Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Economische kroniek
| |
[pagina 204]
| |
lieten verrichten, dat nationale arbeidskrachten niet bereid waren bepaalde werkzaamheden op zich te nemen en er voor onze nijveraars geen andere uitkomst overbleef dan zich tot vreemde werknemers te richten.
Om ons te helpen uit het verleden het heden te begrijpen, hebben twee Leuvensche hoogleeraren ons uitmuntende werken aan de hand gedaan. Over het onmiddellijk verleden worden wij ingelicht door Prof. Fernand BAUDHUIN in Histoire économique de la Belgique 1914-1939Ga naar voetnoot1 en in L'économie beige sous l'occupation 1940-1944Ga naar voetnoot2 ; over onze economische ontwikkeling tot aan den eersten wereldoorlog door Prof. J.A. VAN HOUTTE in zijn Schets van een economische geschiedenis van BelgiëGa naar voetnoot3. Deze werken dragen den stempel van de eigen persoonlijkheid, wij durven zelfs zeggen van de professorale persoonlijkheid der schrijvers. Deze persoonlijkheden steken vrij scherp tegen elkaar af, en beider eigen hoedanigheden maakten elk hunner bizonder geschikt om het deel der geschiedenis te behandelen dat ze ons voorhouden. Prof. VAN HOUTTE schrijft in zijn Voorwoord: 'Onze uiteenzetting loopt niet verder dan het uitbreken van den Eersten Wereldoorlog... Het ontbrak den historicus aan het noodige perspectief en meer nog aan het noodige materiaal om zijn verhaal tot op den dag heden voor te zetten'. Prof. BAUDHUIN integendeel waagt het einde 1944 - de Préface van zijn tweede werk is van 11 November 1944 gedagteekend - een geschiedkundig overzicht te schrijven dat eindigt met 'les derniers jours' van de bezetting, in September 1.1. Deze tegenstelling kenmerkt die der persoonlijkheden. En ook een andere: de Literatuur van Prof. VAN HOUTTE, die tevens een opgave zijner bronnen is, bevat 358 verwijzingen; Prof. BAUDHUIN geeft ons geen verwijzing naar bronnen. Prof. VAN HOUTTE is dan ook een geschiedkundige in den vollen zin van het woord. Hij biedt ons hier wel is waar geen studie, gebouwd op een persoonlijk onderzoek van nog onuitgebate bronnen - zulke studie kan immers onmogelijk over een millenarium gaan - maar toch een oorspronkelijk overzicht, dat de economische geschiedenis van het land én synthetiseert én van het overige geschiedkundig gebeuren onderscheidt. Zoo 'n werk werd nog niet geleverd en daarom is zijn 'Schets' dan ook werkelijk nieuw. Hij noemt zijn studie zeer bescheiden een 'schets'. Het weze zoo, maar dan toch een zeer breede schets. Over het 'Oud Regime' (± 1000- ±1800) wordt ons enkel het essentieele meegedeeld, vooral hetgeen noodig is om de volgende periode, die van 'de economische omwenteling' (van 1800 tot 1914) beter te doen begrijpen. Van deze laatste periode wordt een omstandige beschrijving gegeven. Kunnen wij, in dit werk, de verklaring vinden der 'paradoxen' waar wij in het kort op wezen? Ja, in de maat waarin het economische zelf er een verklaring van geeft; misschien minder volledig waar politieke invloeden in aanmerking komen. Is dit een tekort? Wij durven het niet beweren. Die politieke invloeden worden niet voorbijgezien, alleen worden ze slechts even aangestipt. Een volledige uitleg zou meer hebben gevergd, maar zou zeker aan de eenheid en aan de overzichtelijkheid van het werk geschaad hebben. Daarom mocht de Schrijver tegen een verwijt van onvolledigheid terecht opwerpen: ik wees voldoende op de aanknoopingspunten met het politieke leven, anderen hebben die politieke geschiedenis geschreven, leest ze. Zijn werk is duidelijk, methodisch. Het veronderstelt bij den lezer geen specialisatie in de economische of in de financieele wetenschappen, maar wel ernst en wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Het is geen leesboek in een zin dien velen aan dat woord hechten; geen boek dat men, na een zwaren dag, | |
[pagina 205]
| |
tot verpoozing ter hand neemt. Wij meenen zelfs dat wat meer zorg aan den vorm besteed en iets meer aantrekkelijks in de voorstelling het werk vollediger aan zijn doel hadden doen beantwoorden. Prof. BAUDHUIN is eer een kroniekschrijver dan een historicus. Een kroniekschrijver die zelf het economisch gebeuren meemaakte dat hij verhaalt; meer nog, iemand die er wel eens een beslissenden invloed op uitoefende. Hij putte dan ook veel meer uit eigen ondervinding en herinneringen dan uit geschreven bronnen, andere dan statistische. Zijne talrijke persoonlijke relaties hielpen hem aan menige inlichting. Dit alles verklaart waarom hij zich waagde op een gebied dat Prof. VAN HOUTTE liever niet betrad. En ook waarom zijne twee werken zich geheel anders voordoen dan dat van zijn collega. Ook het werk van Prof. BAUDHUIN is rijk aan interessante bizonderheden. Het eerste deel van zijn Histoire économique de la Belgique 1914-1939 geeft ons een leerrijke synthese van die periode, van de gunstige uitslagen toen bekomen, maar ook van de tegenslagen, met de vergissingen en de misstappen die er aanleiding toe gaven. De politieke misstappen zijn hier evenmin verzwegen als de economische. Het tweede deel behandelt afzonderlijk de voornaamste factoren die hun invloed lieten gelden op het in het eerste deel beschrevene. Ook de menschelijke factoren: de groote persoonlijkheden uit de economische wereld, de 'capitaines d'industrie et financiers'. Althans zij die reeds hun taak volbrachten: de nog levenden worden niet vermeld. Hier, evenals in het werk van Prof. VAN HOUTTE, zien wij hoeveel rijk begaafde en doortastende persoonlijkheden soms vermogen; vermelden wij enkel Lieven Gevaert en Ernest Solvay die, klein begonnen, elk een nijverheidstak tot onverwachten bloei brachten. Deze Histoire économique is zakelijk. Zij streeft geheel oprecht naar objectiviteit. Maar voor iemand die rechtstreeks betrokken werd in de geschiedenis zelf die hij schrijft is het evenwel haast onmogelijk heelemaal onpartijdig te wezen: zijn aandacht zal onvermijdelijk nu eens vooral door de schaduwzijde, dan weer door de lichtzijde getrokken worden. Ook is wie over het onmiddellijk verleden schrijft zelden zoo volledig ingelicht dat niemand op leemten kan wijzen. Detail-tekorten, ja zelfs -misvattingen zijn haast niet te mijden. Maar toch wie was zóó op de hoogte van het economische leven in de beschreven periode als Prof. BAUDHUIN? Voegen wij hier nog aan toe, dat zijn werk met zwier geschreven is en ons op vele plaatsen werkelijk weet te boeien. Hoe nu geoordeeld over de beschrijving van de mobilisatie- en oorlogsperiode, het onderwerp van L'économie belge sous l'occupation? Het was een waagstuk zoo spoedig die beschrijving aan te vatten. Een waagstuk omdat, vóór September, het handschrift niet in aller handen mocht vallen. Een waagstuk ook omdat nog niet over de noodige documentatie kan beschikt worden en omdat een objectief oordeel, dat met alle factoren rekening houdt, schier geheel onmogelijk blijft. De beschrijving is voorzeker ten volle lezenswaard en Prof. BAUDHUIN weet ongetwijfeld over dit tijdperk heel wat meer dan vele anderen. Men heeft hem nochtans verweten omtrent een en ander onkundig te zijn gebleven; men heeft hem ook laten opmerken dat zijn oordeel over feiten en personen gewoonlijk wel geschakeerd is, maar toch niet altijd. Enkele uitlatingen zijn inderdaad onstuimig, enkele oordeelen hebben, door hun scherpte, velen verwonderd.
Ook voor de toekomst zijn de lessen der geschiedenis leerrijk. Ze wekken onzen moed op bij het vaststellen dat meermalen, na een soms lange periode van neerdrukking, het economisch leven in ons land opnieuw tot hoogen bloei kwam; ze leggen de zwakke plekken in onze economische uitrusting bloot; ze strekken tevens tot opwekking en tot waarschuwing. Ook daarom moeten wij beide Schrijvers dankbaar zijn om de werken die zij ons aanbieden en ze dan ook lezen met al het interesse dat ze ruimschoots verdienen. |
|