Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Werkgelegenheid, socialisatie en vrijheid
| |
Werkgelegenheid en socialisatieDe auteurs die de linksche richting, de zoogenaamde 'economic Democracy', vertegenwoordigen, leggen een wezenlijk verband tusschen werkgelegenheid en socialisatie van de productiemiddelen. De werkloosheid is geen accidenteel verschijnsel in het kapitalistisch productie-systeem, maar | |
[pagina 20]
| |
een onvermijdelijk gevolg van het privaat eigendom der kapitaalgoederen. Waar millioenen menschen meer goederen verlangen, millioenen werk zoeken, duizenden fabrieken stil liggen en geen tekort aan grondstoffen bestaat, kan de economische crisis en de daaruit voortvloeiende werkloosheid alleen het gevolg zijn van een onjuiste-verdeeling der goederen. De werkloosheid is te wijten aan een tekort aan koopkracht bij het publiek en de daarmee samenhangende vermindering der vraag naar gebruiksgoederen, waardoor de werkgevers niet langer een winstgevende markt voor hun producten vinden. Het volk, dat behoefte heeft aan meer goederen, mist het noodige geld om ze te betalen, terwijl zij, die het geld wel bezitten, hun inkomen besparen, wanneer zij eenmaal een zekere graad van comfort hebben bereikt. Op het eerste zicht schijnt de oplossing van deze moeilijkheid zeer eenvoudig: aan de arbeiders moet een hooger loon worden uitbetaald, dat hen in staat stelt de door hen verlangde goederen te koopen. Ongelukkig stoot deze oplossing in het kapitalistisch systeem op onoverkomelijke moeilijkheden. Wil men hoogere loonen betalen, dan moet men de interesten van het kapitaal besnoeien en zonder interesten en 'tantièmes' kunnen de fabricanten niet langer over het noodige kapitaal beschikken. Hoe komt het echter, dat de eigenaars van de kapitalen geen goederen koopen met de interesten, die zij opstrijken? De kapitaalbezitters koopen wel goederen met de opbrengst van hun investeeringen, maar wanneer zij reusachtige kapitalen bezitten, kunnen zij zich elke luxe veroorloven en toch een ruim deel van hun inkomen besparen. Deze besparingen worden dan opnieuw geïnvesteerd in productie-goederen (in fabrieken, mijnen, machines enz.), werpen steeds grootere interesten af en stellen den kapitalist in de gelegenheid om meer te sparen en voortdurend rijker te worden. In dezelfde mate echter, dat de kapitalen en de productie-goederen stijgen, neemt de koopkracht van het volk af, vermindert de vraag naar goederen en slinkt de werkgelegenheid. Uit dit alles blijkt zonneklaar, dat de werkloosheid een gevolg is van het privaat eigendom der productiemiddelen en van het arbeidsloos inkomen, waardoor de beschikbare geldmiddelen in de handen van enkelen worden opgehoopt en aan de normale circulatie onttrokken. Nu wordt het ook duidelijk waarom alle pogingen van de kapitalistische systemen om de werkloosheid te bestrijden ondoelmatig zijn gebleven; de oorzaak van dit euvel ligt in het wezen van het systeem en kan derhalve niet worden weggenomen zoolang het systeem gehandhaafd blijft. Alleen een volledige socialisatie der productiegoederen doet de interesten der kapitaalbezitters verdwijnen, vernietigt het arbeidsloos inkomen en maakt het in alle omstandigheden mogelijk een loon te betalen, waarmee het publiek alle goederen, hoe talrijk zij ook worden voortgebracht, kan koopenGa naar voetnoot1..
Deze redeneering, die met haar logische evidentie den onervaren man | |
[pagina 21]
| |
van de straat overtuigt, zal een gevormd econoom en socioloog dadelijk wantrouwig stemmen. Het feit alleen, dat het verschijnsel der economische crisissen nog altijd een onopgelost raadsel blijft en dat tientallen theorieën een verschillende verklaring verstrekken, wekt reeds het vermoeden, dat dit eenvoudig en radicaal geneesmiddel, de socialisatie van de productiegoederen en het afschaffen van het arbeidsloos inkomen, ongeschikt is om de complexe kwaal der werkloosheid te genezen. Een nauwkeurig onderzoek stelt deze vermoedens in het gelijk, leert dat de goede effecten van de socialisatie meestal zonder socialisatie kunnen bereikt worden en dat socialisatie geen waarborgen tegen werkloosheid biedt.
In de eerste plaats kunnen de goede effecten der socialisatie meestal zonder socialisatie bereikt worden. Daar ligt een element van waarheid in de economische beschouwingen van A.J. Evans, J. Robinson en andere, waar zij den bovenmatigen aangroei der groote kapitalen en de daaruit voortvloeiende verarming van het publiek aan de kaak stellen. Het is een wetenschappelijk vastgesteld feit, dat de neiging tot consumptie, door J.M. Keynes 'marginal propensity to consumeGa naar voetnoot1.' genaamd, niet altijd gelijken tred houdt men de grootte van het inkomen. Zoo heeft men in de Vereenigde Staten van Amerika met berekeningen bewezen, dat het bedrag der besparingen procentueel sterker stijgt dan het inkomen en het consumptiebedrag minder sterkGa naar voetnoot2.. Hieruit volgt, dat een volkshuishouding met enkele zeer hooge inkomens naast zeer veel lage en middelmatige inkomens meer besparingen doet en een kleinere consumptiecapaciteit bezit, dan een volkshuishouding zonder hooge inkomens maar met veel middelmatige inkomens. Gebeurt het dan, zooals dit in de kapitalistische periode inderdaad het geval was, dat enkele honderden bezitters de overgroote meerderheid van het kapitaal in handen hebben, dan mist het publiek de middelen om zich de gewenschte goederen aan te schaffen, de vraag naar verbruiksgoederen daalt en de werkgelegenheid neemt af. Volgt hieruit, dat er geen andere weg bestaat om uit de impasse van de werkloosheid te geraken, dan een min of meer volledige socialisatie der productiegoederen? Dit zou inderdaad het geval zijn, wanneer de gemeenschap over geen andere middelen dan socialisatie zou beschikken om een abnormale en sociaal-schadelijke verdeeling der goederen te verhelpen. Nu echter beschikt de Staat over talrijke andere middelen, zooals progressieve belastingen op de inkomsten, belastingen op het kapitaal, enz.; wil hij deze middelen gebruiken, dan kan hij zonder moeite elke overdreven ophooping van kapitaal en elken vorm van overdreven besparingen voorkomen. Een goede verdeeling van den nationalen rijkdom over alle lagen der bevolking kan ook in een vrij economisch systeem verwezenlijkt worden. | |
[pagina 22]
| |
Een voldoende vraag naar verbruiksgoederen en arbeidskrachten kan ook zonder socialisatie der productiemiddelen door de gewone financieele en budgetaire machten van den Staat verzekerd worden. De socialisatie van de productie-goederen is geen onmisbare maatregel tegen werkloosheid, het is één maatregel naast andere mogelijke maatregelen. Velen, die overigens geneigd zijn deze stelling te aanvaarden, zullen toch socialisatie boven andere financieele maatregelen verkiezen, daar zij blijkbaar radicaler is en gemakkelijker door te voeren dan een politiek van volledige werkverschaffing, die met de kapitalistische structuur der economie rekening moet houden. Bij nader toezien zal men echter bemerken, dat deze voorgewende eenvoudigheid op een simplistische en onjuiste voorstelling der economische structuur berust, dat socialisatie onvermijdelijk moet gepaard gaan met een diepgrondige revolutie van alle maatschappelijke verhoudingen en tenslotte op een totalitair en dictatoriaal staatsregime zal uitloopen. | |
Socialisatie en vrijheidVolledige socialisatie, het afschaffen van het privaat eigendom van alle productiemiddelen en van elk arbeidsloos inkomen, is een economische maatregel met vérdragende economische, sociale en politieke gevolgen. Met logische noodzakelijkheid ontwikkelen zich van hieruit vier maatschappelijke tendensen, die regelrecht tegen een vrije democratische levenswijze gericht zijn, namelijk een volledige staatscontrole over productie en consumptie, een systeem van dwang over de arbeiders, een totalitaire inmenging in spiritueele en religieuze waarden en tenslotte een dictatoriaal staatsregime.
1. De vroeger geciteerde linksche auteurs maken er geen geheim van dat de socialisatie van de productie-middelen den Staat verplicht alle sektoren van het economisch stelsel te controleeren. De economische structuur is samengesteld uit ontelbare elementen, die onderling zoo nauw verbonden zijn, dat één verandering aan één element toegebracht, de geheele structuur beïnvloedt en wijzigt. Waar de socialisatie de speculatie op productiegoederen lam legt, zal deze onuitroeibare trek van de egoïstische menschennatuur zich met ongehoorde gretigheid op de gebruiksgoederen werpen. Wie weinig behoeften heeft en tot spaarzaamheid geneigd is, ziet niet langer mogelijkheid op een winstgevende belegging in de industrie en zal zich gebruiksgoederen aanschaffen, die, zooals kunstwerken, boeken, postzegels enz., spontaan aan koersschommelingen onderhevig zijn en en speculatie mogelijk maken. In veel gevallen zal deze speculatie zich zelfs tot de elementaire gebruiksgoederen uitstrekken, want, daar ook in een gebonden maatschappij conjunctuurgolvingen mogelijk blijven, kan een voorraad leder of kleerstoffen in een nabije toekomst wellicht groote winsten verzekeren. De Staat zal zich derhalve verplicht zien, bij zijn rol van algemeene kapitalist, algemeene handelaar en algemeene werkgever, nog een uitgebreide controle over de consumptie en het verbruik uit te oefenen; het experiment van de 'utility goods' zal na den oorlog moeten voortgezet en uitgebreid wordenGa naar voetnoot1.. Zooals W. Meinhold terecht doet opmerken, | |
[pagina 23]
| |
kan een conjunctuurlooze economie niet bestaan zonder een overheidsleiding, die zich over alle, ook de intiemste domeinen van de volkshuishouding, uitstrektGa naar voetnoot1..
2. Hierbij echter houdt het staatsinterventionisme niet stil. Een volledige controle over de productie en de consumptie roept onvermijdelijk een uitgebreide controle over den arbeid en den mensch in leven. Waar de prikkel tot winst door het staatskapitalisme wordt verzwakt, verdwijnt ook een van de machtigste prikkels tot arbeid en zal de Staat zich verplicht zien den werklust door sanctie en dwang op te wekken. Hiertegen trachten de voorstanders van socialisatie tevergeefs in te brengen, dat de arbeiders zich in het nieuwe regime eigenaars van den Staat en van alle staatsgoederen zullen voelen, dat zij zullen begrijpen, hoe de vruchten van hun arbeid niet langer door een harteloozen kapitalist worden geplukt, maar rechtstreeks bijdragen tot het welzijn van elken burger en tot loonsverhooging van elken arbeiderGa naar voetnoot2.. De vreugde om het gemeenschappelijk bezit, samen met de altruïstische gesteltenissen, zou den prikkel van het eigenbelang op afdoende wijze vervangen. Niemand zal loochenen, dat altruïsme en gemeenschapsgeest tot machtige arbeidsmotieven kunnen uitgroeien, maar het blijft een open vraag of deze gemoedsgesteltenissen ooit bij machte zullen zijn om den prikkel van het egoïsme voortdurend en in alle bevolkingslagen te vervangen. De linksche groepen spreken van een nieuwe opvoeding tot altruïsme, ondertusschen lijkt het wel gewaagd een economische structuur te bouwen op een mentaliteit, die nog moet geschapen worden en die, zooals de ondervinding leert, niet zoo gemakkelijk te scheppen is. A.J. Evans, die met uitgesproken sympathie het communistisch experiment in Rusland nagaat, moet toch bekennen, dat de Russische werklieden, na meer dan vijf en twintig jaar communistische opvoeding voortdurend tot arbeid worden aangespoord door vrees, propaganda, wedijver, belooningen en straffen en dat het motief van het zelfbelang meer gebruikt wordt dan zulks ooit in kapitalistische landen het geval wasGa naar voetnoot3.. Waar het eigenbelang door socialisatie verzwakt, wordt het eigenbelang opgewekt door andere motieven, vrees, straf ...of voordeelen, die stilaan een nieuwen vorm van kapitalisme doen ontstaan.
3. Maar ook nu is de machtsbehoefte van den socialistischen Staat niet bevredigd, socialisatie en staatskapitalisme kunnen hun economische taak niet volbrengen, zoolang de spiritueele en religieuze waarden aan hun totalitairen invloed onttrokken blijven. Wie een juist begrip heeft van de economie en van hetgeen men 'economische behoeften' pleegt te noemen, zal dit dadelijk begrijpen. De economie is de wetenschap van de voorziening der menschelijke behoeften. Over het karakter der behoeften heerscht echter verschil van meening; sommige schrijvers onderscheiden tusschen materieele en immaterieele behoeften en beperken het voorwerp | |
[pagina 24]
| |
van de economie tot de materieele behoeften, het verzekeren van den stoffelijken welvaart. Dit onderscheid is echter onhoudbaar; zijn de middelen, die door de economie met de behoeften in overeenstemming worden gebracht, van stoffelijken aard, dan kunnen de behoeften, waarop deze middelen gericht worden, variëeren van de elementairste stoffelijke levensbehoeften tot de hoogtepunten van den menschelijken geest. Daarom spreken moderne schrijvers liever van 'doeleinden', dan van 'behoeften'. De menschelijke behoeften verschillen van de behoeften van planten en dieren, zij zijn in laatste instantie niets anders dan 'doeleinden', vormen van geluk door den geest gekend en door het geestelijk streefvermogen gezocht. Wanneer de mensch de hem ter beschikking staande uitwendige middelen op een redelijke wijze aanwendt om zijn persoonlijke en sociale doeleinden te verwezenlijken, dan stelt hij economische handelingen in strikten zin. Hier rijst echter een nieuw probleem, namelijk het probleem der redelijkheid en der juiste rangorde tusschen de verschillende behoeften. De economie vraagt niet, hoe de uitwendige middelen aan gelijk welke behoeften worden aangepast, maar hoe zij met de ware behoeften van enkeling en gemeenschap in overeenstemming kunnen gebracht worden. Hoofdzaak is hier, niet alleen een spaarzame bedeeling der middelen, maar de juiste keuze der doeleinden of behoeften; dan alleen grijpt een redelijke verdeeling plaats, wanneer een 'redelijke' behoeftenschaal wordt opgesteld en de nooden van de talrijke gemeenschapsleden in overeenstemming met die schaal worden bevredigd. Zou men de beperkte bestaande middelen aan onbelangrijke behoeften besteden, dan zouden andere behoeften onbevredigd blijven; wordt de behoeftenbevrediging bij den een tot een onredelijke hoogte opgevoerd, dan worden andere redelijke behoeften niet bevredigd en groeit een anti-economische en een onrechtvaardige toestand. Het doel van de economie is niet de beste toebedeeling van de middelen over een willekeurige behoeftenschaal, maar de beste toebedeeling over een redelijke behoeftenschaal. Hieruit volgt nu voor ons opzet een uiterst gewichtig besluit. Moet de economie met de redelijkheid der behoeften rekening houden, dan houdt zij verband met de wijsbegeerte en de wijsgeerige gemeenschapsleer, die alleen bevoegd zijn om over de waarde van de menschelijke, collectieve behoeften uitspraak te doen. Wat men ook beweren moge, de economie kan onmogelijk neutraal blijven tegenover de menschelijke doelstellingen, zij kan alleen werken met de data der redelijke behoeften; de econoom is, naar de schilderachtige uitdrukking van B. Wootton, verplicht zijn neus te steken in de problemen van de sociale doeleindenGa naar voetnoot1.. Gebeurt het dan dat de Staat de heele economie naar zich toehaalt, dan zal de Staat ook uitspraak moeten doen over de redelijkheid der behoeften en een sociale waardeschaal opstellen en daar, zooals gezegd, de economische behoeften niets anders zijn dan menschelijke doeleinden, valt hierdoor de mensch met zijn spiritueele en moreele waarde in de handen van den Staat. De socialisatie der productiemiddelen en de daaruit voortvloeiende gebonden economie omsluit in haar vangarmen heel het maatschappelijk leven en legt beslag op de persoonlijke waarden en de geestelijke vrijheid. Socialisatie | |
[pagina 25]
| |
voert naar totalitarisme. Wat zulks in concreto te beteekenen heeft, zal eenieder duidelijk worden, die bedenkt, hoe een economisch vier- of vijfjarenplan de verdeeling der beperkte bestaande middelen over de verschillende behoeften regelt, hoe het de productie bepaalt in overeenstemming met de beraamde strikt persoonlijke behoeften, zooals voeding en kleederen en de niet strikt persoonlijke behoeften, zooals straten, monumenten, spoorwegen, gebouwen enz. Welk deel zal hierbij de belanglooze wetenschap, de wijsbegeerte ten deel vallen? en welke middelen zullen, in een neutralen of atheïstischen Staat, aan de religieuze behoeften, aan kerken, gewaden en religieuze propaganda worden toegekend? De Engelsche socialisten, die voldoende oprechtheid bezitten om deze fundamenteele moeilijkheid onder oogen te zien, stellen allerlei compensaties voor. Zoo erkent J. RobinsonGa naar voetnoot1., dat de publieke controle over de productie het gevaar meebrengt, dat de consumptie overgeleverd wordt aan pedanten, die het volk niet de goederen, die het wenscht, maar die zij zelf het best oordeelen, ter hand stellen. Om dit te voorkomen, neemt de auteur zijn toevlucht tot de positieve wetenschappen, die objectief bepalen, wat elk geslacht en elke ouderdom aan voedsel, kleeding en gereedschappen behoeft en aldus aan de officieele controle objectieve maatstaven verschaft. - Deze oplossing, die een abstracte geest algeheele voldoening schenkt, dekt talrijke en gevaarlijke moeilijkheden. Indien de positieve wetenschappen in zekere mate de lichamelijke behoeften van de personen leeren kennen en de standaard-goederen, die eenieder noodig heeft kan bepalen, dan zien zij de onberekenbare psychologische, sociale, aesthetische en andere eigenschappen van den mensch over het hoofd en persen hem in eenvormige schema's, die den groei van de persoonlijkheid onberekenbaar schade toebrengen. Het koude conformisme, dat A. Gide in Rusland opmerkteGa naar voetnoot2. en dat nog altijd het Russisch leven kenmerktGa naar voetnoot3., zou het fataal gevolg zijn van deze mathematisch berekende productie. Het probleem wordt eerst voor goed onoplosbaar, waar de behoeften een meer psychologisch en persoonlijk karakter dragen. In de onmogelijkheid hier een objectieve goedederenstandaard vast te stellen, wil de auteur een grootere vrijheid toestaan, die echter rechtstreeks tegen de publieke controle indruischt en onvereenigbaar is met een systeem van socialisatie en staatskapitalisme. Aan het dilemma: staatskapitalisme en totalitarisme of economische en sociale vrijheid, valt niet te ontsnappen. Een volledige controle der productie kan niet bestaan zonder een volledige controle der consumptie, die op haar beurt een totalitaire bemoeiing met spiritueele en persoonlijke waarden meebrengt. Zonder economische vrijheid geen individueele vrijheid; wie zich opwerpt als een kampioen voor een ware democratie, moet zich ook opwerpen als een kampioen voor het privaatbezit en het private eigendom der productiemiddelen.
4. Het stadium van de totalitaire staatsbemoeiingen sluit evenwel den cyclus van de gevolgen der socialisatie niet af. In theorie kan men best een totalitaire Staatsvorm van een autoritairen, dictatorialen staatsvorm onderscheiden; in de concrete werkelijkheid echter zijn beide staats- | |
[pagina 26]
| |
vormen op elkander aangewezen. Zoo mag men ook hier verwachten, dat de socialisatie, die eerst een totalitairen staatsvorm noodzakelijk maakte, zich spoedig met een autoritairen, dictatorialen staatsvorm zal beschermen. Een gesocialiseerde en geplannifieerde economie moet over een zekeren tijdsduur beschikken om vruchten af te werpen, dit wil zeggen dat zij op een stabiele regeering moet kunnen steunen, die ook in oogenblikken van spanning en moeilijkheden tegenover de publieke opinie stand houdt. Een democratisch regime zal deze voorwaarden nooit verwezenlijken; het steunt immers op het parlement, waarin een oppositie zetelt, die van elke gelegenheid gebruik maakt om het ministerie in moeilijkheden te brengen en zoo mogelijk zelf met een ander programma aan het bewind te komen. De snelle opeenvolging der regeeringen, die de Westeuropeesche landen voor den vorigen oorlog hebben gekend, maakte elke totale staatscontrole ondoelmatig en niets laat voorzien, dat het na dezen oorlog op dit punt beter zal worden. Zelfs in Engeland, waar de regeeringen meer stabiliteit bezitten, was de opeenvolging der ministeries toch te vlug om een geplannifieerde economie te verwezenlijken. Bovendien zouden de heftige moeilijkheden, die de eerste jaren der socialisatie onvermijdelijk zullen kenmerken, een nog veel snellere opeenvolging van regeeringen en ministeries veroorzaken, wat de socialisatie en het staatskapitalisme reeds in den kiem zou smoren. Daarom kan een totalitaire Staat niet leven zonder autoritaire, dictatoriale macht; socialisatie, totalitaire staatsbemoeiing en dictatuur vormen een ondeelbare eenheid. Hetgeen E.J. Evans 'Economic Democracy' noemt zal tenslotte een economische, politieke en spiritueele dictatuur blijken te zijn.
Het motief, dat de propaganda in Engeland rond de socialisatie inspireert, bezit geen wetenschappelijke waarde. Socialisatie is noch het eenige noch het afdoende middel tegen conjunctuurschommelingen en werkloosheid; die maatregel opent de baan voor economisch en sociaal totalitarisme en voor politieke dictatuur, maar biedt geen waarborg voor een regelmatige en economische verantwoorde werkgelegenheid. Van het standpunt van het 'Full Employment' bestaat er geen enkele reden om een algemeene socialisatie door te voeren, terwijl er van sociaal, politiek en cultureel standpunt zeer ernstige bezwaren tegen ingebracht worden. Het gaat hier om een experiment, dat zeker naar een totalitaire dictatuur voert, maar dat voor het overige noch een betere behoeftenvoorziening noch een voldoende werkgelegenheid verzekert; een experiment, dat zeker veel kwaad en hoogst waarschijnlijk weinig of geen goed zal uitwerken. Dit wil nu weerom niet zeggen, dat het kapitalisme als iets onaantastbaars en heiligs moet geëerbiedigd worden of dat elke economische leiding noodlottig is voor de individueele en politieke vrijheden. De negentiende eeuw heeft het bewijs geleverd, dat het ongebonden kapitalisme noch voldoende werkgelegenheid noch voldoende volkswelvaart schept en dat de vrijheid tenslotte ook door het grootkapitaal kan worden aan banden gelegd. Geen vrijheid zonder privaat eigendom: daarom moet de socialisatie en het staatskapitalisme, dat allen eigendom der productiemiddelen opheft, evenzeer bestreden als het ongebonden liberalisme, dat den nationalen rijkdom in de handen van enkele personen concentreert en de groote massa in een toestand van volslagen bezitloosheid houdt. Tusschen deze twee uitersten ligt echter een min of meer neutrale zone, waarbinnen diverse doseeringen van economische leiding, van eigendom | |
[pagina 27]
| |
en vrijheid, mogelijk zijn. Welke combinatie van die elementen de meest doelmatige is, moet uit de omstandigheden en de verschillende geaardheid der economische data worden afgeleid. Zoo kan het gebeuren dat in het kader van een vrije, hoewel geleide economie, de socialisatie van enkele ondernemingen of bedrijven zoowel den enkeling als de gemeenschap ten goede komt. De bezwaren tegen een algemeene socialisatie gelden niet noodzakelijk voor een partieele socialisatie. Zoolang de socialisatie zich slechts tot enkele ondernemingen uitstrekt, behoudt het economisch leven voldoende speelruimte voor een normale prijsvorming, blijft het publiek verschoond voor totalitaire overheidsbemoeienis en kan het sociaal en politiek leven zich in vrijheid ontwikkelen. Een partieele socialisatie blijft van de fouten eener totale socialisatie verschoond en kan zonder bezwaar, wanneer ernstige redenen er toe nopen, doorgevoerd worden. Hierbij moet men alleen op zijn hoede zijn voor een progressieve uitbreiding van zulke partieele socialisaties, die geleidelijk alle productie-goederen zouden etatiseeren en het heele economische, sociale en politieke leven aan een totalitaire dictatuur onderwerpen. |
|