Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Geschiedkundige kroniek
| |
[pagina 204]
| |
statio meent men te Stein in Ned. Limburg teruggevonden te hebben: 't is een groot hotel (48 m. op 30 m.) met o.a. centrale verwarming en badinrichting. De wegen vereischten ook het bouwen van bruggen; meestal waren deze uit hout vervaardigd; grootere werden uit steen gebouwd. Daarbuiten bestonden ook wel overzetdiensten met schuiten en veerponten, zooals de namen van Utrecht en Maastricht (Mosae-Trajectus) getuigen. Een heele reeks plaatsen zijn ons voldoende bekend: Tongeren (Aduatuca), Aarlen (Orolaunum Vicus), Nijmegen (Noviomagus Batavorum), Utrecht (Trajectum), Lugdunum Batavorum bij Katwijk, en vele andere (zie blz. 41 vg. de appendix met vele interessante inlichtingen.) Al die wegen waren door de Romeinen gebouwd niet zoozeer uit liefde voor de Galliërs en om hun de beschaving te brengen, als wel om de Romeinsche verovering te verzekeren. In onze streken, zooals in alle buitenprovincies van het Rijk werd een vast verdedigingsstelsel door Augustus ingevoerd, en door zijn opvolgers aangevuld, niet het minst door de latere Keizers, toen tegen het einde der derde eeuw de druk der Germanen heviger en heviger werd. Daar het leger - in de rustigere provincies althans - bijna uitsluitend aan de grenzen opgesteld werd, zullen er bij ons tot rond 260 wel geen blijvende castra bestaan hebben. - Onder het latere keizerrijk veranderde de toestand met het verleggen van de grens. Van de kampen van Caesar echter, zelfs wanneer we weten waar ze opgeslagen werden, b.v. bij Aduatuca, heeft men toch geen enkel kunnen identificeeren. Daar de voornaamste verdedigingslinie langs den Rijn liep, hebben er in Holland zeker vele versterkingen bestaan, wat de geschiedschrijver Florus ook bevestigt. Er zijn er dan ook verschillende opgegraven. Een van de voornaamste is het kamp van het Xe legioen te Nijmegen, dat, naar uit de opgravingen blijkt, volgens het algemeene Romeinsche plan gebouwd is: vierkantig, met de klassieke poorten, de wegen of straten, en natuurlijk een walmuur, eerst uit aarde met paal- en vlechtwerk, later uit baksteenen opgetrokken. Kleinere kampen (castella) die geen volledig legioen, maar slechts enkele honderden soldaten konden bevatten, heeft men méér gevonden, b.v. te Vechten, Utrecht, Heerlen. 'En de versterking van Tongeren?' zal de Vlaamsche lezer vragen. Hier valt op te merken dat dit geenszins een kamp was. De steden hadden geen garnizoen, ze moesten voor eigen veiligheid zorgen. Zoo deed Tongeren. In den loop van de iie eeuw werd de stad met een geweldigen en uitgestrekten ringmuur omgeven. Daarvoor werden kosten noch moeite gespaard (plan en platen bl. 66 vg.). Deze muur was 2 m. dik en bevatte torens van circa 9 m. doorsnee. Daarbij nog twee droge spitsgrachten die den aanvoer van vijandelijk oorlogstuig moesten belemmeren. Hoe werd de verdediging van zulk een stad opgevat, daar ze geen soldaten bevatte? Waarschijnlijk kon de bevolking, die ook buiten de omheining woonde, in tijden van gevaar een veilig onderkomen in Aduatuca vinden, en de stad verdedigen totdat er hulp kwam opdagen van het Rijnleger. Met Diocletiaan (285 n. C.) veranderde de toestand voor ons land, ook voor Tongeren. Het gebied van den Neder-Rijn was verloren gegaan voor de Romeinen en de Rijksgrens verlegd. Er moest dus een nieuwe verdedigingsgordel ingericht worden. Dat was het werk vooral van Diocletianus en Constantinus. Buiten het staande grensleger werd een mobiel of reserveleger achter de grenslinie opgesteld, altijd gereed om ter hulp te snellen. De invallen der Franken in de jaren 260-280 hadden geleerd dat het in Gallië niet meer veilig was, en menige stad werd met walmuren omringd. Tongeren, dat gelijk Nijmegen en zooveel andere steden (zestig naar de oudere schrijvers) door de Franken uitgebrand was, had ondervonden dat de omheining te omvangrijk was om doelmatig verdedigd te worden; daarom werd een nieuwe ringmuur gebouwd, heel wat korter maar nog sterker dan de voorgaande: hij was 3,25 m. dik, en bevatte nog meer torens dan de vroegere. | |
[pagina 205]
| |
Met de nieuwe grens kwamen ook nieuwe versterkingen, steden of castella, b.v. te Valkenburg, Maastricht, Doornik, Aarlen enz., waarvan het bestaan dank zij de opgravingen nog aangetoond wordt. Ook wachttorens werden ontdekt op de heirbaan Keulen-Bavay en op den weg Tongeren-Nijmegen. Dat zijn posten van circa 25 tot 40 m. doorsnede met een groote barak, een wal uit aarde (soms uit steenen), omgeven met één of twee grachten, en daarbinnen een uitkijktoren. Die hadden tot doel te waken over de streek en het verkeer te beveiligen. Bij het verdedigingsstelsel te land kwamen zich dan ook voegen de krijgsvloten: de classes germanica, britannica en sambrica (niet van de Sambre maar van de Somme?) Zij waren belast met de bescherming van de scheepvaart op den Rijn, in de Noordzee en in het Kanaal. Over de burgerlijke nederzettingen hebben we minder inlichtingen dan over de kampen. Dit valt licht te begrijpen: steden en dorpen werden door de eeuwen heen meermalen herbouwd; maar vooral, hoe dikwijls werden vroegere gebouwen niet als steengroeven gebruikt! En toch kunnen wij ons met de schaarsche gegevens een gedachte vormen van wat een stad was gelijk Tongeren - langen tijd de voornaamste van den geheelen omtrek. Gelegen aan het kruispunt van vier banen, in een vruchtbare streek, bestond daar rond, of reeds vóór onze tijdrekening, een belangrijke markt. Dat bewijzen gevonden potscherven (Arretijnsch fabrikaat, dus gedateerd) en 300 munten (welke zeker rond 25 n. C. uit den omloop verdwenen). Om die gunstige omstandigheden liet er een der keizers er een stad aanleggen en wel naar de regels van den Romeinschen stedenbouw (dien we zoo duidelijk overal terugvinden, ook in de provincia Africa). Door het trekken van 5 of 6 straten werd de plaats in groote vierkanten verdeeld (insulae) zoowat als een schaakbord. Daarin werden huizen gebouwd: gasthoven, herbergen, winkels, werkhuizen der ambachtslieden, smeden, bakkers, lederbewerkers, pottenbakkers, schrijnwerkers; terwijl de voorname burgers liever in de buitenwijken woonden midden in een grooten tuin. Dat legt eenigszins uit dat - eigenaardig genoeg - niet heel de stad bebouwd werd; maar de voornaamste oorzaak hiervan zal wel geweest zijn dat ze niet beantwoordde aan de grootsche verwachtingen welke haar stichter gekoesterd had. Wie nu die stichter was? Misschien wel keizer Claudius (41-54). Buiten de versterkte muren, die we reeds kennen werden twee groote begraafplaatsen ingericht (circa 100 Ha.) waar enkele grafopschriften teruggevonden werden. Wáár het forum lag kunnen we niet bepalen. Wel weten we - naar de opgravingen van elders b.v. van Groot-Britannië - dat er een bestond en hoe het er uitzag. Het was een langwerpige vierkantige plaats, gedeeltelijk door een zuilengang omgeven, met daarachter winkels, stadsbureelen enz. Bij het forum lagen daarenboven de voornaamste tempels der stad gebouwd ter eere van den keizer, of van een of ander officieele godheid, en de basilica d.i. een ruime zaal, meestal in drie beuken verdeeld, die diende tot gerechtshof en tot handelsbeurs. Een openbare badinrichting bestond er natuurlijk ook; want al is ons klimaat heel anders dan dat van Rome, het baden was voor een Romein onmisbaar en maakte deel van de dagorde. Zulk een inrichting was tamelijk ingewikkeld: koud, lauw en warm bad, dat waren zooveel verschillende zalen, daarbij kwamen kleedkamers, een zweetkamer (sudatorium) en soms een turnplaats; en natuurlijk onderaardsche verwarmingskelders met veel kennis van zaken aangelegd. Vreemd dat men te Tongeren geen overblijfsel van de badinrichting teruggevonden heeft; wel te Aarlen: daar lagen de thermen buiten den stadsmuur. Zou dit het geval niet geweest zijn met Tongeren? Zoo beschikte men over meer plaats, en dat was wel de eerste vereischte voor thermen. Dan is er nog hoop dat we ze vroeg of laat terugvinden. Dat er buiten de steden ook dorpen bestaan hebben langs de banen ligt voor de hand. Verschillende zijn vereenzelvigd en bieden interessante merkwaardigheden, waarop we hier niet kunnen ingaan. | |
[pagina 206]
| |
Maar wat nog meer onze aandacht verdient zijn de villa's van de geromaniseerde grondbezitters, en dit niet alleen om haar bijzonderen aanleg, maar ook om de rol die ze speelden in de romanisatie van onze gewesten, nl. in Zuid-België en in Nederlandsch-Limburg. We zien dan ook dat hier de beschaving een landelijk en burgerlijk karakter heeft, terwijl zij in de grensgebieden een militair karakter draagt. De Romeinsche villa is een heerenboerderij bestaande uit een hoeve met haar bijbehoorende gebouwen en uit een heerenwoning met een min of meer uitgestrekt domein. Hier wordt vooral gedaan aan akkerbouw, veeteelt, kruidenteelt, tuinbouw enz. En dat dit winstgevend was blijkt uit de degelijkheid en de uitgestrektheid der gebouwen en den welstand waarvan de gevonden voorwerpen getuigen. De vondsten hebben echter bewezen dat de villabewoners wel ook andere bedrijven hebben uitgeoefend b.v. van pottenbakker of brouwer; op meerdere plaatsen werden kalkovens ontdekt, en steen- of marmergroeven; ook de metaalnijverheid werd beoefend. Hoe sommige dezer villa's er uitzagen kunnen we ons goed voorstellen en er den plattegrond van teekenen; er zijn er kleine die nauwelijks eenige plaatsen bevatten, waarvan de keuken de grootste is; maar er zijn er ook zeer uitgebreide, echte luxe-residenties zooals die van Basse-Wavre; deze is 110 m. lang, en heeft buiten de gerieflijke heerenwoning, alle mogelijke bijgebouwen als stallingen, schuren, loodsen, en ook een badinrichting. Somtijds is het geheele complex omgeven door een houten afsluiting of zelfs een steenen muur. Over de vensters weten wij weinig. Wel kunnen we zeggen dat ze zich (naar Romeinsche gewoonte) hoog in den wand bevonden, en niet dienden om uitzicht te geven op de straat of op het hof, maar alleen om de vertrekken te verlichten en te verluchten. Het gebezigde glas was dan ook meestal groenachtig en weinig doorschijnend. De vloer bestond gewoonlijk uit een soort beton, dikwijls gemengd met fijngemalen baksteengruis, wat het uitzicht gaf van een rood-gespikkelde mozaïek. Echte mozaïek vindt men hier en daar in een rijkere villa; wel dikwijs een boord van mozaïek rond den betonnen vloer. Steenen vloeren zijn uitzonderingen. De villa's hadden soms twee verdiepingen, zelden meer. En hoe zagen ze er van binnen uit? Kunnen we iets zeggen over de wandversiering b.v.? Toch wel. In meer dan een villa vinden wij den stijl terug van de decoratie zooals ze in de iie en iiie eeuw n. C. te Ostia aangewend werd. Rond de wand loopen strepen - breed of smal - van rood, blauw en andere kleuren. In het midden van de wanden, dikwijls paneelen, soms rosetten, bloemenslingers of andere gestileerde motieven. Alles samen kon dat wel een aangenamen indruk maken. In rijkere villa's zijn de ontvangkamers - de salons - bezet met kostbaar marmer of met veelkleurig glas. Ook gegoten lijstwerk in plaaster of beton was niet onbekend. Over de meubileering zijn we heel wat minder ingelicht. Alle voorwerpen uit hout zijn natuurlijk verdwenen. Maar aarden en bronzen vaatwerk, lampen, glazen tafelgerief, bronzen en aarden beeldjes bezitten we des te meer. Hier moet melding gemaakt worden van een sarcophaag uit Simpelveld (Ned. Limb.) Deze groote lijkkist (2,40 × 1,05 m.) is zeer merkwaardig. Van binnen toont ze ons een op een rustbank liggende matrone (een afbeelding die treffend herinnert aan die van de Etruskische graven), maar ook het huis waarin ze woonde en enkele van haar meubelen o.m. een kunstvollen drievoet, een étagère, een kastje met sierlijke paneelen, een stoel, flesschen en schenkkannen. Dat het comfort in onze streken niet ontbrak hebben we reeds vernomen. In de villa's vinden we b.v. onderaardsche verwarmingsinstallaties. Waarin deze bestonden ziet men heel duidelijk te Tongeren. Onder de kamer lag een holle ruimte - een soort kelder - die rechtstreeks verbonden was met een oven of een open vuur welke buiten lagen. Ook de wanden werden voorzien van verwarmde buizen. Zoo een instelling moest wel kostbaar zijn, ook wat betreft het onderhoud, maar gaf dan toch ook een aangename temperatuur. Wat de badinrichting betreft, ook hier zien we dat de Romeinen hun gewoonte | |
[pagina 207]
| |
uit Rome hadden ingevoerd, maar toch slechts geleidelijk; dit wordt bewezen door het feit dat de badinstallaties heel dikwijls later bijgebouwd werden. Deze waren dan ook min of meer volledig. Voor de warme baden werd het water buiten in ovens verwarmd en door looden buizen naar de badkuipen gevoerd. Dat rijke villabewoners een min of meer uitgestrekt domein bezaten ligt voor de hand; dit omvatte akkerlanden, weiden, boomgaarden, vijvers, bosschen... waaruit zij en hun volk moesten leven, verder ook nog wel eens steen-, kalk-, of ijzerertsgroeven. Maar onmogelijk valt het ons de uitgestrektheid van die domeinen te bepalen. Zijn sommige van die fundi wellicht uitgegroeid tot hedendaagsche dorpen? Het kan zijn. Wat we beter kunnen nagaan is de ligging en de verspreiding van de villa's. Graag koos men een zachte helling naar het zuiden gekeerd en liefst in de buurt van een waterloop. Maar hier hebben verschillende factoren een invloed uitgeoefend b.v. de vruchtbaarheid van den bodem, de rijkdom van den ondergrond, en niet het minst de verkeerswegen. Een blik op een kaart van België - zooals die van De Maeyer in zijn mooi boek over 'Romeinsche Villa's en Wegen in België' - is in dit opzicht uiterst leerrijk. Groote stroken vruchtbaren grond bleven onbezet, bij gebrek aan wegen. Maar waarom zijn er zoo weinig villa's langs de wegen Maastricht-Nijmegen en Doornik-Wervik-Boulogne? Waarschijnlijk werden deze wegen veel later aangelegd dan de heerbaan Keulen-Bavay waarlangs er zoovele ontdekt zijn, nl. in een tijd waar het villabedrijf aan het kwijnen ging. Opvallend is het hoe de noordelijke helft van België en een groot deel van Nederland geen villa's hebben gekend, terwijl het zuiden van België en van Nederlandsch-Limburg ermee bezaaid is. Dat kan zijn invloed gehad hebben op den toestand van kultuur en van taal. Wat nu het lot van die villa's werd? Hun bloeitijd was de iie eeuw, maar reeds tegen 170 werden vele vernield door een inval der Chauken... Uit de verwoesting kan men opmaken dat de indringers de heerbaan Tongeren-Bavay gevolgd hebben. In den loop der iiie eeuw werden de villabewoners nog herhaalde malen door Germaansche invallen geteisterd o.a. rond 270. Hoeveel villa's werden daarbij de prooi der vlammen! Dat kan bepaald worden door de gevonden munten: op een heele reeks plaatsen - noemen we slechts enkele Vlaamsche namen, Kortrijk, Dadizeele, Lichtervelde, Drongen, Mariakerke, Rumst... - waar de muntenreeks ophoudt vóór 268. Andere volgden eenige jaren later (275-276). Sommige werden niet meer heropgebouwd. Toch in de ive eeuw blijven er nog veel bestaan in de streek van Tongeren en in de provincies Namen en Henegouwen bezuiden de baan Tongeren-Bavay. Hier blijven we staan. Langer wil ik den lezer niet op de proef stellen. Wie deze bladzijden doorloopen heeft zal wel begeerig worden om kennis te maken met het schoone boek van prof. Van de Weerd. Daar zal hij zóóveel meer vernemen o.a. over grafvelden en graven, tempels en heiligdommen, inscripties, munten (een knap tractaatje van numismatiek in enkele bladzijden), beeldhouwwerk, aarden lampen en aarden vaatwerk (hoeveel interessants!) ook glazen en bronzen vaatwerk; en dan kleinere voorwerpen als mantelspelden, juweelen, amuletten, enz. Daarbij zal hij in zijn lezing geholpen worden door talrijke sprekende platen en afbeeldingen, met honderden teekeningen, mooi gedrukt op prachtig papier (een genot in dezen tijd!) En dan zal hij zijn belangstelling voor de archeologie van onze gewesten voelen groeien, en bij gelegenheid - dezer dagen nog spraken de dagbladen van een Romeinsch grafveld ontdekt te Cerfontaine - zal hij teruggrijpen naar het boek dat voor hem een vriend is geworden, en dat hij trouw bewaart, dankbaar om al het interessante dat hij er in heeft geleerd, en om de nieuwsgierigheid die het in hem heeft gewekt. |
|