemand die een generatie officieren vertegenwoordigt, die ons niet hebben begrepen maar waarvan wij het strenge plichtsbesef en de edele vaderlandsliefde niet konden waardeeren. Tegenover de ontbindende krachten echter van tegenwoordig is het hoognoodig dat alle constructieve elementen elkaar vinden en samenwerken aan den wederopbouw van ons getroffen vaderland. Laat dat ons besluit zijn bij het lezen van dit posthume werk van dezen dapperen soldaat die voor zijn land en zijn koning in Duitschland gestorven is.
B. Boeyckens.
Edmond RONSE, Het Proces van Leopold III. - 'Het Volk', Gent, 1945, 129 blz., Fr. 60.
De schrijver, oud-minister van de nieuwe regeering Pierlot na de bevrijding, en van de eerste regeering Van Acker, geeft in dit boek een sereen, zakelijk verslag van 'het treurigste debat uit onze nationale geschiedenis', met een waardig antwoord op de belangrijkste aantijgingen tegen Z.M. Koning Leopold III. Na twee inleidende hoofdstukken over 'De Koning in de Grondwet' en 'De Onschendbaarheid van den Koning en de Plichten der Regeering' (blz. 14-32), waardoor het geding onmiddellijk op een hooger plan wordt geheven, volgt de auteur de gebeurtenissen van September 1944 tot September 1945. De nagenoeg eenstemmige sympathiebetuigingen voor den toen nog gevangen Koning, bij de bevrijding, maken in April-Mei 1945 plaats voor een groeiende en heftige oneenigheid, totdat, op den vooravond van den Nationalen Feestdag, de eerste minister Van Acker in de Kamers zijn rekwisitorium houdt tegen den Koning. Naast de kranten, komen vooral de heeren Van Acker, Spaak en Huart aan het woord. Waarom niet
| |
| |
oud-minister De Vleeschouwer? Het werk sluit met de proclamatie van den Koning tot het Belgisch volk, van 30 September 1945.
Dit boek, waarvan de eerste oplage na een paar weken reeds was uitgeput, en waarvan ook een vertaling is verschenen, heeft als kenmerkende hoedanigheden: een kalmen, waardigen betoogtrant samen met juridische randbemerkingen en gepaste rechtzettingen. Wellicht zijn sommige detailpunten te uitvoerig en andere te weinig uitgewerkt, misschien had de auteur ook kunnen uitweiden over den terugslag van dit debat op de openbare meening in het buitenland: dit hangt echter af van persoonlijke appreciatie.
M. Dierickx.
Colonel B.E.M.G. STINGLHAMBER et Paul DRESSE, Léopold II au travail. - Éditions du Sablon, Brussel, 1944, 385 blz., Fr. 99.
Dit boekdeel is slechts een eerste volume van een breed opgevatte verhandeling over Leopold II. Het belicht bij voorkeur de drie groote regeeringsdaden van den souverein: zijn grootsche maar lang miskende prestatie op koloniaal gebied; zijn onafhankelijkheidsstreven als staatsman en de ministerieele conflicten die hieruit volgden; zijn geniale vooruitstrevendheid, tenslotte, als urbanist en bouwmeester. Een tweede deel: Léopold II, la personnalité royale, over het privaat en huiselijk leven van den vorst, wordt in den loop van het werk aangekondigd (blz. 313) en kortelings verwacht.
Van de hand van drie verschillende auteurs met sterk uiteenloopende bevoegdheid en litterairen aanleg, komt het geheel eerder voor als een polyptiek met meerdere paneelen in los verband. Het mist zeker de eigenschappen van de geordende, concentrisch gestructureerde karakterschets, waarvoor het - ondanks een zeer bescheiden voorwoord - wil doorgaan.
Colonel B.E.M.G. Stinglhamber, attaché au cabinet en particulier typist van Léopold II gedurende de vijf laatste jaren van zijn regeering, geeft ons onder vorm van snapshots interessante kijkjes in het intiem leven van den vorst. Schrijver vertelt aardig en kan pittig-raak beschrijven, maar blijkt niet in staat een gedachte logisch uit te werken: op frissche anecdootjes volgen houterige, gebruuskeerde uiteenzettingen, en nog liefst onsierlijk aaneengeregen citaten, teksten, uittreksels van rapporten en documenten. Wat bovendien onsympathiek aandoet, is het naïeve coquetteeren van den schrijver, die voortdurend zelf in de deuropening komt kijken, en zijn style de courtisan, uitbundig lovend voor de hoogergeplaatsten, caricaturaal geestig voor den minderen ambtenaar.
De bijdrage van Paul Dresse de Lebioles, dichter en essayist-criticus, valt op door haar onpersoonlijkheid. Blijkbaar bestond deze hoofdzakelijk in de redactie van Stinglhamber's gegevens voor de tweede helft van het boek. Dit deel is dan ook keuriger afgewerkt.
Jules Garsou, bekend om zijn talrijke publicaties over en rondom den persoon van Leopold II, bezorgde twee degelijke en met kennis van zaken geschreven hoofdstukken over de binnenlandsche politiek van den koning en een aanhangsel over het vorstelijk Cabinet.
Geslaagd kan deze studie niet heeten, hybridisch mengsel van mémoires, verhandelingen, chronologische nota's, en te veel onverwerkte citaten, zonder innerlijke eenheid of structuur; een would-be synthese waar een historicus veel materiaal en tekstgerief in vinden kan, ...om een boek over Léopold II te schrijven.
F. Martens.
Dr A. DEWANDEL, Het Onze-Lieve-Vrouwcollege (1844-1944) en de Latijnsche Scholen te Oudenaarde. - Oudenaarde, 1945, 122 blz., 7 platen, 3 tabellen, geb. Fr. 50.
Weinig of geen colleges kunnen een zoo degelijke en wetenschappelijk tot in de minste details verantwoorde geschiedenis van hun stichting en bestaan voorleggen, als het Onze-Lieve-Vrouw-college van Oudenaarde. De auteur, de rhetorikaleeraar Dr A. Dewandel, heeft zij noorspronkelijk opzet, het honderdjarig bestaan van dit bisschoppelijk college door een gedenkschrift te vieren, laten uitgroeien tot een volledige geschiedenis van het humanistisch onderwijs in dit mooie Scheldestadje. Uitvoerig bespreekt hij het Jezuïetencollege van 1615 tot 1773, de telkens herhaalde pogingen tot het oprichten van een Latijnsche school in de volgende zeventig jaar, totdat in 1844 eindelijk het Onze-Lieve-Vrouw-college werd gesticht, en eerst onder de leiding van de Congregatie van de Priesters van Onze lieve Vrouw, vanaf 1860 onder die van den seculieren clerus een steeds stijgenden bloei kende: nu heeft het college vier secties: lager onderwijs, landbouwschool, oude en moderne humaniora.
Uit deze vlot geschreven en overzichtelijk gehouden geschiedenis spreken een doorvoelde dankbaarheid voor de stichters en begunstigers van het college, een piëteitvolle vereering voor de superiors en oversten, en niet het minste een groote hoogachting voor de Grieksch-Latijnsche humaniora. Uitvoerige tabellen met de
| |
| |
volledige lijst der leeraars sinds 1773, grafieken van het leerlingenaantal sedert 1616, een kort overzicht van de beroemdheden die aan het college studeerden, en prettige platen verhoogen de waarde van het werk. Een eenigszins scrupuleuze wetenschappelijke nauwgezetheid bracht er den auteur toe, de voetnota's te belasten met verwijzingen naar archiefstukken, die beter achteraan het boek waren samengebracht. Niet alleen voor oud-leerlingen en Oudenardisten, maar voor allen die belang stellen in de geschiedenis van het onderwijs is dit boek een rijke aanwinst.
M. Dierickx.
L.J.M. PHILIPPEN, pr., Onze Begijntjes. Hun naam, hun leven. - 'De Seizoenen', nr 54, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 119 blz.
Door de meest bevoegde hand wordt hier het essentieele over 'onze' begijntjes in de Nederlanden aan den leek voorgehouden; met welken weemoedigen, liefkozenden toon dit 'onze' benadrukt wordt, verraadt voldoende schrijvers laatste bladzijde. Het fijne, met twaalf mooie platen versierde boekje bevat twee deelen: eerst geeft de auteur en keurig overzicht van alle mogelijke verklaringen en vergissingen nopens den naam 'beginae'; daarna wijdt hij in het tweede deel een zeer aantrekkelijke uiteenzetting aan het ontstaan en de organisatie, zoowel als aan de godsdienstige en intellectueele beteekenis van het begijnenleven. Wij twijfelen er niet aan, dat dit boekje overal gretig zal worden ter hand genomen.
M. Dykmans.
| |
Economie
La production agricole dans l'Europe continentale pendant la guerre de 1914-1918 et pendant la periode de reconstruction. - 1943, 122 blz., Zw. Fr. 6,50.
L'expérience monétaire internationale. - 1944, 287 blz., Zw. Fr. 10.
Les plans de reconstruction établis par la Société des Nations entre les deux guerres. - 1945, 193 blz., Zw. Fr. 5.
Modèles de conventions bilatérales tendant à éviter, dans le domaine international, les doubles impositions et l'évasion fiscale. - 1945, 93 blz., Zw. Fr. 3.
La population future de l'Europe et de l'Union Soviétique. - 1944, 332 blz., Zw. Fr. 10.
Uitgaven van den Volkenbond, Genève.
De Volkenbond zal de plaats moeten ruimen voor het internationaal organisme te San Francisco ontworpen en reeds door een voldoend aantal mogendheden aanvaard om in werking te kunnen treden. Zal echter de economische dienst van den Volkenbond tevens verdwijnen of wordt hij door de nieuwe internationale vereeniging opgenomen? Moge dit laatste gebeuren want het Département économique, financier et du transit heeft een overrijke documentatie bijeengebracht en door bevoegde deskundigen doen bewerken; of nog de publicatie van studies door andere organismen uitgelokt. Streven was reeds in de gelegenheid verschillende onder die werken aan zijn lezers bekend te maken. Onder den oorlog legde het Département er zich op toe, uit de lessen van den eersten wereldoorlog en de meestal vrij onbeholpen herstelplannen en -pogingen die er op volgden, nuttige gevolgtrekkingen af te leiden voor de tegenwoordige heropbouw-pogingen. Daartoe strekken o.m. de hier opgegeven publicaties die, laat het ons hopen, illusies en misstappen zullen verdrijven of helpen vermijden.
Nummer 2, 3, 4 zijn meer technisch en derhalve eerder voor specialisten bestemd. Nummer 2 leidt ons van den gouden standaard, die vóór 1914 decennia van monetaire rust en vastheid verzekerde, langs den goud-wissel standaard, de monetaire regeling in de 'sterling-zone', de muntschommelingen (1920 tot 1928 en sedert 1931) en de egalisatiefondsen naar de betalingsverboden. Een diepgaande studie die telkens de hoofdkenmerken bijzonder duidelijk laat uitkomen. Nummer 3 beschrijft ons hoe de Volkenbond zich inspande om ongelukkige landen, die economisch bijna onleefbaar schenen - inzonderheid het nieuwe Oostenrijk, - op te beuren; en wel met aanmoedigende uitslagen, althans tot aan de groote crisis die in 1929 aanving. Nummer 1 en 5 zullen een breederen kring van lezers interesseeren.
Nummer 1. Zal het lange jaren duren vooraleer de landbouw in Europa hersteld is? De ondervinding na 1918 opgedaan laat het ons vreezen. De aardappelenoogst overtrof reeds in 1922 de vooroorlogsche opbrengst; de graanoogst integendeel blijft in 1925 nog beneden die van 1909-1913. Meer nog: in West-Europa tot in de jaren 1925-1929. Dat moeizaam herstel moet toegeschreven worden aan tekorten in het productieapparaat - den grond, de outilieering, den veestapel, wellicht ook de arbeidskrachten - veel meer dan aan de verwoestingen door het oorlog- | |
| |
voeren zelf aangericht. Die besluiten worden gestaafd door een oordeelkundige ontleding van de beschikbare statistische gegevens. Negen en dertig kaarten stellen den toestand vóór den oorlog en in de jaren 1917, 1919, 1921, 1924, 1928 en 1936 aanschouwelijk voor. Deze studie dagteekent van 1942. Toen was een onderzoek ter plaatse en het inwinnen van aanvullende statistische gegevens onmogelijk en kon moeilijk meer gegeven dan ons aangeboden werd. Een aanvullend onderzoek liet thans wellicht toe de besluiten aan te vullen en te schakeeren.
K. du Bois.
Nummer 5. Deze studie, door het 'Office of Population Research' van de Princeton University ondernomen, is wellicht, op het gebied van de demographie, een der merkwaardigste dokumenten sedert het verschijnen van het Essay van Malthus. Bij middel van een zeer uitgebreid materiaal en aan de hand van een zeer omzichtige methode, wordt de toekomstcurve van de bevolking in West-, Zuid- en Oost-Europa uitgestippeld. Daarbij, en meer nog, wordt de wijziging in de struktuur van die bevolkingen naar leeftijd en kunne, met al de voorzienbare gevolgen daarvan op sociaal-ekonomisch, kultureel en politiek gebied, ontleed.
Alles wijst op een toenemende drukking van Zuid- en Oost- op West-Europa; een drukking die gaandeweg een geweldige en onontkoombare bedreiging wordt. Pijnlijk verrassend is het, ons land telkens in zeer ongunstig gezelschap aan te treffen.
De statistiek is geen wetenschap. Toch wordt in deze studie ook naar de oorzaken van de verschijnselen gevorscht, en naar weer- of heilmiddelen uitgezien. Hierbij schiet de ontleding o.i. deerlijk tekort. Het terugloopen van het geboortecijfer wordt eenvoudig als een natuurlijk bijverschijnsel van materieelen vooruitgang aanvaard, zooniet gewenscht voor dien vooruitgang zelf. En toch worden anderzijds, de ontoereikendheid en zelfs de gevaarlijke weerslag van alle andere politieke en sociaal-ekonomische maatregelen, scherp-kritisch en ongenadig blootgelegd. Zedelijke oorzaken en maatregelen worden doorloopend volkomen geïgnoreerd: religieuze invloeden moeten onder de algemeene benaming van 'sociaal-kultureele' invloeden gezocht worden. Dat religieuszedelijke maatregelen doelmatig zouden kunnen ingrijpen schijnt niet eens vermoed te worden. En toch is het gebied van de demographie het gepriviligieerd terrein, waar de onzichtbare invloeden van godsdienst en zedelijkheid tastbaar en berekenbaar worden.
Uit het hier geboden materiaal konden besluiten getrokken, die heel wat minder vaag en ontmoedigend zouden wezen.
L. Arts.
Raphael HULPIAU, De economische evolutie der Belgische cementindustrie tusschen 1920 en 1940. - 'Economisch-sociale bibliotheek', monographie XXII, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 202 blz., Fr. 135.
Schrijver beperkte zijn studie tot het kunstmatig cement en tot een betrekkelijk kort tijdperk; die beperking liet hem echter toe zijn onderwerp uit te diepen en ons een leerrijke monographie aan te bieden. Eerst komen productie en productiecapaciteit aan de beurt, in verband gebracht met den algemeenen zakengang met zijn op- en neergaan, met de cyclische bewegingen. De volgende hoofdstukken zijn gewijd aan: de buitenlandsche markt, de binnenlandsche markt, den kostprijs, rendement en rentabiliteit, het cement-kartel. Talrijke graphieken verduidelijken de uiteenzetting.
W. Koch.
Rationnement alimentaire et ravitaillement. - Volkenbond, Genève, 1944, 109 blz., Zw. Fr. 4.
Een werk dat onaangename herinneringen oproept! Het bewijst ons ook dat te Genève de ware beteekenis van de officieele rantsoenen gevat werd. Men wist er, onder den oorlog, oordeelkundig van de officieele inlichtingsbronnen gebruik te maken, maar daarbij ook van andere... Retrospectief is dit werk zeer leerrijk.
K.B.
J. NOTERDAEME, De Belgische grondwet. Tekst en uitleg met vragen en antwoorden, heruitgegeven en aangevuld door Jozef Pyck. - Vijfde druk. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 148 en xxix blz., Fr. 35.
Een duidelijk elementair commentaar, hier en daar toegelicht door historische gegevens. Het laat de strijdvragen ter zijde, behalve op een paar plaatsen, nl. waar het opvattingen geldt die in antigodsdienstige richting gaan.
K.B.
Edmond PRIVAT, Trois expériences fédéralistes. États-Unis d'Amérique, Confédération suisse, Société des Nations. - Éditions de la Baconnière, Neuchatel, z.j., 109 blz., Zw. Fr. 3.
Noch in de Vereenigde Staten noch in Zwitserland is men zonder weerstand tot staatseenheid gekomen. Een eenheid die een degelijk centraal gezag voorziet, evenwel zonder een vrij verregaand zelfbestuur aan de leden der confederatie
| |
| |
- de Amerikaansche 'Staten' en de Zwitsersche 'Kantonen' - te verzekeren. Daarna echter voldeed die federale inrichting ten volle. Uit hetgeen in Amerika en in Zwitserland gebeurde, kunnen wij lessen trekken betreffende den Volkenbond; beter begrijpen waarom zijn doel slechts onvolmaakt bereikt werd en inzien wat er vereischt wordt om tot internationale samenwerking te komen. De schrijver laat die lessen duidelijk en soms een weinig leuk en raak uitkomen. Het Charter van Washington beantwoordt vrijwel aan hetgeen hij eischt wat betreft de organisatorische inrichting. Werd echter weggenomen wat hij als een van de oorzaken der mislukking van den Volkenbond opgeeft: 'manque d'un sentiment de la communauté mondiale. Sans la chaleur d'un patriotisme humain, comparable à celui que les États-Unis ou les Cantons suisses ont ajouté à l'amour de leurs nationalités locales, une institution mondiale restera toujours au-dessous des principes inscrits dans ses statuts?'
K. du Bois.
Marcelle DE SOMER, Marché noir et psychologie. - Te bekomen bij de schrijfster, Leeuwstraat, 39, Gent p. ch. 218. 413, z.j. (1945), 48 blz., Fr. 22.
Wij treffen hier een fijne studie aan over de zwarte markt; wenken tot bestrijding er van; psychologische beschouwingen er over. Laat ons even bij deze stilstaan. Ze ontleden de stemming en de gevoelens zoo van kooper als van verkooper, en meermalen op rake wijze; ze zoeken ook laag egoïsme te bestrijden. Maar waarom op den omslag het motto drukken: 'Peut-on être égoïste? - On doit l'être!'? De schrijfster wil ten slotte egoïsme door egoïsme bestrijden. In alles, zegt ze, zoeken wij onszelf, ten gevolge van een onoverwinbaren drang naar eigen zelfbehoud en ontplooiing, evenwel 'il faut... voir exactement quel est notre intérêt, où se trouve notre profit... Notre intérêt est de réussir notre vie et d'être en bons termes avec les autres pour qu'ils aident à cette réussite. L'égoïsme bien compris est donc altruiste'. Wij treffen eenzelfde strekking aan bij een beroemd jurist, den Heer Politis - in zijn La morale internationale; zie onze recensie, blz. 154. - Met dat 'égoïsme indéracinable - heureusement! - mais éducable' zullen wij niet veel bekomen! Wij moeten verder doordringen, naar voren brengen dat de natuurlijke drang naar zelfbehoud en zelfvoldoening, hoe nuttig ook, soms moet bedwongen worden; dat meermalen - het gebeurde dikwijls onder dezen oorlog - heilaanbrengend is enkel het: wie zijn ziel verliest zal ze terugvinden.
K. du Bois.
Roger DELVAUX, L'organisation administrative du Congo belge. - Zaïre, Antwerpen, 1945, 161 blz., Fr. 60.
Dit is een documentatieboek. Wie er juridische beschouwingen, b.v. over competentieconflicten, wil zoeken, zal niet bevredigd worden.
Dit werk komt op het oogenblik, nu zoovelen hun blikken naar de kolonie richten, goed te pas: de administratie van Congo verschilt zeer sterk van deze van het moederland. In dit werk werden ettelijke gegevens tot in detail nagegaan en gegroepeerd. Vooral dit samenbrengen van preciese aanduidingen over de feitelijke inrichting van de kolonie geeft aan dit boek zijn waarde.
L. Bruyns.
Kan. A. BRYS, Zoo bouwen wij een nieuwen arbeidersstand. - K.W.B.- Uitgaven, Brussel, 1945, 62 blz.
Deze brochure wijst op een koerszwenking: onze christelijke werkliedenbonden willen zich, zuiverder en intenser dan voorheen, toeleggen op de zedelijke vorming van de arbeiders: 'sommigen in onze sociale beweging, zijn te eenzijdig opgegaan in den strijd om de stoffelijke en geestelijke levenscondities die buiten den arbeider liggen, te verbeteren...; (ze) hebben niet genoeg aangevoeld den nood daarnevens aan... het heropvoedingswerk onder de arbeiders, het bekeeringswerk, het veroveringswerk'.
De K.A.J. is, op dat gebied, de volwassenen vóór gegaan en nu verlangen de oud-kajotters zulke werking van hun werkliedenbonden terwijl deze van hun kant zich in de eerste plaats tot die nog jongeren richt om dat apostolaatswerk aan te vatten.
Het nagestreefde doel wordt heel duidelijk voorgehouden in het eerste en het tweede deel der brochure: 'Waarom de katholieke werkliedenbonden? (Doelstelling der K.W.B.)' en 'Welke geest moet de leiders en uitbouwers der K.W.B. bezielen?' De inrichting, in het derde deel voorgehouden, voorziet een zeer eenvoudig bestuur bestaande uit twee of drie leden; kernleden, zelf werklieden om hun medearbeiders doeltreffender te kunnen bereiken, en waarvan elk een wijk of een onderneming tot bizonder arbeidsveld krijgt; eindelijk de massagroep. Het vierde en laatste deel: 'De K.W.B. op sociaal terrein', zet de middelen en wegen uiteen geeigend om het beoogde doel beter te helpen bereiken. Hier treffen wij nog eenige weifeling aan, hetgeen bij het inslaan van een nieuwe richting niet mag verwonderen.
Wij verheugen ons om hetgeen wij een vooruitgang, maar geenszins een rechtsomkeer, noemen. Het A.C.W. had, de
| |
| |
laatste jaren voor den oorlog, onder de krachtige leiding van Kan. Colen, het ontwikkelingswerk onder haar leden aangevat. Die werking heeft den vooruitgang voorbereid dien wij nu vaststellen. Mogen de stoottroepen, door de K.A.J. gevormd, een zegetocht aanvangen tot verovering en herovering van onze arbeidersbevolking voor Christus!
K. du Bois.
Kanunnik Joseph CARDIJN, De wereld- K.A.J. - 40 blz., Fr. 6.
De Kajottersbeweging tijdens de bezetting. Verslag over de werking van K.A.J. en V.K.A.J. - 63 blz., Fr. 9.
Wat zal ik worden? Uurwerk-maker. - Uitgaven der K.A.J., Brussel, 32 blz., Fr. 7,50.
Deze brochures, vooral voor leiders en leden der K.A.J. bestemd, geven aan den buitenstaander een interessanten kijk op het prachtwerk, door Kan. Cardijn kort na de wapenstilstand van 1918 heel bescheiden en moeizaam te Brussel begonnen. Onbegrip, ja zelfs tegenkantingen, die niet enkel van de jonge werklieden kwamen, hadden het werk in de kiem gesmoord indien niet een bezielende doorzetter aan het hoofd stond. Maar deze zegevierde: de K.A.J. is heden over de gansche wereld verspreid; de gespecialiseerde Katholieke Actie, in en door de leden van den stand, in de encyclieken Quadragesimo Anno en Caritate Christi uitdrukkelijk geprezen, vond alom ingang en was voor velen de redplank uit den ondergang om ze vaak tot heldhaftige apostelen te maken.
Onder de bezetting verrichtte zij wonderen, in België, onder de weggevoerde arbeiders en in de concentratiekampen.
Haar Centrale voor Beroepsorienteering (C.B.O.) werkt op typisch-K.A.J. wijze; haar brochures, waarvan wij hier eene vermelden, maakt het ons tastbaar.
K. du Bois.
| |
Varia
A. VAN MIJLBEKE, Artus Quellien, z.j., 157 blz.
F.R. BOSCHVOGEL, Antoon van Dijck, z.j., 182 blz. 'Dietsche Gestalten', Lannoo, Tielt.
Het was een gelukkig initiatief de levensbeschrijving van deze beide kunstenaars in een gemakkelijken verhaalvorm uit te geven. Dit zonder de geschiedenis geweld aan te doen door al te uitbundige phantasiescheppingen, zooals Zsolt Harsányi het durfde in zijn lijvige en gewaagde kunstenaarsromans; echter ook niet met de onderlegdheid en historische détailstudie, waarmede Jef Crick zijn Rubensboek samenstelde. Doch het leven van Quellien en Van Dijck wordt ons voorgesteld in vlot geschreven en voor de jeugd gemakkelijk leesbare vulgarisatiewerkjes, die het groot verleden beter zullen leeren kennen, en bijdragen tot een groeiend volksbewustzijn en -fierheid. De schrijvers hebben de pretentie niet, een zeer diep inzicht te schenken in de kunst dezer meesters, noch ze naar hun waarde te leeren schatten, doch eenvoudig: ze te leeren kennen, - wat reeds veel is. Daartoe beschikte Boschvogel ongetwijfeld over een grooter stilistisch talent, een zekerder smaak, en een suggestiever scheppingsvermogen, terwijl Van Mijlbeke's natuurlijkheid in dialoog en verhaaltrant wel eens een tikje geforceerdheid verraadt.
Artus Quellien de Oude, onze groote xviie eeuwsche beeldhouwer, is in Vlaanderen zoo goed als onbekend, tenzij dan bij name uit een schoolboek. Hier maken wij het leven der Quellien-familie mee, Artus' roeping tot beeldhouwer, zijn vorming, evolutie, en Italiaansche reis, zijn werk vooral aan het Amsterdamsche stadhuis, en zijn reizen. Het boekje werd versierd met buitentekstplaten, en talrijke vignetten naar de beroemde bloem- en vruchtfestoenen van den meester.
Van Ant. Van Dijck kent ons volk nog den naam en een paar schilderijen. Hier krijgen wij zijn boeiend levensverhaal, waarin het min voorbeeldige met tact en bescheidenheid werd behandeld. Mocht dit boekje helpen, om aan den éénigen meester de plaats te geven die hem toekomt in de achting van ons volk, waar men zelfs bij kunstkenners, naar het woord van Glück, 'eine höhere Gerechtigkeit' voor hem kon verlangen. Het boekje werd verlucht met een zestiental buitentekstplaten.
A. Deblaere.
Ludo VAN GOOR, Hoofdmomenten uit den Boerenkrijg. Omslag en illustraties van E. Hermans. - 'Ken uw volk', nr 9, De Pijl, Brussel, 1945, 90 blz.
Jan STROOBANTS, Vlas voor Vlaanderens zwingelmolen. - 'Ken uw volk', nr 10, De Pijl, Brussel, 1945, 124 blz.
Zooals de titel laat vermoeden, moet men in het eerste boekje geen systematisch verloop van den Boerenkrijg verwachten, om de goede reden dat dit er nooit is geweest. Hier en daar krijgt de lezer evenwel den indruk dat - ook binnen het kader van een bepaalde episode - de schrijver aan die ongeordendheid nog een schepje heeft toegevoegd, waar hij in een paar al te bondige woorden, gebeurtenissen schetst of laat vermoeden, die van het grootste belang waren. Dit gebeurt
| |
| |
vooral wanneer het lot den Boeren ongunstig is, wat nogal dikwijls voorkomt. - In zóó'n boekje liggen voor onze Vlaamsche jeugd de lessen van ons schoon verleden weer eens voor het grijpen: gebrek aan eenheid en organisatie eenerzijds, moed en diepe godsdienstzin anderzijds.
Het tweede boekje geeft een overzicht van de geschiedenis, de organisatie, het wel en wee van de vlasproductie in Vlaanderen. Schrijver slaagde er op meesterlijke wijze in om de vele dorre en technische gegevens te doen leven in de verschijning van enkele sympathieke 'vlassers'. Het boekje leest als een roman. De laatste periode, tusschen 1930 en 1940, die doodelijk was voor den vlasteelt te lande, wordt wat al te stilzwijgend voorbijgegaan. In het plan van het werkje, dat een stijgende lijn volgt, is deze leemte echter best te begrijpen.
L. Mestdagh.
Cl. SCHOELLER S.J., Vertus du colonial. - Éditions du Chant d'Oiseau, Brussel, 1945, 94 blz., Fr. 21.
Wanneer een missionaris tot kolonialen spreekt over 'hun' deugden, bestaat steeds het gevaar dat hij enkel en alleen aanduidt wat 'verboden' is. P. Schoeller, zonder de moeilijkheden van het leven in de kolonie te onderschatten, houdt echter een meer positieve, opbouwende moraal voor. Met enthusiasme, en toch met beheersching en voornaamheid geschreven, geeft dit boekje juiste aanbevelingen over de persoonlijke beleving van den godsdienst, de houding van de blanken tegenover de zwarten, en meer in het bijzonder tegenover de geëvolueerden onder hen. Een hoofdstuk over de zielegrootheid en de zuiverheid besluiten dit werk dat wij alle kolonialen ten zeerste aanbevelen.
L. Bruyns.
H. NACKAERTS, Kampvuurrepertorium nr 1. In 't Vroede... ende in 't Sotte. - De Pijl, Brussel, 1945, 94 blz.
H. NACKAERTS, Kampvuurrepertorium nr 2. Declamatie en Spreekkoren. - De Pijl, Brussel, 1945, 90 blz.
Twee bundels die den jeugdleider vooral uiterst welkom zullen zijn. De eerste bundelt acht en twintig ernstige en luimige kampvuurspelen, ruim gevarieerd en goed gekozen. In den tweeden werden meer specifieke, alhoewel voor het kampvuur goed geschikte declamatiestukken en spreekkoren bijeengebracht, één en dertig in getal.
Elk stukje werd van de hoogst noodige wenken ter opvoering voorzien. Wat vooral treft is de zeer juiste opvatting van het kampvuurspel in de jeugdbeweging, waarvan èn inleiding èn keuze getuigen. De samensteller boogt op een ruime ondervinding, en liet zich geen aspect van jeugdvorming ontgaan. Voor een doorsnee jeugdmidden bedoeld hebben deze stukjes elk op zijn manier en op eigen gebied een moreel vormende waarde. Warm aanbevolen.
J.B.
Geert SCHEERLINCK, Varen. Handboek voor de leiders van een waterjeugdgroep. - De Pijl, Brussel, 1945, 267 blz., gen. Fr. 60.
Een fijn uitgegeven, rijk gedocumenteerd handboek, waarin de lezer in woord en beeld alles vinden kan wat hem bij het varen op onze waterwegen kan interesseeren. Vooraf enkele wenken en raadgevingen voor het leiden van watergroepen, berustend op een rijke ervaring: waar aan watersport doen, leiderskwaliteiten, financieele problemen, heem, spelen, enz. Dan het varen zelf: zwemmen, touwwerk, bootkennis, roeien, zeilen, tonnen en bakens, varen en wetgeving, rivierkaart en getij, scheeps-etiquette, vlaggen, sluizen, weer, onderhoud van de boot. Volgt een hoofdstuk over zeevaartkunde: dieplood, log, zeekaart, kompas, kustvaart, sextant. Als bijvoegsel een massa gegevens over: waken, seinen, zeil-maken, bouwen van giek, kajak en zeilsloep, snelheden en maten en, als besluit, een goed overzichtelijke technische woordenlijst.
Dit boek is dan ook een echte schat voor wie van het water houdt en liefde genoeg heeft voor de jeugd om, aan de hand van een stevige documentatie, het ideale milieu te scheppen voor jonge, durvende tucht en stevige kameraadschap.
J.B.
Jean DROIT, La forêt de chez nous. Deel I: Sève, deel II: Sang. - Casterman, Doornik, 1945, 94-94 blz.
Twee kleine boekjes over het woud: plant en dier. Het is een echt woudlooper en dichter die ze schreef en illustreerde. Losse gedachten en gegevens, telkens convergeerend in een groote liefde voor die wondere wereld waar onze overbeschaving lafenis en gedeeltelijk ook bezinning vindt. Doorspekt met concrete wetenswaardigheden en schetsen, fijn verlucht met mooie teekeningen zijn die boekjes echte pareltjes naar vorm en inhoud.
J.B.
Achiel LEYSEN, pr., De stoute globetrotter. - Hernieuwen-uitgaven, Roeselare, z.j. (1945), 201 blz.
We hebben dan toch niet naar het eeuwfeest van De Smet 's overlijden moeten wachten om een omvangrijke, oorspronkelijke Vlaamsche biografie van den Grooten Zwartrok te krijgen. Daarom reeds willen we den schrijver hartelijk geluk wenschen.
| |
| |
De titel, de opdracht (aan de heele Vlaamsche jeugd), de proloog en epiloog wijzen er op dat het hier gaat om een biografie, 'verteld aan de jeugd'. Voor kleinere jongens is het dan ook een prachtboek. Doorheen de vier deelen, waarvan de titels wonder goed zijn gekozen (I: Als een jonge boom in de Lente; II: In de hitte van den Zomer; III: Herfststormen; IV: Leven zonder Winter), zullen onze Vlaamsche jongens ongetwijfeld meeleven met één der avontuurlijkste en schoonste epossen, die door Vlaamsche pioniers overzee werden geschreven.
Het tweede en langste deel - De Smet in volle werkzaamheid - is wellicht het zwakste. Ons komt het voor dat schrijver daar al té veel heeft willen geven. Het dreigt een opsomming te worden. Daardoor komt het dat hij nergens de spanning bereikt, die er in de drie andere deelen wordt in gehouden, precies omdat hij in die deelen vele gebeurtenissen ongemerkt voorbij gaat, om bij de meest representatieve en pakkendste brokken te blijven staan.
Deze neiging om àlles voor te brengen, brengt dan ook mede dat sommige belangrijke gebeurtenissen zoo bondig worden geschetst, dat ze verminkt uit den slag treden, en de weetgierigheid van grootere jongens niet zullen voldoen. Zoo bij voorbeeld blijft het geniepig vertrek naar Amerika vrij geheimzinnig. Evenzoo de verhouding van De Smet tot zijn vader, de inzinking die hij kent en die hem uit de Compagnie doet treden, de tweede afvaart naar Amerika en het terug opgenomen worden in het Gezelschap.
Zijn enkele minder smaakvolle gezegden misschien ook het gevolg daarvan? Zoo bij voorbeeld: blz. 56: 'De vunzende mest legt een rooden schijn over hun naakte borst en hun doorkerfde gezichten'; blz. 35: 'Zal zijn waagstuk slagen, of zullen de haaien het lijk verslinden van den dapperen Vlaming?'; blz. 143: 'Het oude Europa spuwt zijn geest en wezen uit'; blz. 164: 'Zijn liefde voor zijn roode broeders drijft hem doorheen Noord-Afrika (?)'.
De firma, die het boek drukte, heeft haar naam eens te meer eer aan gedaan. Spijtig genoeg kan hetzelfde niet getuigd van de stijve en niet steeds goed gekozen illustratie.
L. Mestdagh.
Armand BONIC. SS. R., Pioniers in Canada. De Belgische Redemptoristen in de provincies Québec, Manitoba en Saskatchewan. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 278 blz., Fr. 75.
Dit boek is het vierde uit de reeks: 'Missiologische Monografieën'. Het paneel, dat we te aanschouwen krijgen, werd door de Redemptoristen-missionarissen van Canada niet geschetst met de aantrekkelijke kleuren der romantiek, maar met de grauwe verwen der bittere ondankbaarheid en der mislukking. En daar ligt de nuchtere verdienste van het boek: het leert dat de schoonste bladzijden uit het missie-apostolaat niet altijd de succesrijkste zijn.
Zooals de bijtitel van het boek aangeeft, volgde het apostolaat der Redemptoristen in Canada de richting van elke expansie in het Amerikaansche vasteland. Ze begonnen rond 1880 aan de westkust, te Sainte-Anne-de-Beaupré, op den Sint-Laurentius-stroom, de aloude Fransch-Canadeesche bedevaartplaats, die eeuwen geleden door de Fransche Jezuïeten werd gesticht. Later geraakten ze meer westwaarts in Manitoba, om ten slotte te belanden bij de Oekraïnische inwijkelingen van Saskatchewan.
Verder bundelt heel de geschiedenis van het apostolaat in Saskatchewan zich rond de figuur van Pater Achiel Delaere uit Lendelede, die er de eerste was om den Oosterschen ritus over te nemen. Zijn apostolaat was veertig jaar lang één lijden, één strijd met het schisma en een afschampen op den rassenhaat der Oekraïners. Daardoor werd het boek al te zeer een kaleidoscopisch overzicht van zich immer hernieuwende kuiperijen, overzicht dat dreigt te verworden tot een opsomming. Sommige belangrijke stadia, bij voorbeeld de uiteindelijke ommekeer, die aan Delaere's werk de overwinning moet bezorgen, komt aldus in de schaduw te staan.
Een lange, overigens zeer interessante, inleiding wordt gewijd aan de geschiedenis van Canada vanaf de xvie eeuw. De schrijver had deze wellicht liefst wat ingekort ten gunste van een woordje over de geschiedenis en de voor ons totaal andere mentaliteit van Gallicië (Oekraïne).
Het boek heeft nochtans de groote verdienste een Vlaamschen onbekenden missiepionier in eere te herstellen en den harden en ondankbaren kant van het missionaris -leven te belichten.
L. Mestdagh.
Jozef VAN BALBERGHE, De Mechelsche Bierhandel. Geschiedenis, folklore, dialekt. - Boekuil en Karveel, Antwerpen, 1945, 60 blz., Fr. 38.
Een prettige en zeer goed gedocumenteerde brochure over den bierhandel te Mechelen en alles wat er eenigszins mee in betrekking staat. Mechelaars die hun stad beter willen kennen en vooral folkloristen zal het zeer welkom zijn. Het is geïllustreerd met twaalf interessante buitentekstfoto's. (Werden er bierpomp en boetbus niet verward?) Een fijn nummer meer in de Folklorereeks.
J.B.
|
|