| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dr M.J. SCHEEBEN, De Mysteriën van het Christendom. Vertaald door Dr A. Bellemans, pr., met een woord vooraf door Z. Em. Kard. J.E. Van Roey. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1945, XLV, 1097 blz., Fr. 195.
Dr M.J. SCHEEBEN, De Mysteriën van het Christendom. Vertaald door H.B. Van Waes, S.J., met inleiding en aanteekeningen van Dr Eug. Druwé. Twee deelen. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945. 2 dln., xxx, 401 en 400 blz., geb. Fr. 240, gen. Fr. 200; houtvrij papier, geb. Fr. 300, gen. Fr. 240.
Onder de groote werken van Scheeben is het jeugdwerk, Die Mysterien des Christentums, dat hij als dertigjarige, in 1865, liet verschijnen voor den beroemden Keulschen theoloog het meest kenmerkende, voor ons het meest suggestieve.
Het midden van de vorige eeuw was een tijd waarin men zich vrij lichthartig aan het leven overgaf, terwijl zij die zich met wetenschap inlieten er niet aan twijfelden of ze zouden de geheele werkelijkheid met klare begrippen verstandelijk doorzichtig maken. Naturalisme en rationalisme vierden hoogtij, ook in het godsdienstige. Bij niet weinigen was het religieuze leven vervallen tot moralisme en de theologische wetenschap herleid tot een dor formuleeren en systematiseeren van de geloofswaarheden.
Tegen deze dubbele, practische en theoretische houding reageert Scheeben van meet af aan. De godsdienst is niet slechts een bijkomstige aanvullingswerkelijkheid, een hulp die het natuurlijke leven in zijn zedelijke ontplooiing ten goede kan komen; hij is oneindig meer, de bovennatuurlijke werkelijkheid namelijk die het geheele leven transfigureert en tot een hoogere orde verheft. De theologie moet zich niet aanmatigen een begripsverklaring en -samenhang te geven van een stel geloofswaarheden; zij moet ze eerder als ondoordringbare en toch aanvaardbare mysteries voorstellen die, op de wijze van een organisme, tot een wonderbaar geheel, een systeem, samenvloeien: het ééne, organisch geslotene, mysterie van het christendom. De zin van het bovennatuurlijk mysterie onzer geloofswaarheden weer op te wekken in een tijd van naturalisme en rationalisme, ziedaar de taak, die Scheeben zich gansch bijzonder ten doel stelde met zijn Mysteriën van het Christendom.
Weliswaar lijkt het rationalistisch naturalisme der vorige eeuw, in onze gewesten althans, eenigszins te hebben uitgediend, niettemin blijft het opzet van Scheeben nog even actueel. Ook in een tijd van vitalisme en existentialisme - andere vormen van naturalisme - moet de zin voor het bovennatuurlijke mysterie steeds weer gewekt worden. Meer zin voor het mysterie in het algemeen heeft onze tijd wel, maar ongetwijfeld aanvaardt hij nog minder gemakkelijk het specifiek religieuze en bovennatuurlijke karakter daarvan. Zoodat Scheeben's werk voor ons ongetwijfeld nog boeiender en suggestiever is dan voor zijn tijdgenooten. Het is meer positief ingeschakeld in de huidige gedachtenstroomingen en vindt de gemoederen veel ontvankelijker dan destijds het geval was, voor ondoorgrondelijke waarheden. Dit verklaart de vernieuwde belangstelling die het de laatste jaren zoowel buiten als in Duitschland allerwege gewekt heeft. Zijn bijzondere taak en beteekenis echter ligt thans hierin, dat het den luister van het bovennatuurlijke en eeuwige zal doen stralen in een wereld die in aanbidding ligt voor natuurlijke en aardsche mystiek. En hoe meesterlijk weet de groote theoloog, met even vromen als doordringenden geest, het mysterie te doen schitteren doorheen de voornaamste geloofswaarheden: Drieëenheid, erfgerechtigheid, zonde, Menschwording, Eucharistie, Kerk en sacramenten, eschatologie, praedestinatie. Dit alles is goddelijke waarheid en werkelijkheid aan de menschen medegedeeld. Het is genade, ondoorgrondelijk voor het menschelijk verstand, onuitputtelijk in het menschelijk leven, en toch weer in zijn ondoorgrondelijkheid diep eigen aan dit verstand, en in zijn onuitputtelijkheid constitutief voor dit leven. En dat is het juist mysterie te zijn, christelijk mysterie: waarheid namelijk en leven tegelijk, eigen en onbereikbaar, geheel van buiten en geheel van binnen komend, goddelijk en menschelijk meteen.
Van dit voortreffelijke standaardwerk verschenen ongeveer tegelijkertijd twee Nederlandsche vertalingen, een van de hand van Dr A. Bellemans, een andere door H.B. Van Waes, S.J. Beide vertalers mogen oprecht gelukgewenscht worden; zij hebben zich uitstekend van hun zware taak gekweten: Scheeben's zwaar Duitsch is in vloeiend en knap Nederlandsch weergegeven. Beide vertalingen bieden alle waarborgen, wat getrouwheid en lees- | |
| |
baarheid van den tekst aangaat, en indien wij alleen dit beschouwen, zouden wij moeilijk een vertaling boven de andere kunnen stellen. Nochtans is er in meer dan één opzicht verschil tusschen beide aan te stippen.
De vertaling van Dr Bellemans, misschien ietwat zwieriger en eleganter dan die van P. Van Waes, is gemaakt op de jongste uitgave van Die Mysterien des Christentums bezorgd door Dr J. Höfer in 1941. In deze uitgave werden voor het eerst Scheeben's eigen verbeteringen en aanteekeningen voor een tweede uitgave van zijn Mysterien opgenomen. Ze zijn weliswaar niet talrijk en ook niet van wezenlijk belang, doch voor een wetenschappelijke studie niettemin onmisbaar. Toch zou men den vertaler verkeerd begrijpen, indien men, afgaande op zijn uitdrukking 'de critische uitgave van 1941' (Inleiding, x), de Höfer-uitgave zou beschouwen als een 'critische' uitgave overeenkomstig de normen der wetenschappelijke philologie. Dat is ze in t geheel niet. Zoo bijvoorbeeld in geval van dubbele lezing, geeft ze niet systematisch de varianten aan, doch slechts (zooals Höfer zelf zegt) den tekst, dien Scheeben in zijn tweede editie scheen te willen hebben. Afgezien van een korte inleiding (blz. ix-x), vertaalt Dr Bellemans de editie van Höfer zooals ze gaat en staat. Deze uitgave is voorzien van vrij talrijke nota's van den uitgever, van een personenregister en een zeer uitgebreid zaakregister, dat natuurlijk goeden dienst kan bewijzen. De Nederlandsche uitgave is typografisch goed verzorgd en in één enkelen mooien en goed hanteerbaren band ingebonden. Het is alleen inconsequent dat in deze uitgave, die een nogal wetenschappelijke allure wil hebben, de grieksche citaten met Nederlandsche letterteekens gedrukt worden. Alles samen, wil iemand wetenschappelijken arbeid verrichten, en beschikt hij niet over de Höfer-uitgave, zoo zal hij de vertaling van Dr Bellemans niet kunnen missen; doch hij zal er niet mee kunnen volstaan, aangezien ze niet critisch is in de echte beteekenis van het woord.
H.B. Van Waes, die reeds vroeger een uitstekende vertaling bezorgde van Scheeben's Mariologie, heeft ietwat soberder, eenvoudiger en, ontegensprekelijk, ook met fijneren taalzin, de oorspronkelijke uitgave van de Mysterien vertaald. Dr E. Druwé heeft deze vertaling, evenals de Mariologie, voorzien van een inleiding, die Scheeben van dichterbij doet kennen en de Mysterien situeert in zijn werk (blz. xvii-xxx) en van een aantal bondige nota's. Hij heeft ook alle citaten zorgvuldig nagegaan, af en toe verbeterd en de verwijzingen naar de Patrologie van Migne aangebracht, wat de Höfer-uitgave niet doet. In de nota's werden systematisch, althans de belangrijkste wijzigingen, aanteekeningen en varianten bij den oorspronkelijken tekst, die in de Höfer-uitgave voorkomen, aangestipt. Deze nota's zijn minder wetenschappelijk gestoffeerd dan die van Höfer, doch meer op een Nederlandschen lezerskring berekend; ongelukkig werden ze niet telkens onderaan de bladzijde gedrukt. In de paragrafen en ook in de inhoudstafel werden de talrijke stofaangevende titels ingelascht, die Scheeben in zijn oorspronkelijke uitgave gebruikte. Dit maakt de lezing heel wat lichter en kan het ontbreken van een zaakregister weer goedmaken. Deze Nederlandsche uitgave omvat twee lijvige boekdeelen; tegen deze mindere hanteerbaarheid staat echter dat ze deel uitmaakt van de gunstig bekende en verspreide serie Leerboeken der Dogmatica en Apologetica.
Deze beschrijving der twee vertalingen moge volstaan opdat eenieder vóór l'embarras du choix zelf zou kunnen bepalen, welke hem het meest dienst zal bewijzen. Het is alleszins wenschelijk dat velen onzer priesters, inzonderheid onzer jonge priesters en seminaristen, velen ook onzer voor godsdienstig[e] bespiegeling en verdieping vatbare leeken, dit prachtige boek ter hand nemen, bestudeeren en overwegen. Het zal hun het diepe besef geven van de wonderbare verhevenheid van ons heilig geloof, dat waarheid en leven is.
E. Vandenbussche.
M.-J. SCHEEBEN, Les merveilles de la grace divine. Introduction et traduction par Dom A. Kerkvoorde O.S.B. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1944, 529 blz., Fr. 80.
Scheeben publiceerde Die Herrlichkeiten der göttlichen Gnade voor 't eerst in 1863, als verwerking van een boek van den Spaanschen Jezuïet Nieremberg. Ook thans behoort dit werk, waarin theologische kennis zoo schitterend gepaard gaat met echte vroomheid, tot de allerbeste geestelijke lectuur. Het is klassiek en daarom juist doet het in 't geheel niet verouderd aan. Hoe actueel is het doel dat Scheeben zich gansch bijzonder voor oogen stelde: 'aan de christenen de vreugde van hun heilig geloof te geven!'
Hoe merkwaardig ook, vóór 1940 had dit werk nog geen Franschen vertaler gevonden. Dan eerst gaf een Benedictijner monnik van Loppem, Dom A. Kerkvoorde, zijn vertaling uit, waarvan nu, na vier jaar reeds, de tweede uitgave verschijnt. De vertaler heeft getrouwheid met soepelheid weten te paren, zoodat zijn werk
| |
| |
gunstig afsteekt bij heel wat Fransche vertalingen uit het Duitsch. De typographische dispositie maakt dat men deze vertaling zelfs gemakkelijker leest dan de Nederlandsche van Dom Scheerman, die in 1939 verschenen is.
E. Vandenbussche.
Gustaaf E. CLOSEN S.J., Lichtbakens in de Heilige Schrift. Theologische beschouwingen over godsdienstige grondgedachten van het Oude Testament. Vertaald door H.J. Werps. Met een inleidend woord van Prof. Mag. J. Coppens, hoogleeraar te Leuven. - Firma Karel Beyaert, Brugge, 1945, 262 blz., Fr. 85.
Op 20 Augustus 1941 antwoordde de Pauselijke Bijbelcommissie op een anoniem Italiaansch pamflet dat den volgenden titel droeg: 'Een ernstig gevaar voor de Kerk en voor de zielen: het kritischwetenschappelijk systeem in de studie en verklaring der H. Schrift; zijn verderfelijke afwijkingen en misvattingen' (Acta apost. Sedis, XXXIII (1941), 465-472). In dit schotschrift werd een aanval gedaan op de 'letterlijke exegese' die men wilde vervangen door een 'meditatie-exegese', 'een geestelijke mededeeling van de wijsheid des Heeren'. Met klem werd deze opvatting gebrandmerkt als tegenstrijdig met den geest van de katholieke schriftuurverklaring. Deze veroordeeling brengt echter hoegenaamd niet mee dat de godsdienstig-theologische zin der gewijde boeken tegenover den 'letterlijken' zin staat. Een boek als dit van den helaas te vroeg gestorven P. Closen, toont ten overvloede aan hoe de 'letterlijke beteekenis' der H. Schrift, op wier vaststelling zoo welsprekend wordt aangedrongen in de recente encycliek over de Bijbelstudies, een onuitputtelijken schat van bovennatuurlijk-godsdienstige beschouwingen behelst over zonde en verlossing, genade en medewerking, goddelijke tegemoetkoming en menschelijken opgang.
In een heerlijk overzicht wordt door den auteur gepeild naar den onvervalschten inhoud van Gods vaderlijke boodschap. Na een theologische inleiding over het genade-, waarheids- en liefdemysterie der H. Schrift als Menschwording van Gods Woord, worden beurtelings enkele aangrijpende teksten uit het Oude Testament behandeld, 'uit de wereld der aartsvaders' (torenbouw van Babel, Jacobsladder, Izaak's opoffering, Jozef), 'uit de prediking der profeten' (roeping van Isaïas, wijnstokvergelijkingen, de 'Knecht des Heeren', het 'nieuwe verbond' bij Jeremias, de 'Menschenzoon' bij Daniël), 'uit de liederen van het Godsvolk' (Psalmen 2, 16, 110, 8, 46, 85, 130), en ten slotte 'over den groei van het Kruis'. Met nadruk wordt gewezen, vooral in verband met sommige liturgische gebeden, op de 'voorbereidingen, voorspellingen en vermoedens, die over het diepste geheim van het Nieuwe Verbond, ook reeds in het Oude voorhanden zijn' (p. 248).
Altijd blijven Gods openbaringen 'Godmenschelijk: in menschelijke vormen dezer aarde spreken zij hun goddelijke gedachten uit' (p. 183): de godsdienstig zoo waardevolle kernboodschap zit vast in den bolster van een bepaalden tijd en een bepaalde beschaving, dien men niet dan met behulp van ervaren leidslieden kan verwijderen, om de pit te genieten. Deze dienst wordt ongetwijfeld bewezen door deze 'Lichtbakens', die noch een streng commentaar, noch technische wetenschap willen geven, maar het Oude Testament beschouwen, 'in zooverre het ons (christenen) nog iets te zeggen heeft' (p. 124).
Af en toe ontkomt men niet aan den indruk dat de schrijver te veel van de 'bloem' van het Nieuwe Testament aan den 'stengel' van het Oude wil toekennen. Het is op zichzelf weinig waarschijnlijk dat men 'in het Oude Testament, ook onder Gods leiding, tot echt-christelijke gedachten over schuld en verzoening zou gekomen zijn' (p. 243). En al is het waar dat 'de opheldering en ontsluiting der H. Schrift pas voltooid wordt in het leven der Kerk' (p. 236), en 'dat we recht hebben op de gebeden van het Oude Testament, voor zoover ze ons nog heden met God verbinden' (p. 234), toch zal het moeilijk zijn om te aanvaarden, dat bijvoorbeeld de Kruisgedachte (redding door leed en smart) reeds voldoende aanwezig was in het Oude Verbond, om geen 'scandalum' te blijven; of dat de nood aan verlossing en innigheid met God niet in het oneindige steeg in het christelijk herbidden van overigens diep-religieuze gebeden (b.v. wat betreft Jeremias' profetie over het 'nieuwe verbond'). - Enkele Schriftuurverklaringen zijn op zijn minst spitsvondig: bijvoorbeeld in verband met het doublet Madianieten-Ismaëlieten in het Jozefverhaal.
De Nederlandsche vertaling van E.H. Werps is, door den band, onberispelijk en keurig. Enkele passussen lieten iets te wenschen over, bijvoorbeeld de onzekerheid over den genitief-vorm van God, over de vernederlandsching der Duitsche u, over den uitgang op aeërs, over de hoofdletter bij eigennamen, over sommige geslachten. Op blz. 100 moet de laatste verwijzing zijn II Tim (en niet Trin).
Deze waarlijk minieme tekorten worden echter totaal in de schaduw gesteld door
| |
| |
het stralend licht dat van deze vernederlandschte 'Lichtbakens' uitgaat, vooral met het oog op de laatste doelstelling van elke katholieke exegese, die volgens de recente encycliek 'Divino afflante Spiritu' hierin gelegen is, dat men 'voornamelijk, in elk boek en in elken tekst, de theologische leer die geloof en zeden betreft, zou doen uitkomen'.
Van ganscher harte onderschrijven we de aansporingen van Prof. Coppens: 'Leest het boek, vooral gij priesters van Vlaanderen en Nederland; ook gij leeken die gelast zijt aan de jeugd Bijbelsch onderwijs te verstrekken; gij allen die iets wilt smaken van het manna dat in die Arke des Verbonds, Gods Oudtestamentisch woord, geborgen werd'.
J. De Fraine.
S.S. PIE XII, Encyclique sur les études bibliques. Préface de S.É. Mgr A.-M. Charue, évêque de Namur. Introduction et commentaires de L. Cerfaux, professeur à l'Université de Louvain. - Collection 'Chrétienté nouvelle' sous la direction de Pierre Houart, Éditions universitaires, Les Presses de Belgique, Brussel, 1945, 111 blz., Fr. 20.
Na er op gewezen te hebben, hoe de recente encycliek 'Divino afflante Spiritu' historisch voorbereid werd, geeft de geleerde hoogleeraar van Leuven, over den volledig vertaalden tekst, in een paar kernachtige trekken, enkele uiterst rake en wijze bemerkingen ten beste. Hij onderlijnt dat, in den geest van het pauselijk document, de aandacht der katholieke exegese voortaan resoluut moet uitgaan naar de navorsching en valoriseering van de 'letterlijke beteekenis', met behulp van ernstig-wetenschappelijke methodes, om te komen tot den diepen godsdienstigtheologischen inhoud van het geïnspireerde Woord Gods.
J. De Fraine.
Prof. Ed. DHANIS S.J., Bij de verschijningen en het geheim van Fatima. Een critische bijdrage. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 98 blz., Fr. 45.
Het zal wel overbodig wezen dit boekje breedvoerig aan onze lezers aan te bevelen. Het bevat de artikels die Prof. Dhanis over de gebeurtenissen van Fatima in den vorigen jaargang van Streven publiceerde, en die weldra zoo 'n algemeene belangstelling hebben gewekt, dat een nieuwe uitgave noodzakelijk werd. Enkele verbeteringen werden in den tekst aangebracht, die nochtans de eerste conclusies ongewijzigd lieten.
L.V.K.
Prof. Dr Mag. Gustave THILS, Mission du clergé et du laïcat. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1945, 176 blz., Fr. 25.
Een meesterlijke diagnose van onze hedendaagsche maatschappij. De tweespalt tusschen Kerk en wereld, door iedereen pijnlijk aangevoeld, wordt door schrijver in haar oorsprong en haar gevolgen, scherp en fijn ontleed. De K.A. als binnenlandsche missie, is de providentieele oplossing. Visschen moeten visschers worden.
L. Arts.
Prof. Dr G. THILS, De Diocesane Geestelijkheid I. Leer. - Sint-Franciscus Drukkerij, Mechelen, 1945, 156 blz., geb. Fr. 28.
Hier wordt blijkbaar een Nederlandsche vertaling gegeven van Le Clergé diocésain van den bekenden schrijver. Het is een geestelijk boek, dat degelijk is, en meditatie verdient. Daar staan rijke gedachten in over de eigenlijke beteekenis en den juisten omvang van het diocesaan apostolaat. De waarde van dit flink boekje ligt vooral in de theologische kracht, waarmee de gansche verscheidenheid van het diocesaan priesterleven rond het ééne christelijk mysterie wordt gesynthetiseerd.
A. Poncelet.
Dr W. BLESS S.J., Ons godsdienstonderricht. Een verzoek aan onze mede-priesters en aan allen die belangstellen in de godsdienstkennis van de jeugd. - R.K. Centraal Bureau voor onderwijs en opvoeding, Redactie Verbum, Maastricht, 1945, 36 blz., Fl. 0,95.
Wij zouden vooreerst zooveel mogelijk onze lezers tot de 'belangstellenden' willen maken, tot wie deze brochure gericht is. Laten zij ze dan met vollen aandacht lezen en ze zullen ongetwijfeld scherp inzien, hoezeer het probleem van ons G.O. zooals het hier gesteld wordt, hun toenemende belangstelling waard is; zij zullen iets voelen van de edele vaart die den schrijver eigen is. Hier wordt vooreerst een oprechte waardeering voor al de verbeteringen, die reeds bij het G.O. zijn aangebracht, uitgedrukt. Deze vernieuwingen betroffen vooral de 'methoden': er werd meer rekening gehouden met den vooruitgang der didactiek en der paedagogie. Het voornaamste blijft echter nog te doen: de vernieuwing betreffende den 'inhoud': wat moet er geleerd worden, opdat het G.O. werkelijke geloofskennis, die in een integraal katholiek leven uitbloeit, zou mededeelen? Wij moeten loskomen van een verstarden, louter-abstracten inhoud, die niet tot de eigenlijke 'geloofs' waarheid doordringt; ons G.O. moet niet enkel in zijn didac- | |
| |
tische middelen en zijn pragmatische toepassingen, maar in zijn inhoud zelf 'levend' zijn: de mededeeling der openbaring, die levende eenheid met den 'geheelen Christus' is.
In de toepassing van deze beginselen op de apologetica beperkt schrijver ons inziens wat te zeer haar rol; het gaat echter om een schakeering en het is hier niet de plaats om er op in te gaan.
Wij zijn den schrijver dankbaar omdat hij zeer tactvol, maar even raak en vrijmoedig in een opbouwende critiek het voornaamste actueel tekort in ons G.O. aanwijst. Wij verheugen ons ten zeerste over het opnieuw verschijnen - zoo spoedig mogelijk, naar wij hopen - van het katechetisch tijdschrift, waarvan hij hoofdredacteur is en waarin deze beginselen verder zullen worden uitgebouwd. Een voorsmaak daarvan kregen wij in zijn werk voor het Middelbaar Onderwijs, Het Rijk Gods, waarvan een meer didactisch uitgewerkte uitgave wordt beloofd.
Moge de schrijver ook in ons land niet enkel talrijke lezers, maar ook flinke medewerkers vinden.
M. van Caster.
Dr V. HEYLEN, Au service de la Justice. Desclée De Brouwer, 1945, 154 blz., Fr. 25.
De auteur geeft ons hier de Fransche vertaling van het boekje dat gedurende de bezetting verscheen onder de titel Voor meer Rechtvaardigheid. Er was niet weinig durf noodig om ten dien tijde op zulke vaardige wijze de meest belangrijke vraagstukken tegen de leerstellingen en bevelen van de Nazi's in te beantwoorden.
In het eerste deel werden de principes over Recht en Rechtvaardigheid klaar en duidelijk uiteengezet. De waarde van den persoon, de voorrang van het Recht op het geweld en de gelijkheid van rechten der enkelingen ten overstaan van de gemeenschap werden hier scherp verdedigd. In het tweede deel volgden enkele zeer belangrijke toepassingen van die leer namelijk over de zwarte markt, het sterilisatierecht en het opvoedingsrecht. Deze oorspronkelijke en tevens zeer degelijke leerstellingen deden nogeens scherp aanvoelen hoe krachtig de katholieke moralist, steunend op een gedegen traditie, ook positie wist te nemen tegen machtsmisbruik en dwaalleer. Geen wonder dat de Nederlandsche editie de eer verdiende door de Duitschers te worden verbeurd verklaard en uit den handel weggenomen.
Met den vrede hebben diezelfde problemen niets verloren van hun actualiteit. Ook blijft de Nederlandsche uitgave, zooals deze Fransche vertaling, aan de elite van ons land ten zeerste aanbevolen.
R. Carpentier.
A. DARQUENNES, S.J., Het sociaal corps van de Kerk volgens Sint Thomas van Aquino. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 86 blz., Fr. 30.
Er is deze laatste jaren een vernieuwde belangstelling ontstaan voor de sociale gedachte. Daarvan getuigen o.a. in de economie de talrijke werken over het corporatisme, en in de theologie de studie van het mystiek lichaam. In dien geest is ook dit boekje geschreven. In de lijn van verschillende studies over het middeleeuwsch corporatisme, achteraan in het boek vermeld, wil Schr. aantoonen hoe Sint Thomas, in de communitaire stroomingen van zijn tijd, de Kerk heeft gezien als een sociaal lichaam. Na een verklaring van het begrip 'corps van de Kerk', volgt een uiteenzetting over de kerkelijke organisatie, van de parochie tot den Paus, en over de eenheid die al die organisaties samenbindt.
Wij zouden toch een paar bezwaren willen opperen. Het komt ons voor dat Schr. het pneumatisch en het juridisch aspect van de Kerk niet voldoende onderscheidt. Uit den titel van het boekje blijkt dat hij vooral de sociale organisatie van de Kerk wil behandelen. Is het dan nog gewettigd lang uit te weiden over de sacramenten als teekenen van eenheid, vermits ze toch veel minder van juridischen dan van pneumatischen aard zijn? Verder lijkt ons alles te zeer gezien van uit het standpunt van het corporatisme. Is voor Sint Thomas het woord 'lichaam' veel meer dan een vergelijking? Men zou er kunnen aan twijfelen. Trouwens, waar het begrip zelf van 'corps van de Kerk' moet worden bepaald, geschiedt dit niet met teksten van Sint Thomas, maar met woorden uit de encycliek van Pius XII over het mystisch lichaam. Ook zijn nog een paar taal- of drukfouten binnengeslopen, b.v. het ontslagen van den eed (blz. 50), den stool (blz. 80).
Al meenen wij niet dat de stelling van dit werk heelemaal is bewezen, toch blijft het ongetwijfeld interessant om het actueel standpunt van waaruit het de Kerk wil beschouwen.
I. de la Potterie.
Dr K. DURY, Salesiaan, Het wonderdadig leven van den Heiligen Don Bosco. Naar het Italiaansch van J.B. Lemoyne, Salesiaan. - Lannoo, Tielt, 1945, 319 blz., geb. Fr. 120.
Wij bezaten reeds het journalistieke Don Bosco en zijn tijd, door Hugo Wast; dit nieuwe Nederlandsche werk, veel vollediger, zal stellig niet minder lezers boeien. Piëteitvol, misschien te weinig kritisch en synthetisch, teekenden de
| |
| |
schrijvers het zoo verbazende en bewonderenswaardige beeld van hun heiligen Stichter en Vader. Diens onthuts[...]nden levensloop legden ze vast: een uitzonderlijken aanleg met een nog meer buitengewone genade verstrengeld; een geschiedenis doorwrocht met wonderbare feiten en onverklaarbare zegening; een van de meest opzienbare, van de doorloopende mirakelen der laatste eeuw.
Weinig gestalten en boeken zullen een menigte van menschen en lezers zoo veelvuldig, zoo onweerstaanbaar bekoren en verheffen. Met recht verzorgde men dan, boven het gewone, de uitgave van het zoo voortreffelijke manuskript: het werd een vrij groot en lijvig boek, door den bekenden schilder en teekenaar A. Ost bijna overdadig geïllustreerd.
Em. Janssen.
Pierre CHARLES S.J., Altijd bidden. Drie reeksen van drie-en-dertig overwegingen. Uit het Fransch vertaald. - Museum Lessianum, De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1944 (tweede druk), 1938, 1944; 196, 180, 182 blz.; Fr. 25, 17, 25.
Dit is de eerste volledige vertaling van het zoo alom bekende en verspreide La prière de toutes les heures: drie reeksen van telkens drie en dertig overwegingen. Elke overweging gaat van een korten evangelischen of liturgischen tekst uit, aangewend als een poëtische genster wier flikkering een geheel landschap onthult. En het zijn landschappen van een totale overgave aan God, een onvoorwaardelijk vertrouwen, een overtuiging dat Hij alles doet, een als onbewust groeien naar de vanzelf nakende voltooiing, een dankbare deelname aan de heiligheid van duizenden kleine dingen, een berusten in de Voorzienigheid zelfs bij fouten en zonden... Even verrukkelijke als bevredigende landschappen, wier betoovering, als men de oogen afwendt, diep nawerkt!
Achter elke reeks legt de auteur een bijzondere grondgedachte: 'Heer, verhoor mijn gebed en mijn geroep kome tot U'; 'Fac me audire vocem tuam'; 'Duc nos quo tendimus'. Feitelijk verschillen de reeksen zooveel van elkander niet; maar de ééne inspiratie dringt zich op: altijd, in alles en door alles, moeten we luisteren naar God en met Hem spreken; we moeten 'altijd bidden'.
Ziehier dan een rijke vrucht van theologische wetenschap, kunstenaarschap en vroomheid, in één mensch vereenigd. En een keuriger vertaling lazen we zelden.
Em. Janssen.
J.M. Hupperts, Montfortaan, De 'ware godsvrucht' in den hemel. - Derde druk, Lannoo, Tielt, z.j., 67 blz., Fr. 8.
In dit boekje heeft de befaamde marioloog twee voordrachten gebundeld: 'Het gelukzalig leven in God' en 'Maria en haar kinderen in den hemel'. Deze voordrachten 'vormen samen een geheel', geheel dat ons eerder een 'unum per aggregationem' lijkt, daar de eerste lezing slechts door een kort 'aanhangsel' zou men denken, met de andere mariaal verwant is. Deze opmerking doet niets af aan de groote verdiensten van de afzonderlijke deelen. De theologische inhoud is degelijk, de stijl is helder, afwisselend, en herhaaldelijk lyrisch; het geheel is vroom zonder overmaat. Aanbevolen aan geestelijken en zelfs aan ontwikkelde leeken, als dezen zich ten minste niet laten afschrikken door eenige scholastische vaktermen.
A. Frenay.
Dr J. STASSEN O.P., De alledaagsche mis. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1945, 51 blz., Fr. 20.
Lofwaardig is het opzet, enkele logische motieven aan studenten voor te stellen om alledaagschheid te keer te gaan. Toch meenen we dat hier wat te veel aan de peripherie der waarden gezocht wordt. Af en toe is meer psychologisch inzicht, lichtere stijl en nauwkeuriger exegese gewenscht.
J. Windey.
Dom Albertus VAN ROY O.S.B., Heiligt het jaar! Opwekkingen tot meer liturgisch leven. - Davidsfonds, Leuven, 1944, 278 blz., gen. Fr. 22, geb. Fr. 31.
Onze Vlaamsche volksgewoonten, in hun kerkgetrouwheid maar ook in hun vervlakking, zijn P. Van Roy wel bekend; het is met zorgzame aandacht dat hij bij elk feest de hedendaagsche toestand bekijkt en verbeteringen voorstelt. De vakkundige zal onder deze hartelijke liturgische gesprekken soliede historische en exegetische studie ontdekken. Mochten de lezers van het Davidsfonds er hulp in vinden om vroom en kerkgezind Gods jaar te vieren.
J. Windey.
Jules HERMENT, La prière des éducateurs selon saint Jean-Baptiste de la Salle. - Duculot, Gemblours, 1944, 141 blz.
Menschen die een actief leven leiden zijn geneigd het gebedsleven te verwaarloozen; toch behoort het gebed in het leven van een opvoeder een voorname plaats te bekleeden. Dit toont Schr. aan in een reeks hoofdstukken, die wel het meest voor broeders der christelijke scholen zullen geschikt zijn. Er wordt naar den theologischen grond van het gebed verwezen en de voorwaarden tot het gebed worden duidelijk in het licht gesteld. De
| |
| |
'toepassingen' die men in overwegingen voor opvoeders pleegt te vinden bleven echter achterwege.
M.v.C.
K. BERQUIN, Custos. Korte overwegingen voor kosters, kerkbedienden, orgelisten, zangers. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, z.j., 196 blz., gen. Fr. 28, geb. Fr. 38.
De innerlijke bezieling die den koster moet vervullen bij zijn zorgzaam werk in Gods dienst, doorademt deze eenvoudige overwegingen voor kosters, zangers, enz. Hun Hoogepriester en Vriend spreekt hun toe; wijs, concreet en verheffend is zijn raad en uitnoodiging tot trouw en betrouwen.
J. Windey.
Prof. Dr Jos. KEULERS, Kruimels van 's Meesters disch. - Derde vermeerderde druk, Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1944, 192 blz., Fr. 30.
Prof. Dr Jos. KEULERS, Tweede reeks kruimels van 's Meesters disch. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1944, 192 blz., Fr. 30.
Als eenvoudige, objectieve bemediteering van het Evangelie, zonder veel historische, psychologische of ascetische bekommernis, verdienen deze rustige boekjes alle aanbeveling.
J. Windey.
P. GHYSSAERT pr., 'Ik ben geroepen'. Retraite- en Recollectie-overwegingen voor kloosterlingen. - Beyaert, Brugge, 1945, 144 blz.
Van E.H. Ghyssaert verscheen reeds een kostbare reeks dogmatische overwegingen in verschillende deelen over de gebeden, de H. Mis, de genade, de geboden, de sacramenten, en over Christus' mystiek lichaam, alle bedoeld voor katholieke intellectueelen. Dit boekje nu richt zich tot een meer beperkt publiek en is wellicht daarom meer als 'practische' overwegingen geschreven, al is het den auteur er toch telkens om te doen den dieperen levensbeschouwelijken inhoud als een achtergrond van grootheid en bezieling voor den overwegenden geest op te roepen. Moge dit mooie werk eveneens 'geroepen' zijn om velen in den diepen en ruimen geest van hun uitverkorenheid in te wijden en te bevestigen.
M. Brauns.
V. DUCHATEAU, De la souffrance à l'amour. La vie de Valentine. Préface du R.P. Jules Lebreton. - 'Le Christ dans ses témoins', Casterman, Doornik-Parijs, 1945, 190 blz., Fr. 36.
Het leven van een heilige vrouw geschreven door haar man. Mooi getuigenis tegen hen die gelooven dat volmaaktheid en levensgeluk niet kunnen samengaan. Het voorwoord van P. Lebreton, professor aan het Katholiek Instituut te Parijs, is een waarborg voor de degelijkheid van den inhoud.
M. de Tollenaere.
Erich ROMMERSKIRCH S.J., Christus en de jonge Christen. Vertaling en adaptatie door J. Burvenich S.J. - 'De Knape', Gent, z.j., 222 blz., geb. Fr. 25.
Daar verscheen reeds een heele literatuur om te betoogen, dat ons katholicisme opnieuw frisch en veroverend moet worden, wil het aan de moderne wereld nog een boodschap te brengen hebben. Onder de talrijke boeken en bijdragen zijn er intusschen weinige zèlf zoo frisch en veroverend als het werk van E. Rommerskirch. In dit boek zullen jonge menschen den levenden Christus, bron en centrum van alle waar katholiek leven, ontdekken en ontmoeten zooals nooit te voren, met heel het wonder van zijn meeslepende verschijning en geestelijke tegenwoordigheid in ons dagelijksch leven. In het woord vooraf schrijft P.L. Monden S.J. terecht: 'In de reeks uitstekende Christusboeken die de laatste jaren verschenen, brengt dit werk niet alleen een eigen nuance of een persoonlijken klank; het vult ook een ware leemte aan. Voor het eerst werd ons hier geschonken: het Christusboek voor de rijpere jeugd'. Niet alleen de jeugd echter, maar allen die nog een weinig behoefte hebben aan spiritueele vernieuwing en verrijking, zullen in dit werk dankbaar komen putten. De vertaler was op de hoogte van zijn taak, en bezorgde ons een gaaf, door en door Nederlandsch boek.
A. Deblaere.
| |
Taal- en letterkunde
Em. JANSSEN S.J., Diagnose. Gestalten en Stilte. Verzamelde letterkundige opstellen. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 258 blz., Fr. 65.
'Meer dan een zuiver-literaire boodschap vertrouwen we aan dezen bundel toe: een oproep namelijk, aan kunstenaars en kunstminnenden, tot een ruimer menschelijkheid, een trouwer verbondenheid met God en volk, een grooter gehechtheid aan het verleden, een meer idealistisch humanisme; de boodschap van een zich vernieuwende schoonheid en grootheid, waarnaar we ons veilig kunnen oriënteeren.' Aldus leidt de auteur deze reeds vroeger in Streven, Boekenschouw, Boekengids en Astrid verschenen gebundelde opstellen in.
| |
| |
Pater Em. Janssen's voornaamste verdienste lijkt ons inderdaad te liggen in de welhaast heilige hardnekkigheid, waarmee hij de bronnen van een sterke en zuivere kunststrooming tracht open te houden. Meer of anders dan een kunstcriticus zouden we hem een geneesheer van de literatuur mogen noemen, die verbazend goed weet wat groote literatuur behoort te zijn en niet nalaten kan met een ietwat mismoedig-gestrengen blik neer te zien op het talloos gepeuter en modegedoe dat op hoogte en diepte wil aanspraak maken. Hierbij beschikt hij over een analytische schranderheid en oorspronkelijkheid die telkens weer een onopgemerkt en verrassend aspect weet naar voren te halen, zoodat zijn opstellen boeien door flitsen van vindingrijke nauwkeurigheid. Wie leeren wil en veeleischend zijn, grijpe naar dit boek.
Trots zijn onvermoeide last tot ontleding, bezit de criticus de gave der ontroering en mild-gevoeligheid, die, af en toe, waar een dierbare overtuiging een klank van hoop of vervulling waarnam, de eerste maten van een bewonderingshymne aanstemmen. Te zelden, eilaas. Bewondert hij niet? Toch wel. Maar die bewondering blijft doorgaans onuitgesproken. De schrijver wint zijn spraakvermogen pas volkomen terug bij de virtuoze detailbemerkingen of de verwoording van eigen stellingen en wenschen. Gestalten worden hier niet opgeroepen, want de scheppingskrachtige phaenomenologie van den genialen criticus wordt door een uiterste nauwgezetheid beteugeld. Dit is wel jammer, vooral waar het er om gaan zou een groot werk in zijn grootheid te typeeren (zie b.v. blz. 174-175), te meer dat Peter Janssen, blijkens zijn onderlegdheid en schranderheid, tot de weinigen in Zuid-Nederland behoort die een werk van formaat weten te onderkennen en te waardeeren. Vanzelf spreekt dat deze ontstentenis niets afdoet aan de werkelijke leerzaamheid van het hier verzamelde. Maar ze doet uitzien naar een ruimer nog en machtiger kritiek van hem, die beter dan de vlugheid der korte opstellen, den rijkdom zou uitzeggen uit den goeden en jarenlang vergaarden schat van het hart.
M. Brauns.
M. Augusta JACOBS, R.U., Jacobus van Looy en zijn literair werk. - De Kinkhoren, Brugge, 1945, 249 blz. Fr. 86.
Van deze universitaire thesis kan wel kwaad gezegd worden; maar het goed moet het tenslotte winnen. De schrijfster heeft baanbrekend werk geleverd, al werd de baan niet tot het einde toe opengelegd.
Om de beurt onderzoekt zij den mensch, den dichter, den prozaïst, den stylist; telkens noteert zij een ontwikkeling: van het individualisme en het impressionisme uit, naar een meer sociale overtuiging, een verdiepte psychologie, een scheppende fantasie, een inniger aangevoelde symboliek, een verinnigde en versoberde taalkunst. Doch telkens blijven we onbevredigd: deels omdat Van Looy zelf zijn eigen ontwikkeling niet voltooide; deels omdat de schrijfster de synthetiseerende besluiten nog niet te formuleeren vermocht.
Vooral op Van Looy's letterkundige werken heeft zij gearbeid; veel beter dan het ooit geschiedde, leert zij ons deze begrijpen, genieten, waardeeren. Nu biedt zulke werkwijze wel leemten: onvoldoende wordt de kunstenaar in zijn tijd gesitueerd, onvoldoende zijn schilderwerk onderzocht en de psychologische invloed daarvan afgewogen... Dat alles weet de schrijfster heel goed; haar titel zelf kondigt het beperkte aan van haar opzet. Doch in haar kader bereikte ze heel waardeerbare, heel persoonlijke resultaten.
Zal zij haar studie niet verder doorzetten, en over Van Looy het definitieve oordeel vastleggen? Over den naturalistischen impressionist die aan zijn tijd nooit heelemaal ontgroeide? Over den kunstenaar, wiens leven te uitsluitend een kunstenaarsbestaan was? Over den autodidakt, voor wien de diepere cultuur, haar religieuze onderstrooming vooral, een gesloten boek bleef? Dàt verwachten we van Zuster M.-Augusta, en het geschiede dan ook in een zuiverder taal; doch intusschen heeft haar eerste praestatie de Van-Looy-studie aan den willekeur onttrokken, de waarde en de interpretatie van bepaalde werken gevestigd, de geheele gestalte - met onzekere hand nog - ontworpen en omlijnd. Reeds zijn we haar heel dankbaar.
Em. Janssen.
Prof. Dr J. VAN MIERLO S.J., Het vroegste dierenepos in de letterkunde der Nederlanden. Isengrimus van Magister Nivardus. Overdruk uit de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1943, [...]19 blz., Fr. 35.
Deze vijf bijdragen over den Isengrimus worden door den schrijver bedoeld als een inleiding tot de berijmde vertaling van het epos, welke hij weldra wil laten verschijnen.
Al het vertelde verloopt in het Gentsche; hoogst waarschijnlijk is Nivardus een Vlaming. Zijn werk is vagantenkunst, met het sarcasme, de satire, de dweepzucht,
| |
| |
het pessimisme de vaganten eigen; zonder een dichter te zijn in de hoogere beteekenis van het woord, mag hij stellig een kunstenaar heeten. Werkend naar reeds bestaande verhalen in de volkstaal, moet hij in 1149 zijn epos voltooid hebben.
Eens te meer bereiken de kennis en de speurzin van den auteur verrassende resultaten; nieuwsgierig zien we uit naar de vertaling die volgen zal.
Em. Janssen.
August VANISTENDAAL, Schakel der ziel. Verzen. - Vanmelle, Gent, z.j., 42 blz.
Deze jonge dichter is een ernstig iemand, die spijt het modische, rhetorische. en cerebrale dat zijn zegging nog aankleeft in dezen bundel blijk geeft van een vrij goede verstechniek, en op de klassieke themata van natuur, God, vrouw en kind, een cyclus gedichten ontwierp waarin meest bevalt de inspiratie van den geloovige en man, die gedachtelijk en edel-menschelijk in de eeuwige waarden van het rijpe menschenleven doordringt en het op zijn beste momenten, weze het nog vaak fragmentarisch, klassiek weet te verwoorden. Een voorbeeld: de jonge vader spreekt zijn vrouw toe na de geboorte van hun kind
Hoe heeft mijn mond uw milden mond gevonden?
Waarom zijt gij zoo stralend en zoo stil?
Hoe heeft dit nietig wezen ons gebonden
Dat ik voor nooit vermoede diepten ril?
Deze eeuwigheid zal ons niet meer begeven:
Daar slaapt ons kind, en thans begint ons leven. (Blz. 38.)
Ook als dichtkunst kan dit worden: 'de schoone groei'.
M. Brauns.
De Spiegel, maandschrift voor poëzie. Uitgegeven door Marcel Coole, Paul de Ryck en Hubert van Herreweghen. Eerste jaargang. - Moderne uitgeverij, Hoogstraeten, 1945.
Nr 1, Bert DECORTE, Balladen van François Villon, 18 blz., Fr. 7,50.
Nr 2, Paul DE RYCK, Kleine suite in mineur voor Geertje, 18 blz., Fr. 7,50.
Nr 3, Pierre H. DUBOIS, De Semaphoor, 18 blz., Fr. 7,50.
Decorte vertaalt graag. Doch haast elke vertaling, hoe knap ook, zal toch vaak meer van de oorspronkelijke poëzie laten verloren gaan dan ze ervan vertolken kan. Vooral als het gaat om Villon. Een vers als 'Maar waar 's de sneeuw van vorig jaar?' is natuurlijk een vertaling van 'Mais où sont les neiges d'antan?' maar maakt tevens ook onmiddellijk duidelijk dat een vertaling van Villon steeds grootendeels onbegonnen werk zal blijven.
De 'Kleine suite' van Paul de Ryck heeft als directe, heldere en sobere poëzie haar waarde, wellicht vindt ze echter in deze eigenschappen zelf al te gauw haar poëtische begrenzing en beperking.
Pierre H. Dubois schijnt alleen maar te dichten om te zeggen dat hij eigenlijk niet veel te zeggen heeft en dat er überhaupt in het leven niet veel te zeggen valt:
Wij zijn een droom en anders niet
en om ons heen is enkel slaap.
Dat zoo'n thema wel tot poëzie kan worden mogen enkele van zijn gedichten bewijzen, maar dat dergelijke poëzie niet tot weligen bloei bestemd is, getuigen ze eveneens.
Hoezeer ons dit nieuw poëtisch maandschriftje ook welkom is, toch kunnen de drie eerste nummertjes - hoe karakteristiek en interessant ze als phenomeen ook mogen wezen - ons nog niet buitenmate verrukken. Of zou de poëzie misschien ook al ondergedoken zijn?
L. Vander Kerken.
Julien KUYPERS, Donderkoppen - De Sikkel, Antwerpen, 1945, 397 blz.
Deze eerste roman van den bekenden criticus en schrijver van schoolboeken stelt een nogal wijdloopenden kring voor van familieleden en vrienden, bij het voorspel en den aanvang van de groote wereldtragedie, den oorlog. In 1942-1943 geschreven, zou dit lijvig verhaal den auteur 'over twee moeilijke oorlogsjaren (hebben) heengeholpen' (blz. 4). Wij gelooven het graag; maar bewijzen vinden we nergens: noch schrijversdrift, noch inspiratie, noch heldhaftigheid hoe dan ook. Gestalten als schimmen, zonder relief noch eigen leven; duistere verwikkelingen, die ons zelden of nooit bekoren of boeien; nergens evocatie noch stemming; een vervlakt leven van salon-menschen, zonder bewust levensdoel noch stuwende overtuiging; een matte licht zelfgenoegzame behandeling, die nergens peilen noch ontdekken kan; een eentonig en verward boek dan, materialistisch en banaal, ontdaan van elken glans, groeikracht of kernen; het deerniswekkende beeld van een geestelijk verarmde generatie en groepeering, die nog alleen oog heeft voor een huis en een tuintje; dat alles stijlloos voorgesteld in een herhaaldelijk foutieve taal...: wij zien niet hoe we het werk kunnen aanprijzen. Wellicht denken velen dat andere dan literaire normen ons dit afwijzend vonnis doen vellen; het is niet waar! En wie het niet aanvaardt, neme het boek ter hand: spoedig zal hij ervaren dat Julien Kuypers zich eenvoudig vergist heeft.
Em. Janssen.
René J. SEGHERS, Huize Klarijn. - De
| |
| |
Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 192 blz., gen. Fr. 45, geb. Fr. 60.
Walter van Biesbroeck komt, na jarenlange krijgsgevangenschap terug op het ouderlijke kasteel. De beproeving heeft hem veel geleerd. Hij voelt zich ontworteld aan alle conventie, een man die openstaat en van zijn leven een dienst wil maken. En hieruit wordt de nieuwe verhouding geboren tegenover het enge conservatisme van zijn moeder, de levensroes van Angella, zijn zuster, het cynisme van oom Kerwin. Alleen zijn vader begrijpt hem, maar zwijgt. Een ongeval maakt Walter blind en de simpele liefde van het dienstmeisje, Christin, wijst hem den weg naar een berusting die vruchtbaar wordt: '...Ik zou een kind willen hebben, een zoon, doch alleen van jou. Wij zouden hem leeren zien en leeren leven... hij zou zijn wat ik niet vermocht te worden'.
Het is een mooi boek, al ligt de compositie nog te zichtbaar aan de oppervlakte en al wordt, in de eerste helft vooral, de belichting van Walters karakter aanleiding tot het aanbrengen van te veel op zichzelf fijn behandelde episodes. Af en toe krijgt het poëtische een licht rhetorischen klank, waar de schrijver naar symboliek grijpt. Maar vele passussen wekken, in hun eenvoudigen, onopgesmukten stijl, intense beleving; en vooral het einde, na den terugkeer van Christin groeit zeer zuiver uit tot rijpe voleinding.
J. Burvenich.
Lode CANTENS, Zonnevaart. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 230 blz., gen. Fr. 65, geb. Fr. 85.
Dit boek verhaalt van den goeden moordenaar. Hij heet Rudi van Jacob, en zijn voorgeschiedenis ligt verstrengeld met die van Barrabas en van Magdalena; alles omheen het thema van liefde en haat, van lafheid en moed.
Heel goed merkbaar is de invloed van Verschaeve (zijn Magdalena, zijn Jezus); waarbij Cantens zijn persoonlijke handigheid voegt in het uitbouwen van geschakeerde intrigues. Hij vindt interessante details en legt zijn personnages suggestieve woorden in den mond. Maar diepte of ware oorspronkelijkheid bereikt hij niet: de verliterairde evangelie-verhalen (ook Verschaeve verliterairt te veel) vormen een nogal onwerkelijk en romantisch poseerend genre.
Verder verdient dit werk, door een knappe pen geschreven, in een zuivere en artistiek niet waardelooze taal (vergissingen als 'eindelooze oogen' (blz. 54) zijn zeldzaam), een warme aanbeveling.
Em. Janssen.
Stijn STREUVELS, De oogst. Tiende druk. Omslagteekening en illustratie van Arnold Moortgat. - Lannoo, Tielt, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 116 blz., Fr. 25.
Stijn STREUVELS, De teleurgang van den waterhoek. Vierde druk. - Lannoo, Tielt, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 288 blz., Fr. 35.
Het is wel interessant deze twee werken naast elkander te zien: De oogst, de eerste breede novelle van den nog jongen auteur (1900); De teleurgang..., een van zijn laatste machtige romans (1927). In beide werken vertoont Streuvels zich dezelfde en toch anders: land en menschen voert de beschrijvende verteller mee in één grootsch gebeuren. Maar tegenover het jeugdige, bijna overmoedige geweld van De oogst doet dat van De teleurgang... zwaar, bijna somber aan; daarbij lijkt De oogst ineens en als vanzelf ontstaan, terwijl De teleurgang... al de teekenen draagt van een moeizaam voltooid gewrocht, in een betrekkelijke onzekerheid.
Geen van beide werken (het minst De teleurgang...) is voor onrijpe lezers geschikt.
Em. Janssen.
Frans VERACHTERT, Als druppels dauw. - Tweede druk, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 197 blz., Fr. 48.
Wij bespraken reeds de eerste uitgave van dezen bundel (Streven, X, blz. 152-153): twaalf schetsen uit den kindertijd; twaalf 'druppels dauw', met bijna telkens de zon er in en den hemel.
Wij wezen op het genre: een simpel gebeuren, buitengewoon frisch en oorspronkelijk gezien, in wat grootere proportie dan de werkelijkheid voorgesteld; een natuurgetrouw realisme, in een sfeer van symboliek en poëzie; een mannelijk hunkeren achter kinderlijke avonturen.
Geen groot werk; maar in zijn genre warm aanbevolen.
Em. Janssen.
J. VAN LAER S.J., Fierheid. Haar wezen en waarde. - Lannoo, Tielt, 1945, 186 blz., Fr. 58.
Het is nog zoo gemakkelijk niet dit nieuwe boek van P. Van Laer in zijn eigen aard te karakteriseeren. Een 'jongensboek' is het zeker niet, veeleer een schitterend 'essay' maar toch voor de jeugd, de rijpere jeugd, geschreven en nog meer misschien voor hen 'die zich om de toekomst van de jeugd bekommeren in ons land', voor hen 'wien die jeugd lief is'. En niet de geringste verdienste van dit werk is dan ook dat de auteur juist die voorstelling wist te treffen die zoowel de rijpere jeugd als degenen, die deze levensperiode reeds lang ontgroeiden, even onmiddellijk zal aanspreken.
| |
| |
Als inhoud is het grootendeels een phenomenologische studie van het wezen der fierheid, als een der hoogste en tevens aantrekkelijkste zijnsvormen waarin de menschelijke geest tot verschijning komt. Zeer juist heeft de auteur vanaf het begin van zijn exposé de delicate analogie gevat die de fierheid met de aesthetische veraanschouwelijking der ziel verbindt en heeft hij dit inzicht in de verdere ontwikkeling van de rijke verscheidenheid van momenten die de fierheid in zich bevat, op een allergelukkigste wijze weten te handhaven. Het zou ons te ver voeren deze interessante ontwikkeling ook maar in groote trekken te willen nà-schetsen: een al te bondige samenvatting zou trouwens aan de fijne nuanceering, waarmede dit alles gedacht en geschreven werd, geen recht laten wedervaren.
Een summiere inhoudsopgave moge hier volstaan: een eerste hoofdstuk 'Fier zijn' bestudeert de fierheid eerder in zichzelf en in haar onmiddellijke verschijning in den ganschen persoon; een hoofdstuk over 'Volksfierheid' analyseert verder de fierheid in haar essentieele gemeenschapsaspecten; een derde hoofdstuk 'Katholieke fierheid' ontdekt ten slotte met den hoogsten adel, die den mensch sieren kan, ook de laatste onvergankelijke gronden waarop elke volwaardige menschelijke fierheid bewust of impliciet berusten moet.
Zoowel om zijn persoonlijke en rijke gedachte, om den reëelen invloed die het op velen uitoefenen kan, als om zijn literaire waarde, wordt dit boek graag aanbevolen.
L. Vander Kerken.
Jos. VAN LAER S.J., Vuur over 't land. Naar het oorlogsdagboek van St. De Rijck. - Kajotters-uitgaven, z.j. (1945), 144 blz., Fr. 27.
Een oorlogsverhaal dat begint op 9 Mei 1940 en eindigt op 28 Mei, te 21 u. 30. Fijn en met diep psychologisch inzicht geschreven sleept dit eenvoudige, werkelijk gebeurde den lezer mee. Als men het beëindigt weet men dat men met zoo'n jongen, het leven kan doorgaan: 'Uit houwe trouw wordt Vlaanderen herboren'. En dat het zóó was als het staat neergeschreven, dat weet al wie het meeleven mocht. Zoo'n boekje brengt onze jonge kerels kracht en bezinning. En voorwoord en illustratie nemen ze dan wel op den koop toe.
J.B.
Jozef BOON C. SS. R., Sprankeltjes zon. Declamatorium voor de kleinen. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 149 blz., Fr. 45.
Zoo zijn wij weer een declamatorium van P. Boon rijker, ditmaal voor onze kleinen tot twaalf à veertien jaar. Het is een mooie verzameling die van veel smaak en inzicht getuigt. Het zal elken echten opvoeder en jeugdleider dankbaar stemmen dat hem hier een schat van zonnesprankeltjes wordt aangeboden, waar het geheugen en het gemoed van onze jongsten mee zal verruimen en veredelen, zoodat ze later zich nog met veel genoegen en vrucht de liedjes hunner eerste jeugd zullen mogen herinneren. De sobere, korte aanduiding bij ieder gedicht is telkens raak en wel overwogen.
J.B.
Jan AERTS, Nieuwe onvervalschte pracht. Hernieuwen-uitgaven, Roeselare, z.j., 76 blz.
Zin voor klank en kleur is onze Nederlandsche jongens aangeboren. E.H. Aerts wil hen helpen deze gaven tot vollen bloei te brengen, zonder in het zielloos aestheticisme te vervallen, dat als een vloek weegt op wat hier thans als kunst wordt voorgesteld en beoefend. Voor de studeerende jeugd, speciaal die der hoogere humanioraklassen, werd deze brochure geschreven. Men zoeke er dan ook geen systematisch uitgewerkte aesthetiek of een verantwoorde wijsgeerige synthese in, al is die min of meer op den achtergrond aanwezig. De beschouwingen zelf zijn eerder paedagogisch bedoeld, en de romantische stijl - wellicht hier of daar te opzettelijk kleurrijk - wil bij de uiteenzetting der waarheid de vele snaren van een ontvankelijk jong gevoel voortdurend doen meetrillen, en de abstracte principes tot levend inzicht omzetten. Het hoofdstuk over de liefde als zingevende ziel van het kunstwerk is onder dat opzicht wel het meest geslaagde, en vormt het psychologisch zwaartepunt van het boek.
Nu en dan doet de uitwerking van de gedachten wel wat jong aan; de voorbeelden vertoonen een soms overdreven neiging naar het anecdotische en de zin voor proporties laat den schrijver wel eens in den steek, bijvoorbeeld waar hij (blz. 17) Lode Geysen in één adem vernoemt met Vondel en Van Eyck.
Deze détails ontnemen echter niets aan de deugdelijkheid van het werkje, en wij kunnen dan ook alleen wenschen dat leeraars en leiders het aan de ontwikkelde jeugd in handen zouden geven om het niet alleen te lezen, maar ook te overwegen en onderling te bespreken. Zoo alleen zal het zijn volle taak vervullen. Hernieuwen zorgde voor een keurige uitgave.
L.M.
Marcel SCHILTZ, Van scheepsrampen en schipbreukelingen. - Standaard-Boekhandel, 1945, 225 blz., Fr. 65.
Een bundel boeiende verhalen over zee- | |
| |
rampen en avonturen van schipbreukelingen. Als we zeggen: boeiende verhalen, dan bedoelen we dat wat verhaalt wordt zeer boeiend is. De schrijver is echter alles behalve een geboren verteller, en de nochtans vlotte en correcte vertaling heeft daar niet veel aan kunnen verhelpen. Wie echter thema's van verhalen zoekt om ze zelf met de noodige fantasie aan de jeugd voort te vertellen, die vindt hier zijn gading. Zou de jeugd van ons volk echter niet beter gediend zijn met een oorspronkelijk boek over de Nederlandsche scheepshelden, beter dan met een vertaling van een Fransch boek, dat zich uitsluitend tot het Belgische hoekje van de Noordzeekust beperkt?
L M.
Jozef SELLMAIR, Zakspiegel van Elckerlijc. Woorden van meesters. Nederlandsche bewerking door Lode Roose. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 312 blz., geb. Fr. 80.
Wij bespraken in dit tijdschrift het Duitsche Weisheit unterwegs (Streven, IX, 339), waarvan dit boek ons een bewerking aanbiedt. Wij wezen op het nut van zulke uitgebreide verzamelingen van kortere of langere teksten; op de voortreffelijkheid van dit werk, door den belezen priester Sellmair; op de orienteering van den bundel naar God en op zijn aanpassing bij de hedendaagsche mentaliteit: wij moesten het werk heel warm aanbevelen.
Hoeveel meer dan de Nederlandsche bewerking, waarvoor, door bewerker en uitgever, geen moeite werd ontzien! Van den eenen kant bleef men geheel getrouw aan het Duitsche voorbeeld; van den anderen kant ging men voor het vertaalwerk zooveel mogelijk naar den oorspronkelijken tekst terug of naar Nederlandsche vertalingen, en laschte men velerhande citaten in van een en twintig Nederlandsche auteurs. Zoo blijft de Duitsche oorsprong van de verzameling wel merkbaar; maar ze verkreeg een duidelijken Nederlandschen inslag.
Em. Janssen.
LA BRUYÈRE, Over den mensch, vertaald door Theo Van Stichel. - 'Oude Munten', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, z.j., 53 blz., gen. Fr. 15, geb. Fr. 42.
Thascius Caecilius CYPRIANUS, Stervensnood, ingeleid en vertaald door D.E. Dekkers O.S.B. - 'Oude Munten', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 42 blz., gen. Fr. 15, geb. Fr. 22.
J.H. NEWMAN, Zelfkennis I, vertaald en ingeleid door Dr R.M.S. Van den Raevenbusch. - 'Oude Munten', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 67 blz., gen. Fr. 15, geb. Fr. 22.
Oude munten hebben altijd iets eerbiedwaardigs over zich. Niet zonder een zekeren schroom neemt men ze op: het is alsof in hun scherp afgeteekenden vorm, binnen die gekartelde randen, een heele brok menschengeschiedenis, vorstelijke grootheid en volksche traditie geborgen ligt. En daarenboven hebben ze het groote voordeel dat zij niet meer aan tijdelijke valuta-schommelingen onderhevig zijn...
De reeks 'Oude Munten' waarvan hier drie nummers voorliggen, brengt ons, in haar beperkt en handig formaat, de niet meer te devalueeren waarden van den menschengeest, meesterwerken, die in hun verstilden eenvoud zwaar zijn van levenservaring en in zich den rijkdom aan eeuwigheid bergen van groote volkeren en bewogen tijden.
Aan het succes van dergelijke boekjes kan men het peil meten van de eigentijdsche cultuur.
Stervensnood biedt ons een soepele en zuivere vertaling van Cyprianus' De mortalitate, met een merkwaardige inleiding van Dom E. Dekkers. Verrassend actueel klinkt over zooveel eeuwen heen de onverwoestbare zekerheid van het oude geloof in het gewoel van den modernen oorlog; al is zijn vanzelfsprekende heldhaftigheid wel eens wat te stoer voor de kleinmoedigheid van dezen tijd.
De keuze uit Newman, sober en genuanceerd ingeleid door Dr Van den Raevenbusch, lijkt ons voortreffelijk. Alleen de titel: Zelfkennis geeft reeds de waarde van deze bloemlezing aan; zeer juist legt immers de auteur het zwaartepunt van Newman in zijn religieuze psychologie. Vooral de bladzijden over romanlectuur (29 vlg.), over de leerschool van het lijden (47 vlg.) en over de verovering van het geluk (65 vlg.) zijn merkwaardig.
Ook de keuze uit La Bruyère's Caractères werd zeer zorgvuldig gemaakt en bevredigt volkomen. De schoolsche inleiding kon ons echter minder bekoren en hier en daar klinkt de vertaling wat stroef.
L. Monden.
PETRONIUS, Het gelag bij Trimalchio. Uit het Latijn vertaald door Paul Van de Woestijne. - 'Klassieke Galerij', 16, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 87 blz.
De schrijvers van het zoo genaamde 'zilveren tijdperk' der Romeinsche letterkunde zijn over het algemeen bij ons weinig bekend. De meest markante onder hen is ongetwijfeld Petronius, wiens Satiricon een realistisch beeld schetst van bepaalde kringen onder het Neroniaansche tijdperk. De humoristische verhaaltrant en rake karakterteekening van
| |
| |
den auteur komen het best tot hun recht in het bekend fragment, waarin hij een souper beschrijft gegeven door den schatrijken parvenu Trimalchio. Hiervan heeft Prof. Van de Woestijne ons voor het eerst in het Nederlandsch een vertaling bezorgd, die zeer geslaagd mag heeten. Om het typische van Petronius' taal weer te geven, heeft hij niet geaarzeld volksche, zelfs platte uitdrukkingen aan te wenden. Om reden van sommige grove passussen, mag het boekje niet in alle handen gegeven worden.
K. Leus.
Cahiers de la nouvelle alliance: I. Regards sur l'art contemporain. - Les Presses de Belgique, Brussel, 1945, 129 blz.
Dit is de eerste aflevering van deze nieuwe 'Cahiers', die zich te midden der ontreddering onzer moderne beschaving ten doel stellen '(de) déceler les causes de notre déséquilibre et (de) rechercher les principes à partir desquels pourront s'établir les éléments d'une solution nécessaire'. Elk cahier zal aan een bepaald onderwerp gewijd worden en zal bovendien nog enkele bijkomende kronieken bevatten over kunst, literatuur, wijsbegeerte en wetenschap. Deze eerste aflevering bevat een zeer solied artikel van Prof. Marcel de Corte, getiteld 'Mesure de l'art contemporain', verder bijdragen van Jacques Madaule over 'Le roman contemporain', van Jean Paulus over 'Introversion et rétroversion dans les lettres françaises contemporaines' (toepassing van de psychologische theorie van Kretschmer e.a. hoofdzakelijk op het werk van Gide en Proust), van Paul Fierens 'Vues sur la peinture' en eindelijk een 'Psychologie d'un art poétique' (eerder uitgebreide kantteekeningen dan een gesloten studie) van Rémy Dubois. Alles te samen een zeer interessant geheel van gezonde strekking en dat alle aanbeveling verdient. Het valt ons nochtans bij deze eerste aflevering op, dat de vlag een beetje verder wappert dan de lading, daar deze 'Regards sur l'art contemporain' zich toch schier uitsluitend tot de Fransche hedendaagsche kunst beperken.
L. Vander Kerken.
Dr C. DAENEN, Practische Nederlandsche Spraakkunst. - Uitgeverij J. Van In en Co, Lier, 1945, 236 blz.
Uit het eerste woord van den titel blijkt reeds voldoende wat de schrijver van deze nieuwe spraakkunst bedoelt: heel en al berekend te zijn op het schoolgebruik, door klaarheid, overzichtelijkheid, systematische indeeling, eenvoud van expositie, typographische verzorging... Dat is inderdaad ook de groote verdienste van dit werk.
Verscheidene hoofdstukken, die in andere spraakkunsten aan helderheid te wenschen overlaten, staan hier merkelijk klaarder geformuleerd. Hierdoor overtreft dit nieuwe werk zijn voorgangers. De leeraren van het M.O. (voor de eerste drie klassen van het M.O. is het allereerst bedoeld) zullen dat ongetwijfeld waardeeren.
Taalgeschiedenis, taalpsychologie, verklaring van grammaticale functies, met andere woorden al wat men de 'moderne' richting van de grammatica pleegt te noemen, werden met opzet weggelaten, omdat de systematische behandeling daarvan in de hoogere klassen thuis hoort volgens het programma. Dit 'practisch' werk zal wel zijn weg vinden, en zal aan menigeen ook na de eerste drie jaren M.O. nog veel dienst bewijzen. Aan allen die houden van correctheid en klaarheid aanbevolen.
J. Noë.
A. DE BACKER and Dr H. DE BACKER, Practical English, First Part. - Negende herziene druk. De Boeck, Brussel, 1945, 277 blz.
Een uitstekend handboek voor eenigszins ontwikkelde leerlingen. Daar het volledig in het Engelsch is opgesteld, zullen beginnelingen het voor zelfstudie onbruikbaar vinden, terwijl het des te kostbaarder is voor klasonderricht of meer gevorderden. Groote variëteit van onderwerpen, behandeld in een aantal lessen waarvan elk een reeks phonetische transcripties, een oefening op woordenschat, idiomatiek, en een deel van de spraakkunst bevat: dit alles maakt het gebruik afgewisseld en aangenaam. De schrijver dient gefeliciteerd om den goeden smaak in de keuze van liederen en gedichten die er niet weinig toe bijdragen om de taal te doen aanvoelen. Het boek bevat tevens in het appendix een korte samenvatting van de spraakkunst die men gemakkelijk kan naslaan. De groote verdienste ligt ongetwijfeld in de overheerschende plaats aan het phonetisch onderricht gegeven. We hopen dat de eerste lessen dan ook grondig zullen ingestudeerd worden. Niet alleen vindt men er de volledige beschrijving van de klankentabel, maar tevens schema's die den mond- en tongstand bij de uitspraak duidelijk maken. Wij missen alleen een suggestieve voorstelling van den klankendriehoek, waarbij de afwijking bij de uitspraak der Engelsche klinkers ten overstaan der onze, benevens de verschuiving der articulatie basis aanschouwelijk wordt. Zonder een duidelijk inzicht immers in het verschil van mondstand tusschen de Engelsche articulatie en de onze, is het zoo goed als onmogelijk om door persoonlijke oefening tot een juiste
| |
| |
uitspraak te komen. Jammer missen we op het einde een index-woordenlijst, die zou toelaten gemakkelijk de reeds éénmaal gebruikte woorden terug te vinden.
G. Garmyn.
| |
Geschiedenis
Dr O. DE RAEYMAEKER, België's internationaal Beleid (1919-1939). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 561 blz., geb. op houthoudend papier: Fr. 320, op houtvrij papier: Fr. 420.
Het onderwerp dat de auteur in zijn proefschrift uitvoerig en meesterlijk behandelt, moest er hem noodzakelijk toe brengen de gansche Europeesche politiek in zijn uiteenzetting te betrekken. Zijn aandacht gaat echter hoofdzakelijk naar het internationaal beleid van België.
Dr O. De Raeymaeker onderscheidt zeer scherp drie perioden: 1o De eerste naoorlogsjaren (1919-1925); 2o De Locarno-periode (1925-1936); 3o De kentering in België's buitenlandsch beleid (1936-1939). Meteen wordt duidelijk, dat het Locarno-pact de politiek van België - en van gansch West-Europa, ofschoon in mindere mate - beheerscht. Door den oorlog 1914-1918 was de neutraliteit, in 1839 aan België opgelegd, feitelijk vervallen. Het is vanzelfsprekend, dat de Belgische regeering naar nieuwe garanties voor onze veiligheid uitzag. Haar toetreding tot den Volkenbond, het Fransch-Belgisch militair akkoord van 1920 en de politiek van het 'bloc occidental' voldeden hierin slechts ten deele. Het Rijn-Locarno-pact echter op voorstel van Duitschland in October 1925 tusschen België, Duitschland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië aangegaan, bracht een atmosfeer van ontspanning en vertrouwen in de West-Europeesche verhoudingen en 'gaf ons land eindelijk het politiek en juridisch statuut dat het sedert 1919 tevergeefs had gezocht' (blz. 190).
Toen echter Duitschland, na het invoeren van den algemeenen dienstplicht op 16 Maart 1935 en de werkelijke uittreding uit den Volkenbond op 21 October 1935, op 7 Maart 1936 het Locarno-pact eenzijdig opzegde en de gedemilitariseerde Rijnzone bezette, viel het gansche veiligheidsstelsel van West-Europa, en van ons land in het bizonder, in duigen. Na de eerste geweldige opschudding, verzekerden Frankrijk en Engeland, dat zij onze veiligheid bleven waarborgen, in afwachting van een nieuw akkoord. Maanden gingen echter voorbij zonder practische vorderingen, en, wat bedenkelijker bleek, België dreigde stilaan te worden ingeschakeld in het anti-Duitsch Fransch-Engelsch blok. Toen in België de partijen voor de verantwoordelijkheid terugschrokken, hield Z.M. Koning Leopold III, op 14 October 1936, voor den ministerraad zijn merkwaardige rede, waarin hij 'een politiek van volledige zelfstandigheid, van afzijdigheid en van alzijdig evenwicht voorstond' (blz. 403). Op 2 December 1936 verklaarde Eerste Minister Van Zeeland in de Kamer, dat de Regeering de verantwoordelijkheid van de koninklijke rede op zich nam (blz. 398, noot); ook het land stemde weldra nagenoeg eenparig met de nieuwe richting in. Reeds binnen het jaar werd de Belgische neutraliteit zoowel door Duitschland als door Frankrijk en Engeland gewaarborgd. Deze zelfstandigheidspolitiek versterkte de binnenlandsche eenheid, stelde ons moreel sterker tegenover het buitenland, en bood de unieke kans, om, in het op til zijnde conflict tusschen de groote mogendheden, van den oorlog gespaard te blijven.
Ook de betrekkingen van België met Nederland volgt de auteur met bizondere aandacht: de dwaze annexatiepogingen van 1919 om Nederlandsch-Limburg en Zeeuwsch Vlaanderen aan te hechten (blz. 33-62), het voorgenomen maar verworpen economisch verdrag van 1925 (blz. 218-226), en ten slotte na 1936 de mogelijkheid van een militair verdrag, waarop, gezien de omstandigheden, men best deed niet in te gaan, meent de auteur (blz. 510-524).
Uit deze beknopte samenvatting moge het groote belang van dit rijke boek blijken. Het is te hopen, en ook te voorzien, dat het, niettegenstaande zijn tamelijk hoogen prijs, veel zal gekocht en vooral vlijtig gelezen en ingestudeerd worden. Bij een mogelijken herdruk zou de auteur eenige 'Ziedaar''s, waarmee hij nagenoeg elk kapittel afsluit, kunnen laten vallen.
M. Dierickx.
Prof. Dr Léon VAN DER ESSEN, L'Université de Louvain (1425-1940). - Reeks: 'Leo Belgicus', Éditions Universitaires, Brussel, 1945, 293 blz.
Dr L. Van der Essen, sekretaris der universiteit en sinds tientallen jaren professor in de geschiedenis, was zeker de aangewezen persoon om het leven en de inrichting der universiteit gedurende vijf eeuwen, uiteen te zetten. Des te meer, dat hij reeds in 1921 Une institution d'enseignement supérieur sous l'Ancien Régime. L'université de Louvain (1425-1797) en bij de eeuwfeesten L'université de Louvain (1426-1927). Contribution au
| |
| |
cinquième centenaire de l'Alma Mater uitgaf.
Dank zij zijn uitgebreide historische kennis van ons nationaal verleden en zijn bekommernis om het typeerend detail te te vinden, is hij er in geslaagd ons rechtstreeks in contact te brengen met het bonte en wel eens welige leven der universiteit. In het eerste hoofdstuk (blz. 5-192) schetst de auteur de uiterlijke geschiedenis der universiteit van af de pauselijke stichtingsbul op 9 December 1425 tot aan de opheffing door de Fransche Republiek op 25 October 1797: ten overvloede - wellicht te uitvoerig - worden de inkwartiering van legerbenden in de universiteitsgebouwen in de xviie eeuw, de betrekkingen van de studenten met de soldaten en de oorlogsellende in het algemeen besproken. Het tweede hoofdstuk (blz. 193-278) daarentegen handelt over de innerlijke organisatie van de universiteit; haar juridische toestand als moreel lichaam, haar vele privileges, de centrale organisatie en die van de faculteiten, de inrichting der colleges en de dagorde. Slechts enkele bladzijden (blz. 279-292) wijdt de auteur aan 'L'université catholique (1834-1940)'.
Sommigen zullen betreuren, dat de geleerde schrijver maar terloops aanraakt, wat de Brabantsche universiteit in den loop van vijf eeuwen op intellectueel en godsdienstig gebied presteerde; de strijd tegen Luther en het Lutheranisme wordt vluchtig behandeld en de crisis van het Ba[...]anisme hebben wij zelfs niet vermeld gezien. Het interessante van deze monographie bestaat echter hierin, dat de ervaren historicus, met een weelde van bizonderheden, het concrete leven en de acute moeilijkheden, de fratsen en knepen der studenten, de organisatie en het bestuur der universiteit onder het 'Ancien Régime' raak uitbeeldt. Al wie de bewogen geschiedenis van de Leuvensche Alma Mater beter wil leeren kennen en waardeeren, neme dit boek ter hand, en hij zal het met genoegen tot het einde toe lezen. Zeker mag geen oud-Lovaniensis dit werk ongelezen laten.
M. Dierickx.
Marcel LOBET, L'Épopée belge des Croisades. Poitiers, Jérusalem, Byzance, Lépante. - Soledi, Luik, z.j. (1944). 244 blz., Fr. 45.
Na zijn publicaties over den Islam, over Godfried van Bouillon en de vierde kruisvaart, leek de auteur goed voorbereid om dit synthetiseerend boek te schrijven. Waarschijnlijk is hij hiertoe bewogen geweest door het klaarblijkelijk overdreven woord van G. Kurth: 'Les croisades sont, avant tout, une oeuvre belge. Nous y sommes allés les premiers avec Godefroid de Bouillon; nous y sommes restés les derniers avec Charles-Quint et don Juan d'Autriche' (blz. 9). Alleen laat hij onze kruisvaarten beginnen met Karel Martel, die in 732 te Poitiers het christen wordend Europa van de Mohammedaansche overheersching gered heeft. Men zou kunnen bedenkingen maken tegen den naam 'belges' o.a. omdat niet slechts de twee eerste vorsten van Jeruzalem, beiden zonen van den graaf van Boonen, hiertoe gerekend worden, maar zelfs Pieter de Eremijt van Amiens, en don Juan van Oostenrijk, geboren uit een liefde-idylle van keizer Karel V met Barbara Blomberg te Regensburg. Er zijn echter ernstiger bezwaren aan te stippen.
Wij ontkomen niet aan den indruk, dat het werk vlug geschreven en vooral slordig gecomponeerd is. Aan Karel Martel (met de gansche geschiedenis van de Vadsige Koningen!) wordt een even groot deel toegekend als aan de drie eerste kruistochten naar Jeruzalem, terwijl de vierde kruistocht (blz. 117-192) met het leeuwenaandeel gaat strijken, en een lang verhaal van don Juan's leven, waarin de overwinning te Lepanto op de Turken in 1572 een korte episode vormt, het boek afsluit. Eerste rangspersonen als Robrecht II van Vlaanderen en Boudewijn van Boonen, tweede koning en ware stichter van het koninkrijk Jeruzalem, worden stiefmoederlijk behandeld, Diederik en Filips van den Elzas amper vermeld. Daarenboven wordt herhaaldelijk de rol van een leider overdreven of soms ook onderschat. Er zijn ten slotte detailfouten. Karel Martel, den Austrasischen Frank uit het Luiksche, 'le mainteneur de la Latinité et de la Chrétienté en Occident' (blz. 57) noemen, zal menigeen verbazen, dat Godfried van Bouillon te Dorylea met vijftig ruiters de Turken op de vlucht dreef (blz. 72), is pure fantasie, en 'les terreurs de l'An Mille' (blz. 64) zijn door de historici sinds lang naar het rijk der legende verwezen.
Hardenberg's boek De Nederlanden in de Kruistochten is heel wat evenwichtiger, vollediger en degelijker; maar, daar de schrijver enkel Fransche bronnen citeert, kent hij wellicht dit werk niet. Ook blijft hij op eerbiedigen afstand van den epischen verteltrant, dien René Grousset in zijn Épopée des Croisades zoo meesterlijk hanteert. Bij een mogelijken herdruk zouden wij dan ook een grondige herwerking van het boek wenschen, aangezien het behandelde thema dit meer dan waard is.
M. Dierickx.
Theo LUYKX, Een typisch vertegenwoordiger van den XIIIe eeuwschen
| |
| |
adel in onze gewesten, Gilles Berthout I met den Baard, Kamerheer van Vlaanderen en broeder van de Duitsche Orde in Pitsemburg te Mechelen. - Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België, Klasse der Letteren, jaargang VI, nr 3, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 37 blz.
Gilles Berthout met den Baard is de broer van Wouter IV of I, vertegenwoordiger van den oudsten tak der Berthouts en de eerste die den titel van heer van Mechelen droeg. Onderhavige studie heeft het dus over een zijtak. Deze laatste is echter allerminst van belang ontbloot; juist de onvolledigheid van vroegere werken over de bewogen activiteit van dezen middeleeuwschen ridder op het toenmalig 'internationaal' schaakbord, heeft den schrijver er toe aangezet om ons de vrucht van zijn vorsching mede te deelen. Eens te meer stelt deze studie het belang van dergelijke bijdragen in het licht, voor de geschiedenis van onze machtige families in de Middeleeuwen. Om de degelijkheid tevens en uitgebreidheid van zijn informatie, wenschen wij er den schrijver geluk mede. Het hier opgehangen beeld is er weer een sprekend bewijs van hoe onze locale geschiedenis van Europeesche beteekenis kan zijn. Slechts een kleine vraag: welke zou de - legendarische of historische - verklaring zijn van Gilles' bijnaam: met den Baard?
J.v.d.S.
Pierre NOTHOMB, La Ligne de Faîte. Cités et Sites de Belgique, 2e série. - 'Présence de l'Histoire', Éditions universitaires, Brussel, 1944, 223 blz.
Een verzameling essay's met gevarieerden inhoud - gegevens uit 's lands eigen geographie, folklore, geschiedenis - geschetst in de vibrante sfeer van levende menschen en dingen, waarin het geleerde onderwerp overweldigd wordt en vaak geheel tot schaduw vervaagt nu eens door sprankelend pittoreske natuurpoëzie en feëriek verlichte panorama's, dan weer door verrukkelijk weemoedige stemmingstafereeltjes of verlaten landschappen in doezellicht.
Voltooid in 1930, toen de separatistische idee een ernstige bedreiging werd voor de politieke eenheid van het land, waait er doorheen het geheele werk een verzoenende geest, die zich aan het slot incarneert in een gloedvol, voor den veranderden tijdsgeest onactueel geworden betoog voor de gebondenheid van België.
De inhoud van dit boek zal menigen lezer onbevredigd laten: als heemkundige verhandeling kan het slechts locale belangstelling wekken (hoofdzakelijk Zuid-Luxemburg), voor een aardrijkskundige studie is het te heterogeen, voor een historische te anecdotisch. Daarbij suggereert de gevoel-en-indruk-argumentatie van een dichter wel sympathie en instemming, maar ze mist de objectiviteit om den positieven geest te overtuigen. Pierre Nothomb is blijkbaar geen vakman - waarom werd deze reeks opstellen ook in een geschiedkundige collectie gepubliceerd? - maar een fijn aanvoelend, delicaat vertolkend natuurdichter, een meester van het poëtische genre in proza. Zijn intuïtieve beeldenrijke stijl, even raak in sobere licht-donker contrasten als in de tinteling van polychrome luxetooneeltjes, heeft veel weg van dat fragiele, tegelijk impressionistisch en verdroomend proza van voor den wereldoorlog.
Het belang van deze publicatie ligt hoofdzakelijk in haar verheven litterairen vorm. De gracieuze schuchterheid van de beelden, het subtiele charme van onuitgegeven, onuitspreekbare gevoelens, de dichterlijke beroering vooral doorheen het heele werk, maken het boek boeiend en verrijkend, ook voor hen die de behandelde stof niet vermag te interesseeren.
F. Martens.
W. SANGERS O.S.C. - G. VAN DER LINDEN, De Kruisheeren te Diest, 1845-1945. - Lichtland, Diest, 1945, 229 blz.
Dit keurig uitgegeven 'carmen saeculare' in proza geeft ons eigenlijk twee studies. De eerste, van de hand van E.P.W. Sangers, handelt over Klooster en College (blz. 9-70). Wat zij ons precies brengt, wordt ons in het Besluit (blz. 69) eerlijk als volgt samengevat: 'In het eerste hoofdstuk hebben we getracht een getrouw beeld te schetsen van de stichting van ons Diestersch klooster... Het ware op dit eeuwfeest interessanter geweest, wanneer we een overzicht hadden kunnen geven van de werkzaamheden der Kruisheeren gedurende deze honderd jaar. Toch hebben we deze leemte eenigszins trachten aan te vullen, door in ons tweede hoofdstuk te handelen over het College van het H. Kruis,... alhoewel het slechts drie en dertig jaar bestond (1852-1885)... Naar aanleiding van het eerste hoofdstuk konden we, dank zij de rijke documentatie, een volledig overzicht geven van het Herstel der Orde in België na de Fransche Revolutie...'
De meer dan 100 blz. Bijlagen en Aanhangsels, welke de studie van E.P. Sangers besluiten, bewijzen dat het woord 'rijke documentatie' geen ijdel gezegde was. - Archivaris G. Van der Linden beschrijft in de tweede studie met de
| |
| |
geroutineerde zekerheid van den vakman 'De Sint Barbarakerk en haar kunstschatten (blz. 183-229). Daarmede heeft hij, zooals hij in zijn Besluit op blz. 229 getuigt, 'naar best vermogen getracht... piëteitsgevoel en waardeering te verwekken voor de geschiedenis, de iconographie en de symboliek, die in dit kerkgebouw besloten liggen...' - Beide schrijvers hebben, wat zij betrachtten, succesvol weten te verwezenlijken. Laten wij hier nog bijvoegen dat hun beider studies gestoffeerd zijn met een schat van illustraties. Voorwaar een werk dat tot eer strekt van het jubileerende klooster. Prof. Dr J. Gessler zorgde voor een pittig voorwoord.
K. Schoeters.
Hilarion THANS O.F.M., Harlindis en Relindis van Aldeneik. - 'Heiligen van onzen Stam', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 198 blz., ing. Fr. 45, geb. Fr. 55.
In tegenstelling met vele biographieën van de heiligen uit het verre verleden, waarin ofwel een kleurloos en droogwetenschappelijk relaas van de schaarsche historische gegevens, ofwel een grootendeels gefantaseerd, maar stichtelijk verhaal wordt gegeven, heeft de auteur ons een prettig en mooi geschreven en tevens kritisch verantwoord heiligen-leven geschonken. Met het groote kunstenaarstalent, dat wij bij hem kennen, en dank zij een ver doorgedreven historische studie, heeft hij de twee gezusters Harlindis en Relindis in het sociaal en godsdienstig milieu der viiie eeuw meesterlijk teruggeplaatst.
Deze twee edele vrouwen, dochters van een groot-grondbezitter, stichten, na hun opleiding in de abdij van Valentina (Valenciennes), de abdij van Aldeneik, waarvan zij achter elkaar abdis worden en die ze tot een centrum van christelijke kultuur maken. De bisschoppen Lambertus en Hubertus van Maastricht-Luik, en de twee groote apostels Willebrord en Bonifaas zijn handig in het verhaal aangebracht. Al is menig aangehaald feit niet werkelijk geschied, toch heeft deze reconstructie een hoogen graad van waarschijnlijkheid en is in elk geval het maatschappelijk en religieus leven van dien tijd raak getypeerd. Wellicht zullen anderen van zoo'n geromanceerde biographie niet houden, voor de levens van heiligen, van wien de zekere gegevens amper een paar bladzijden beslaan, lijkt het ons de eenige gezonde oplossing.
M. Dierickx.
Aloïs SIMON et Roger AUBERT, Boniface de Bruxelles, évêque de Lausanne. - 'Saints de nos provinces', Éditions Universitaires, Brussel, 1945, 223 blz.
Onder het voorzitterschap van E.P. Ed. de Moreau S.J., lid der koninklijke Academie van geschiedenis, verschijnt een nieuwe reeks heiligenlevens: 'Saints de nos provinces'. Deze titel vindt wellicht zijn verklaring in het feit, dat naast Bonifaas van Brussel, Gommaar van Lier, Berchmans van Diest, Remaclus van Stavelot, enz., ook de martelaars van Gorkum en Willibrord, de apostel van Nederland, in de reeks zijn opgenomen.
Zelden verscheen er in ons land een biographie, die zoo degelijk wetenschappelijk tevens en met zoo'n plastische en stilistische vaardigheid werd uitgewerkt. Naar wij in het Woord Vooraf vernemen, heeft de E.H.R. Aubert, professor op de seminaries te Mechelen, zich vooral gelast met de opzoekingen en de critiek der bronnen, terwijl de redactie van het boek en het uitbeelden van Bonifaas' persoonlijkheid meer het werk zijn van E.H.A. Simon, professor op de faculteit Sint-Louis te Brussel.
Te Brussel geboren, omstreeks 1182 en er opgegroeid, was de Brabander Bonifaas - dien de auteurs met een klein anachronisme 'un jeune Flamand' (blz. 24) noemen - naar aard en temperament een kind der Lage Landen. Van 1200 tot 1216 studeert hij te Parijs, is zes jaar deken van het kapittel der kanunniken te Brussel, om dan zeven jaar professor in de theologie te zijn aan de beroemdste aller universiteiten: Parijs. In 1229 is hij amper eenige maanden scholaster te Keulen, als hij door den paus wordt benoemd tot bisschop van Lausanne. Daar heeft hij een zwaar leven, ondervindt taaien tegenstand van zijn kapittel en van de wereldlijke Heeren, totdat zelfs een aanslag op zijn leven wordt gepleegd. Na tien jaar neemt hij ontslag, komt naar Brussel en trekt zich van 1243 tot zijn dood in 1261 terug in de strenge Cisterciënserabdij van het Ter Kameren Bosch.
Het verdienstelijke van deze biographie is vooral, dat zij den heiligen Bonifaas in die uiterst verschillende omgevingen ten voeten uit afbeeldt. Enkel een langdurige en tot de details doorgedreven voorstudie kon zoo levensreëel en zoo historisch juist de dertiende-eeuwsche christenheid voor onze oogen oproepen, met daarin de strenge, eenigszins stugge, maar plichtsgetrouwe en heilige persoon van Bonifaas.
M. Dierickx.
Ignace BEAUFAYS, Alice de Schaerbeek, moniale de la Cambre. - 'Saints de nos provinces'. Éditions Universitaires, Brussel, 1945, 93 blz.
Over de Cisterciënsernon, Aleydis van Schaarbeek, heeft de geschiedenis weinig bewaard: van af haar zeven jaar woonde
| |
| |
zij op de abdij Ter Kameren, werd er religieuze, kreeg de melaatschheid toen zij dertig jaar oud was, en schonk op 11 Juni 1250, na verscheidene jaren onzeglijk lijden en hoog mystiek leven, haar gelouterde ziel aan den Heer. De auteur wijdt de vier eerste hoofdstukken aan 'Eeuwen van geloof', 'Een streek waar de heiligheid bloeide', 'De Cisterciënserorde in België' en 'Onze Lieve Vrouw Ter Kameren' (blz. 9-53), terwijl hij slechts dertig bladzijden aan de heilige zelf geeft. Al is dit procédé goed, toch is de wanverhouding tusschen de twee deelen wat al te groot, des te meer dat Aleydis in die groote eerste helft amper vermeld wordt. Wij waardeeren bizonder den geest van deze korte biographie, al blijft de auteur op een eerbiedigen afstand van de in dit genre meesterlijke Geertruid van Helfta, van P. Molenaar.
Enkele vergissingen zijn in den tekst ingeslopen, zooals: de H. Lodewijk stierf niet in 1278 (blz. 20), maar in 1270; Karel de Goede werd in 1127 niet vermoord om zijn streng optreden tegen de woekeraars in een tijd van hongersnood (blz. 31), maar omdat hij tegen den overmoed der niet-adellijke Erembalds opkwam. Het zetduiveltje heeft ook een kans gehad, en het Libera uit het begrafenisofficie omgetooverd in de negerrepubliek Liberia (blz. 65)!
M. Dierickx.
Dr P. Em. VALVEKENS O Praem, Ons gezinsleven in oude tijden. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 189 blz., Fr. 65.
Alwie om de redding van onze christelijke beschaving en meer in 't bijzonder van ons eigen volk bekommerd is, moet op de eerste plaats de redding van het christelijk gezinsleven ter harte gaan. School en jeugdbeweging blijven tweederangsmiddelen, die er op gericht moeten worden de gezinsopvoeding in de toekomst te verbeteren en de stevige nationale en christelijke tradities van vroeger te herstellen.
Dat de historicus hier een taak te vervullen heeft van het grootste belang, is dus duidelijk. Wie ons hedendaagsch gezinsleven vergelijkt met wat Dr Valvekens over onze voorouders vertelt, moet het wel opvallen hoe stijlloos en heidensch het geworden is en meteen zijn diepe beteekenis voor de opvoeding van ons volk verloren heeft.
Daar ligt dan ook de verdienste van den schrijver: ondanks de schaarschte der bronnen, er in geslaagd te zijn zooveel interessante bijzonderheden over het huis en de huishouding, de behandeling van het dienstpersoneel, de huiselijke opvoeding, de school en het huiselijke leven in het algemeen te verzamelen.
Hoe treffend de vele mooie christelijke gewoonten bij verloving en huwelijk, bij de geboorte en het doopsel der kinderen, bij de priesterwijding of de intrede in het klooster, bij ziekte en dood! Helaas, met het diepe, levende geloof, zijn ook deze gewoonten teloorgegaan en niet het minst de innigheid en het geluk van den haard.
Wij zijn den betreurden en te vroeg gestorven P. Valvekens ten zeerste dankbaar voor ons Vlaamsche gezin te hebben verricht, wat P. Doncoeur S.J. in zijn merkwaardig boek Retours en Chrétienté deed voor het Fransche.
W. Smet.
| |
Opvoedkunde
Marie-Thérèse VAN EECKHOUT, Le respect de la personne dans l'éducation. - 'Problèmes d'éducation', Desclée, De Brouwer, Parijs, 1945, 206 blz., Fr. 40.
Zoeken wij de overdrijvingen zoowel van het liberaal individualisme aan den eenen kant als van het gemeenschapstotalitarisme aan den anderen kant te vermijden, dan moet onze levensbeschouwing personalistisch zijn en dan moeten wij dus op de eerste plaats de opvoeding in dit teeken stellen: dit boek over den eerbied voor de persoonlijkheid van het kind komt dus zeer op zijn tijd. Mevrouw Van Eeckhout stelt, met den intuitieven kijk eener moeder, de 'rechten van het kind' tegen de handelwijze van opvoeders, die geneigd zijn te veel aan systematiek en aan opdringerigheid van hun eigen smaak toe te geven, in het licht. Vele opmerkingen zijn volkomen juist en mochten zeker eens duidelijk aan sommige opvoeders gezegd worden. Maar de vrijheid die hier verdedigd wordt, wordt te veel in den zin van het liberalisme der Fransche revolutie, de onschendbaarheid van den persoon te individualistisch, de waarheidszin te rationalistisch opgevat.
Ook op het gebied der godsdienstige opvoeding is er een vernieuwing noodig en er wordt trouwens aan gewerkt - dit had misschien met veel nut kunnen aangestipt worden - maar de critiek is hier te absoluut.
Vergeet men dus niet dat het persoonlijke met het sociale moet samengaan en dat de persoonlijkheid van het kind zich slechts zeer langzaam en geleidelijk ontwikkelt, dan zullen moderne opvoeders zich met veel nut den rijken inhoud van dit boek eigen maken en hem met voor- | |
| |
deel voor hun opvoedelingen weten toe te passen.
M. van Caster.
Jos. BURVENICH, S.J., Bezinning. Gewetensonderzoek van een 'rustend' leider. Penteekeningen van A. Boschmans. - Tweede uitgave, Vlaamsche-Scoutspers-Comité, Brussel, 1944, 60 blz., Fr. 10.
Konden alle leiders van jeugdorganisaties af en toe het kleine gepeuter dat onvermijdelijk met hun taak verbonden is even van op afstand beschouwen, gelijk deze 'rustende' leider. Kleine feitjes, waarin iedereen zichzelf - tot zijn schaamte - terugvindt, in een screen en verbijsterend oprecht gewetensonderzoek gezien, halen uit de matheid, die routine en een tikje egoisme zoo licht over de volheid van het leiderschap werpen, de heerlijkheid naar voren van dezen hoogsten dienst. Leuk geïllustreerd. Te lezen en te hérlezen.
J.V.
H. NACKAERTS en E. VAN HOVE, Als de dag geeindigd is, deel I, Kampvuurhandboek voor jeugdleiders. - De Pijl, Leuven, 1944, 171 blz., Fr. 35.
Het kampvuurspel is gegroeid tot een onmisbaar deel van iedere jeugdbeweging. Jaren lang reeds hebben wij op kampavonden geacteerd, gezongen en gedanst, om de laaiende vlammen. Maar dikwijls zonder schoonheid en zonder stijl. Het bleef bij velen improvisatiewerk en zoo werd het weleens knoeiwerk. Kampvuurspel is een eigen kunst en geen neger- of indianengebruik bij ons geimporteerd. 'Als de dag geeindigd is' leert ons een kampvuurspel volgens de drie noodzakelijke hoofdmotieven: christelijk, Nederlandsch en jongensachtig. In enkele hoofdstukken die getuigen van een rijke ervaring en goed gevormden kunstzin zetten de schrijvers ons de ceremonies van het kampvuur uiteen, enkele kampvuurgewoonten, de eigen stijl van het kampvuur, tenslotte zingen en volksdans in kampvuurkring. Als wij H. Nackaerts en E. van Hove gelukwenschen met dit boek, gebeurt dit in naam van alle Nederlandsche jeugdleiders. Dit werk zal hen inderdaad helpen om hun jongens te vormen tot een stijlvol en cultureel hoogstaand spel in den gloed der vlammen, waar de schoonheid zoo diep in jeugdige harten dringt.
L. Sterkens.
Handhaaf en bouw! De vernieuwing van het verkennen in het Vlaamsch Verbond der katholieke Scouts. - Vlaamsche-Scoutspers-comité, Brussel, 1945, 100 blz., Fr. 25.
Verkennen in het parochiaal milieu door enkele aalmoezeniers en leiders onder leiding van Jan De Meyer. - Vlaamsche-Scoutspers-comité, Brussel, 1945, 62 blz., Fr. 25.
Het verkennen als katholieke opvoeding. Uitspraken, bijdragen, documenten. - Vlaamsche-Scoutspers-comité, Brussel, 1945, 208 blz., Fr. 45.
Voor wie zich ernstig aan het probleem der jeugdbeweging interesseert zijn deze drie werken over het Verkennen onmisbaar.
In Handhaaf en Bouw, zal hij den groei van het Katholiek Verkennen in Vlaanderen kunnen volgen en merken hoe de zich vóór den oorlog reeds krachtig ontwikkelende jeugdbeweging reuzensprongen heeft gemaakt in een toen reeds merkbare godsdienstige, sociale en nationale verdieping en in de daarmee gepaard gaande vorming van een zeer degelijk leiderskader. Het is een eerlijke, concrete schets en tevens een rijke belofte voor een betere jeugd in Vlaanderen.
Het Verkennen in het parochiaal milieu snijdt moedig het probleem aan van de volledige opleiding van doorsnee-jongens uit arbeidsmilieu's, in het kader dat de engere standsorganisatie ver overschrijdt. Aan de hand van een op breede ondervinding berustende kennis van den jongen, legt het den nadruk op het vrije-tijdsprobleem, dat inderdaad de sleutel is voor alle diepgaande actie, in het arbeidsmidden vooral. Na de ontleding van de toestanden, geeft het de taak aan die het Verkennen in dat milieu te vervullen heeft en sluit met de belichting en het oplossen van enkele speciale aspecten van die taak: samenwerking met gezin en parochie; jonge arbeiders en jonge studenten en: het probleem van de leiders. Dat hier menschen met ervaring en inzicht spreken blijkt uit vele rake bladzijden.
Het Verkennen als Katholieke Opvoeding bundelt uitspraken, bijdragen en dokumenten die het Verkennen van katholiek standpunt uit belichten en tegen soms al te lichtzinnige aantijgingen verdedigen. Ernstige menschen die rustig kunnen nadenken en breed durven zien zullen deze dokumentatie met vrucht raadplegen. Dat sommige dingen nog al eens herhaald worden is in zulk een werk niet te vermijden. En dat hier en daar wat hardheid doorklinkt in den toon van sommige bijdragen zal den eerlijken beoordeelaar niet afschrikken, wanneer hij rekening houdt met de soms pijnlijke omstandigheden waarin te strijden viel.
Drie werken zijn dit, die voor al wie zich met de jeugd inlaat uiterst welkom zijn en de Katholieke Verkennersbeweging ten onzent heel wat grondiger leeren kennen en waardeeren.
J. Burvenich.
| |
| |
Cor. VAN ACKER, Kennen wij onze groote kinderen? - Ark-serie, Poststraat, 111, Brussel, z.j., 103 blz.
Vele ouders zullen op de titel van dit boekje ontkennend moeten antwoorden: 'Helaas, nu onze jongen, ons meisje de kinderjaren voorbij is, is het als een vreemde voor ons geworden'. De schrijfster die deze klacht waarschijnlijk reeds meermalen hoorde, heeft getracht haar ervaring, scherp waarnemingsvermogen en sympathiek begrijpen van de jeugd, in dienst te stellen van de ouders, die uit het gedrag van hun dertien à twintig jarige kinderen niet meer wijs geraken.
In de goed gekozen bijzonderheden en rake opmerkingen, die de schrijfster met veel talent tot een geheel heeft verwerkt, zullen de ouders onmiddellijk hun jongen of hun meisje herkennen en begrijpen waar het hapert, waar geholpen en waar geduldig afgewacht moet worden.
In vele boeken over puberteitspsychologie wordt het meisje stiefmoederlijk behandeld. De schrijfster mag er op roemen én de meisjes én de jongens goed te begrijpen, en met evenveel vaardigheid hun beider psychologie naast elkaar te behandelen.
W. Smet.
L. ROELS, Onze kleintjes beneden de zes jaar. Beschouwingen en wenken ten gerieve van de ouders. - 'De Seizoenen', nr 51, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 99 blz., gekart. Fr. 15.
Welke ouders hebben nooit eens verlangd naar een practisch boekje over opvoeding, niet te duur, niet te lang en niet te moeilijk om te lezen. Dat zij zich dit boekje aanschaffen. Zij zullen het met stijgende spanning lezen, want de heer Roels kent de kinderen goed! Niet alleen is hij één der vooraanstaande figuren van onze onderwijswereld, maar daarenboven vader van veertien kinderen!
Voor alle moeilijkheden die ouders in vertwijfeling brengen, geeft de auteur ervaringsrijke wenken: het liegen, de koppigheid, het stelen, de vreesachtigheid, de kieskeurigheid bij het eten, jaloerschheid, duimzuigen, bedwateren, linksheid, enz. Een mooier apologie van het talrijke huisgezin zal men ook wel moeilijk vinden!
W. Smet.
P. GHYSSAERT, pr., Moeder en haar kind. - Hernieuwen-uitgaven, Roeselare, z.j., 125 blz., Fr. 25.
De schrijver, reeds bekend door zijn reeks meditatieboekjes, heeft in dit boekje zijn voordrachten in den familialen studiekring van het V.V.K.A., Brugge, vereenigd. Zoolang de oplossing van de meeste jeugdvraagstukken niet in hun grondslag wordt gezocht: het herstel van de christelijke opvatting van het gezinsleven en de familiale opvoeding, blijft zij onvolledig en oppervlakkig. In de eerste plaats gaat het erom de waardigheid van het moederschap in het licht van ons geloof te herstellen. Daaraan heeft de schrijver dan ook zijn eerste en mooiste hoofdstukken besteed. De vrouw weer doen gelooven in de schoonheid van haar zending, die in het leven van haar kind nooit eindigt, ook niet na haar dood of dit van haar kind, ziedaar zijn doel.
Elk hoofdstuk wordt ingeleid door een mooi gedicht, en besloten door een innig gebed en een passende boekenlijst.
W. Smet.
J. DESMET, pr., Trekken, handboek voor leiders der trekkersbeweging. - De Pijl, Brussel, 1944, 160 blz., Fr. 35.
De onderlegdheid van den schrijver kan niet betwijfeld worden: hij is immers bestuurder van het net der katholieke wandelheemen (jeugdherbergen). Het plan van het boek is zeer eenvoudig: het trekken zelf, de schaar en haar leider, de heemheer, de heemhouder. Al bevat het boek veel nuttige inlichtingen over de wandelheemen en practische vingerwijzingen voor het trekken zelf, wij kunnen moeilijk zeggen dat het ons geheel bevalt. Om een handboek voor trekkers te kunnen zijn, bevat het tegelijk te veel en te weinig. De hoofdstukken over den heemheer en den heemhouder werden beter afzonderlijk uitgegeven voor de belanghebbenden. De schrijver schenke ons dan een echt trekkershandboek, waarin de - naar wij vreezen - te bondige beschouwingen over de techniek van het trekken (gezondheidsleer, organisatie van den tocht, enz.) uitvoeriger worden behandeld. Maar bij die 'zakelijke' beschouwingen zou het niet mogen blijven. Vooral aan den geest, de sfeer waarin het trekken van onze Vlaamsche jeugd zou moeten geschieden, zou de schrijver zijn volle aandacht moeten schenken. Is het verspreiden van een christelijken, nationalen trekkersstijl niet de eerste taak van de katholieke wandelheemen?
W. Smet.
| |
Economie
Fernand COLLIN, De economische solidariteit van de verbonden naties. - Kredietbank, Antwerpen, 1945, 14 blz.
In de toespraak, gehouden op de jaarlijksche Algemeene Vergadering van de aandeelhouders der Kredietbank, laat
| |
| |
de spreker uitkomen dat de naties van elkaar afhangen, dat ze onvermijdelijk den terugslag ondervinden van het economisch wel en wee rondom zich. Daarom is het in het belang der verbonden naties die minder leden de zwaarder getroffen medestrijders bij te staan. Hierbij komt dan vanzelfsprekend de zedelijke verplichting solidair te blijven na dat men gemeenschappelijk risico's op zich nam en zijn economisch potentieel op het spel stelde om de overwinning te bewerken.
Hoe die solidariteit bewerkstelligen? Door de totale schade te bepalen, door elk land geleden, en die schade met het totaal nationaal inkomen van het land te vergelijken. Die landen die beneden het gemiddelde ten honderd der schade bleven moeten de landen bijstaan die zwaarder getroffen werden.
Dat plan is voorwaar heerlijk. Zal het ten uitvoer kunnen gebracht worden? Zeer groote moeilijkheden van technischen aard moeten hier overwonnen worden; maar vooral ikzuchtige strevingen en kortzichtige berekeningen zullen een bevredigende uitwerking er van in den weg staan. Zal men ook dien geweldigen struikelblok weg kunnen nemen?
K. du Bois.
Jean COLARD, L'alimentation de la Belgique sous l'occupation allemande (1940-1944). - Nouvelles publications universitaires, Leuven, 1945, 186 blz., Fr. 90.
De schrijver laat uitkomen hoezeer onze bevoorrading onvoldoende was en gaat de oorzaken hiervan na, hij wijst op de noodlottige gevolgen van de ondervoeding der bevolking, hij onderzoekt breedvoerig de vorming der prijzen op de zwarte markt. Veel van hetgeen hij ons mededeelt heeft hij zelf opgespoord, zoo onder meer het deel dat de bezetter wist zich toe te eigenen, door opeischingen maar ook tersluiks: meerdere tekorten in de officieele statistieken kunnen bezwaarlijk anders uitgelegd worden. Het materiaal voor zijn studie over de zwarte markt ontleedt hij aan gegevens regelmatig verzameld door honderd twee en twintig onderzoekers over het gansche land verdeeld, meest alle studenten of oud-studenten. Hun taak was moeilijk: ze moesten de werkelijke prijzen nagaan en daarom vermijden prijzen op te nemen die de verkoopers vroegen van personen die ze ontzagen: van vrienden of van geburen die men niet te zeer wilde ontstemmen; en ook prijzen door Duitschers betaald want dezen moeten wel eens tweemaal zooveel betalen als de Belgen! De opgegeven prijzen waren dan ook zuiver 'economisch' in den zin door de Psychologische School aan dit woord gegeven; prijzen namelijk die het gevolg waren van een geheel vrije en onbarmhartige concurrentie. Men stelt dan ook vast dat de economische wetten over de prijzen waartoe die theoretici door redeneering zijn gekomen hier nagenoeg volledig verwezenlijkt werden. Ziehier een paar voorbeelden: de prijs der aardappelen steeg en daalde naargelang men officieel weinig of veel bekwam: de leer der grensnuttigheid kwam hier duidelijk uit; in normalen tijd bestaat er een groot verschil tusschen den prijs der beste vleeschstukken en dien der minderwaardige; welnu dit verschil verdween bijna geheel: de wet der substitutie; de prijs van enkele weeldeartikelen, in de eerste plaats van tafelolie, steeg bijzonder hoog: enkele rijken waren ertoe bereid heel veel voor dat artikel te geven.
Deze enkele aanwijzingen zijn voldoende, hopen wij, om deze alleszins voortreffelijke studie aan te bevelen.
K. du Bois.
Jean COLARD, La coordination des transports en Belgique. Étude de politique économique. - Nouvelles publications universitaires, Leuven, 1945, 277 blz., Fr. 95.
In welke maat en hoe moet de wetgever hier tusschenkomen? Deze vraag stelt zich voor bijna elken tak der economische bedrijvigheid omdat die bedrijvigheid altijd eenigermate als een dienst aan de gemeenschap moet aangezien worden. Voor het vervoer stelt ze zich bijzonder dringend, omdat onze gansche economische bedrijvigheid grootelijks geconditionneerd is door de inrichting van het vervoerwezen. Die omstandigheid kon licht brengen tot een ingrijpen dat het particulier initiatief bijna volkomen aan banden legt. Zoo iets wordt evenwel hier geenszins aangeraden. De schrijver zet eerst omstandig uiteen hoe de verschillende takken van het vervoer in België ingericht zijn. Vooral dit deel zal velen interesseeren. Verschillende onder de vaststellingen van den schrijver zullen wellicht verwonderen; vooral die over de betrekkelijke duurte van het vervoer te water. De vrachtprijs is hier wel laag maar hij wordt aangevuld door het deel van de openbare macht die de kanalen moest aanleggen en de meeste rivieren door dure werken bevaarbaar maken; die kanalen en rivieren moet onderhouden. De voorgestelde hervormingen zullen vooral de technici interesseeren, en ook wel de verdedigers van de baan en de binnenscheepvaart, die, naar de schrijver verwacht, in opstand zullen komen tegen het gelijkheidsbeginsel in dit werk voorgestaan.
B.V.
| |
| |
Dr Willy VAN CAUWENBERG, Onze nationale koopvaardijvloot. Met een voorwoord van C. Jussiant. - Economisch-sociale Bibliotheek, 'Monographieën', XVII, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 203 blz., gen. Fr. 70, geb. Fr. 90.
Met groot genoegen onthalen we dit nieuw boek van Dr W. Van Cauwenberg, èn om zijn intrinsieke wetenschappelijke waarde, èn omdat het de eerste Nederlandsche uiteenzetting is van een uiterst belangrijk en actueel economisch vraagstuk. De noodzakelijkheid van een nationale koopvaardijvloot voor België is reeds meermalen bepleit geweest en, theoretisch ten minste, schijnt het pleit gewonnen te zijn. In feite nochtans - zooals schrijver het ons vertelt in een merkwaardig geschiedkundig overzicht - bleef het bij plannen en wetsontwerpen samen met eenige schuchtere pogingen; zoodat er amper van zeevaartpolitiek kan gesproken worden. De na-oorlogsche toestanden schijnen nu wel een gelegenheid aan te bieden om definitief van wal te steken. Daarvan kunnen de gunstige gevolgen verwacht worden voor onzen exporthandel. We hadden dan ook graag een concreet plan voor de te nemen maatregelen aangetroffen. Belangstelling voor de zeevaart zoolang onbekend in ons land, begint te stijgen in alle middens; waardevolle studies zooals deze zullen veel bijdragen om die belangstelling aan te wakkeren en te voeden.
L. Baudez.
GROEPEERING VOOR ECONOMISCHE STUDIEN, Het economisch herstel van België. De overgang naar een vredeseconomie. - Baude, Brussel, 1945, 97 blz., Fr. 60,
De Groepeering voor economische studiën, onder de bezetting samengesteld, bestond uit vertegenwoordigers van verschillende studievereenigingen. Ze bracht hun besluiten bijeen over het herstel van het economisch leven na de bevrijding. 'De conclusies werden geregeld, in hun opeenvolgende stadiën, naar de Belgische regeering te Londen gezonden. De tekst van onderhavige publicatie stemt overeen met de opstelling van 1944; slechts enkele lichte wijzigingen werden er aan toegebracht om hem bij te werken.' Evenwel 'enkele punten... werden opzettelijk in vage termen gehouden; het waren de thema's waarvan het onderzoek een bijzonder vertrouwelijk karakter moest dragen: dit was met name het geval voor het muntprobleem' (uit 'Een woord vooraf').
De richtlijnen hier opgegeven getuigen van een scherp begrijpen van de eischen der economie en van diepen realiteitszin. Wij staan verre van het naïef 'De Duitscher zal betalen!' van 1919. Maar de bevrijding kwam lang voor het einde van den oorlog en menig na-oorlogsch gebeuren, dat zich geheel onafhankelijk van onzen wil en onze politiek ontwikkelde, deed zich voor geheel anders dan men het verwacht heeft, en dat de Groepeering het kon verwachten. Het mag ons dan niet verwonderen dat verschillende onder haar suggesties niet aan onzen huidigen toestand aangepast zijn. Voeg daarbij dat ze meermalen opzettelijk in het onduidelijke blijven. Om dit alles heeft deze, trouwens zeer degelijke, studie eerder een historische dan een actueele waarde. Het werk verscheen ook in het Fransch. Onze aanhalingen uit de Nederlandsche bewerking zullen wellicht de lezers aanzetten om... naar den Franschen tekst te grijpen.
K. du Bois.
S.S. PIE XII, Conditions de la démocratie. Traduction et introduction de Mgr Louis Picard. Notes d'Albert Frederic. - Éditions Universitaires, Brussel, 1945, 78 blz.
De vrij korte inleiding (8 blz.) is zakelijk; de talrijke voetnota's zijn wat woest en bitter. Ze steken af bij de waardigen toon van de pauselijke toespraak. Hier en daar komt een hinderlijke overdrijving voor. Volgens hem schijnt een behoorlijke democratie voorloopig niet te verwachten. De Paus stelt voorwaar hooge eischen; we meenen nochtans dat in de nota's zijne opvattingen niet een getrouwen weerklank vinden.
K.B.
Pierre HARMEL, La famille et l'impôt en Belgique. - 'Bâtir', Casterman, Doornik, 1945, 93 blz., 5 tabellen, Fr. 36.
Hoe bij het vaststellen onzer belastingen vollediger rekening houden met de gezinslasten, om daardoor vollediger de wettelijke rechtvaardigheid toe te passen? De schr. onderzoekt het hier. Daartoe doorloopt hij onze voornaamste belastingen en wijst hij op de tekorten. Reeds ging onze wetgever beslist in de gewenschte richting. Het hier uiteengezette laat evenwel uitkomen dat er nog tekorten zijn. Men verlieze niet uit het oog dat het betere wel eens het goede in gevaar kan brengen en dat de politiek de kunst der mogelijkheden is.
K.V.
Weerstand; Zuivering; O.F.-F.I.; Kolen; Gij gedetineerden; Résistance; Épuration; O.F.-F.I.; Charbons. - Katholiek Verweer (Frans Janssens), Gent, Fr. 7,50 de brochure.
Deze brochuren beoogen den katholiek principieel voor te lichten betreffende den
| |
| |
'weerstand' en de vraagstukken die ermede in verband staan: de communistische agitatie onder de arbeiders (Kolen), de vraag of O.F.-F.I. communistisch is, de politieke drijverijen van den 'Weerstand', de niet wettelijke zuiveringsactie, de niet te verantwoorden houding van wie, tegen de leiding onzer bisschoppen in, met den vijand ageerden om hun politieke doeleinden na te streven.
De argumentatie is kalm, zakelijk, maar tevens zeer beslist; ze dwingt tot nadenken. Kolen had raker kunnen zijn.
K. du Bois.
Paul VAN DEN BROECK, Trampvaart en lijnvaart. - Buschmann, Antwerpen, 1945, 253 blz., Fr. 175.
Regelmatige lijnen of gelegenheidsdiensten? Moeten de laatste niet weggenomen of althans streng gereglementeerd, omdat ze aan de eerste een ongewenschte concurrentie aandoen. Of is integendeel die concurrentie nuttig omdat ze elkaar aanvullen? De vraag stelt zich voor het baanverkeer, zooals iedereen weet. Ze stelt zich eveneens voor het goederenvervoer ter zee: de trampvaart, of vaart van de 'zwervers', staat er tegenover de vaart der liners. Welke is de respectievelijke beteekenis der trampers en der liners en welke houding tegenover beiden aannemen? In deze studie onderzoekt de schrijver het, eerst in het algemeen, daarna meer in het bizonder voor Antwerpen waar, naar zijn meening, de tramp zeer jammerlijk te weinig ontzien wordt. Vooral de Antwerpsche maritieme middens zullen deze studie naar haar waarde weten te schatten.
K. du Bois.
L. BEKAERT, La formation sociale de l'ingénieur. - Casterman, Doornik, 1944, 30 blz., Fr. 6.
Zeer nuttige wenken betreffende de vorming van den toekomstigen ingenieur en wenken tot ontwikkeling van den socialen zin bij den ingenieur. Moge de schrijver ons weldra een uitgebreider studie over dat onderwerp aanbieden, waarin hij ruimer uit zijn rijke ondervinding zal hebben geput. De ons hier aangeboden brochure is wel wat al te bondig.
K.B.
Dr Med. J. SPAEY, Médecine sociale. - 'Bâtir', Casterman, Doornik, 1945, 144 blz., Fr. 36.
Het boek lijkt op eerste zicht een uitgebreide bepaling en omschrijving van een aantal woorden en titels, de weergave van de modernste opvatting over geneeskunde en sociale geneeskunde, de beschrijving en omlijning van het werkterrein van geneeskundige, sociale en medicosociale inrichtingen die we hebben, of nog niet hebben maar die er zouden moeten komen. Hierdoor blijft het niet alleen een didactische leergang met indeeling in hoofdstukken en onderverdeelingen, maar wordt het ook een betoog voor de evolutie die de geneeskunde in de actueele totale omwenteling van de maatschappij mee doormaken moet. Het voorwerp van de geneeskunde blijft niet de ziekte, maar de gezondheid; het recht om te leven wordt aan geen mensch ontzegd, dus moet hem ook worden gegeven alles wat de uitoefening van dit recht toelaten moet; de sociale geneeskunde is niet een specialiteit in het beroep, maar een opvatting die de geneeskundige praktijk moet doordrenken. Vandaar de onmisbare medicosociale werken en inrichtingen, de (re)organisatie van het geneeskundig beroep en de geneeskundige praktijk, met groepsgeneeskunde, ziekteverzekeringen, gasthuizen, enz.
Aan die algemeene vereischten wordt dan door schrijver voor velen er van gemeten wat ons land bezit en te kort komt. Voornamelijk de hervorming met coordinatie van sociale en medicosociale diensten is noodig, wil de geneeskunde ten onzent voldoende kunnen rendeeren wat men ten huidigen dage van haar mag verlangen.
Het boek is niet bedoeld om de leiders van het een of ander van de menigvuldige medicosociale werken te documenteeren; het geeft een algemeen overzicht van het probleem der sociale richting van de moderne geneeskunde - en wie dat zoekt, kan het boek worden aanbevolen.
Dr J.L.
| |
Varia
Prof. P. SOBRY, Vota Academica. Een vade-mecum voor alle Leuvensche universitairen. - Uitgaaf van het 'Corps', 1945, 148 blz.
Reeds voor den oorlog was te Leuven een sterke gedachten- en levensstrooming gegroeid, die op vernieuwing aanstuurde, en vooral in de kringen van het Hoogstudentenverbond voor K.A. gestalte had gekregen. De oorlogsgebeurtenissen hebben te Leuven een gunstig klimaat geschapen voor een doorbraak in breederen kring van deze nieuwe houding der jeugd tegenover haar universitaire verantwoordelijkheden. Dit gunstig oogenblik wil Prof. Sobry benutten, om, in de hem eigen gespierde en tevens plastische taal, een beeld van deze nieuwe verhouding te ontwerpen.
Uitgaande van Newman's idee der
| |
| |
katholieke universiteit, zooals hij die in het eigen geestesclimaat van Leuven belichaamd ziet, tracht de schrijver, in een reeks convergeerende détailbeelden, deze idee te situeeren in het concrete universitaire leven van den Leuvenschen student '45, met zijn eigen gaven en tekorten geplaatst op dit bepaald moment van de wisselende sociale, nationale en internationale conjunctuur.
Prof. Sobry bezit de groote kunst om, bij behandeling van de vele détailvragen, nooit het geheel uit het oog te verliezen, en zoo krijgen ook de banaalste raadgevingen en de meest gebruikelijke beschouwingen in het licht van zijn synthese een verrassenden en soms geheel nieuwen glans.
Het hoofdstuk over omgang met boeken is meesterlijk in zijn eenvoud; ook wat over het ontspanningsleven - speciaal het clubleven - gezegd wordt zal ieder onbevooroordeeld lezer met beide handen onderschrijven.
Laten alle hoogstudenten, laten vooral alle rhetorica-studenten die deze en volgende jaren hun universitaire taak zullen aanvatten, dit kostbare boekje lezen, herlezen en overwegen. Dan bestaat er gezonde hoop dat deze bladzijden de cristallisatie-as worden van wat thans nog aan verstrooiden goeden wil over Leuven verspreid ligt en dat deze vota academica geen ijdele wenschen blijven, maar tot schoone werkelijkheid worden omgezet.
L. Monden.
Familiekroniek. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, z.j., (1944), geb. Fr. 160.
Deze kroniek is een soort album van ongeveer een 120 blz. groot formaat. Het is ingedeeld in verschillende capita, waaronder de bizonderste gebeurtenissen en feiten uit het familieleven ter herinnering kunnen worden opgeteekend: verloving, huwelijk, ouders en voorouders, verdere familieleden, blijde verwachting, kinderen, doopsel, kinderjaren, schoolgaan, eerste communie, vormsel, naam- en verjaardagen, vreugde, kruisen, ziekte, roeping, priesterwijding, huwelijk der kinderen, kleinkinderen, zilveren en gouden bruiloft, oude dag, berechting, afsterven, enz. De linkerbladzijde is telkens gevuld met versjes van Guido Gezelle, en N. Degouy illustreerde de kroniek met fijne houtsneden en vignetten. Een bijgevoegde Handleiding voor den kroniekschrijver verschaft verder al de noodige aanduidingen.
Het album is op zeer goed vooroorlogsch papier gedrukt. Het strekt zoowel om zijn bedoeling als om de mooie afwerking de uitgevers tot eer en zal een zeer welgekomen geschenk zijn bij gelegenheid van verloving, huwelijk of geboorten.
L.V.K.
Ph. TOSSIJN, De Chief-scout. Levensschets van Lord Baden-Powell of Gilwell, met penteekeningen van B.P. - Vlaamsche-Scoutspers-comité, 1944, 94 blz., Fr. 27, 50.
Een levensschets van den genialen stichter der Scoutsbeweging. Jongeren vooral zullen er hun gading in vinden, want weinig levens waren zóó rijk aan avonturen en tevens zóó nobel en zóó karaktervol als dat van den Chief. Voor ouderen, die een dieper inzicht verlangen in de ziel van den onovertroffen jongensen menschenkenner zal dit boekje slechts een inleiding zijn en een aansporing om naar de meer uitvoerige - meestal Engelsche - werken over B.P. te grijpen. Wie maakt ons eens een Nederlandsche biographie in dien zin?
J.B.
J. TEGENBOS, Een schoone historie der begijntjes, versierd met penteekeningen van den schrijver. - 'Ken uw volk', nr 4, De Pijl, Leuven, 1944, 94 blz., Fr. 25.
F. ROMBAUT, Geeraard Mercator. Bandversiering en illustratie van Barend Ballinck. - 'Ken uw volk', nr 5, De Pijl, Leuven, 1944, 109 blz., Fr. 25.
H. JESPERS, Michiel de Ruyter, onze zeeheld. Bandversiering en illustratie van Barend Ballinck. - 'Ken uw volk', nr 6, De Pijl, Leuven, 1944, 150 blz., Fr. 40.
Met deze drie monografieën werd een meer dan loffelijke poging gedaan om ons roemvol verleden te doen herleven voor de begeerige oogen onzer knapen, die voor het oogenblik al groote vreemde namen genoeg te hooren krijgen.
Daarmee werd het hoofdkenmerk van deze boekjes aangegeven: ze zijn voor jongens, dus jongensachtig.
Al laat een werkverzetter als Mercator zich kwalijk insluiten binnen het kader van 107 kleine bladzijden, en komt hij er dan fataal ook wat verkleind uit, al wordt de geschiedenis van onze begijntjes, door de snelle opeenvolging der gebeurtenissen, af en toe wat onsamenhangend, toch blijven toon en stijl zeer aangepast aan elk onderwerp en zullen de hoofdhelden, Michiel de Ruyter vooral, een duidelijker omlijsting hebben gekregen in de verbeelding onzer Vlaamsche jongens.
L. Mestdagh.
|
|