| |
| |
| |
Filmbespreking
Hoewel het sinds meer dan een half jaar vrede is, worden nog altijd vooroorlogsche films hernomen. In onze vorige bespreking citeerden wij verschillende merkwaardige hernemingen. Voegen wij er nog Groene Weiden aan toe, een verfilming van Marc Connelly's origineel tooneelwerk, The Green Pastures, en die wij ten zeerste aanbevelen. Het is een van de meest dichterlijke tooneel- en filmwerken der laatste jaren.
Het moet ons verheugen dat een film van het gehalte van Groene Weiden zich zeven weken lang, in herneming, wist te handhaven in het Paleis van Schoone Kunsten te Brussel. Zulks stemt ons, ondanks alles, optimistisch, want het is een duidelijk bewijs dat ons volk nog te vinden is voor waardevolle films. Voor ons, christenen, is het een dubbel verheugend feit. Als wij dan tevens bedenken dat de bijna onmogelijk geachte opvoering van Claudel's Soulier de Satin, door de 'Comédie Française' onlangs in uitzonderlijke voorwaarden ten tooneele gebracht, 'the great event' was in de tooneelwereld der laatste jaren en dat, na in Engeland zelf een triomf te hebben beleefd, Eliot's Murder in the Cathedral in den 'Vieux Colombier' te Parijs tot het artistiek succes van dit seizoen groeide, dan bestaat er werkelijk geen reden tot overdreven pessimisme. Groene Weiden: zeven weken in herneming; Murder in the Cathedral, maanden lang in de 'Ville Lumière' in afwachting dat men er mee op tournée gaat; Le Soulier de Satin: sinds een paar jaar als de 'clou' van de 'Comédie Française' - drie echt diep-christelijke werken, waarvan de laatste twee geschreven werden door de meest vooraanstaande katholieke dichters van dezen tijd. Als wij daar aan toe voegen dat de oerkrachtige Eugene O'Neill, Nobelprijs-winnaar en die insgelijks het katholicisme vervoegde, gansch het Amerikaansch tooneel beheerscht en dat er van zijn stukken door de meest talentvolle kineasten filmbewerkingen gemaakt worden - John Ford, waarvan wij stilaan ook beginnen te denken dat hij een geloofsgenoot is, baseerde zijn ophefmakende The Long Voyage Home op een thema van O'Neill, - als wij dat allemaal zien, mogen wij dan ook niet, op dat gebied, terecht en met fierheid
de vraag stellen, of wel werkelijk het christendom en het katholicisme afgedaan hebben!
***
De Fransche heropleving duurt voort. Jammer dat haar moreel peil niet altijd parallel loopt met haar artistiek gehalte. Zoo Boule de Suif en Falbalas, die ongetwijfeld, artistiek gesproken, het allerbeste zijn dat wij uit Frankrijk tijdens de laatste twee maanden te zien kregen. Intellectueelen kunnen er wellicht hun gading in vinden, maar het zijn geen films voor een gewonen toeschouwer, die geen voldoende onderscheidingsvermogen bezit.
De eerste film, Boule de Suif - de titel doet het reeds vermoeden - is een bewerking van Maupassant's novelle, feitelijk van twee verschillende novellen. Een bewerking? Beter nog, een kinematografische transpositie van het literair werk. Het geheel getuigt van een wonderlijke homogeniteit, vooral op visueel gebied. De karakteruitbeelding had inderdaad dieper kunnen zijn: de vertolkers verhelpen dit echter op afdoende wijze. Deze nieuwe réussite van de Fransche kinema is te danken aan Christian Jaque, die met dit werk definitief naam heeft verworven. Les Disparus de Saint-Agil, L'Enfer des Anges, L'Assassinat du Père Noël en ook Carmen deden ons eenigszins deze opkomst vermoeden, doch wie de eerste werken van Christian Jaque zag, meestal verfilmingen van platte vaudevilles, zou zulks nooit van hem mogelijk hebben geacht. Zijn Symphonie Fantastique, episode uit het leven van Berlioz, was ons nochtans een ontgoocheling. Zeker, de film getuigt eens te meer van evidente kinematografische kwaliteiten, maar hoewel wij ons in een romantische atmosfeer bevinden, is het pathos er van al te opvallend. Wij gelooven dat de fout meer te wijten is aan den hoofdvertolker, Jean-Louis Barrault, die zich van zijn tooneelmethodes moeilijk kan ontdoen, dan aan Christian Jaque zelf. In elk geval dient de kineast van Boule de Suif voortaan in één adem vernoemd met dezen van Les Visiteurs du Soir en L'Éternel Retour: Marcel Carné en Jean Delannoy. Zijn jongste werk, Sortilèges, zoo-juist te Parijs uitgebracht, zou, indien wij de Fransche critici mogen gelooven, deze bewering nog meer kracht verleenen.
De tweede film, Falbalas, van Jacques Becker, is niet heelemaal van hetzelfde gehalte als Boule de Suif, maar het is, niettemin, een werk van formaat. De zwakke zijde van de film is de onlogische uitwerking van het psychologisch gedeelte. Daardoor verliest zij iets van het even- | |
| |
wicht dat de kineast door de beelden en de vertolkers door hun spel zoo prachtig nagestreefd hebben. In Falbalas, zoowel als in Boule de Suif ontpopt Micheline Presle zich als een eerste-rang actrice.
Over de andere thans in omloop zijnde Fransche films valt niet veel te zeggen. Zij zijn, wat helaas! nog te veel Fransche films blijven: zwoel van atmosfeer, conventioneel van thema, theatraal van uitwerking. Ofwel, doch zeldzamer, nobel van inspiratie, vol goede bedoelingen, maar declamatorisch, pedant moraliseerend en mat van uitwerking (type: de bewerking van Bordeaux' Les Roquevillard).
Twee films, tijdens de laatste twee maanden vertoond, zijn hierop een uitzondering: L'Impossible M. Dubois en Le Carrefour des Enfants Perdus die, wat de kwaliteit betreft, onmiddellijk na Boule de Suif en Falbalas dienen gerangschikt. L'Impossible M. Dubois is een niet onaardige comédie, schitterend vertolkt door André Luguet en Annie Ducaux. Men heeft hier nog niet te doen met een 'marivaudage' in den aard der William Powell-Myrna Loy-films, waardoor de ontwerper zich blijkbaar heeft laten inspireeren, maar het is toch niet kwaad. Le Carrefour des Enfants Perdus is als het ware een laïeke Boys Town Zooals in laatstgenoemd werk en ook in de onvergetelijke Russische film: De Weg in het Leven, waaraan Le Carrefour insgelijks herinnert, wordt ook het thema van de heropvoeding der verwaarloosde jeugd behandeld. Het geschiedt op specifiek Fransche wijze, met soms al te sentimenteele tooneeltjes, met een zekere oppervlakkigheid in de behandeling van het paedagogisch gedeelte en natuurlijk met veel gepraat. Toch mogen wij niet te streng zijn voor deze film. Niet alléén omdat zij zulk belangwekkend onderwerp behandelt en zij van een moreele strekking is, al te zeldzaam in de Fransche kinema, maar eveneens omdat zij filmisch niet zonder verdienste is. De stijl is niet zoo sterk als die van De Weg in het Leven, niet zoo dynamisch als die van Boys Town, maar hij is vlot, veel vlotter dan in de meeste Fransche films; hij heeft soms zelfs iets van deze der beste Amerikaansche producties. Door behendige scenaristen bijgestaan, heeft Leo Joannon, nog een opkomende kineast (zijn Comédienne was filmisch ook puik werk), een uiterst homogeen geheel samengesteld. In de palmarès der Fransche
kinematografische heropleving verdient Le Carrefour des Enfants Perdus zoo niet de eereplaats, dan toch een eervolle vermelding. De film openbaart ons een nieuwen jongen acteur, Serge Reggiani, waar wij nog meer zullen van hooren: een film-acteur zonder theatergewoonten. Het feit is uitzonderlijk voor Frankrijk.
Eindelijk nog een woord over Duvivier's Untel, Père et Fils. Duvivier is altijd een der beste Fransche kineasten geweest. Men herinnere zich Poil de Carotte, La Tête d'un Homme, Pépé, le Moko en La Bandéra. Untel, Père et Fils heeft ons nochtans ontgoocheld. Het is meer dan maakwerk, maar wij vinden er niet den Duvivier van eertijds in terug. Is het wellicht omdat de film in zulke tragische omstandigheden gedraaid en gemonteerd werd? Untel, Père et Fils, welke de geschiedenis behandelt van een Fransche familie gedurende drie opeenvolgende geslachten, die elk een oorlog meemaken en welke eindigt met een aanklacht tegen den oorlog en een onwrikbaar geloof in 'la France éternelle', was juist klaar op het oogenblik dat de Duitschers Frankrijk binnenvielen. De Duitsche overheid slaagde er in op de film beslag te leggen en vernietigde het negatief. Men kwam er toe enkele positieve copieën naar Engeland over te brengen, zoodat de film gered werd. Er is iets oppervlakkigs, iets bombastisch in deze film die door een stel eerste-rang-acteurs verdedigd wordt: Raimu, Jouvet, Lucien Nat, Suzy Prim, Renée Devillers, allen prima-krachten van het Fransche tooneel, wat dan ook wel eens te duidelijk opvalt. Wij verkiezen tenslotte de in Amerika verwezenlijkte film van Duvivier, Flesh and Fantasy, al herinnert deze 'film à sketches' te zeer aan de formule reeds gebezigd in de voorgaande Amerikaansche film van Duvivier, Tales of Manhattan, die, op haar beurt, de herinnering aan Carnet de Bal opriep. Duvivier blijft een persoonlijkheid op filmgebied; hij kent als weinigen de waarde van een specifiek filmisch beeld en het geheim van den
kinematografischen rhythmus, maar hij moet zich beslist hernieuwen. Wij zouden hem niet gaarne missen op een oogenblik dat het er op aan komt de menschelijke waarden te verdedigen, waarden die steeds door hem werden voorgestaan, vaak zelfs op zuiver katholiek gebied.
***
Engeland gaat rustig door met filmen. Het zijn doorgaans geen sensationeele dingen, het is gewoonlijk zeer traag en zeer alledaagsch. Maar de atmosfeerschepping, de fijne psychologische uitwerking en de humor vergoeden wat zij aan rhythme missen en zoo gebeurt het wel eens dat wij, ondanks de minderwaardigheid der factuur, de voorkeur geven aan een Engelsche film boven een met de uitgebreide technische middelen
| |
| |
aan de Hollywoodsche studio's eigen Amerikaansche verwezenlijking. Zie b.v. Fanny by Gaslight, waarvan het thema banaal en op den koop toe moreel onaanvaardbaar is, maar waarvan de subtiele milieu-schildering zooveel redt. Zie vooral die sympathieke Mr. Bunting (Salute, John Citizen!), verheerlijking van den eenvoudigen burger in oorlogstijd. En de verfilming in technicolor van Noël Coward's Blithe Spirit is voorname amusementskunst. Ook in zake oorlogsfilms, die ons nog regelmatig zoowel uit Amerika als uit Engeland komen, is er nog veel goeds. Uit heel de nieuwe Angelsaksische reeks is het weer een Engelsche film, The Way to the Stars, die, zooals destijds The Way ahead, de beste blijkt, omdat het de meest menschelijke is. Men kondigt nog andere belangrijke Engelsche films aan: The Suspect, The Half-Way House, On the Night of the Fire, This Happy Breed. Wij moeten de evolutie van de Engelsche kinema met aandacht blijven volgen. Wij krijgen van daaruit wel geen meesterlijke verwezenlijkingen zooals de Fransche kinema er ons op het oogenblik zendt, maar de bijdrage tot een humanistische levensbeschouwing door de Engelsche kinema geleverd, wij moeten het bekennen, is niet gering.
***
Van Russische zijde krijgen wij steeds bitter weinig te zien: eenige documentaires, belangwekkend door de gebeurtenissen zelf, maar niet door de expressionistische vormgeving die vroeger de grootste verdienste was van de Russische kinema; twee speelfilms: Verwacht mij en De Partisanen, die, ondanks de edelmoedige ingeving, niet boven de middelmaat uitsteken. Rusland moet zich hervatten.
Uit Zwitserland kwam ons een mooie film toe: De Laatste Kans; zij toont ons tot wat een land met kleine mogelijkheden in staat is.
Hier te lande gaat men ook voort met filmen. Ofschoon er een vooruitgang te bespeuren valt op de Jan Vanderheydenproductie, blijkt de verfilming van Baas Gansendonck toch niet te zijn wat men er van verhoopt had. Het ware echter jammer dat ons publiek de gedane pogingen niet zou steunen en aanmoedigen. Men kondigt een Fransch gesproken film aan, nogmaals ter eere der weerstandsbeweging, Terroristes en men werkt volop aan een film over het leven van Pater Damiaan. Met geestdrift werd door de bevoegde critici een tijdens de feesten der te Brussel gehouden 'Décade' vertoonde film, Péché Mortel onthaald. Het werkje, in 1943 door Norbert Vanpeperstraeten verwezenlijkt met beperkte middelen en volgens een niet altijd gelukkig scenario, wordt geroemd om zijn frischheid, zijn gevoelsinhoud, zijn poëtische hoedanigheden. Het moet de hoop wettigen zijn maker weldra op het plan van onze beste inlandsche kineasten, Storck, De keukeleire en Cauvin, te zien. Van Jacques Kupissonoff's documentaire over de ondergrondsche beweging, Sabotage, worden vooral de fotografische kwaliteiten geapprecieerd. Zoolang wij niet over bekwame scenaristen zullen beschikken om degelijke speelfilms te maken, blijft de documentaire voor ons nog het meest geschikte domein, het éénige waar wij met het buitenland kunnen concurreeren.
***
Amerika zendt ons voorloopig geen werkelijk wondere dingen, zooals Frankrijk dat sedert eenigen tijd doet, maar dit land blijft aan de spits door de degelijkheid van zijn loopende productie, door zijn nooit falende technische superioriteit.
Nog immer een heele reeks oorlogsfilms, de eene rechtstreeks den oorlog als onderwerp hebbend, de andere hem onrechtstreeks behandelend: Sahara, Wake-Island, Gevangenen van Satan, Casablanca, in afwachting van Dertig Seconden boven Tokio. Het is meestal fabricage aan den loopenden band. Maar toch, zie b.v. in Wake-Island hoe knap, hoe vlot, dat allemaal verfilmd en gemonteerd is. Het lijkt soms wel een authentieke documentaire, zoo 'direct' krijgen wij alles te zien. Die handelwijze zal men de Amerikaansche kineasten nog niet zoo vlug nadoen. Zij zien alles rhythmisch, en film is toch in de eerste plaats beweging. En daar wij het toch over rhythme hebben laten wij nog de jongste Wild-Westfilm: When The Daltons rode vermelden. Er zijn daar achtervolgingsscènes die bij menigeen de herinnering aan Ford's Stage-Coach opgeroepen hebben. Fleischer's teekenfilm in kleuren over Gulliver's Reizen werd nu ook vertoond. Fleischer is natuurlijk een handig man, maar hij heeft toch de fantasie en de soepelheid van een Disney niet. Dat merken wij des te beter wanneer wij onmiddellijk daarop Disney's Saludos Amigos te zien krijgen. Maar Disney, wij zeiden het vroeger reeds, is de eenige film-ontwerper die, met Chaplin, iets geniaals heeft.
Amerika blijft op zijn best in de eenvoudige, menschelijke films. Wij spraken reeds terloops over de gave bewerking door Clarence Brown van Saroyan's Human Comedy (Het Leven gaat voort)
| |
| |
en over Sam Wood's onvolprezen Ons Dorp. Wij kregen nu weer een film in dien aard: The Sullivans (Ik had vijf zonen). Het is de meest sympathieke film der laatste maanden. De vormgeving is niet zoo knap als die van het Leven gaat voort en zeker niet als die van Ons Dorp, maar het onderwerp is even menschelijk behandeld. Het gaat over het leven van een gewoon Amerikaansch gezin. Er gebeurt wat er in elk gezin gebeurt: geboorten, doopen, eerste-communies, huwelijken, strijd tegen de moeilijkheden van iederen dag, wel en wee. De geschiedenis van die vijf zonen, onafscheidbaar in vreugde en leed, en die, wanneer de oorlog hen roept, gezamenlijk aan boord van hetzelfde schip mogen dienst nemen en ook gezamenlijk op een schip sterven, heeft iets onwaarschijnlijks als men het zoo verhaalt. Maar men moet het zien. In de film is het heelemaal niet onwaarschijnlijk, in de film neemt men de situatie normaal aan, omdat het op zulke natuurlijke wijze weergegeven is. Het is geen kunstfilm, zooals Les Visiteurs du Soir en L'Éternel Retour, maar het is een vlotte, sympathieke, ontroerende film waarover men niet genoeg goeds kan zeggen. Trouwens, dat de kineast, Lloyd Bacon, zijn stiel kent wisten wij sinds lang, sedert hij ons overweldigende show-films schonk en hij het machtige Konvooi voor Rusland ensceneerde. Het is het toppunt van virtuositeit, ook vanwege de acteurs die van een ongewone beheersching getuigen: met recht werd Thomas Mitchell, vertolker van den vaderrol, tijdens de Brusselsche 'Décade', als de beste mannelijke filmacteur erkend. Regie en vertolking zijn een wonder van eenvoud, van ongekunstelde natuurlijkheid.
Doch laten wij nog even op het thema van The Sullivans terugkomen. Hoe zelden zagen wij alles wat goed en edel is in het leven, alles wat het leven levenswaard maakt, zoo op het voorplan gebracht! En die verheerlijking van het plichtsbesef wordt steeds gedaan zonder in een preektoon te vervallen en in een bij uitstek filmische taal. Nu zouden wij ons reeds verheugen zoo deze hoogstaande moreele prent ons de christelijke levensbeschouwing afschilderde. Maar er is meer: niet alléén de christelijke levensbeschouwing wordt er in afgeschilderd, maar de zuiver katholieke. Met voldoening hebben wij dan ook vastgesteld dat The Sullivans vier weken lang, in première, in een der vooraanstaandste Antwerpsche bioscopen liep. Want de invloed die van zulke film op de massa uitgaat is enorm. En men ziet dus eens te meer, zooals wij hierboven zegden, dat wij niet overdreven pessimistisch moeten zijn.
Hetzelfde kan gezegd worden, al zij het niet in dezelfde mate en in denzelfden zuiveren katholieken zin, van een heele reeks thans in omloop zijnde films: de reeds geciteerde Het Leven gaat voort en Ons Dorp, So Proudly we hail en Mr. Bunting; Le Carrefour des Enfants Perdus en De Laatste Kans; de romantische, maar toch degelijke Gevangenen van het Verleden en Lubitsch's zoo pas uitgebrachte Shop around the Corner, een verfilming van een Hongaarsch tooneelstuk dat in den Antwerpschen Schouwburg werd vertoond onder den titel Parfumerie en in den Gentschen onder den titel Vroolijk Kerstfeest. Wij zouden de lijst nog kunnen aanvullen.
Wat al de hier opgesomde films kenmerkt is dat zij moreel goed zijn en dat zij, op de een of de andere wijze, den mensch, den werkelijken mensch voorstellen. Want het komt er in de allereerste plaats op aan: den mensch terug in eere herstellen. Pater Lode Arts zei reeds in zijn voordrachten over 'Van de Bevrijding naar den Vrede': 'Wij moeten eerst opnieuw menschen worden om christenen te kunnen zijn'. En Prof. Dr. Van Breda, in de reeks voordrachten, ingericht door de Katholieke Vlaamsche Hoogeschool Uitbreiding en Geloofsverdediging, zegde: 'De mensch is gedevalueerd. Onze dringendste taak is hem te revaloriseeren'. Daarover zijn de besten in onze Westersche landen het roerend eens: een Mauriac, een Duhamel, een Charles Morgan, een Van Duinkerken, een Pieter Van der Meer-De Walcheren, een Thomas Mann, een Ramuz, een Thibon, een Marcel De Corte. Een jong Fransch schrijver, Luc Estang, bestuurder van een reeks humanistische geschriften, heeft ons aller meening in volgende bewoordingen zeer juist samengevat: 'Une civilisation se meurt parce qu'elle a tué l'humain en elle. Inversément, l'homme se désagrège parce qu'un support digne de ce nom lui manque. Que l'on dénonce d'abord une carence spirituelle ou une carence économique, on s'accorde sur le fait: le monde est devenu inhumain'.
Een groot deel van het volk, door den virus der onmenschelijke 'Blut und Boden'-mythen aangetast en ongevoelig geworden tegenover de wreedste folteringen hun medemenschen aangedaan, moet heropgevoed. Men moet hun terug de waardigheid van den menschelijken persoon leeren aanvoelen en begrijpen. Daarom zijn films zooals hierboven vermeld zoo welkom. Zij leeren ons volk weer den werkelijken mensch, het werkelijke leven kennen.
23-12-1945.
Pieter-Emmanuel Oyen.
|
|