Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oorlogseconomie van Congo
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noodzakelijkheid, werd met tegenzin aangenomen, doch stipt uitgevoerd uit solidariteit met de oorlogvoerende naties. Veel redelijker was de overeenkomst die op 21 Januari van het jaar 1941 te Londen gesloten werd. Deze overeenkomst vertoonde een financieel en een economisch aspect. Op financieel gebied zou Belgisch Congo na het voldoen aan de behoeften der kolonie en der Belgische regeering te Londen, aan de Bank van Engeland het excedent van haar deviezen afstaan. Zulke operatie gebeurde in feite nooit. Wèl verkocht de kolonie - en dit was een ander punt van de overeenkomst - aan diezelfde bank haar teveel aan goudmetaal, en dit tegen den prijs van 168 shilling per ons, den prijs die reeds in 1939 door Engeland, ook voor eigen land en kolonies vastgesteld was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het economisch aspectVoldeed het financieel gedeelte der overeenkomst steeds beide partijen, hetzelfde kan niet gezegd worden van het economisch gedeelte. Laten wij vooreerst wijzen op den algemeenen geest die er aan ten grondslag ligt: het is de wensch om hulp te bieden aan een vriend in nood. De prijzen die voor de producten vastgesteld worden, zijn vriendenprijzen, dus niet eens handels- en nog veel minder woekerprijzen. Engeland van zijn kant gaat de verbintenis aan: Belgisch Congo niet uit te buiten, en geen prijzen te betalen die lager zijn dan deze die voor de producten uit de eigen kolonies betaald worden. Tevens verzekert het de afname van alle producten in het contract vermeld. Daarenboven verbindt het zich - al werd hier geen akte van opgemaakt - Belgisch Congo te voorzien van de uitrusting, die het voor een volledig uitbaten van zijn rijkdommen noodig had. Dit natuurlijk in zoover de oorlogsvoering deze importatie toeliet. Zoolang het Vereenigd Koninkrijk onze eenige afnemer was, ontstonden geen moeilijkheden. Deze deden zich echter voor vanaf het oogenblik dat de Vereenigde Staten van Amerika in den oorlog betrokken werden. Men vond nl. dat het Vereenigd Koninkrijk iets te veel zijn feitelijk monopolie uitbaatte. Zoo werd b.v. een Ton palmolie 17 tot 21 Pond Sterling betaald, terwijl andere landen er 34 tot 43 Pond wilden voor geven. Hetzelfde gold voor koper: dit stond in de Vereenigde Staten aan 60 Pond de Ton, en werd aan Belgisch Congo slechts 40 Pond 10 shilling betaald. Door deze prijzen werd de schatkist beroofd van een uitvoerrecht van 812 fr. per Ton. Engeland zelf zag dit zeer goed in en daarom werd de verbintenis aangegaan het douanerecht, dat zoo verloren ging, bij te betalen. Al werd de kolonie in haar schatkist niet meer beroofd van dit uitvoerrecht, toch waren de private ondernemers nog steeds hun winst kwijt. Deze prijzen werden dan ook herzien tot bevrediging der beide partijen. Vanaf hun toetreden tot den oorlog verlangden de Vereenigde Staten deel te hebben aan de controle en de verdeeling van den handel. In de daartoe opgerichte 'Combined Boards' werd deze wensch tot werkelijkheid. Het valt echter te betreuren, dat Belgisch Congo zoo weinig in eigen belangen te zeggen kreeg; zelfs voor den handel van Congoleesche producten kon geen drieledig verdrag aangegaan worden: de mogendheden beslissen dus in beginsel over belangen van de kolonie, zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat deze een Recht van tusschenkomst of medezeggenschap kan doen gelden. In de praktijk leverde dit minder bezwaren op, omdat een ontwerp van drieledige overeenkomst, door Minister De Vleeschauwer in Amerika voorgesteld, steeds bona fide uitgevoerd werd. Zoo ontstond het 'internationaal oorlogsmilieu' van Congo. Ook in de kolonie zelf werd, door een reeks fiscale maatregelen en door een versterkte interventie van de regeering, een 'binnenlandsch oorlogsmilieu' geschapen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fiscale maatregelenOp de eerste plaats treffen we een reeks fiscale maatregelen aan, die alle tot doel hebben het taxeeren van de oorlogswinsten. Over belastingen wordt altijd geklaagd. Bestond er reden toe? Op deze vraag kan niet eenvormig geantwoord worden. Zooals wij dadelijk zullen aantoonen, werden sommige categorieën van producenten en winsten relatief zwaarder belast dan andere. Globaal genomen mogen de kolonialen o.i. toch niet te erg klagen. Pas op 15 Juni 1944 kwam een decreet alle door oorlog ontstane meerwaarden en winsten belasten. Deze wet weegt nochtans zwaarder dan op eerste gezicht zou blijken, omdat zij retroactief is tot 1 Januari 1943, en dus ook de winsten van het jaar 1942 treft. Deze wet van 1944 werd slechts langzaam voorbereid. Vooreerst werden de koloniale bedrijven vrijgesteld van de wet die op 10 Januari 1940 in België werd uitgevaardigd en die de uitzonderlijke oorlogswinsten trof met een belasting van 70%. Deze werd voor Belgisch Congo vervangen door een bijkomend uitvoerrecht. Door dezen maatregel werden natuurlijk alleen de uitvoerders getroffen. Alle oorlogswinsten in Belgisch Congo zelf gemaakt, of tot stand gebracht door den invoer, bleven onaangeroerd. Men begrijpt dat de bedienden bij het zien van de opstapeling dezer rijkdommen niet erg tevreden waren. Ook de geallieerden die in eigen land zulke groote beperkingen kenden waren eerder verwonderd. Het algemeen beginsel, dat aan deze wet ten gronde ligt, werd niet betwist. Wel echter het feit dat alleen bepaalde physische of moreele personen een deel van hun winsten moesten afstaan, terwijl andere, door stilzwijgen van de wet over hun geval, deze in alle gerustheid mochten behouden. Zij waren immers, hoewel aan den oorlog te danken, op een andere manier dan door tot uitvoer bestemde producten verkregen. Deze anomalieën werden vooreerst verholpen door een verordening van 24 Maart 1941 waardoor de maatschappijen met maatschappelijken zetel in België en hun hoofdbedrijvigheid in de kolonie, door een voorloopige voorafneming van 12% op de winsten, het hunne bijdragen. Dus ook als zij zich niet met uitvoer inlaten. Al beteekende de verordening van 1941 een vooruitgang, toch werd eerst voldoening bereikt door het decreet van 15 Juni 1944. Hierdoor worden niet alleen alle maatschappijen getroffen, maar ook alle belastingsplichtigen die winstgevende beroepen uitoefenen. Of deze handelingen betrekking hebben op uit- of invoer doet weinig ter zake: alle handelingen van industrieelen, commercieelen of landbouwkundigen aard vallen onder het decreet. Elk verschil tusschen particulieren en maat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappijen, tusschen groepeeringen van Belgisch, Congoleesch of vreemd recht wordt uitgeschakeld. Voor de vaststelling van de winsten worden de gemiddelde winsten van de jaren 1937, 1938 en 1939 - of 12% van het in 1939 op het bilan voorkomende werkelijk geinvesteerde kapitaal - als normaal beschouwd en dienen zij dus als basis van vergelijking. Voor de getallen van het basisjaar wordt een verhooging voorzien van 25% om de muntontwaarding van 1940 te compenseeren. Natuurlijk worden de bedragen die reeds betaald werden krachtens vroeger uitgevaardigde wetten afgerekend van de sommen die betaald moeten worden uit hoofde van dezen nieuwen maatregel. Beide wetten, deze waardoor bijkomende uitvoerrechten opgelegd en deze waardoor alle oorlogswinsten belast worden, blijven naast elkaar bestaan, nochtans zonder cumulatieve kracht. Als regel geldt dat de belasting die het zwaarst weegt, moet toegepast worden. Zoo wordt b.v. een uitvoerder, die volgens de wet der bijkomende uitvoerrechten 700 fr. moet betalen, en volgens de wet op de oorlogswinsten 1.000 fr., verplicht de 300 fr. bij te betalen. Doet zich het geval voor dat hij voor zijn uitvoer 1.300 fr. moet betalen, dan worden de 300 fr. boven de oorlogswinsten-belasting niet terugbetaald. Vooral de uitvoerders zijn tegen deze fiscale maatregelen het hevigst opgekomen, en het is vooral aan hen te danken dat men tot de regeling van 1944 kwam. Dat zij gekant waren tegen de bij komende uitvoerrechten valt licht te begrijpen omdat alleen hun winsten de oorlogsbelasting droegen. Ook na 1944 blijven zij bezwaren opperen tegen de vastgestelde maatregelen. De kolonie eischt immers 20 of 40% (naar gelang de producten) van het verschil in prijs tusschen 1939 en het oogenblik van den uitvoer. Daarenboven beweren zij dat de administratie niet voldoende rekening hield met de verhoogde vervangingswaarde der machines, de verzwaring der sociale lasten, en de algemeene onkosten. De sinds lang bestaande maatschappijen vinden het ook niet redelijk dat wel rekening wordt gehouden met de muntontwaarding van 1940 en niet met die van 1926 en 1935. Deze beinvloedden toch even goed de werkelijke waarde van het maatschappelijk kapitaal dat nominaal zich zelf gelijk bleef. Ten slotte wordt nog beweerd dat de verdeeling der lasten niet rechtvaardig is omdat de uitvoerders in alle geval het gewicht van de belasting dragen, - of zij winsten maken of met verlies werken - daar hun uitvoer steeds belast wordt, terwijl de andere maatschappijen slechts indien en voor zoo ver zij winsten maken, belasting betalen. Door het feit dat de wet van Juni 1944 van terugwerkende kracht is, worden ook de winsten van 1942 getroffen. Het is natuurlijk nooit aangenaam belasting te betalen op winsten die men als definitief verworven beschouwde. Onnoodig hier den nadruk op te leggen. Meer bezwarend nog dan in ons land het geval is, was voor de kolonisten de omstandigheid, dat zij winsten gemaakt hadden zonder iemand leed te hebben aangedaan, terwijl hier toch steeds de presumptie bestaat dat oorlogsrijkdom gegrondvest is op de eilende van medemenschen. Buiten deze wetten die rechtstreeks de winstgevende beroepen treffen, werden ook de belastingen op alle inkomens verhoogd. Als besluit kunnen wij dan zeggen, dat buiten de bij komende uitvoer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rechten de fiscale politiek van de kolonie zeer gematigd was en dat alles samen niet bizonder veel offers gevergd werden op dit gebied - natuurlijk steeds met de gedachte voor oogen dat Belgisch Congo zich in een oorlogseconomie bevond. Wij maakten uitzondering voor de nog steeds bestaande bij komende uitvoerrechten. Zij beteekenen werkelijk een groot offer. Dit geldt niet alleen voor de betrokken handelaars en uitvoerders, ook de kolonie in haar geheel schijnt onder dezen maatregel te lijden. En wel om de volgende reden. In het mijnbedrijf kunnen bij hooge uitvoerrechten alleen de rijke lagen geëxploiteerd worden, omdat zij alleen deze lasten kunnen dragen. De geringe winst gerealiseerd door de exploitatie van arme lagen wordt door de uitvoerrechten opgeslorpt. Zelfs is het zeer goed mogelijk, dat een hooger uitvoerrecht moet worden betaald dan wat door de exploitatie van arme lagen aan winst verwezenlijkt wordt. Bij hooge uitvoerrechten worden dus de armere lagen niet uitgebaat - terwijl ze in normale omstandigheden wel de exploitatie waard waren geweest - en dus worden de natuurlijke rijkdommen van de kolonie niet volledig geëxploiteerd. In dit geval is Congo werkelijk oorlogsslachtoffer. Anticipeeren wij een oogenblik op de bespreking van de voortbrengst om vast te stellen dat ook daar feiten voorkomen, die er op wijzen dat Congo oorlogsslachtoffer is. Door de oorlogsnoodwendigheden werden natuurlijk sommige producten niet in dezelfde mate als vroeger uitgebaat: b.v. goud en diamant. Maar dit is niet zoo erg omdat deze toch niet verloren gaan en later even goed kunnen ontgonnen worden. Voor de tewerkstelling van de arbeiders echter, die rechtstreeks door den oorlog bepaald wordt, stelt het probleem zich anders. De industrie slorpt veel meer arbeidskrachten op dan voor de toekomst van de zwarte bevolking - en dus van de kolonie zelf wenschelijk isGa naar voetnoot1.. Daarbij eischte de oorlogsvoering dat alle bronnen van rubberproductie zoo volledig mogelijk geëxploiteerd zouden worden, zelfs als deze voortbrengst zeer oneconomisch was. Dit is te begrijpen, want na het verlies van Nederlandsch Indië en de Philippijnen zaten de geallieerden met hun rubbervoorraden erg in het nauw en moest Belgisch Congo leveren wat het maar vinden kon. Zoo werd de pluk in het oerwoud op groote schaal ingericht. Deze manier van voortbrengen nu vraagt veel menschen voor een relatief geringe opbrengst. Dat de gevolgen hiervan voor de kolonie nadeelig zijn is maar al te duidelijk: de inlanders moesten immers hun eigen velden verlaten met het gevolg dat de cultuur van maïs, rijst, enz. en in het algemeen van alle niet-industrieele of niet-voor-uitvoer-bestemde producten onder den oorlog niet vooruitgegaan is. Op zichzelf is dat misschien niet zoo erg, maar de regeering had vóór 1940 groote inspanningen gedaan om van de Congoleesche bevolking een landbouwbevolking te maken. Hierin was zij tot zeer goede resultaten gekomen. Deze evolutie wordt door den oorlog geremd en het waren de blanken die de inboorlingen naar de mijnen of naar het oerwoud terugvoerden. De toekomst zal uitmaken in hoever deze verandering van politiek nadeelige gevolgen zal hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Structuurverandering der kolonieDe oorlog bracht mede dat de regeering een grooter aandeel kreeg in de economische leiding van de kolonie. Een strenge coördinatie van alle krachten was onontbeerlijk. Vandaar de stichting van verschillende gespecialiseerde organismen. Zoo vinden wij de 'Direction de la Production Minière de Guerre', 'La Régie des Minerais Stratégiques', 'Les Offices du Café', 'Commissions du Copal, de l'Huile de Palme, des Palmistes, des Fibres, du Caoutchouc', 'L'Office des Approvisionnements', 'La Section du Contrôle des Prix', 'La Section du Contrôle des Tissus de TraiteGa naar voetnoot1.'. Zij beschikken over publiekrechtelijke machten zooals de dienst voor koffieverkoop, die wij als voorbeeld van naderbij zullen beschouwen, duidelijk aantoont. Dit organisme werd in 1939 opgericht voor den verkoop in binnen- en buitenland. Een verordening van 1940 verleende nieuwe machten: was het volgens de bepalingen van 1939 verboden industrieele of commercieele activiteit te ontwikkelen, dan worden integendeel van nu af aan deze operaties speciaal en uitsluitend aan dit organisme voorbehouden. De voortbrengers zijn gehouden tot het leveren van hun product en. Door deskundigen wordt aan hun waar een hoedanigheidscoëfficient toegekend. Dadelijk na levering wordt een voorschot betaald van 6 tot 9 fr. naargelang de soort en de hoedanigheid. De dienst voor koffieverkoop zorgt dan zelf voor een mengeling, zoodat alle Congoleesche koffie, in het buitenland verkocht, van homogene hoedanigheid is en van grooter waarde dan vóór 1940. Op het einde van het jaar wordt de balans opgemaakt en worden de winsten verdeeld onder de voortbrengers die hun waren leverden, en bij deze verdeeling wordt natuurlijk rekening gehouden met geleverde hoeveelheid en hoedanigheid. Andere dienst en werden op een soortgelijke wijze ingericht. Ook bemoeide de kolonie zich met de leiding van sommige maatschappijen, maar het moet gezegd dat de regeering hier zeer voorzichtig en kiesch optrad: slechts wanneer van een naamlooze vennootschap geen drie normale vertegenwoordigers in niet-bezet gebied vertoeven, benoemt de Minister of de Gouverneur-Generaal één of meer aanvullende beheerders, in de mate van het mogelijke gekozen onder menschen die met de zaak vertrouwd zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De economische ontwikkelingNu wij als het ware de fabriek en de machines bekeken hebben zooals zij er in oorlogstijd uitzien, kunnen wij onze aandacht wij den aan de voortbrengst zelf. Het lijkt ons overbodig in detail de vermeerdering van voortbrengst gedurende den oorlog na te gaan. Tallooze malen publiceerden de kranten de cijfers. Wij zullen ons tevreden stellen met de hoofdtrekken van de ontwikkeling. Al dadelijk valt het op, dat de vermeerdering in voortbrengst van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grootste mijnexploitatie die Congo kent, van het koper nl., merkelijk minder is dan de vermeerdering in voortbrengst van de andere exploitaties. Wij besluiten hieruit, dat de industrieele inspanning van Congo vóór 1940 voor dit product zoo groot was, dat de dringendste oorlogsnoodwendigheden geen sensationeele vermeerdering meer konden verwekken. Dit getuigt van de krachtinspanning der kolonie gedurende de vooroorlogsche periode. Wij mogen nochtans niet uit het oog verliezen, dat de opbrengst van 1942 tot met een derde, en deze van 1943 tot met een vierde van de totale opbrengst van 1938 verhoogd werd. Rekening houdend met de groote hoeveelheden in 1938 voortgebracht, geeft dit natuurlijk een zeer groote absolute vermeerdering, 41.997 T. in 1942, 31,057 T. in 1943. In vergelijking echter met de andere ertsen, is deze vermeerdering gering: er werd immers 8 maal meer mangaan, 7 maal meer zinkerts voortgebracht. De voortbrengst van tin werd verhoogd met 66.5%, deze van tantalium met 40%, - steeds ten opzichte van 1938 dat wij als het normale, niet door oorlogsproductie beinvloede jaar beschouwen. Daarbij werden nieuwe ontginningen ondernomen: wolfram, cadmium b.v. Sommige producten werden niet in grooter hoeveelheden voortgebracht om redenen die door de oorlogsvoering bepaald werden: goud, diamant en zilver, waarvan de Vereenigde Naties voldoende voorzien zijn. De verhooging van de landbouwproductie - meer bepaald van de voor uitvoer bestemde producten - is meer spectaculair en werkelijk verbazingwekkend. Verliezen wij hierbij echter niet uit het oog, dat in het begin van den oorlog de kolonie zich op dit gebied nog in een beginstadium bevond. Vooral de voortbrengst van rubber valt te signaleeren: ongeveer 12 maal het volume van 1938. Zoo zien wij bij andere landbouwproducten die voor uitvoer bestemd zijn een gelijkaardige vermeerdering: 3 maal meer Arabicakoffie, 5 maal meer palmolie, 9.5 maal meer plantagepalmnoten, 10 maal meer vezels (jute). Daarbij mogen wij de nieuwe culturen niet vergeten, zooals kinine en de cultuur van Pyrethrum (ganzenbloem). Deze twee laatste producten worden in Kivu voortgebracht. De 10 T. kinine volstaan voor de bevrediging der behoeften van de kolonie; de ganzenbloem is van het grootste belang voor de geallieerden omdat zij de grondstof levert voor een insektendoodend product, onmisbaar voor den oorlog in het verre Oosten. Wij laten hier een tabel volgen die deze gegevens overzichtelijk weergeeft. Als basis van vergelijking nemen wij 1938 zooals in de vorige bespreking reeds werd aangeduid. In de linkerhelft der tabel geven we de hoeveelheden in Ton, in de rechterhelft de indexcijfers met 1938 = 100.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De prijzenWij wezen er hooger op dat de vaststelling der prijzen offers vergde van de producenten, omdat deze voor hun producten niet den hoogsten prijs kregen die zij hadden kunnen maken mits onbeperkte vrijheid op de markt. Dit neemt niet weg dat de prijzen merkelijk verhoogd werden, vooral na 1942 toen een groote aanpassing doorgevoerd werd. Bij het overschouwen der douaneprijzen, - wij kunnen ons hiermede tevreden stellen daar deze prijzen officieel vastgesteld werden en alle gegevens van marktprijzen ontbreken - zien wij dat in 1943 ten opzichte van 1938 de meeste producten in prijs verdubbeld zijn. Dit geldt voor: tin, zink, suiker, katoen, kassiteriet, koffie, palmnoten, rubber. Andere stegen tot het drievoud hunner waarde van 1938, nl. palmolie, jute, kopal, terwijl hout tot 16 maal, en mangaanerts tot 35 maal zijn prijs van 1938 realiseert. Dit neemt niet weg dat in 1940 verschillende producten onder den prijs van 1938 verkocht moeten worden: koffie, palmolie, palmnoten, jute, terwijl ook in 1941 en 1942 slechts een kleine stijging der prijzen ten opzichte van 1938 te noteeren viel. Voor het grootste aantal producten was de prijsstijging tusschen 1939 en 1940 veel grooter dan tusschen 1938 en 1939. De daling in prijs van palmolie, palmnoten en jute - drie oorlogsproducten van eerste belang - gedurende dezelfde periode, is er des te karakteristieker om. Wij gelooven nochtans niet, dat deze prijsdaling enkel aan de internationale overeenkomsten zou te wijten zijn. Voorzeker speelde de reglementeering der prijzen hier een groote rol, doch ook de in- en uitvoercijfers verschaffen ons inlichtingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Invoer en uitvoerWat den uitvoer betreft zien wij vooreerst dat in 1940 de hoeveelheid producten veel kleiner is dan in 1938. Zoo wordt slechts 6% van de hoeveelheid palmnoten, die in 1938 uitgevoerd werden, naar het buitenland verzonden, zoo ook 28.4% van de hoeveelheid palmolie, die in 1938 uitgevoerd werd, 19% jute en 42% rubber, om slechts enkele producten te noemen. De prijsverlaging van 1940 kan hierdoor eenigszins verklaard worden: de markt van Congo was door den oorlog totaal in de war geraakt: de voornaamste vooroorlogsche markt: België, nam geen producten meer af. De beschikbare scheepsruimte werd vooreerst gebruikt voor het vervoer van mijnproducten die steeds het belangrijkste waren voor de oorlogsvoering; de niet-industrieele producten vonden niet dadelijk een ander afzetgebied en verminderden in waarde. Deze daling van den uitvoer geldt dus uitsluitend voor niet-industrieele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
producten. De ertsen werden vanaf het begin van den oorlog in groote hoeveelheden uitgevoerd. In 1943 is echter de uitvoer van alle product en vermeerderd: er wordt 7 maal meer rubber, 6 maal meer tin, 4 maal meer mangaan, 3 maal meer zink en jute, 2 maal meer diamant, enz. geëxporteerd. Tot nu toe beschouwden wij enkel de uitgevoerde hoeveelheid. De waarde van den uitvoer vertoont niet dezelfde daling in 1940, omdat de prijsverhooging ten gevolge van den oorlog en de muntontwaarding, deze vermindering in uitgevoerde hoeveelheid compenseert. In 1943 bereikt de waarde van den uitvoer meer dan het dubbele van de waarde van den uitvoer in 1938: van 1.897 millioen in 1938 stijgt de uitvoer tot 4.609 millioen in 1943, wat een vermeerdering van 142.5% beteekent. Wat nu den invoer aangaat, doet zich hetzelfde voor als bij den uitvoer: de ingevoerde hoeveelheid vermindert na 1939, om na 1941 weer te stijgen, tot ze in 1943 den invoer met de helft overtreft. Voor de waarde van de ingevoerde producten doet zich zooals bij den uitvoer, de daling van 1940 niet voor. Wij laten hier een tabel volgen voor invoer en uitvoer. Hierbij hebben wij de hoeveelheden in Ton, en de waarde in millioen frank uitgedrukt.
Uit bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat de invoer sneller stijgt dan de uitvoer, als men de hoeveelheid beschouwt. Wij kunnen niet genoeg de aandacht vestigen op dit feit; meer dan welk ander heeft het beteekenis voor het juist begrip van de evolutie der kolonie onder den oorlog: alle koloniale landen en landbouwstaten kenmerken zich door een grooter uit- dan invoer. Dit in tegenstelling met de geëvolueerde landen waar de invoer grooter is dan de uitvoer. Congo ontsnapt niet aan deze wet, en onder den oorlog blijft de uitvoer den invoer overtreffen. Opmerkenswaard blijft, dat de voorsprong van den uitvoer op den invoer vermindert; beide vermeerderen immers onder den oorlog, maar de uitvoer evolueert langzamer dan de invoer. Nog meer beteekenis krijgt dit feit als wij bedenken, dat wij ons in een oorlogseconomie bevinden waar kolonies voornamelijk belang hebben voor de oorlogsvoering door den uitvoer van hun producten. Deze cijfers toonen insgelijks duidelijk aan dat de rijkdom aan buitenlandsche deviezen, onder den oorlog merkelijk vergroot is: in 1941 over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trof de waarde van den uitvoer deze van den invoer met 1 milliard 285 millioen, in 1943 is dit verschil gestegen tot 2 milliard 390 millioen. Zoodat wij hieruit mogen besluiten dat de veredelingsindustrieën in Belgisch Congo merkelijk toegenomen zijn. De invoercijfers verschaffen ons hierover aanvullende inlichtingen: zoo zien wij dat Rhodesië zeer groote hoeveelheden invoert voor een geringe waarde: in 1943, 237.310 T. - d.i. 50% van den totalen invoer van de kolonie - voor een waarde van 65 millioen, wat slechts 2.8% van de totale waarde van den invoer uitmaakt. In de overeenkomst met Engeland was besloten dit teveel aan vreemde deviezen aan de Engelsche regeering af te staan, doch slechts na voldaan te hebben aan de behoeften der Belgische regeering te Londen. Zóó wordt het duidelijk dat deze laatste over groote sommen in vreemde valuta kon beschikken, en niet verplicht was tot het aangaan van leeningen in het buitenland tegen nadeelige voorwaarden. Wij vinden dus in deze ontwikkeling van de in- en uitvoer een duidelijken opgang van de kolonie naar meer zelfstandigheid. Op twee andere gebieden zien wij dezelfde tendens tot uiting komen nl. in verband met de bevoorrading en met den financieelen toestand. Wij zullen den financieelen toestand later bespreken, zeggen wij hier in verband met den invoer een woord over de bevoorrading van de kolonie gedurende den oorlog. De bevoorrading liep niet steeds van een leien dakje omdat de oorlogvoerende naties nu eenmaal in de onmogelijkheid verkeerden iets af te staan van wat zij zelf te weinig bezaten. Congo beschikte bij het begin van den oorlog over een grooten voorraad en leefde daarvan. Vervolgens werd de productie van de kolonie zoo hoog opgevoerd, dat zij weldra in haar eigen behoeften kon voorzien. Met de verbetering van den toestand op militair gebied ontstond ook de mogelijkheid steeds meer en meer in te voeren. Op het oogenblik is de zaak zóó geregeld: in Leopoldstad bestaat een bureel der bevoorrading, waar in samenwerking met de locale handelskamers de noodwendigheden van de kolonie bepaald worden. Dit voorstel van de bevoorradingscommissie van Leopoldstad wordt dan met de vertegenwoordigers van het Engelsche en Amerikaansche consulaat besproken. Natuurlijk wordt er rekening gehouden met den toestand der stocks en de voortbrengstmogelijkheden over de. wereld, en vooral met de noodwendigheden van de oorlogsvoering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De buitenlandsche markten van Congo onder den oorlogHet loont de moeite na te gaan waarheen Congo zijn product en exporteerde en waar zijn invoerproducten vandaan kwamen. Vóór 1940 ging natuurlijkerwijze het grootste deel van den uitvoer naar België en betrok Congo ook de meeste producten uit dit land. Engeland en de Vereenigde Staten waren haast volledig gesloten voor de kolonie. Engeland voerde 0.4% in van de uit Congo geëxporteerde goederen, de Vereenigde Staten 3,1%. Ook de andere deelen van het 'Commonwealth' kwamen voor geen grootere hoeveelheden in aanmerking: 0.9% ging naar Rhodesië, 3.3% naar de Zuidafrikaansche Unie. Deze toestand komt nog duidelijker uit als wij niet de hoeveelheid der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geëxporteerde producten beschouwen zooals wij zoo juist deden, maar de waarde van het geëxporteerde. Zoo voerde Engeland 0.02% van de export waarde in, de Vereenigde Staten 1.6%. Hetzelfde geldt voor Rhodesië (0.03%) en de Zuidafrikaansche Unie (1.5%). In 1943 Staat de Engelsche markt zóó open voor Congo dat 38.2% van den export naar dit land gaat. De Vereenigde Staten importeeren 32.2% van den Congoleeschen uitvoer; Rhodesië en de Zuidafrikaansche Unie samen 20%. Wat de waarde van den uitvoer betreft, gaat in 1943 33.3% naar Engeland, en 33.9 naar de Vereenigde Staten, terwijl de Zuidafrikaansche Unie en Rhodesië samen 25% invoeren van het totaal export van Congo. Wij moeten hierbij bedenken dat deze gunstige toestand niet bestendig kan blijven. In een normale wereldeconomie zal de kolonie deze plaats op deze twee voornaamste wereldmarkten niet kunnen behouden. Wij mogen nochtans hopen dat nu de weg eenmaal gebaand is, de toestand toch gunstiger zal zijn dan vóór 1940. Wat den invoer betreft zien wij dat dezelfde landen niet op dezelfde manier in aanmerking komen. Het deel van Engeland blijft klein wat de hoeveelheid geïmporteerde goederen aangaat (5.3%), het deel der Vereenigde Staten is iets grooter: 13.5% van de ingevoerde hoeveelheid. De invoer door de Vereenigde Staten is veel grooter wanneer niet de hoeveelheid maar de waarde ervan beschouwd wordt. In dit geval voeren de Vereenigde Staten 41% van den totalen invoer in. Het grootste deel van den invoer gebeurt door de Zuidafrikaansche Unie en Rhodesië die samen 70.8% van het totaal ingevoerde voor hun rekening nemen. Wat nu den afzet van de producten aangaat, wordt, zooals in Londen overeengekomen was, alle koper, kassiteriet, tin, mangaan en tantalium aan de Vereenigde Staten verkocht. Al het diamant wordt afgestaan aan de 'Diamond Corporation' en het goud aan de 'South African Refinery', die afhangt van de 'South African Reserve Bank'. De totale opbrengst van rubber gaat naar de Zuidafrikaansche Unie; de katoen wordt hoofdzakelijk naar Engeland vervoerd, terwijl een groot deel in de kolonie zelf verbruikt wordt. Engeland diende ook als middelaar voor de levering van katoen aan Spanje, en het is zooals men weet dank zij deze levering van de kolonie aan dit land, dat veel Belgische gevangenen uit de concentratiekampen vrijgelaten werden. De koffie wordt vooral geplaatst in Zuid-Afrika, de Vereenigde Staten en Soedan. Het kan wellicht ver wondering wekken dat een zoo groote hoeveelheid naar de Vereenigde Staten uitgevoerd wordt. Dit valt misschien te verklaren uit het feit, dat de normale leveranciers van de Vereenigde Staten, de Zuid-Amerikaansche landen, niet aan 'Empire prijzen' leverden, en dat koffie gebruikt werd als vracht voor de terugvarende schepen, die in Belgisch Congo ontzettend veel materiaal voor den oorlog in de Middellandsche zee aanbrachten. De voortbrengst van palmolie en palmnoten gaat hoofdzakelijk naar de Vereenigde Staten en Engeland. Hierbij mogen wij niet vergeten, dat het doorgangsverkeer in de kolonie zeer groot was. Daarvan werden natuurlijk nooit cijfers gepubliceerd, omdat dit rechtstreeks in verband staat met de oorlogsvoering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De toestand op financieel gebiedTot slot willen wij nog een woord wij den aan den financieelen toestand der kolonie. Buiten de budgetten beschikken wij nog niet over rechtstreeksche gegevens. Wij kunnen nochtans als vaststaand beschouwen dat de kolonie door den oorlog zeer verrijkt is. Dit geldt zoowel voor de kolonie in haar geheel als voor de enkelingen. Uit volgende feiten kunnen wij dit besluiten. Vooreerst de leening die door de regeering werd toegestaan: door een besluitwet van 9 Maart 1944 die verschillende gelijkluidende besluiten van 1941, 1942 en 1943 bevestigt, wordt door den Belgischen Staat een leening aangegaan voor een totaal van 40 millioen Pond Sterling - 7.065 mill. - of een gelijkwaardige som in dollars of Congoleesche francs. De Minister van Koloniën staat borg voor de betaling van deze som. Van deze 7 milliard 65 millioen fr. werd een deel vastgelegd door de 'Leening der Bevrijding', die zooals men wellicht weet op 7 April 1944 gesloten werd met een som van 3 milliard 174 millioen. Deze leening werd na de bevrijding door den Belgischen Staat overgenomen. Hieruit blijkt reeds dat de banken en maatschappijen in Congo over voldoende liquide middelen beschikten. Temeer dat buiten deze leening 250.000 Pond Sterling - een 44 millioen fr. - voor rekening der Engelsche regeering gestort werden, waardoor deze 44 Spitfires kon aanschaffen, die ter beschikking gesteld werden van Belgische piloten. Uit de beschouwing van het budget besluiten wij dat de kolonie meer en meer aan waarde wint, en aan haar toestand van 'primitieve kolonie' meer en meer ontgroeit. De geweldige vermeerdering van de budgettaire ontvangsten en uitgaven toont dit duidelijk aan. Deze vermeerdering wijst echter niet noodzakelijk op een evenredige verrijking van de kolonie. Voor het totaal der uitgaven en ontvangsten onder den oorlog treffen wij aan (wij nemen hier als basis 1940 om den invloed van de muntontwaarding uit te schakelen; de cijfers zijn gegeven in 1.000 fr.):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeen besluitIn hoever is deze ontwikkeling van de kolonie oorlogsgebonden? Hierop een definitief antwoord te geven lijkt voor het oogenblik nog onmogelijk. Laten wij ons aan enkele feiten houden die naar alle waarschijnlijkheid vaststaan. Vooreerst lijdt het geen twijfel, dat de opbrengst van rubber na den oorlog zal afnemen: eerst en vooral omdat die opbrengst op het oogenblik op een oneconomische wijze geschiedt. Zij mobiliseert te veel volk, dat normaal in andere bedrijven werkzaam moet zijn. Vervolgens staat wel vast, dat Congo op het oogenblik zooveel mogelijk de plaats moet innemen van de voorloopig bezette kolonies. Zoodra deze landen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weer normaal kunnen lever en, zal Belgisch Congo waarschijnlijk niet tegen hun concurrentie opkunnen. Hetzelfde geldt voor den verkoop van koffie, die voor het moment zoo vlot van stapel loopt. Zal Congo kunnen concurreeren tegen de traditioneele koffievoortbrengers, en zijn huidige markt behouden? Andere producten zooals koper, tin, palmolie, om er slechts enkele te vernoemen, zullen waarschijnlijk hun ontwikkelingsgang kunnen doorzetten.
Wij kunnen dit overzicht niet beter besluiten dan door onze groote bewondering uit te drukken voor hen, die de kolonie tot zulke expansie hebben opgevoerd. Bewondering voor de particulieren die trots alle overspanning zich gansch wijdden aan hun taak: de overwinning. Laten wij beseffen dat al zijn wij inwoners van een klein land, wij toch vervuld moeten zijn van een ruimdenkenden geest en een ver vooruitzienden blik. Wij moeten er ons bewust van worden dat bij ons niets klein mag zijn dan het grondgebied: de grootsche rol van Belgisch Congo onder den oorlog, de resultaten die werden bereikt, dank zij de bedrijvigheid en den durf van leden van ons eigen volk, bewijzen dit op afdoende wijze. |
|