Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Moraal-kroniek
| |
1. Woekerprijzen zijn onrechtvaardigStrikt genomen beteekent 'woeker', een winst die men najaagt bij het leenen van een zaak, louter en alleen omdat men die zaak leent en op grond van geen enkelen anderen titel. In ruimere beteekenis noemt men 'woeker' elke winst bij het leenen of bij gelegenheid van het leenen gemaakt, met of zonder wettigen, rechtmatigen titel. Zoo woekert iemand indien hij geld uitleent aan een bepaalden interest, alleen op grond van het leenen. De leer der moralisten, vroeger vrijwel strenger dan nu, heeft zich in den loop der tijden aangepast aan de door den handel totaal omgevormde omstandigheden en beschouwt dergelijke winsten op zich niet meer als onrechtvaardig, om wille van de extrinsieke titels ter vergoeding, althans indien het procent zekere normen niet overschrijdt. In afgeleide beteekenis spreekt men van woekerprijzen, wanneer, in de handelsbetrekkingen, boven den hoogsten rechtmatigen prijs verkocht wordt of beneden den laagsten rechtmatigen prijs gekocht, zoodat verkooper of kooper, in dit contract, de strikte rechtvaardigheid schenden. | |
[pagina 193]
| |
Daar er in de huidige omstandigheden weinig of geen gevaar bestaat dat men beneden den laagsten rechtmatigen prijs zou koopen, beschouwen wij de woekerwinsten alleen bij den verkooper. Woekerprijzen zijn dus overdreven verkoopprijzen, d.w.z. bedragen die hooger gesteld worden dan den rechtmatigen koopprijs. Zij zijn uiteraard onrechtvaardig, althans voor dit overdreven gedeelte. De vraag komt natuurlijk hier op neer: Welke prijs duidt de grens aan tusschen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid? Onder het volk kan men heden vrij veel uitlatingen hooren als deze: 'Mag ik niet zooveel vragen als ik wil, als de koopers het maar willen betalen? Zij zijn niet verplicht te koopen.' - 'Ja, de prijs is veel te hoog, maar de koopers stellen hem soms zelf voor: Vraag maar, zooveel ge wilt, ik zal het u betalen.' Kan er nog van woekerprijzen sprake zijn in die omstandigheden, en welke is dan de rechtmatige prijs? De rechtmatige prijs berust op de essentieel betrekkelijke ruilwaarde der goederen, namelijk op de geschiktheid om, op deze bepaalde plaats en in dezen bepaalden tijd, met anderen verwisseld te worden, in betrekking tot den handel. De prijs is niets anders dan de waarde in geld uitgedrukt, en als deze uitdrukking met de echte waarde der goederen overeenstemt, dan heeft men den rechtmatigen prijs. Nu kan die waarde door economische wetten vastgesteld en geregeld worden: de bruikbaarheid, de schaarschheid, de koopkracht en ook de wil der menschen, zoowel van koopers als van verkoopers, spelen daarin hun rol. Door de algemeene opvatting en schatting wordt dan de prijs gevormd en op zich zelf is die prijs rechtmatig. Doch dit geldt alleen in die omstandigheden, waarin koopers en verkoopers vrij en rustig kunnen handelen. Nu echter beleven wij benarde toestanden, en de prijs kan niet vastgesteld worden door de algemeene opvatting en schatting. Welke is nu de rechtmatige prijs? Wanneer de gemeenschap niet meer vrij is, b.v. als er groot gebrek geleden wordt, dan moet de prijs aangepast en verbeterd worden. Daarin ligt een verplichting van sociale rechtvaardigheid: deze immers eischt dat ieder het noodzakelijke hebbe om normaal te leven en dat werkman en landbouwer van hun werk kunnen bestaan. Om die prijsverbetering in de abnormale omstandigheden aan te brengen, haalt de werking van den enkeling niets of niet veel uit en moet een wettelijke prijs vastgesteld worden, die dan in geweten zou verplichten, tenzij de onrechtvaardigheid of de onwetendheid van den wetgever klaar bewezen zijn, of tenzij ook de wet door niemand onderhouden wordt. Het is voorzeker geen gemakkelijke taak te bepalen wanneer deze drie omstandigheden verwezenlijkt worden. Onrechtvaardig immers is, in de hier behandelde vraag, de wetgever, wanneer hij den wettelijken prijs oplegt, zonder zelf met het wettig gezag bekleed te zijn of wanneer zijn wet niet door de wettige gezagdragers geratificeerd wordt. Ook is hij onrechtvaardig wanneer zijn wetsbepaling indruischt te gen de eischen van het algemeen welzijn der bevolking. Onrechtvaardig ook wanneer de wettige prijs lager staat dan den inkoopprijs en een deel der bevolking verplicht wordt aan het andere met verlies te verkoopen. Nog veel moeilijker is het de onwetendheid van den wetgever te bewijzen en zijn tekorten in zake kennis van godsdienstige, sociale en economische eischen van het land als onvoldoende te bestempelen. Het zou daarenboven vermetel zijn een subjectieven norm te willen gebruiken om een dergelijke basis van onrechtvaardigheid in zake wettelijken prijs te willen leggen. Indien echter de voorschriften der wet door de overgroote meerderheid der bevolking niet worden onderhouden, - en de belanghebbenden geven zich daar alras rekenschap van - dan kan dit een bewijs zijn dat zij wel degelijk indruischen tegen de rechtmatige eischen van het gemeenebest, dat door een passende reactie zijn rechten wil doen eerbiedigen. Meer nog: het niet-onderhouden van een wet kan ook een bewijs zijn voor de practische onmacht van | |
[pagina 194]
| |
het gezagvoerend element in de gemeenschap en, het geval van een op natuurlijken of positief-goddelijken grondslag berustende wet buiten bespreking gelaten, is een afzonderlijk genomen burger niet verplicht méér op zich te nemen dan het geheel. Zelfs dus als de wettelijke prijs is vastgesteld, kunnen er nog redenen bestaan, die het verhoogen van den koopprijs in geweten wettigen en rechtvaardigen. Die redenen moeten de echte waarde van de koopwaren fundeeren in de algemeene opvatting en schatting of ze moeten ten minste de toestemming laten berusten op een evenredige verhooging van den prijs, zoodat de verkooper, die niet wil verkoopen, aangezet wordt tot den verkoop. Evenzoo zou een prijsverlaging den kooper, die niet wil koopen, moeten aanzetten toch te koopen. Onder de redenen, die aldus een titel zijn ter wettige prijsverhooging, noemen wij onder meer: een verlies of een schade, die zich bij de verkoopschade voegt, een winst, die ophoudt, de gehechtheid van den kooper of van den verkooper aan de zaak: het risico, dat de verkooper oploopt. Laten wij er hier in het voorbijgaan reeds op wij zen, dat het bizonder nut of voordeel, hetwelk de kooper uit de zaak kan trekken, en nog minder de nood van den kooper, op zich zelf geen voldoende reden tot prijsverhooging scheppen. Gaat het nochtans over een louter voordeel of genoegen, dat de kooper eigenlijk zou kunnen missen, dan blijkt het niet onrechtvaardig te zijn, iets meer daarvoor te eischen. Zooals de zaken nu staan, zijn te hooge prijzen uiteraard onrechtvaardig. Toe valiig echter kunnen hoogere prijzen rechtmatig zijn; nochtans mogen ze een zekere moeilijk-te-bepalen grens niet overschrijden. En hier moet er beroep gedaan worden op den rechtvaardigheidszin van de verkoopers, die er niet moeten voor vreezen hun rechten aangetast te zien worden of met de voeten getreden. Zoo kunnen handelaars, die zich veel moeite moeten getroosten om waren aan te schaffen, die een groot risico loopen of die buitengewone reiskosten moeten betalen, op grond van al die titels en van nog andere misschien, een verhooging van den prijs eischen. In den gewonen gang van zaken zal niemand dit onrechtvaardig vinden, en terecht. We moeten nochtans al dadelijk toegeven dat het begrip 'te hooge prijzen' betrekkelijk is en dus nader bepaald moet worden. Laten wij eerst het troostend feit constateeren, hoe bij onze Vlaamsche boeren en handelaars, de grondslagen van het christelijk leven, de rechtvaardigheid namelijk en de naastenliefde, geen doode begrippen zijn. Zij weten maar al te goed, onze Vlaamsche menschen, dat zij voor hun waren meer zouden kunnen vragen dan den rechtmatigen prijs, maar ze doen het dikwijls niet en blijven het spreekwoord hunner vaderen indachtig: 'Den arme gegeven, is Gode geleend.' En dit andere: 'Gestolen goed, gedijt niet.' Het is in elk geval zeker - en de handelaars in voedingswaren, zoowel als de landbouwers moeten dit goed begrijpen - dat de nood van den kooper nooit den prijs mag doen verhoogen en dat het gebrek aan voedingswaren nooit mag uitgebuit worden om meer geld te eischen, ook niet van de rijken, die zoogezegd 'geld genoeg' bezitten. Daarenboven is een prijs nog niet rechtvaardig, als kooper en verkooper nopens dien prijs overeenkomen. Ook dàn is die prijs onrechtvaardig, als hij bepaalde perken overschrijdt. Al staat de kooper met groote sommen in de hand en wil hij zooveel betalen als de verkooper naar willekeur vraagt, dan kan het nog een gewetensplicht zijn het overdreven gedeelte van dien koopprijs te restitueeren, Indien men heeft aanvaard, omdat de objectieve norm in dit contract niet mag verkracht worden door den in dit geval slechts schijnbaar vrijen wil van den kooper. Als hoogsten rechtmatigen prijs, boven denwelken de woekerprijzen beginnen, zouden wij aangeven: den inkoopprijs, verhoogd met een gematigde winst en een gematigde vergoeding voor bijkomende titels als reiskosten, risico, inspanning, en zoo meer. Door gematigde winst moet verstaan worden zoowel het noodige voor het onderhoud van den verkooper en zijn familie, als een mogelijke uitbreiding van zijn bedrijf, samen met een bepaalden vooruitgang in zijn economischen stand. | |
[pagina 195]
| |
Er moet trouwens nog op gedrukt worden, dat in beroerde tijden als deze, de individueele en sociale naastenliefde haar eischen stelt, ja, meereischend is. De plicht van den bezitter van voedingswaren om anderen in den nood bij te staan, hangt zoowel af van de noodwendigheden van den evennaaste als van de bestaansmiddelen van den bezitter. In geval van uitersten nood, b.v. als iemand van honger zou sterven, is men in geweten verplicht hulp te bieden, hoewel niet met buitengewone middelen of met al te zware persoonlijke gevolgen. Dit is een strenge plicht, en niet enkel een raad. De christelijke naastenliefde kan zich natuurlijk hierbij niet beperken, zij wil méér. Het spreekt vanzelf dat een plicht van naastenliefde even zwaar op het geweten weegt als een plicht van strikte rechtvaardigheid; doch er ligt een edeler grootheid in het gebaar van iemand, die geeft uit naastenliefde, dan van hem, die louter op grond van rechtvaardigheid zijn evennaaste bijstaat. Indien een bezitter van voedingswaren te weinig inlevert voor de rantsoeneering, dan handelt hij tegen de sociale rechtvaardigheid. Indien hij daarenboven zijn waren aan een overdreven, al is het dan een overeengekomen prijs verkoopt, dan komt hij te kort aan den eisch van den rechtmatigen prijs, waaraan in elk koopcontract voldaan moet worden en handelt hij tegen de strikte rechtvaardigheid. Alwie er naar zou streven een noodzakelijk voedingsproduct te monopoliseeren of te stockeeren, met het oog op winstbejag, gaat rechtstreeks in tegen de naastenliefde en de sociale rechtvaardigheid en tevens tegen de strikte rechtvaardigheid, in de mate waarin hij daardoor het overdreven stijgen van den prijs der noodzakelijke producten heeft beinvloed en hijzelf aan te hoogen prijs heeft verkocht. Trouwens, de veel te hooge verwezenlijkte winsten kunnen in vele gevallen als maatstaf genomen worden van de te hoog opgevoerde prijzen. | |
2. RestitutieplichtAls algemeen princiep geldt: van restitutieplicht is er alleen sprake, wanneer aan de strikte rechtvaardigheid te kort werd gedaan, d.w.z. wanneer er te kort werd gedaan aan de rechtvaardigheid, die de rechtsbetrekkingen regelt tusschen twee enkelingen of als enkeling optredende gemeenschappen. Bij overtreding van de sociale rechtvaardigheid, welke de plichten van den enkeling tegenover de maatschappij regelt, of bij overtreding van de verdeelende rechtvaardigheid, welke de plichten van de gemeenschap vaststelt tegenover den enkeling, kan er strikt genomen van restitutie geen sprake zijn, tenzij wanneer, om een bijkomstige reden, de strikte rechtvaardigheid gekrenkt wordt. Restitutieplicht kan opgelegd worden om drie redenen: ofwel omdat men schade berokkend heeft, met of zonder eigen voordeel; ofwel omdat men, ter goede, twijfelachtige of kwade trouw, andermans zaak bezit; ofwel om die twee redenen samen. Indien het louter onrechtvaardig bezit den restitutieplicht oplegt, zal het volstaan de zaak of een dergelijke, met de natuurlijke en burgerlijke vruchten of voortbrengselen terug te schenken, daar in de twee andere gevallen tevens al de berokkende schade moet vergoed worden. Om in geval van schadeberokkening tot restitueeren verplicht te zijn, moeten drie voorwaarden samen in vervulling gaan. Vooreerst moet er, objectief gesproken, een onrechtvaardigheid begaan zijn, d.w.z. de andere moet een strikt recht kunnen laten gelden en moet er redelijkerwijze kunnen tegen opkomen, dat die schade hem berokkend werd. Vervolgens moet de onrechtvaardige handeling van nature uit en oorzakelijk onrechtvaardig zijn, d.w.z. zij moet de schadeberokkening rechtstreeks als gevolg hebben. Een onrechtvaardige, handeling, die louter een aanleiding zou zijn tot het berokkenen van schade, legt, wat deze laatste betreft, geen restitutieplicht op. Ten slotte moet de onrechtvaardige handeling zedelijk toerekenbaar zijn en het geweten bezwaren. Dus volstaat een rechterlijke schuld niet. Maar, Indien iemand, na de uitspraak van den rechter, verplicht wordt te restitueeren, ook op grond van een rechter- | |
[pagina 196]
| |
lijke schuld, dan is hij daartoe verplicht in geweten. Het welzijn der gemeenschap eischt dit. Indien één dezer drie voorwaarden ontbreekt, valt de plicht tot restitueeren uit strikte rechtvaardigheid weg, maar dan kan nog aangeraden worden toch restitutie te doen, op grond van andere motieven als billijkheid en naastenliefde, hoogachting en vredelievendheid. Zoo zou een handelaar, die woekerprijzen heeft gevraagd, en weet dat hij op onrechtvaardige wijze bezitter is geworden van geld, restitutie moeten doen en dat geld terug geven aan zijn klanten. Zou het echter onmogelijk zijn deze allemaal te bereiken, dan mag hij toch dat geld niet voor zich houden, omdat de natuurwet nooit datgene kan aannemen, wat uiteraard het bedrog in de hand zou werken. Immers, Indien die handelaar dit onrechtvaardig verworven geld mocht behouden, alleen omdat hij in de onmogelijkheid is het aan zijn klanten terug te geven, dan zou het volstaan dat iemand zichzelf in de physische of moreele onmogelijkheid zou stellen om restitutie te doen, en aldus in het bezit blijven van onrechtvaardig verworven goed. Dat dergelijke handelwijze niet strookt met de natuurwet, hoeft geen betoog. Daarom zal dan aangeraden worden, deze gelden onder een of anderen vorm terug te geven, b.v. door telkens wat meer te wegen en een goeden doorslag te geven, door minder te rekenen, enz. Kan de handelaar alle klanten niet bereiken, dan kan hij het geld besteden aan die werken, welke het zekerst aan de gemeenschap ten goede komen, zooals het Genootschap van Sint Vincentius a Paulo, Caritas, en dergelijke. Komt er nog bij dat die handelaar, door zijn woekerprijzen, rechtstreeks schade veroorzaakte en hierdoor ook een formeele zonde bedreef, dan zal hij in geweten verplicht zijn deze schade naar behooren te vergoeden. De plicht om restitutie te doen houdt nooit op het geweten te bezwaren, tenzij de oorzaak, die het uitstellen van het voldoen aan dien plicht wettigt, immer blijft voortbestaan. Zoolang iemand in een physische onmogelijkheid is om te restitueeren, wordt hij natuurlijk ontslagen: iemand moet b.v. 10.000 fr. terug geven en hij bezit geen cent meer. Ook een zedelijke onmogelijkheid stelt voorloopig van alle restitutie vrij, namelijk Indien uit de restitutie een evenredig zware schade zou voortvloeien, hetzij voor den schuldeischer, hetzij voor den schuldenaar of een derden persoon. Maar let wel: die physische of moreele onmogelijkheid neemt den plicht tot restitueeren niet eenvoudig weg. Alleen de vrij e en geldige kwijtschelding, door den schuldeischer formeel uitgedrukt of stilzwijgend toegestaan of redelijk verondersteld, ontslaat van dien plicht. En ook de Paus, evenals de Heilige PenitentiariaGa naar voetnoot1. en het Heilig OfficieGa naar voetnoot2., kunnen ontslaan van den restitutieplicht, als het goederen geldt, die - omdat men de eigenlijke rechthebbenden niet meer kan bereiken - aan de armen of aan goede werken gerestitueerd moeten worden. In princiep geldt: gestolen goed mag niet behouden worden, ook niet wanneer het door woekerprijzen verworven werd. Daarom moet men restitueeren aan den schuldeischer of aan zijn wettige erfgenamen, en als men onmogelijk kan weten aan wien gerestitueerd moet worden, dan zal men het bedrag besteden aan de armen of aan liefdadigheidswerken, die de gemeenschap het meest ten goede komen. Uit deze grondbeginselen blijkt dan in welke gevallen de personen, die hun waren aan woekerprijzen verkochten, tot restitutie verplicht zijn. Uiteraard is dit een zware verplichting. Alleen het bedrag kan deze lichter maken. |