Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 29]
| |
boeiend maakt is, dat het geen dorre theorie blijft, maar dat wij het uit de verwarring en veelvormigheid van de jonge levenservaring zelf langzaam zien gestalte krijgen, dat wij het omzeggens mee ontdekken. Daardoor krijgt dit antwoord een scherpte en een overtuigingskracht die we tevergeefs in het meest technische werk over jeugdpsychologie zouden zoeken. Eens te meer ervaren we de juistheid van Chesterton's woord: dat men de dingen tenslotte slechts goed ziet als men ze voor de eerste keer ziet. Volwassenen zullen dan ook in dit werk de onverschaalde, door het leven nog niet aangetaste waardeordening hervinden uit den tijd van eigen zielelente. Maar de rijpende jeugd vooral zal met ongemeene spanning dit dagboek verslinden, omdat ze de nog wazige omtrekken van eigen zieleleven ziet opklaren tot lijnen van helderen persoonlijkheidsbouw en het kluwen van eigen belevingen zich ziet ontwarren tot de organische verbondenheid van een schoonen groei. Waar de volwassene, die reeds afstand nam tegenover eigen verleden, zijn reeds bezonken jeugdervaring bij lezing van dit boek tot nog klassieker eenvoud en grooter bruikbaarheid zal zien verstillen, zal de jeugd er letterlijk de fascinatie van ondergaan en het wellicht als de schok ervaren die het cristallisatieproces van haar bewustzijn rond bepaalde kernen zal inzetten of bespoedigen. Des te meer daar het werk literair ver boven de middelmaat reikt en de weergave van het innerlijk gebeuren een ongewone luciditeit vertoont en zich vaak in formules van een bijna definitieve volkomenheid vastlegt. Zeker, de dagboekvorm mist elke waarschijnlijkheid en verschijnt als een louter literaire fictie. Geen enkele jongen van dien ouderdom, ook niet de meest uitzonderlijk begaafde, zou een dergelijk dagboek kunnen schrijven. Het moeizame en vaak pijnlijke in het groeiproces van den adolescent ligt immers juist daarin dat hij zichzelf eerder vermoedt dan kent, en dat hij slechts bij poozen, in vluchtige flitsen van helderziendheid, tot een duidelijke visie van eigen zieleleven komt. Op elke bladzijde bijna voelt men dat dit dagboek het werk is van een man van veertig jaar, bij wie een lange gewoonte van zelfanalyse het aangeboren psychologisch aanvoelen heeft gescherpt en verfijnd; een man die bovendien volkomen op de hoogte is van wat literatuur en zielkunde over de adolescentie ontdekt hebben. Maar de innerlijke ontwikkeling zelf die wordt weergegeven is zoo echt, zoo zuiver aangevoeld, zoo onmiddellijk en onvervormd uitgedrukt en daarom zoo ongemeen boeiend, dat de auteur geheel achter zijn werk verdwijnt en wij in hem enkel nog een soort spiegel zien, een volkomen geadapteerd en gevoelig transscriptie-apparaat voor een levend en innerlijk dagboek. Wij vergeten hem, zooals wij het doek vergeten waarop het filmbeeld verschijnt, en de literaire fictie wordt niet alleen aanneembaar, maar blijkt een symbool te zijn van het innerlijk zielsgebeuren, en daarom een der voornaamste hoedanigheden van dit 'document humain'. Dit boek is echter meer dan een louter zielsdocument. Een opvoeder die het leest ontkomt niet aan den indruk dat het in laatste instantie, zij het wellicht onbewust, als een pleidooi bedoeld is voor een bepaalde vorm van paedagogie en voor bepaalde vernieuwingen in de methodiek der opvoeding. Het fictieve zelf van den vorm, waarbij door de ziel van den jongen de jeugdervaring van den schrijver aan het woord komt, dwingt hem om in dit dagboek de ideeën van J.M. De Buck zelf te zoeken, en het individueel geval van Thierry slechts als een voorwendsel of een symbool te zien voor de behandeling van hét geval, van het algemeene probleem der geestelijke rijping. De jongere lezer ziet wellicht deze paedagogische bedoeling niet zoo duidelijk, maar ondergaat ze met al de onbewuste hevigheid waarmee hij de ervaringen van den held zelf meeleeft. Geen jonge man kan dit boek lezen, of het resultaat moet zijn: een poging om op de wijze en naar de maat van Thierry te groeien. Het zou zelfs voor een jongensziel een bijna bedenkelijke aanduiding zijn, als dit niet het geval was. Willen we dus de eigenlijke waarde van dit werk bepalen, dan moeten we, over de literaire verdienste heen, naar den paedagogischen inhoud ervan grijpen, hem afwegen op de weegschaal van onze christelijke principes en hem toetsen | |
[pagina 30]
| |
aan onze persoonlijke ervaring. Dan alleen kunnen we oordeelen of dit boek weldoend of schadelijk, klassiek of revolutionnair, bevrijdend of gevaarlijk is.
***
De eerste vraag die dan beantwoord moet worden, is wel die door den schrijver zelf gesteld op den omslag van zijn boek: une adolescence exceptionnelle? - Le lecteur jugera, luidt zijn antwoord. Er ligt daarin een zekere dubbelzinnigheid. Neemt de lezer het boek zorgvuldig door, dan moet hij de gestelde vraag bevestigend beantwoorden: drie of viermaal immers insisteert de schrijver zelf op het uitzonderlijke van het door hem behandelde geval. Als Thierry aarzelt om door het opgeven van scouting bruusk met een heel verleden te breken, dan zegt zijn leeraar hem nadrukkelijk: Votre cas est exceptionnel, mon petit (blz. 155). En voor zijn verhouding tegenover Renée, zijn eerste jeugdliefde, zegt hem diezelfde leeraar: Si en vous je ne voyais pas un cas exceptionnel, j'emploierais d'autres arguments (blz. 241). Tweemaal komt onder Thierry's eigen pen, naar aanleiding van die geofferde liefde, de uitdrukking: Comme on s'est aimé de manière exceptionnelle (blz. 257 en 455). Wie trouwens eenige ervaring van de rijpende jeugd heeft, weet - en dit is van kapitaal belang - dat de hier beschreven ontwikkeling zich bij de allermeeste Vlaamsche jongens niet in den loop van hun Rhetorica, maar in de twee of drie eerste universiteitsjaren voltrekt, en dat hier op enkele maanden is samengebald, wat zich gewoonlijk over verschillende jaren uitstrekt. Is trouwens niet bijna alles uitzonderlijk in dezen jongen en mag men zijn mooien groei niet bijna een gelukkig en onverhoopt toeval noemen? Een sentimenteele, bijna tranerige knaap, met een gespannen verwachting naar het hooge en sterke, zeker, maar ook met al de zwakheid van een door weelde verwend lichaam en een door het moderne levensmilieu overprikkelde verbeelding. Die jongen heeft niet alleen in Poësis reeds Fromentin's Dominique gelezen (blz. 19), maar ook Proust en Gide zijn voor hem geen onbekenden meer (blz. 19; 181; 254 enz.); en de tijd is reeds lang voorbij waar hij droomde eens een romanschrijver te worden in den aard van Pierre Benoît (blz. 50). Zijn passie voor de muziek is niet minder groot en vertoont een bedenkelijke voorkeur voor het troebele impressionisme van Debussy en Ravel (blz. 17; 20; 54; zelfs 360 nog). En toch verovert hij als vanzelfsprekend een reinheid die slechts weinig strijd kent en schijnt de periodieke terugkeer tot dit troebele klimaat zijn gevoelsleven nooit grondig te ontredderen. Van leiding onder elken vorm heeft hij een haast onoverkomelijken afkeer en toch zal hij op elk keerpunt van zijn leven, als bij toeval, dank zij zijn innerlijke oprechtheid den beslissenden en immer gunstigen invloed ondergaan van ouders of opvoeders, terwijl zijn kameraden, die niet altijd zoo voorbeeldig zijn, slechts weinig invloed ten kwade op hem schijnen uit te oefenen, en zijn zelfstandigheid en moreele kracht als bij toeval in de mate zelf groeien waarin zijn makkers in de banaliteit of in de modder verzinken. Wanneer het er voor hem op aankomt aan zijn jeugdliefde te verzaken, dan worden de gebruikelijke motieven met een eenvoudig gebaar door zijn leeraar zelf terzijde geschoven: voor hem gelden andere normen. Aan den gewonen steun van een jeugdbeweging kan hij ongestraft verzaken, om het eenzaam avontuur van vroegtijdige, zware verantwoordelijkheid in socialen dienst op zich te nemen. Als jongen van zeventien, achttien jaar, kan hij, zonder schadelijke gevolgen, zich onvoorbereid en ongewapend in een milieu van werkjongens werpen. De sport zal hem alleen sterken en versoberen; hij ondergaat slechts de ascese ervan, niet den nivelleerenden invloed die zij op zoovele anderen uitoefent. De ontgoochelingen van zijn eerste sociale bevindingen en proefnemingen knakken hem niet, kunnen zelfs geen oogenblik van diepere crisis of werkelijke aarzeling bij hem teweegbrengen. Men merke wel op: geen oogenblik wordt zijn ontwikkeling ook maar in het minst irreëel of zelfs onwaarschijnlijk. Heel de psychologie is tot in het laatste détail verantwoord, en soms - als in de heele verhouding tot Renée - met een | |
[pagina 31]
| |
waar meesterschap genuanceerd. Maar de karaktergroei, de omstandigheden en uiterlijke gebeurtenissen, de ontwikkelingsfactoren en de crisismomenten zijn zoo gekozen, dat hun toevallige samenloop voor een groot deel de bijna mirakuleuze gaafheid van een zoo gewaagden groei moet helpen verantwoorden. Dit alles moet elk aandachtig lezer opvallen. En toch voelt hij tegelijk dat, in laatste instantie, de auteur zelf zijn eigen vraag ontkennend zou beantwoorden, dat hij het uitzonderlijke in Thierry niet anders opvat dan als het uitzonderlijke van een ideaal, dat niet zoozeer buiten als wel boven het normale ligt, waarheen dus het gewone zich moet oriënteeren, van waaruit het zijn inspiratie en zijn richting ontvangt. Thierry vertegenwoordigt den normalen levensgroei van den rijpenden jongen, alleen in het meer dan levensgroote. Dat lijkt ons wel de onuitgesproken, wellicht zelfs onbewuste thesis van den schrijver te zijn. In de nevenfiguren die Thierry omringen laat hij weliswaar de mogelijkheid en schoonheid van andere groeiwegen vermoeden, als in de heerlijk bescheidene, met klaarblijkelijke voorliefde geteekende gestalte van Daniel Sarkissian, de gave jongen bij Gods genade; of in de moeizamer aan eigen zwakheid en verweekelijkt milieu zich ontworstelenden Beaudouin; of nog in Roger Mat of in zijn leider van Sizaine. Ook de fouten die Thierry bedreigen, maar waaraan hij ontsnapt, worden in den val van nevenfiguren veraanschouwelijkt: de trots der onafhankelijkheid in de verwording van Ghiseland's idealisme; de verzinnelijking van de liefde in zooveel van zijn kameraden. Daardoor wordt de paedagogie van Thierry's geval reeds heel wat genuanceerd; nog meer wordt ze dit door haar confrontatie met de ervaringen van zijn vader, met de meer theoretische uitspraken van zijn leeraar, de richtlijnen van Pierre de Falise en van zijn medeleiders op Sizaine en op het vliegveld van L'Entôle. Ook na al deze beperkingen echter, en zelfs als men bij toepassing van het model een duidelijk onderscheid zou maken tusschen groote-stadsjongens en anderen, dan blijft nog de vraag gewettigd: of een zoo uitzonderlijke groei als norm mag gesteld worden voor de opleiding van de moderne élites. Beantwoordt men deze vraag bevestigend, dan verklaart men zich akkoord met op zijn minst drie grondideeën, die ons in hoofdzaak de thesis van dezen roman lijken uit te maken. Zeer ruw zou men ze als volgt kunnen schetsen: 1. De opvoeding van den jongen man moet zijn groeiende persoonlijkheid eerbiedigen; moet hem niet met geweld of uiterlijke dwang willen richten, maar hem uit eigen aandrang het leven laten ontdekken, en slechts door suggesties en wenken, door inzicht te wekken vooral in eigen groei, op zeldzame, beslissende momenten ingrijpen. 2. De opvoeding van de hoogere burgerij, van de zoogenaamde leidende standen, moet op veel grooter formaat berekend worden; zij moet den rijpenden jongen, niet door ijdel getheoretiseer, maar metterdaad voor zijn sociale verantwoordelijkheid stellen; zij moet hem dus niet zoozeer vrijwaren als wapenen; hem durven prijsgeven aan het gevaar en de eenzaamheid van het leiderschap. 3. De opvoeding moet tenslotte aan alle weekelijke sentimentaliteit verzaken en op het leven voorbereiden als op een strijd, waarin men slechts door harde ascese, door een voortdurend overstijgen van zichzelf in dienst van de anderen, door een rusteloos verder bouwen aan zichzelf, tot de volle ontplooiing van zijn menschelijke gaven en de volwassenheid van een rijke persoonlijkheid kan groeien. Zooals wij ze hier uitgedrukt hebben kunnen deze drie paedagogische grondstellingen door ieder katholiek opvoeder beaamd worden, en moeten we zelfs wenschen dat ze ten grondslag zouden liggen aan de verbetering en aanpassing van de opvoeding der huidige élites. Uit zijn vorige werken weten we dat ze tot de geliefkoosde ideeën van den schrijver behooren, en het zal dan ook niemand verwonderen dat hij er in dit verhaal den nadruk op gelegd heeft. Juist daardoor echter heeft hij ons inziens deze aspecten zoozeer beklemtoond, dat ze voor oningewijden een zeker gevaar voor misvatting en voor de jeugd een meer uitgesproken gevaar van misvorming mee brengen. Dit zouden we kort willen verklaren, | |
[pagina 32]
| |
ons bij voorbaat verontschuldigend voor wat de beperkte plaatsruimte als tekort aan nuanceering in een zoo delicaat onderwerp zal meebrengen.
***
Opvoeding moet den jongen tot ware vrijheid leiden. Daartoe is een zekere dwang en dressuur onvermijdelijk. Vrijheid staat niet aan het begin, maar aan het einde van de opvoeding. Naar gelang echter het persoonlijk inzicht en de innerlijke zelfbeheersching groeien, moet ook de uiterlijke dwang afnemen, om plaats te maken voor een meer geestelijk beïnvloeden eerst, daarna voor het volledig eerbiedigen van de zelfstandigheid bij den eenmaal volwassene. Het evenwicht tusschen het ontwikkelingsmoment waarop de jongen zich bevindt en het ingrijpen van ouderlijk of ander gezag is juist een der meest delicate punten van elke paedagogie. Wil men den pubescent te lang kind houden, dan ontstaat in zijn naar mannelijkheid, en dus naar zelfstandigheid hunkerende psyche een toestand van geprikkeldheid en latente opstandigheid die niet alleen tot pijnlijke conflicten of bruuske uitbarstingen kan leiden, maar nog gemakkelijker aanleiding wordt tot diepe psychische misvormingen en geheim woekerend ressentiment. Goedmeenende ouders, die den moed van de strengheid bewaard hebben, vervallen wel eens in dit euvel, vooral als zij, door gebrek aan cultuur, het noodige inzicht in de psyche van hun rijpenden jongen missen. De door Dieu parlera ce soir voorgestane oplossing staat klaarblijkelijk in reactie tegenover zulk blind en onbegrijpend 'kort houden'. Overdrijft het wellicht niet in de andere richting? Want het kan ook gebeuren dat men te vlug en te volledig den jongen aan eigen oordeel overlaat en hem daardoor geheel ontreddert of hem aan ongunstige, vaak verderfelijke invloeden prijsgeeft, of hem in zijn onzelfstandigheid slaaf maakt van het toevallig milieu waarin hij zich bevindt. De meeste moderne ouders neigen maar al te zeer in die richting, niet zoozeer uit principe als wel omdat zij den moed missen hun eigen hart geweld aan te doen of hun genietingen te offeren aan het welzijn van hun kind. Ook wel omdat zij hun kind het normale opvoedingsmilieu van een kroostrijk gezin niet meer gunnen. Men treft dan ook vaak bij hen, naast een ontstellend gebrek aan verantwoordelijkheidszin op essentieele punten, een bijna belachelijke strengheid aan op punten van secundair belang, maar die hen in eigen gemakzucht of ijdelheid treffen. In die richting zal Thierry's dagboek hen zeker niet aanmoedigen. Wel integendeel: telkens weer wordt de weldoende invloed genoteerd, die van een strenge opvoeding en een traditie van moreele strakheid over hem is uitgegaan. Wordt hier echter niet bij een jongen van zeventien, achttien jaar een zelfstandigheid verondersteld, die de meeste jongens van dien ouderdom niet alleen in feite niet bereikt hebben, maar ook normaal niet bereiken kunnen? De vrijheid van beslissing die Thierry's ouders hem laten in zake zijn verhouding tot Renée, zijn intrede in het Achilleion, zijn kamp op het 'Domaine' samen met werkjongens, zijn activiteit in de École des Cadres enz., wordt zeker telkens door de feiten gerechtvaardigd. Maar is ze van het standpunt uit van de ouders, die niet alles kunnen weten wat wij door het dagboek vernemen, te verantwoorden? Wie bijvoorbeeld de ontreddering en de hulpeloosheid van veel jonge universitairen meemaakte bij de verplichte tewerkstelling ten tijde van de bezetting, zal het eerder betwijfelen. Gevolg van de deficiente opvoeding bij een jeugd, die veel te lang kind gehouden werd, zal men zeggen. Wellicht. Maar gedeeltelijk ook normale onvolgroeidheid van het persoonlijk oordeel en de mannelijke beslistheid op die ouderdom. Hetzelfde geldt voor de houding van Thierry's leeraar. Wie eenige ervaring van geestelijke leiding heeft zal het zeker niet eens zijn met de overdreven onzelfstandigheid van sommige jongens. Ook geestelijke leiding moet als doel hebben zich zoo gauw mogelijk nutteloos te maken, niet een ziel bestendig aan den leiband te houden. Maar ieder zieleleider weet dat de algemeenheid van de jongens maar al te zeer de schuwheid en den afkeer van Thierry voor iedere vorm | |
[pagina 33]
| |
van beïnvloeding deelt en zal zich dan ook wel wachten - al is in Thierry's geval de bemerking zeer raak - aan alle jongens zonder onderscheid te zeggen: rien n'est détestable comme cette habitude que vous avez tous à votre âge, de solliciter un avis qu'aussi bien, avec quelque réflexion, vous pourriez trouver vous-mêmes (blz. 389). De spanning tusschen zelfstandigheidsdrang en feitelijke onvolgroeidheid is op die ouderdom bij de meeste jongens te sterk dan dat men straffeloos hun ijdelheid op dit punt zou mogen prikkelen. Naast kostbare aanduidingen voor bekwame opvoeders leveren dan ook de hier vooropgezette beginselen een zeker gevaar op voor minder bekwame leiders en vooral voor de jeugd zelf. Wat in het voorafgaande over de zelfstandigheid in het oordeelen gezegd werd, wordt door het tweede principe in het domein van de daad getransponeerd. Het lijdt geen twijfel dat de zoogenaamde leidende standen niet meer opgewassen zijn tegen de verantwoordelijkheden die de huidige conjunctuur hun oplegt en niet bestand tegen de gevaren waaraan zij thans het hoofd te bieden hebben. De oorlogsgebeurtenissen en de houding die de élites daartegenover aannamen hebben daarvan de ontstellende bevestiging geleverd. Even duidelijk is het dat deze situatie de opvoeders van die leidende standen voor het dringend probleem stelt van de herziening der vroegere paedagogische formules. De nooden van den tijd zoowel als zijn verwarring en verderf stellen nu eenmaal meer dan gewone eischen aan karaktervastheid en bekwaamheid; met een middelmatige, normale opleiding is men niet langer gewapend tegen een abnormale wereld. Een nieuw evenwicht moet dan ook gezocht worden tusschen de voorzichtigheid, die de jeugd voor voorbarige experimenten wil vrijwaren en haar tegen te zware lasten of gevaren wil beschutten, en de durf die haar kordaat te midden van de realiteit werpt, die het er op waagt om haar in dagelijksch gevecht met de concrete levensrealiteiten te stalen en tegen alle kleinzeerigheid te harden. Een louter braaf bewaren van den jongen in zijn collegetijd, door het wegnemen van al wat een gevaar voor hem zou kunnen beteekenen, een isoleeren van de jonge ziel in een artificieel klimaat van pensionaats-onschuld en kinderlijk spel zou in deze tijd bijna misdadig worden, omdat bij het verlaten van het college de jongen ongewapend, met de kleinzeerige kwetsbaarheid van een kind, den ruwen strijd van het moderne leven zou ingezonden worden. Tegen dit kleinen braaf houden, dat alleen op actueele resultaten bedacht is, en uit vrees voor onmiddellijke crisismomenten een schrikwekkend risico op zich neemt voor een verdere toekomst, reageert J.M. de Buck met recht in zijn boek. Zeer juist heeft hij ook ingezien dat de zin voor verantwoordelijkheid, het zich bewust worden van zijn leidersfunctie, niet door lange spreekbeurten of abstracte studiekringen, maar in de concrete uitoefening van dat leiderschap en in het opnemen van verantwoordelijkheid over anderen, de sterkste garantie aanwezig is, die voor de gevaren en risico's van een meer durvende opvoeding der élites het noodige tegenwicht kan bieden. Vooral wanneer die verantwoordelijkheidszin, zooals dat bij Thierry het geval is, uit een lange traditie en een zorgvuldige familiale opleiding groeit en bijna instinctief de roekeloosheid van een al te jongen levensdurf komt temperen. Toch kan men ook hier de vraag stellen of in de toepassing van zijn principe de auteur zijn doel niet eenigszins voorbijstreeft, en de jeugd geen verantwoordelijkheden wil toevertrouwen waartegen zij nog niet bestand is. Als hij den leeraar zijn gedachte als volgt laat vertolken: Messieurs..., vous devriez être assez vigoureux d'âme et de corps, pour qu'à votre âge, on puisse déjà vous risquer en des aventures où personne, à présent, n'oserait vous engager (blz. 215), is dan die irrealis enkel gevolg van een verkeerde opvoeding of een toevallige karakterzwakheid der jongens, of bewijst hij wellicht vanwege den redenaar een zekere overschatting van de krachten der jeugd? Lectuur bijvoorbeeld is voor den rijpenden jongen op de eerste plaats een poging tot contact met het 'werkelijke' leven, een verrijken van zijn innerlijke ervaring, een gelegenheid tot experimenteeren in verbeelding met de veelvuldige mogelijkheden die hij in zich vermoedt. Welnu, wat Thierry als lectuur aandurft, | |
[pagina 34]
| |
zou voor bijna elken jongen schadelijk, voor enkelen zelfs verderfelijk zijn. Ongetwijfeld lijkt het ook ons plus beau, plus héroïque aussi, de savoir regarder le mal en face et d'avoir l'âme si haute et si forte que je n'en subisse aucun trouble, aucun dommage. Maar die schoonheid ligt niet binnen de macht van de jeugd. Van geen enkele. Wat ouders en leeraar aan Thierry laten aanpakken, ja, wat zijn leeraar bijna van hem eischt, wat de 'École des Cadres sociaux' als gewoon programma en als werktechniek vooropstelt, zou bij heel wat jongens mislukken, erger nog dan bij Beaudouin, en tot catastrofen aanleiding kunnen geven. Het klinkt zeer mooi, als Thierry het 'spel' van verkennen in naam van de harde 'werkelijkheid' verwerpt: Ce que je reproche au scoutisme, c'est de mêler au réel trop d'imaginaire. C'est très bien lorsqu'on est à l'âge où, pour avaler le réel, il faut l'enrober dans de l'imaginaire. Mais à dix-huit, mais à vingt, mais à trente ans? Ce qu'il y a de tonique au contraire, de vraiment enrichissant, dans l'apprentissage qu'on fait de la vie, n'est-ce pas dans la dure confrontation, dans le choc brutal avec la réalité qu'on le trouve? Pas besoin qu'on me dore la pilule... (blz. 194). Maar vooreerst, spel staat niet tegenover de werkelijkheid; het is veeleer de eigen belevingsvorm ervan door de jeugd. En dan, tusschen achttien en dertig jaar ligt er een heele marge. Dreigt een te vroeg verlaten van het spel voor de harde werkelijkheid, een bruusk zoogenaamd breken met zijn jeugd, de nog al te tengere ziel niet te knakken? Moet er tusschen beiden geen overgang bestaan, die op achttien jaar nog niet geheel voltrokken kan zijn? En ligt wellicht het geheim van de voortrekkerij en haar paedagogische bruikbaarheid niet vooral daarin dat ze juist de romantiek schept van de harde werkelijkheid, de mystiek van den 'weg' - la route - dien men zich door het leven wil banen, en zoo harmonisch den moeilijken overgang bewerkt tusschen kinderlijk spel en mannelijke verantwoordelijkheid. Het wil ons zelfs voorkomen, dat Thierry onbewust die behoefte aan een overgang gevoeld heeft. Hij zou zich anders niet zoo laten begeesteren door de mystique du cran die in de groep van L'Aurore heerscht, en die tenslotte niets anders is dan een paraphrase van de mystiek der voortrekkerij: de mystiek van den eenzamen, strikt persoonlijken dienst, maar in het bewustzijn van tot een groep, een geest, een orde, een ridderschap te behooren. Misschien is datgene, waaraan de jeugd van dezen tijd het meest behoefte heeft, wel juist dit: het geduld van het wachten, van de langzame overgangen en het trage, gestadig rijpen. Meer dan eens zelfs zou men deze ondernemende en durfgrage jeugd den raad van H. Roland Holst willen herhalen:
Gooi niet uw kracht in gulpen van u los,
dat haar schuim niet verspatte en ga verloren,
't heil wordt nooit in luidruchtigheid geboren,
de gaafste vrucht hangt het langst aan den tros.
Moeten wij niet telkens weer constateeren hoe men reeds in de bestaande opvoeding, en wel voornamelijk in de jeugdbewegingen, door voorbarig zware verantwoordelijkheden op te jonge schouders te leggen, een valsche en eenzijdige voorstelling van het leiderschap, ja, zelfs een geheel valsche levensbeschouwing dreigt te scheppen in een gemoed dat nog geen voldoende resonanties van ervaring en inzicht bezit, om de opgelegde verantwoordelijkheid in haar volle draagwijdte te beseffen. Wie terugdenkt aan de experimenten van de Hitlerjugend, wie het Livre des vivants et des morts, dat zoo pijnlijk actueele document, gelezen heeft, of alleen maar de leiding van vele K.A. groepeeringen, en zelfs - o ironie - van scouting zelf, heeft hooren klagen over ontgoochelingen en verrassingen die zij met - vaak noodgedwongen - al té jonge leiders heeft opgeloopen, die zal wel eens de wenkbrauwen fronsen als hij de jongens van de École des Cadres als volgt hoort beschrijven: En les voyant, personne ne doute que ces garçons, qui sont encore à l'âge où l'on joue - et à quels jeux puérils - ont compris le sérieux de la vie (blz. 293). We komen tot hetzelfde besluit als voor het eerste principe: weer stimuleert | |
[pagina 35]
| |
dit dagboek de aandacht der opvoeders in de goede richting, maar weer dreigt de overschatting van de krachten der jeugd, zooals die uit de toepassing blijkt, veel jonge lezers te verleiden tot onverantwoorde experimenten en tot naïeve zelfoverschatting. Analoge randbemerkingen kunnen we maken bij het derde principe dat aan Dieu parlera tot grondslag ligt. Een weekelijk humanitarisme en een sentimenteele verafgoding van het kind, van het eenige kind vooral, hebben de rol der ascese en der hardheid in de opvoeding te lang laten miskennen. Zelfs in onze katholieke opvoeding heeft de te eenzijdige nadruk, op de zoogenaamd negatieve deugden gelegd, deze vaak buiten de spanning van de hun polair tegengestelde positieve deugden gerukt, en ze daardoor tot caricaturen laten ontaarden. Op dit oogenblik bestaat er gevaar dat een onverstandige reactie tegen de eenzijdig mannelijke cultuur van het nazisme ons terug zou voeren naar weekelijkheid en decadentie. De herwaarding van de ascese en van het begrip 'dienst' behoort integendeel tot de gezonde verworvenheden, die wij van het nationaal-socialisme mogen en moeten bewaren. Alleen moeten zij geheel van hun Nietzscheaanschen individueelen of collectieven trots gezuiverd, en binnen de spanning van christelijke deemoed en caritas opgenomen worden. Ascese, hardheid, dienstbereidheid zijn tenslotte middelen: zij kunnen egocentrisch gericht worden, of theocentrisch. Zij kunnen gebaren van zelvelooze overgave aan iets hoogers zijn, of weg naar zelfvergoding en Herrentum. Nu is het geenszins onze bedoeling te beweren dat in dit dagboek de hardheid en dienst louter egocentrisch zouden gericht staan. Te vaak en te uitdrukkelijk hooren we Thierry zelf verklaren dat hij heel zijn inspanning als het antwoord beschouwt op een voortdurend aanwezig, geleidelijk zuiverder beluisterd spreken van God. In zijn wezen is deze groei dus overgave. Evenmin kunnen we het den schrijver euvel duiden, dat hij het spreken van God niet duidelijk afgescheiden van elke aardsche bekommernis heeft laten klinken. Wie met het zieleleven van de jeugd in intieme aanraking gekomen is, moet er vaak verbaasd voor gestaan hebben hoe natuurlijke groei en genade-opbloei, zelfbevestiging en overgave in de psychologische beleving van den jongen onontwarbaar verstrengeld zijn. Slechts op zeldzame momenten kan men beide zuiver van elkaar scheiden, of een van beiden uit zijn context isoleeren. De harmonie van natuur en genade kent juist op die ouderdom een wondere en beweeglijke eenheid en onafscheidbaarheid. Wie te sterk den klemtoon op één van beiden wil leggen, breekt de harmonie en verwringt of verkrampt den heelen groei. Evenzeer als door een vervlakkend naturalisme wordt de jongen op die ouderdom bedreigd door een ongezond religieus fanatisme, dat vaak als compensatie en vermomming moet dienen voor natuurlijke tekorten. In dit dagboek voelt men den aangeboren afkeer van den schrijver voor de levenshouding van hen, die naar het woord van Péguy: croient être de la grâce, parce qu'ils n'ont pas la force d'être de la nature. Tegen een ziekelijk en verkrampt 'supernaturalisme' staat zijn boek in gezonde reactie. Toch kan men zich afvragen weer, of die reactie niet te ver gaat en het accent in ascese en dienst van de menschen niet te zeer gelegd wordt op eigen groei en zelfheerlijkheid, ten nadeele van de zelvelooze, zich in God en langs Hem in den naaste verliezende caritas. Is het in dit verband niet teekenend, dat, ook op het einde van zijn 'itinéraire', Thierry nog niet gekomen is tot de ontdekking van Christus als persoon, als menschelijke nabijheid van God in het leven, terwijl toch alleen uit deze persoonlijke liefde tot Christus de goddelijke nabijheid van elken mensch tot ons ontstaan kan, welke wij christelijke naastenliefde noemen. En is dat wellicht de reden niet, waarom we op geen enkel oogenblik, zelfs het meest uitzonderlijk aangrijpende niet, bij Thierry een van die religieuze 'ontdekkingen' aantreffen, waarbij de edelmoedigheid van een jongen man zich ineens als buiten zichzelf gestooten voelt, zoodat hij met al zijn weelde en armoede verzwindt in de geheel zelfvergetene, van zichzelf restloos bevrijde omarming van den grooten Vriend, en, door Hem, van den Vader. Als Thierry zijn bevindingen over het kamp van L'Entôle in één woord wil | |
[pagina 36]
| |
samenvatten, dan luidt dit: l'oubli. En inderdaad, alles is hij daar vergeten, behalve zichzelf. Van eigen persoonlijkheid ervaart hij integendeel, meer beklemmend en begeesterend dan ooit, de naakte en zerpe heerlijkheid. In het licht van die eindelijke uitkomst begrijpen we duidelijker, wat ons bij lezing reeds was opgevallen: hoe door heel die ontwikkeling nog een lijn loopt van menschelijken, bijna heidenschen trots. Als we dan lezen, hoe, na een eerste contact van Thierry met zijn leeraar, deze het gesprek als het ware wil voortzetten door hem een boek ter lezing te geven, dan vinden we het veelbeteekenend, dat dit boek juist Montherlant's Relève du matin is (blz. 115). Na lezing noteert Thierry: lecture providentielle. Zal trouwens diezelfde leeraar als afscheid op het einde van het jaar zijn studenten iets anders toewenschen dan dit ééne: que la vie vous soit de quelque dureté et que vous en sortiez vainqueurs (blz. 519). Uitdrukkingen als surélèvement au-dessus de moi-même (blz. 29), une existence surtendue (blz. 51), komen van den eersten aanvang af bijna voortdurend onder zijn pen. Van de Cadres bekent hij zelf dat l'ambiance a je ne sais quoi de crispé (blz. 261). De leuze van Pierre de Falise die hem begeestert, luidt: Non pas être, mais devenir (blz. 264). Op sommige oogenblikken vraagt hij zich af of datgene waarnaar hij hunkert niet zou zijn: une initiation progressive à une certaine brutalité (blz. 110). Duidelijker luidt het verder: je prétends à un héroïsme constant, à un élan tellement total de tout ce que je suis vers ma tâche d'homme, que j'ai presque hâte de mourir afin de savoir si j'ai été capable de l'accomplir (blz. 427). En op het hoogtepunt van het boek, als Thierry tot de ontdekking komt van 'la mystique du cran,' volgt deze definitie, die elke vitalist met vreugde zou onderteekenen: Le cran, c'est le courage individuel, c'est l'exaltation que l'on ressent dans la solitude parfaite, face à un devoir désespéré. Qui a du cran, n'attend plus rien, il fonce (blz. 487). Naast deze uitdrukkingen staan er weliswaar andere, waardoor ze genuanceerd en soms verbeterd worden. Het zou derhalve onrechtvaardig zijn ze buiten hun context als de volmaakte weergave van 's schrijvers gedachte te beschouwen. Maar ze laten ons toch beter de woorden begrijpen, die de leeraar als achteloos vallen laat bij zijn eerste ontmoeting met Thierry: Tête dure!... Et beaucoup d'orgueil, non? (blz. 16). En al zal later (blz. 272) zijn leeraar hem op dat punt geruststellen, wij voelen genoeg dat het vraagteeken, waarop het eerste gedeelte van het 'Itinéraire' eindigt, ook bij het slot van het boek nog niet geheel is opgelost: cet effort, oui, mais pas cet orgueil dévorant qui me semble contre-nature et qui heurte ce qui, en moi, a été façonné par ma formation chrétienne. L'évangile est dur. Mais l'est-il de cette manière? (blz. 41-42).
***
Het valt niet gemakkelijk, al het boven gezegde in een bondige beoordeeling samen te vatten. Een meesterlijk boek is Dieu parlera ce soir ongetwijfeld, als men de nuances van het verhaal in al hun complexiteit weet te vatten en de lichte overdrijvingen ervan te temperen. Voor de jeugd zelf is het wellicht te grootsch en te meeslepend, ligt het te zeer in de lijn van haar edelste, maar nog ongebreidelde hartstochten, dan dat het haar zonder raad of onderscheid in handen zou gegeven worden. Een kostbare gave is het daarentegen, voor wie met een gerijpt maar onbevangen hart zijn boodschap wil beluisteren. En wellicht hebben we het volledigst ons oordeel uitgeproken, als we op dit dagboek de woorden toepassen, waarin Thierry zelf zijn belevenissen samenvat: Dieu parle tout le temps... mais il faut sans doute beaucoup de choses pour qu'on l'entende. |
|