Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Humanistische college-paedagogiek
| |
[pagina 105]
| |
Het spreekt vanzelf dat onze opvoeding er moet op gericht zijn 'het bezit van het hoogste goed, God zelf, aan de jeugdige zielen te verzekeren' zooals Paus Pius XI het zegt. We kunnen noch mogen uitsluitend 'Diesseitspaedagogen' zijn, maar daar volgt nu precies nog niet uit dat in zake paedagogiek gestadig de nadruk moet vallen op het feit dat dit leven hier slechts een 'vallis lacrimarum' is. Levensgeluk is ook in dit leven een te realiseeren goed. (Pius XI) Nu is het wel zóó dat onze natuur door de erfzonde 'gewond' is en dat onze hunker naar levensgeluk niet noodzakelijk zal samenvallen met onzen honger naar God; het is ook waar dat we in ons streven naar zelfkultuur en zelfontplooiing, God kunnen verliezen, maar het zou verkeerd zijn te gaan meenen dat deze twee strevingen radicaal en onverzoenlijk tegenover elkaar staan. Is het immers geen moreele plicht al het goede dat God in een mensch gelegd heeft tot volle ontwikkeling te brengen? Dit dienen we echter stevig te handhaven: dat het harmonieeren van deze twee tendenzen hoegenaamd niet vanzelf gaat. Inspanning, ascese, boete zullen onmisbaar blijven en hier staan we dan ook rechtstreeks tegenover sommige humanisten die hier met een soort 'uitlevingstheorie' komen aandragen en die maar één stelregel meenen te moeten voorhouden: natuurlijke ontwikkeling. Opvoeding van den 'ganschen mensch', zoowel in de natuurlijke als in de bovennatuurlijke sfeer, dat is het doel van het kristelijk humanisme en wel in dezen zin dat alles wat God in den mensch gelegd heeft - zintuigelijkheid, lichamelijkheid met gevoel en verbeelding niet uitgesloten - in volledige harmonie tot ontwikkeling dient te komen, om aldus, mede onder de beïnvloeding van de genade het plan dat God van alle eeuwen over ieder individu in Christus-Jezus heeft uitgedacht, te helpen verwezenlijken. Voor een katholiek humanist immers kan het geen futlooze poëzie zijn als hij gelooft dat ieder mensch zich dag aan dag in te spannen heeft om het levenskunstwerk dat God van hem verwacht met de uiterste zorg uit te boetseeren in den vorm die juist hem en niemand anders past en met juist dat materiaal en met juist die middelen die de Schepper hem in de gegeven omstandigheden geschonken heeft. Het is in deze studie onze bedoeling niet aan te toonen, hoe deze opvatting onontwijkbaar door ieder katholiek moet gedeeld worden. We beweren enkel dat ze met een authentiek katholicisme en met ware heiligheid kan verzoend worden, al weten we dan ook zeer goed dat bepaalde vormen van heiligheid inderdaad moeilijk kunnen overeengebracht worden met deze humanistische kultuur. Ziehier wat P. Charmot daaromtrent schrijft: 'Nous ne nierons pas que certaines formes de sainteté se concilient difficilement avec la culture humaniste. Elles ont leur raison d'être. Et, si cela ne devait nous entraîner trop loin, il y aurait plaisir à montrer le charme humain de ces coeurs voués au sacrificeGa naar voetnoot1..' Het zal er enkel van afhangen of die vormen van heiligheid, objectief genomen, den stempel van authentieke heiligheid verdienen. Het is inderdaad maar al te wel bekend hoe de heerlijke levensdaden van sommige heiligen al te wanstaltig worden verwrongen door menschen die tot de ware toedracht van zaken niet kunnen doordringen en van een heiligenleven alleen maar den oppervlakkigen buitenkant vatten. Voor hen is een heilige | |
[pagina 106]
| |
dan dikwijls iemand die zich obstinaat voorgenomen heeft altijd en overal aan zijn zintuigen den oorlog te verklaren; de elementairste eischen van het natuurlijk leven zal hij steeds radicaal verwerpen. Bij zulke helden staat humanisme en heiligheid natuurlijk diametraal tegenover elkaar. Zulke dingen hebben evenwel met ware volmaaktheid niets te maken. Moest men zulke oppervlakkige menschen voor de vraag stellen wat onze katholieke asceten onderscheidt van een boeddhist of van een middeleeuwsch flagellant, ze zouden heel waarschijnlijk het antwoord schuldig blijven. Ze stellen alle asceten op één rij en dikwijls zal juist die heilige het meest bewonderd worden die het, volgens hun opvatting, het verst in de onthechting gebracht heeft. Onthechting is hun doel geworden. Onbewust stellen ze zich voor dat een echt asceet juist zijn genot schijnt te moeten vinden in wat wij pijnlijk aanvoelen, zoodat ze zulke menschen, te midden al de vereering die ze hen toedragen, toch altijd min of meer als zonderlingen beschouwen. Een opvatting waaraan eminente psychologen als Kretschmer zelfs niet hebben kunnen ontsnappenGa naar voetnoot1. Toch hoeft iemand maar heel even in de katholieke ascese ingewijd te zijn om onmiddellijk in te zien dat de Kerk van haar kinderen niet eischt dat ze de dingen van deze aarde zouden verlaten om er nu eenmaal zonder meer van verlost te zijn, zonder ander en hooger doel dus. Het voorstellen alsof de Kerk ons door haar ascese naar het 'niet' zou willen terug voeren is van de ascese een caricatuur maken. Versterving en onthechting zijn voor ons niets minder maar ook niets meer als onmisbare middelen waardoor Gods genade in ons onbelemmerd tot volledigen bloei kan komen. Al wat die vrije ontplooiing van Gods werk in ons kan hinderen, dient onvoorwaardelijk verwijderd, maar wat er toe kan bijdragen om die totale ontplooiing te begunstigen, moet dan ook zorgvuldig behouden en gewaardeerd worden. Het spreekt vanzelf dat hieronder ook veel 'natuurlijke' dingen vallen, als daar bijvoorbeeld zijn een normale zorg voor het lichaam en een evenwichtige kultuur van gevoel en verbeelding - om slechts die twee te noemen. En er ontbreken gelukkig geen heiligen om ons door hun voorbeeld ook hierin vóór te gaan. Er zijn ongetwijfeld redenen genoeg om aan te nemen dat authentieke heiligheid met een gezond humanisme kan samengaan. Dat humanisme zou dan ook in onze katholieke humaniora-gestichten daadwerkelijk terug moeten opbloeien. We zijn het inderdaad volledig eens met Dr Mesotten waar hij de vorming van de ware 'aristoi', van die menschen namelijk 'die niet maar alleen bekwaam zijn zich te laten leiden' en gedoemd zijn 'hun leven lang kind te blijven' opdraagt aan het humanisme, vooral dan in onzen verscheurden tijdGa naar voetnoot2.. Daarom dient er met klem gewezen op de waarlijk reddende zending die een goed-opgevat humanistische paedagogiek nu vooral kan vervullen; daarom moeten we den moed hebben onbeschroomd de tekorten aan te duiden zooals die tot uiting komen in den zielloozen sleur van onze humaniora-instituten die soms van humaniteit niet veel meer schijnen te hebben overgehouden dan hun gulden naam. Het zal er dan ten slotte op aan komen dat de opvoedelingen er eigenlijk wat meer 'mensch' gemaakt worden. Langs schoonmenschelijkheid om, | |
[pagina 107]
| |
naar een degelijker katholicisme! Dat is gelukkig nog het hoofddoel dat de richtlijnen van het diocesaan humaniora-program ieder leeraar voorhoudt. Anders uitgedrukt beteekent dat voor ons niets anders als dat we een gezamelijke poging aan te wenden hebben om de natuur bij de genade aan te passen en ze met ware heiligheid in harmonie te brengen. Daarom zal heel het humaniora-leven - en niet uitsluitend het onderwijs - er op gericht zijn den 'totalen mensch' te vormen. De zintuigen van de opvoedelingen dienen gescherpt, hun verbeelding opgewekt, hun gevoel verdiept, hun oordeel en begripsvermogen ontwikkeld, hun wil gestaald, hun leven doordeesemd met een even degelijke als geestdriftige levensopvatting in Christus' dienst. Humanistische paedagogiek kan het niet als een illusie aanvaarden dat al die profane vakken die in de humaniora gedoceerd worden - waarbij dan nog zeer veelvuldig beroep wordt gedaan op heidensche schrijvers - er niet tevens zouden kunnen toe bijdragen om van onze opvoedelingen niet alleen kranige katholieke persoonlijkheden te maken, maar tevens ruimdenkende en fijnvoelende humanisten 'aan wie niets menschelijks vreemd blijft'. In Vlaanderen wordt soms een heilig leven en onbevangen menschelijkheid als een soort antinomie aangevoeld. Het is eigenlijk niet juist dat met heiligheid 'alles' gered is, zooals men dat wel eens te hooren krijgt. De heiligheid van velen blijft immers juist zonder effect omdat men te weinig 'mensch' is; wat meer is: in den grond zijn sommigen volstrekt geen heiligen, maar 'onmenschen'. Het loopt ten slotte toch altijd op een tweespalt uit tusschen natuur en bovennatuur. Ziehier hoe P. Charmot dat conflict fijntjes weet te ontleden: 'On voit alors cette anomalie d'un être surnaturel sans talent, sans vertus naturelles, à la fois divin et inhumain, pieux et incapable. On rencontre des dévots sincères et droits qui manquent de cette saine appréciation des choses et des hommes qu'on appelle le bon sens. Leur zèle devient facilement fanatisme, n'étant pas lesté par un réalisme de bon aloi. L'esprit religieux, comme toute mystique puissante, entraîne vite dans des divagations les caractères qui ne sont pas pondérés par leur éducation. Ils cherchent la perfection hors de l'homme; ils imaginent un type artificiel, schématique et mécanique de l'être parfait, qu'ils s'efforcent de réaliser contre toutes les lois de la vie. Ils vivent selon un faux modèle. Étonnons-nous qu'ils manquent de sociabilité et de civilité, n'étant plus dans la vérité humaineGa naar voetnoot1..' Nu is het ongetwijfeld zeer juist dat de profane schrijvers ons op het spoor brengen van dergelijke karakterfouten en soortgelijke grillen van temperament en scholing. We zullen er later op wijzen hoe we, naar best vermogen, den noodlottigen invloed van de heidensche schrijvers zullen kunnen te keer gaan, maar het hindert niet als we er hier voorop reeds een voordeeligen kant van aanduiden. Zijn het immers die lichtzijden niet die soms zoo obstinaat voorbij gezien worden door paedagogen met ietwat supernaturalistischen inslag? Menschelijkheid en tegelijk katholieke vroomheid moeten weer in onze opvoedingsinstituten hand in hand gaan. Daarom humanistische paedagogiek! Om echter alle verdenking van onbesuisde renovatiezucht te ontgaan hebben we ons voorgenomen, in breede trekken, een beeld te schetsen van de Jezuïetische paedagogiek die bij uitstek altijd een gezond humanisme heeft voorgestaan. Aan de hand van die opvoeders, wier | |
[pagina 108]
| |
competentie de eeuwen getrotseerd heeft, kunnen we veilig op zoek gaan naar dien vorm van paedagogiek die alleen voor onzen tijd de juiste en de effectiefste zal zijn. | |
Humanistische college-paedagogiek bij de paters Jezuieten. Het Ignatiaansch OptimismeHet hoeft geen betoog dat wij ons in deze beknopte studie zullen moeten beperken. We stellen ons dan ook niets anders voor dan even een paar humanistische doelstellingen in hun paedagogiek te belichten en meteen na te gaan door welke methode zij hun doel trachten te bereiken. Vooral bij de zorg voor de individueele geaardheid en hun vérgaande aanpassing willen we een oogenblik stilstaan. Daar echter niets sterker opvalt dan het feit dat namelijk al die dingen als het ware doordeesemd zijn met een bepaalden geest, wijl ze als omgeven zijn door een atmosfeer die men van het eerste oogenblik der kennismaking onafwendbaar aanvoelen en tasten moet, willen we eerst een poging doen om ons die atmosfeer dichter bij te brengen. We komen daardoor trouwens dadelijk in kontakt met een levensrichting die totaal in het teeken van een gelouterd humanisme staat.
Wat ons onmiddellijk opvalt wanneer we den geest van de Jezuïetische paedagogiek bestudeeren is: het onverwoestbaar optimisme, dat candiede betrouwen dat de Jezuïeten nu eenmaal stellen in de menschelijke natuur, al weten ze die dan ook door de erfzonde verzwakt en gekwetst. We zullen niet beweren dat de Jezuïeten bij hun ontstaan zich totaal hebben laten meesleuren door den geest van hun tijd, die er nu eenmaal een was van al te simplistische verafgoding van eigen kunde en eigen kracht; maar dat die ideeënwereld waarin al het humane zoo hartstochtelijk verheerlijkt werd, op de stilaan-opbloeiende Jezuïetenorde een sterken invloed moet uitgeoefend hebben, is onmiskenbaar. Met andere woorden liet hun onaantastbare katholieke geloofsovertuiging hen niet toe het heidensch humanisme als dusdanig te assimileeren, ze werden er toch toe genoopt zich over het waarheidsgehalte van die nieuwe strekkingen te bezinnen. Wat dient verworpen? Wat mag en moet behouden? Nu is het wel zeer opmerkenswaard dat, in zake optimisme, in zake betrouwen op, en verheerlijking van de menschelijke natuur, de Jezuïeten niet wenschen onder te doen voor de meer heidensche geesten van hun tijd. Hoeveel motieven hadden ze daar immers niet voor? Dat welbekende Ignatiaansche optimisme in problemen van wijsbegeerte en theologie doet zich even duidelijk in hun paedagogiek voelen. Dat komt al dadelijk aan het licht in de manier waarop ze de godsdienstwaarheden voorstellen. Geen enkel dogma mocht natuurlijk verwaarloosd, maar toch is het opvallend hoe juist de meest troostende waarheden het krachtigst onderstreept worden. Ook als de mensch bijvoorbeeld als gevallen en als tot zonde geneigd moet worden voorgesteld, hoeft hij precies daarom nog niet als een verpletterd, een totaal onmachtig en vooral niet als een boosaardig wezen beschouwd te worden. De Menschwording van het Goddelijk Woord is het op de eerste plaats die haar optimistisch licht over het leven van de menschenkinderen werpt, nu ze gelooven dat de menschelijke natuur er door tot een schoonheid en waardigheid verheven werd, waarvan men in de natuurlijke orde geen weer- | |
[pagina 109]
| |
ga vindt. Zeker die mensch blijft een 'gevallen' wezen, maar niets wettigt de donkere perversiteit en de haast grenzelooze bedorvenheid waarin de mensch, volgens de Jansenisten, neergezonken is. Het is niet door van jongsaf het leven te vervloeken dat men waardevolle persoonlijkheden zal vormen. In een atmosfeer van vrees, van depressie, van pessimisme kunnen zich noch de natuurlijke, noch de bovennatuurlijke gaven der leerlingen ontwikkelen. Naar het voorbeeld van ontelbare paedagogen uit het Gezelschap, met vooraan wel de meest eminente, Possevin en Richeome, handelt men wijzer met een beroep te doen op de 'edelste instinkten' van ons menschelijk wezen. Juist dat geloof in de 'sterke macht der genade' zet er hen toe aan om eerbied te hebben voor het werk dat God zoo wonderlijk hersteld heeft in Christus. Met een soort godsdienstige vereering aanvaarden ze de individualiteit van den mensch; om deze tot verdere ontwikkeling te brengen voelen ze zich verplicht: niet op te voeden naar een gesteriotypeerd model, maar volgens een systeem dat een voortdurende aanpassing aan den specifieken aanleg van den opvoedeling eischt. We stooten hier onmiskenbaar op een uitlooper van het humanisme. | |
Zorg voor de individueele geaardheidHet komt ons voor dat sommige vergelijkingen die Sint Ignatius met voorliefde schijnt te gebruiken er eenigszins toe bijgedragen hebben om een onvolmaakt begrip over de Jezuïetische college-paedagogiek te doen ontstaan. Daar is bijvoorbeeld dat beeld van het Romeinsche legioen... Het college moet marcheeren als een legioen Romeinen. 'Le collège doit marcher en ordre comme une légion romaine'. Spreekt de paedagoog Davidson over de orde der Jezuïeten ook niet als van een uitgebreide militaire organisatie, als van een 'leger des heils' maar dan in katholieken zin? Men heeft de Jezuïeten nogal eens militaire dressuur verweten... Wanneer we nu evenwel den moed hebben ons niet door beelden maar door werkelijkheden te laten beïnvloeden dan zien we algauw dat ze in hun paedagogiek al heel weinig hun toevlucht nemen tot mechanische drilmethoden, maar er steeds naar streven den individueelen aard van hun leerlingen te waarborgen en er zich met een milde aanpassing bij aan te sluiten. Het is heel zeker dat de Compagnie nooit graag dwangmethoden gebruikt heeft; deze zijn hoogstens als een soort noodzakelijk kwaad te beschouwen. 'On sera peut-être obligé pour le bien général de se résigner à prendre des sanctions douloureuses. Mais il faudra toujours en revenir à la méthode plus humaine, plus noble, plus respectueuse de l'autonomie, plus stimulante, plus efficace et plus chrétienne de l'émulation pour le bien: 'honesta emulatioGa naar voetnoot1.'. Deze milde aanpassing treedt nog duidelijker aan het licht als we onderzoeken welke principes de Jezuïeten er op na gehouden hebben wanneer de geestelijke leiding ter sprake kwam. Wanneer Charmot zoo oorspronkelijk zegt: 'On ne dirige pas les âmes comme on construit les trains en posant des rails immobiles', dan doet hij ten slotte niets anders dan krachtiger een idee uitdrukken dat Sint Ignatius | |
[pagina 110]
| |
in zijn tijd als volgt reeds geformuleerd had: 'Het is zeer gevaarlijk iedereen langs denzelfden weg naar de volmaaktheid te willen leiden; die het zou beproeven zou niet begrepen hebben hoe talrijk en hoe vol afwisseling de werken van den H. Geest zijn'. Uit de talrijke getuigenissen die we daaromtrent bij Sint Ignatius vinden kies ik nog de volgende, omdat ze zoo boordevol menschenkennis steekt: 'Onder alle manieren om de menschen te leiden is zeker deze de zachtste en ook het rijkst aan resultaten, die, naar best vermogen, aan iedereen een bezigheid bezorgt, die in harmonie is met zijn redelijke neigingen'. Die geest is op zijn volgelingen overgegaan. Feitelijk zou men de Jezuïeten de voorloopers kunnen noemen van de 'moderne' paedagogiek, die - zooals men weet - er ook zoo op uit is de individueele karaktertrekken van de opvoedelingen op den voorgrond te brengen, ze aan een methodisch onderzoek te onderwerpen en een betrouwbare kennis hiervan poogt aan te wenden om ieder jong mensch veiliger zijn 'eigen' levensweg te laten vinden. Hoe verrassend het misschien ook klinke, een vooraanstaand Jezuïet als Possevin heeft in zijn tijd reeds een poging gedaan om door enkele proeven den opvoeder in te lichten over den individueelen aanleg der opvoedelingen. We zouden ze een proeve van onze moderne orientatietesten kunnen noemen. Als humanist grijpt hij daarbij terug naar de ondervinding die de ouden daaromtrent hadden opgedaan... en we zouden niet durven beweren dat deze proeven altijd veel aarde aan den dijk brengen, maar overduidelijk getuigt toch de humanistische bekommernis van den schrijver; hij aarzelt zelfs niet te beweren dat onder de natuurlijke oorzaken die de intellectueele vorming doen mislukken, juist dat gebrek aan inzicht in wat ieder is en kan, de voornaamste is. Zorg om den individueelen aard en aanpassing houden hier gelijken tred. Het beginsel der aanpassing behoort zelfs essentieel tot hun apostolische methode. Over alle gebieden strekt het zich uit. Zoowel in de eigenlijke paedagogiek als in de didaktiek, zoowel in zaken die het geestelijk leven aangaan als in dingen die betrekking hebben op lichaamskultuur, vinden we voorbeelden van die individueele aanpassing. Ziehier een getuigenis van P. Gaudier die we uit tientallen andere uitkiezen; ze heeft betrekking op het aangepast verbeteren der gebreken: 'Men zal den eenen leiden door hem vrees aan te jagen, een ander door liefde en welwillendheid, een ander door schaamte en weer een ander door lof en belooningen, zoodanig dat allen op hun manier met vurigheid hun geestelijke volmaaktheid nastreven en hun literaire kultuurGa naar voetnoot1.'. Vandaar dan ook de immer terugkeerende raad van het 'maat houden' en van het rekening houden met den respectievelijken ouderdom van de leerlingen. Men hoeft daar volstrekt geen toegeven aan mediocriteit in te zien; het is een onmiddellijke gevolgtrekking uit het aanpassingsprincipe dat, zonder meer, alle 'onmenschelijke' beteugeling van de opvoedelingen verafschuwt. Is het ook verder op grond van die opvatting niet dat de klasleeraren zoo 'n groote rol wordt toebedeeld bij de verstandelijke vorming? Zooals men zal zien, de roep om individueel onderwijs is niet van vandaag. Het was hun immers voldoende bekend hoe ieder leerling toch eigenlijk op zijn | |
[pagina 111]
| |
manier tegenover de leerstof staat en daarom onder andere zijn de uren die de leeraar buiten het klaslokaal aan zijn leerlingen besteedt, dikwijls zoo vruchtbaar. Verder luidt een van de adagia die men in de nalatenschap van Ignatius heeft teruggevonden aldus: 'Neque ulli imponatur quod suaviter ferre non potest'. 'Men legge niemand een taak op dien hij niet met genoegen kan dragen.' Het onmiddellijk verband met de aanpassingszorg is daarin duidelijk. Zoozeer waren de oversten van de waarde dier aanpassing overtuigd dat ieder leeraar zich volgens de 'ratio docendi' elken dag onder andere ook moet onderzoeken over het feit of hij wellicht niet moet meewerken met de ouders of de preceptors van zijn leerlingen, of hij dien of dien brief niet moet schrijven, enz. We hoeven daar niet verder op in te gaan, we willen enkel nog aanmerken hoe de paters visitatoren, die door P. Generaal uitgestuurd worden om de paedagogische methodes in hun opvoedingsgestichten te controleeren, ook op dat aanpassingsprincipe zoo bizonder den nadruk leggen. P.L. Maggio beveelt het volgende aan: 'Ofschoon al de leerlingen verplicht zijn al de regels van het huis te onderhouden, moet men nochtans de grooten met grooter voorzichtigheid behandelen door te trachten hen op den rechten weg te houden door overreding liever dan door eischen van de rechtvaardigheid... Laten we goed afwegen wat we redelijkerwijze van een leerling mogen eischen; laten we er niet te vlug toe besluiten dat het geval wanhopig is of dat het noodig is met meer gestrengheid op te treden, wanneer de kinderen niet zijn zooals we zouden wenschen te zien... Ofschoon we moeten trachten allen goed te maken, is het nochtans ons recht niet, te eischen dat ze zich als kloosterlingen gedragenGa naar voetnoot1.'. Hoever zijn we hier verwijderd van die paedagogen die alle heil van het reglement verwachten en die meenen dat, wanneer al de voorschriften onderhouden worden, de vorming quasi verzekerd is. Wat een fijnzinnig paedagoog moet die Maggio geweest zijn om zoo'n raak-genuanceerd oordeel te durven uitspreken over de concrete eischen die men aan de leerlingen stellen zal. Hoofdzaak is volstrekt niet altijd of men juridisch het recht heeft zóó of zóó tegenover een leerling op te treden. We moeten nagaan wat het meest zal uithalen, welke maatregel het vruchtbaarst zal verwerkt worden... met één woord welke behandeling best aangepast is. Het valt dadelijk op hoe ontzettend lastig deze methode is. Er zijn ongetwijfeld 'gemakkelijker' methoden... Humanistische paedagogiek schrikt echter voor geen last terug. Alleen zin- en nutteloozen last ontwijkt ze. | |
De wedijverNa deze beschouwingen zal het ons duidelijk geworden zijn hoe heel de Jezuïetische paedagogiek doordeesemd is met een gezond, natuurkrachtig humanisme. Maar nog beter dan deze beschouwingen kunnen ons wellicht een paar paedagogische toepassingen aantoonen hoe konsekwent ze hun humanistische beginselen wisten door te voeren. We zouden in dat verband even een woord willen zeggen over het aanwenden van den wedijver. Zooals men weet is het vooral het gewicht dat door de Jezuïeten gehecht wordt aan den wedijver, dat hun hevige bekampers heeft bezorgd. Wedijver | |
[pagina 112]
| |
zou immers bij het kind al te zeer de laagste strevingen vleien. Het lijdt geen twijfel dat het Jansenisten geweest zijn die zich hier het hevigst tegen verzet hebben. Inderdaad, waar deze rigoristen schier uitsluitend het overrompelend gevaar van een tendenz uit ons lager wezen hebben onderstreept, daar meenden de Jezuïeten een hulpmiddel te zien waardoor de opvoedeling tot een hooger doel kan gebracht worden. Eergevoel is ten slotte niet hetzelfde als de zucht om bewonderd te worden, en wedijver heeft - notioneel althans - niets te maken met jaloerschheid of nijd, al zal men niet kunnen loochenen dat ze nogal gemakkelijk samengaan. In elk geval door het feit zelf dat de Jezuïetische paedagogiek den drang om anderen te evenaren en te overtreffen bij hun leerlingen aanwakkert, zien we eens te meer hoe ze onbeschroomd haar optimisme in, en hun betrouwen op de menschelijke natuur belijdt. Ze ziet in den wedijver zeker meer de lichtzijde dan de schaduwzijde. De voordeelen van den wedijver worden dan ook met voorliefde in het licht gesteld. Ziehier wat P. Charmot durft schrijven: 'On doit à l'émulation à peu près tout ce que l'humanité a fait de plus hardi dans tous les ordres. L'attrait du dépassement est plus fort que la mort, surtout dans la jeunesseGa naar voetnoot1.'. Heiligen als Augustinus, Antonius de Kluizenaar en vooral Ignatius die zijn bekeering aan zijn 'ambitie' zou te danken hebben, stonden volstrekt niet onverzoenbaar tegenover den wedijver. Wanneer we dat alles overwegen dan mogen we besluiten dat de H. Geest zich daadwerkelijk bedient van het eergevoel dat Hij in het geweten van den mensch gelegd heeft, om hem tot hoogere volmaaktheid op te voeren. Wedijver is in dien zin geroepen om de bovennatuurlijke liefde te bevorderen. Ignatius beveelt dan ook slechts een 'honesta et sancta aemulatio' aan. Wedijver die met verkeerde middelen tot haar doel wil komen moet altijd afgekeurd. Met dezen wedijver gaan dan ook gewoonlijk een jeugdige kamp- en strijdlust gepaard en ook hierin hoeven we niets anders te zien dan een edele sublimeering van het machts- en strijdinstinct dat in ieder jong leven zoo'n gruwelijks misvormingen kan veroorzaken, maar dat ook tot de verovering van de heerlijkste deugden kan aangewend worden. Ook hier weer duikt het humanisme op. Wedijver en strijdlust worden vooral opgewekt in de zoogenaamde concertatie-oefening die hierin bestaat dat men de leerlingen van een klas groepsgewijze zoo doet werken dat er altijd tegenstrevers zijn die moeten overwonnen worden. Dit instinct breken of verdelgen gaat niet; aan den opvoeder staat niets anders te doen dan er een bondgenoot van te maken, wil het niet uitgroeien tot een tegenstander. Misschien kan men er in gelukken bepaalde vormen van dit strijdinstinct stil te leggen, maar een psycholoog die zich niet blind staart op uiterlijkheden zal wel opmerken hoe die lamgelegde tendenz zich in het verborgen toch een uitweg zoekt. Telkens treden er reacties op die door zulke onnoodige inhibities veroorzaakt worden: blind verzet, droomen, sensualiteit. Dat is de Jezuïeten niet ontgaan; ze zijn er altijd bezorgd voor geweest den stroom van dat instinct in de goede richting te sturen en dat dit ongetwijfeld soms met gevaren en met mislukking moest gepaard gaan, heeft hen niet van hun opzet doen afzien. Het is alsof de sublimatie van het strijdmotief zooals de soldaat Ignatius dat zoo heerlijk in zijn leven heeft uitgewerkt - tot namelijk heel zijn doen en denken in dienst stond van Jezus: 'le capitaine-général' - het is alsof die sublimeering zijn zonen er altijd heeft toe aangezet aan | |
[pagina 113]
| |
dat vaderlijk erfdeel trouw te blijven. Zooals men weet is die ommekeer in de ziel van Ignatius fijnzinnig geschetst geworden door P. Bovet in zijn 'Instinct combattifGa naar voetnoot1.'. Door de opvoeding aldus dien natuurlijken onderbouw te geven, verdient hun paedagogiek dan ook in den gunstigen zin van het woord modern te worden genoemd. Het is evenwel niet het onbeperkt involgen van het instinct dat zij beoogen. Het dient eerst als het ware op een hooger niveau geplaatst te worden en men mag er slechts voldoening aan geven wanneer het totale goed van het kind er door bevorderd wordt; dat het involgen van het instinct altijd voordeelig is, hebben ze nooit aanvaard en juist daardoor hebben ze verschillende ongerijmdheden en buitensporigheden van de moderne naturalistische paedagogiek vermeden. Schier alles hangt in deze dingen af van de doseering: men dient te weten waar men heen moet; er is bezinning noodig. Menschen die dat over het hoofd zien zouden er de Jezuïeten al even lichtzinnig kunnen van beschuldigen dat ze een weeke opvoeding in de hand werkten omdat ze er zoo op uit waren de sympathie van hun studenten te winnen of omdat ze bij hun opvoedelingen gestadig den nadruk legden op het nut en de aangenaamheid van het opgedragen werk of omdat ze de leerlingen er door belooningen willen toe aanlokken. De meeste van die tactische maatregelen heeft men hen trouwens toch kwalijk genomen. Men heeft hen ook een vulgair utilitarisme aangewreven; maar het gevaar voor die paedagogische dwaling was in dien tijd heel wat geringer dan tegenwoordig. Kultuur en studie waren toen veel minder dan tegenwoordig een soort wipplank om een of ander goed bezoldigd 'baantje' vast te krijgen; men kende toen nog die heerlijke onbaatzuchtigheid van het studeeren om het studeeren zelf: dat 'edel dilettantisme' zooals P. Lippert het ergens noemt.
Ziedaar, al te beknopt, een paar ideeën over Ignatiaansch humanisme in zake college-paedagogiek. Het kwam ons voor dat deze oude maar toch ook altijd nieuwe rijkdom die we in ons katholiek paedagogisch patrimonium kunnen ontdekken, er wel degelijk toe in staat is ook nu nog onze strevingen te richten bij de oplossing van het probleem: hoe onze jeugd nu, met de dreigende toekomst in het verschiet, moet opgevoed en gevormd worden. Dankbaar hebben we de moderne experientie daartoe te benutten, natuurlijk; maar het kan niet overbodig zijn hierbij ook even naar het verleden te verwijzen, het verleden dat er ongetwijfeld meer op uit is geweest te realiseeren dan te experimenteeren. Zoolang echter de moderne experimenteeringszucht niet ontaardt tot een levensvreemd 'spel' dienen we dankbaar haar resultaten te aanvaarden; maar waar de lessen uit het veilige verleden heelemaal in dezelfde richting wijzen als het moderne experiment, daar zou het onverantwoordelijk zijn onze verouderde methodes - wat nog niet hetzelfde is als onze 'aloude' methodes - ongewijzigd te laten. De katholieke opvoeder kan zich dus vereenzelvigen met den huisvader uit het Evangelie die uit zijn schatkamer oude en nieuwe dingen weet op te diepen... |
|