Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
'Belgie' of 'De Nederlanden'
| |
I. Onze nationale naam in Den Loop der eeuwenBelgae noemde Caesar de volkstammen die woonden tusschen de Zee, de Seine, de Marne en den Rijn. Het woord Belgium echter, dat enkel door Caesar-Hirtius zesmaal gebruikt wordtGa naar voetnoot3, duidde het land der Bellovaken | |
[pagina 170]
| |
Ambianen en Atrebaten aan, m.a.w. het viel ongeveer samen met het huidige Fransche Pikardië. Terecht kon G. Kurth schrijven: 'Le Belgium ne comprenait pas un pouce du sol de la Belgique actuelleGa naar voetnoot1.' Maar zelfs de naam Belgae verdween al spoedig uit het gebruik: onder het Romeinsche Keizerrijk (31 voor Christus tot Ve eeuw na Christus) werden de onderworpen volkstammen in onze gewesten Romeinen genoemd. 'Sous l'Empire, celui qui aurait parlé de Belges eût produit le même effet qu'un homme du XVIIIe siècle disant les Helvètes pour les Suisses, ou les Bataves pour les HollandaisGa naar voetnoot2.' Het grondgebied echter was in verscheidene 'provincies' ingedeeld. De streek ten Westen van het Kolenwoud behoorde tot de (provincia) Belgica Secunda, die zich tot aan de Seine en de Marne uitstrekte; oostwaarts van het Kolenwoud lag de Germania Secunda, die dus de twee derden van het huidige België, en het veroverde gebied van het huidige Nederland omvatte. Ten Noorden van de groote rivieren woonden de niet-onderworpen Friezen. Toen de Franken in de IVe en Ve eeuw over den Rijn kwamen en ons land koloniseerden, verdwenen vanzelfsprekend de politieke benamingen der Romeinsche provincies. Voortaan waren het vooral Franken die in onze gewesten woonden. Reeds in de VIe eeuw vormde de Schelde de scheidingslijn tusschen 'het grootendeels geromaniseerde' Neustrië en het 'bijna geheel GermaanscheGa naar voetnoot3' Austrasië. Ten Noorden van den Rijn woonden nog steeds de Friezen, die trouwens de gansche kuststreek tot Boonen toe koloniseerden. Dr. J.H. Holwerda, de groote Noord-Nederlandsche specialist van de praehistorie en de oude geschiedenis van Nederland, beweert, dat 'het geheele land vanaf de Schelde tot het hooge Noorden in de literaire berichten dezer dagen Fresia heetGa naar voetnoot4'. Het Verdrag van Verdun in 843 sneed het erfdeel van Karel den Groote in drie rijken: Francia Orientalis (Duitschland), Francia Occidentalis (Frankrijk) en Francia Media of Antiqua: Midden- of Oud-Frankenland, waartoe, behalve het gebied ten Westen van de Schelde, gansch het huidige België en Nederland behoorden. Die lange namen moesten noodzakelijk verdwijnen; ten slotte werd de naam Francia enkel nog gebruikt voor Frankrijk, Duitschland heette Germania en ons land stond weldra bekend als Lotharingen, naar Keizer Lotharius II (855-870). In 953 werd dit in twee deelen gesplitst en tot het einde der XIe eeuw noemde men het deel van ons land ten Oosten van de Schelde Neder-Lotharingen of Lotherrijk, terwijl het graafschap Vlaanderen zich ten Westen van de Schelde ontwikkelde. Na den dood van hertog Godfried III met den Bult (o 1076), viel Lotherrijk uiteen en tot aan de Boergondiërs in de XVe eeuw is het bij ons de feodale versnippering op politiek en economisch gebied. Wel bestonden de graafschappen Vlaanderen, Henegouwen, Holland, Zeeland, Namen, Brabant en Gelre, waarvan de twee laatste met den tijd hertogdom werden, naast het prinsbisdom Luik, het Sticht Utrecht en de heerlijkheid Friesland, maar een officieele naam om het geheel dezer vorstendommen aan te duiden bestond er niet. Hieruit blijkt eens te meer, hoe de studie van den nationalen naam eigenlijk | |
[pagina 171]
| |
een beeld ontwerpt van de geschiedenis van een volk. In de ridderromans en de kronieken duikt omstreeks 1100 een nieuwe benaming op: de Lage Landen bi der see (Pays d'Avalois, Partes Advallenses) of de Nederlanden, zooals wij nu zouden zeggen. In de XVe eeuw hebben de Boergondische hertogen de Lage Landen wel tot een machtig rijk vereenigd, waarvoor Karel de Stoute in 1473 van Keizer Frederik III zelfs de koningskroon wou krijgen, maar een officieelen gemeenschappelijken naam hebben zij hun niet gegeven. Wanneer de hertogen bij ons verbleven, noemden zij deze gewesten de Landen van herwaarts over (les pays de par deça), en dan vormde Boergondië de Landen van derwaarts over (les pays de par delà); verbleven zij echter in Boergondië, dan veranderde deze relatieve benaming en heette ons land in de officieele taal de Landen van derwaarts over. Dat duurde tot in de XVIe eeuw onder Keizer Karel, die nu de twee tegengestelde termen gebruikte en verwisselde om de Lage Landen aan te duiden tegenover Spanje. Het hoeft echter geen betoog, dat deze naam, die veranderde volgens de verblijfplaats van den vorst, ten slotte moest verdwijnen, en zoo wordt de naam Nederlanden (les Pays d'embas, Regiones Inferiores) stilaan in officieele stukken gebruikt. In de XVIe, XVIIe en XVIIIe eeuwen bleef de officieele naam van ons land de Nederlanden (Païs-Bas, Pays-Bas, Regiones Inferiores, ook wel Germania Inferior). Na de scheuring omstreeks 1600 noemde men het Zuiden de Katholieke of Spaansche, sinds 1713 de Oostenrijksche Nederlanden, terwijl het Noorden Vereenigde Provinciën of Vereenigde Nederlanden (Belgium foederatum) heette. Merkwaardig is wel, hoe de naam Nederlant, in het enkelvoud, van 1560 tot in het begin der XVIIe eeuw algemeen door het volk gebruikt werd. Zooals Dr. Hoogewerff zeer juist heeft laten opmerkenGa naar voetnoot1 spreekt uit deze benaming het nationaal besef van een sterke eenheid der XVII Provinciën ten overstaan van het verdrukkende Spanje. De Nederlanden stonden in die periode in de Romaansche landen bekend als Fiandra (Ital.), Flandes (Sp.), Flandre (Fr.). Om het nationaal bewustzijn der Nederlanders zelf na te gaan, is van grooter belang, dat deze zich in Italië van 1570 tot 1635/50, en sommigen tot in volle XVIIIe eeuw, fiammingo, flander, Vlaming noemden. Wij lezen aldus van een flander uit Amsterdam, van een fiamengo di Namur, of di Liegi, enz.. Een schildersbent te Rome die kunstenaars uit de Noorderlijke en uit de Zuidelijke Nederlanden omvatte en tot in 1720 bestond, heette Compagnia dei pittori fiamminghiGa naar voetnoot2. Om volledig te zijn moeten wij nog vermelden, dat de Nederlanders in den loop der XVIe eeuw den naam Bourgoigne in bepaalde omstandigheden gebruikten om de politieke eenheid aan te duiden, waarvan zij deel uitmaaktenGa naar voetnoot3. De humanisten echter, | |
[pagina 172]
| |
de geleerden, gingen bij de klassieke Schrijvers der Oudheid, bij Caesar en Cicero, den ouden naam van deze streken, Belgium, uit de vergetelheid opzoeken, om hem nieuw leven in te blazen. De Brabantsche Omwenteling schonk aan de Oostenrijksche Nederlanden de benaming Vereenigde Belgische Staeten of ook Nederlandsche Staeten, en de Fransche Oudheid herdoopte het Zuiden in Départements réunis en later in Départements belgiques, terwijl Noord-Nederland in 1795 de Bataafsche Republiek werd en in 1806 het Koninkrijk Holland om in 1810, juist als de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk te worden ingelijfd. In 1815 vereenigde het Koninkrijk der Nederlanden alle Lage Landen, totdat dit in 1830-31 uiteen viel in een België en Nederland, zooals wij die sinds meer dan honderd jaar kennen. De voortdurend wisselende officieele of gebruikelijke namen van de Lage Landen geven niet alleen het meest duidelijk getuigenis van onze uiterst bewogen geschiedenis, maar zijn ook als het ware een waardemeter voor het nationaal bewustzijn van ons volk. Onze aandacht gaat vooral naar de periode die zich uitstrekt van de regeering van Keizer Karel V tot aan de Fransche Revolutie, en wij stellen de vraag: in hoever is er een samenhoorigheidsgevoel tusschen de Vereenigde en de Katholieke Nederlanden blijven bestaan. Dat met de inneming van den Briel in 1572 of de verovering van Antwerpen door Farnese in 1585, niet plots alle banden tusschen Noord en Zuid, die tot nationale aan het uitgroeien waren, werden verbroken, is op het gebied van de economie, de letterkunde en de Schoone Kunsten reeds door meer dan een historicus aangetoond, en zou vooral in de kerkgeschiedenis duidelijk kunnen bewezen worden, Een nader onderzoek nopens de beteekenis van den naam Belgium zal eveneens licht werpen op deze kwestie, die heden ten dage in het centrum van de belangstelling staat. | |
II. Belgium of De NederlandenH. Pirenne vangt de zeven deelen van zijn 'Histoire de Belgique' aan met de woorden: 'Ce sont les humanistes de la Renaissance qui ont été reprendre dans l'antiquité pour l'appliquer à notre pays ce nom de Belgique (Belgium, Belgicus) auquel le XIXe siècle devait donner la consécration officielleGa naar voetnoot1.' Maar op welk grondgebied slaat dit woord? In zijn beroemd werk over de Nederlanden zegt de fijn beschaafde Italiaansche koopman Ludovico Guicciardini (o 1589 te Antwerpen): 'In dit Belgia der Ouden zijn er ongeveer 320 versterkte steden, waaronder Leuven, Brussel, Antwerpen, 's Hertogenbosch, Maastricht, Utrecht, Amsterdam, Groningen, Leeuwarden, Keulen, Trier, Mainz, Bergen, Kamerijk, Atrecht, Reims, Metz, Nancy en het deel van Parijs aan deze zijde van de SeineGa naar voetnoot1.' Er is geen beter voorbeeld mogelijk om aan te toonen, hoe de humanisten, in hun terminologie voor volkeren en landen, niet het minst rekening hielden met de concrete toestanden van hun tijd. Het spreekt echter vanzelf, dat de kamergeleerdheid en haar ijdel archaïseeren ten slotte moest wijken voor de levende werkelijkheid en | |
[pagina 173]
| |
dat de naam Belgium overgedragen werd op de XVII Provinciën, de Nederlanden. Ten bewijze van deze identificatie geven wij een tamelijk uitvoerige lijst van aanhalingen en titels van boeken, die eindeloos kon uitgebreid wordenGa naar voetnoot1. Het reeds geciteerde werk van Guicciardini Belgicae Descriptio heet in de oorspronkelijke Italiaansche uitgave: 'Descrizione di tutti i Paesi-Bassi' en in de Nederlandsche vertaling: 'Beschrijvinghe van alle de Nederlanden.' Het beroemde werk van Michael Aitsinger De Leone Belgico van 1584 handelt over de XVII Provinciën. In 1594 werd Ernst van Oostenrijk te Antwerpen ingehuldigd en bij die gelegenheid vertoonde men op 'stellagiën': 'Zeventien maagdekens de zeventien Provinciën vertoonende, waarvan de vereenigde aan een snoer bizonder vastgemaakt, en de andere onder den Koning nog staande in een ander snoer, beide partijen door de Nimpha Belgica hem Ernestus voorgesteld om tezamen weer vereenigd te wordenGa naar voetnoot2.' Dat met de Nimpha Belgica de Nederlandsche Maagd bedoeld is, blijkt voldoende uit het tekstverband. Toen in 1612 de provincia Belgica van de Jezuïeten gesplitst werd in twee provinciën, de Flandro-Belgica en de Gallo-Belgica, dan werden deze in onze taal de 'Duyts-Nederlandtsche' en de 'Walsch-Nederlandtsche' genoemdGa naar voetnoot3. Op het titelblad van het IIIe Deel der 'Nederlandtsche Oorloghen', die Pieter Bor in 1621 te Leiden uitgaf, staat een vrouw, Belgia, het lijk van Oraengen te beweenen. Het zal hier wel niet gaan om Zuid-Nederland! Wel is dit een bewijs, dat men den moord op den Zwijger, 37 jaar later, nog steeds als een nationale ramp voor de eenheid der Nederlanden beschouwde. In 1648 bracht het Verdrag van Munster de definitieve politieke scheiding tusschen de Vereenigde en de Spaansche Nederlanden. Toch blijft de naam Belgium nog in zwang tot de tweede helft der achttiende eeuw om de XVII Provinciën aan te duiden. De 'Annales historiae de rebus Belgicis' (1658) van Hugo Grotius werden in 1662 in het Fransch overgezet onder den titel: Annales et histoires des troubles des Pays-Bas. In datzelfde haar 1662 gaf Jan Blaeu een grooten aardrijkskundigen atlas uit en behandelde naast elkaar de Koninklijke Nederlanden (Belgia Regia) en de Vereenigde Nederlanden (Belgia foederata). 'Ondanks de politieke scheiding beschouwt hij, naar het voorbeeld van vele ontwikkelden uit dien tijd, het Nederlant nog als een geheel', zoo laat P.J.-B. Poukens hierbij opmerkenGa naar voetnoot4. Te Antwerpen verschijnen in 1715 'Antiquitates Belgicae of Nederlandtsche Oudtheden. Zijnde d'eerste opkomst van Holland, Zeeland, 't Sticht Utrecht, Overijzel, Vriesland, Brabant, Vlaanderen, enz...' Bij de opdracht van zijn boek 'Bibliotheca Belgica' aan den aartsbisschop van Mechelen, spreekt J.F. Foppens, en dit in 1739, van: 'deze nieuwe uitgave van de Bibliotheca Belgica of den Catalogus van de door hun leven en geschriften beroemde mannen in de XVII Pro- | |
[pagina 174]
| |
vinciën van ons Belgium'. Meer dan anderhalve eeuw na den val van Antwerpen, voelen Noord en Zuid de banden die hen vereenigen nog zoo sterk aan, dat een kataloog van de beroemde mannen der gansche Nederlanden herdrukken beleeft. Peerlkamp moest slechts met de traditie aanknoopen, toen hij in 1822 zijn bekroond werk over de Nederlandsche schrijvers van Latijnsche gedichten 'De poetis Belgii latinis' doopte. In dit boek staan naast J. Lipsius van Overijssche, Brasseur van Bergen, Albertus van Lymborgh van Luik, ook Erasmus van Rotterdam, Heinsius van Leiden, Constantijn Huygens van Den Haag, Hugo Grotius van Delft, en eveneens Hardvuyst van Duinkerken en Meyerus met verscheidene anderen van Atrecht. Zelfs met het door Lodewijk XIV bij Frankrijk genaaste Fransch Vlaanderen voelde men zich nog één. Terwijl deze terminologie tot een groep geleerden beperkt bleef, zonder tot het volk af te dalen of tot officieele benaming in Zuid-Nederland te worden aanvaard, hebben de Vereenigde Provinciën bij hun afscheiding van de Zuidelijke Nederlanden hun land den naam Foederatum Belgium gegeven. In diplomatieke stukken noemden de Staten-Generaal van de Vereenigde Provinciën zich Ordines Generales foederati BelgiiGa naar voetnoot1. 'Ainsi pendant que notre patrie n'avait pas encore d'autre nom que celui de Pays-Bas, nos voisins du Nord donnaient à la leur celui de BelgiqueGa naar voetnoot2.' Het zou duren tot het einde der XVIIIe eeuw, eer de Zuidelijke Nederlanden den term Belgisch tot officieele benaming van het huidige België zouden verheffen. Indien het Zuiden der Lage Landen tot aan de Brabantsche Omwenteling (1789) den officieelen naam Nederlanden, Pays-Bas draagt, terwijl het Noorden zich toen in het Latijn sinds bijna twee eeuwen officieel Belgium foederatum noemde, dan moet de lotsbestemming der twee landen, die wij nu in omgekeerde orde België en Nederland, Pays-Bas noemen, wel op heel bizondere wijze verstrengeld zijn geweest om tot zulke ironie in het wisselen der namen te leiden. In 1790 liet het 'Souvereyn Congres der Vereenigde Belgische Staeten' munten slaan met het opschrift 'ad usum Foederati Belgii', zoodat op dat oogenblik de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in het Latijn denzelfden naam droegen. Na het hierboven gezegde begrijpen wij ook, hoe men in 1815 kon voorstellen het 'Koninkrijk der Nederlanden' den naam van 'Koninkrijk der twee Belgien' te geven. Totnogtoe hadden wij het over de Latijnsche benamingen Belgium, Belgicus. De humanisten, die het woord uit de Oudheid hadden opgediept en er zich in Cicero's taal van bedienden, trachtten het ook in de volkstalen over te hevelen. Zoo lezen wij dat Marcus van Vaernewijck in 1574 een 'Historie van Belgis, Spieghel der Nederlandtscher Oudtheyt' uitgaf. De Historia Belgica van Meteranus werd in 1605 verdietscht onder den titel 'Belgische ofte Nederlantsche Historie'. Het woord Belgisch bleek echter niet leefbaar. Wanneer P. Hazart in zijn 'Kerckelijcke Historie. Derde Deel. Nederlandt' van 1659 Meteranus' boek citeert in zijn 'Lyste | |
[pagina 175]
| |
vande Autheurs', schrijft hij: Emanuel van Meteren. Nederlandsche Historien. 1605.' In geen enkel woordenboek uit de XVIIe of XVIIIe eeuw hebben wij het woord Belgisch aangetroffen, zelfs niet in het 'Nederduitsch en Latijnsch Woordenboek' van Verheyck in 1771, enkele jaren voor de Brabantsche Omwenteling, verschenen. De overzetting in het Fransch kende een groot er, ofschoon nog zeer matig succes. Men schreef la Belge, la Belgie, la Belgique, het adjectief was belgien, belgique, veel later belge; het volk heette les Belgeois. De veelheid der termen duidt reeds voldoende aan, hoe schuchter het woord zijn weg vond. Terecht schrijft G. Kurth: 'La terminologie familière aux lettres restait étrangère au gros de la nation, pour laquelle les termes de Belges et de Belgique étaient à peu prés aussi inexpressifs que le seraient pour la plupart de nos compatriotes actuels ceux de Hallstadiens ou de Néanderthaliens employés par les fervents du préhistoriqueGa naar voetnoot1.' Daar het woord langs de humanisten zijn weg had gevonden tot de letterkundige wereld, is het vanzelfsprekend, dat de beteekenis ervan juist dezelfde is als voor de Latijnsche woorden Belgium en Belgicus. Als bewijs citeer en wij slechts een paar aanhalingen uit het werk van G. Kurth. In 1628 publiceert du Cornet 'L'histoire générale des guerres...', waarin wij lezen: 'La Belge, selon qu'elle est pour le présent est un grand pays entre la France, l'Allemagne et la mer Océane. Ses principales rivières sont le Rhin, l'Ysel, le Walle, la Meuse, l'Esscaut, le Lis et la Sambre. Elle est my-partit ordinairement en deux régions presque esgalles, c'est à savoir en Belge wallonne et Belge allemande ou flamande selon aucunsGa naar voetnoot2' La Belge omvat dus de XVII Provinciën, die volgens sommigen in twee deelen vervallen, gescheiden door de taalgrens! Nog in 1761 schrijft Dumées in zijn 'Annales belgiques ou des Pays-Bas': 'On donne aujour-d'hui le nom de Belgique à une partie de l'ancienne Belgique et à la seconde Germanique ou Basse-Allemagne. Elle comprend les dix-sept provinces des Pays-BasGa naar voetnoot3.' Toch kwamen in diezelfde tweede helft der achttiende eeuw de woorden belgique (adj.) en Belges (subst.) algemeen in zwang om de bewoners der Zuidelijke Nederlanden aan te duiden, zoodat bij de Brabantsche Omwenteling in 1789 de Staten-Generaal de Vereenigde Belgische Staeten, les Etats belgiques unis konden stichten. Toch werd de naam Belgisch niet onmiddellijk door allen als officieele benaming aanvaard. Zoo verscheen met de Pinksterdagen van 1790, dus vóór de herovering door Oostenrijk, een 'Gebed voor 't Nederlandsch Volk, uytgegeven door order van Syne Eminentie, den Cardinael-Artsbisschop van Mechelen', en in den tekst is er spraak van 'Nederland' om het huidige België aan te duiden. Pasin de XIXe eeuw kreeg het woordla Belgiquevolle burgerrecht, en zoo kon de nieuwe staat van 1830 onder dien naam opgericht worden. | |
III. De lingua Belgica of Nederlandsche taalDat het zwaartepunt van het Belgium eigenlijk in het Nederlandsch sprekend gedeelte der XVII Provinciën lag, blijkt uit de onder geleerden algemeen verspreide benaming van lingua Belgica om de Nederlandsche | |
[pagina 176]
| |
taal aan te duiden. Weer liggen de voorbeelden voor het grijpen. Reeds in 1576 verschijnt Sexagius 'Orthographia linguae belgicae': 'de Spelling van het Nederlandsch.' Ook Pontus Heuterus gaf een 'Orthographia belgica' uit. Ofschoon de beroemde Duffelsche humanist Cornelius Kiliaen zijn Nederlandsch-Latijnsch woordenboek nog 'Dictionarium Teutonico-Latinum' noemde, schrijft hij toch: 'Nederlandsche Spraecke: Lingua Belgica, Teutonica' en plaatst dus Belgicus voor Teutonicus, dat eigenlijk 'Duytsch' vertaalt. De Dordrechtenaar Abraham Mylius liet in 1612 te Leiden een studie verschijnen over de gelijkenis van het Nederlandsch met het Latijn, Grieksch, Perzisch en andere talen: 'De linguae Belgicae cum aliis linguis communitate'. In zijn boven reeds vermelde 'Bibliotheca Belgica vertelt Foppens van een vrouwelijke Pico della Mirandola, een zekere Anna Schuermans uit het bisdom Keulen, die langen tijd in de Nederlanden verbleef. Dit taalgenie kende alle Oostersche en Westersche talen, waaronder Fransch, Engelsch, Duitsch en 'Belgicum', NederlandschGa naar voetnoot1. Niet alleen het Latijnsch woord 'Belgicum', maar ook het Fransche 'belgique' en het Nederlandsch 'Belgisch' worden soms gebruikt als benaming voor onze taal. In 1614 werd uit Groningen een brief gestuurd aan 'Carolo Scribani... provinciael der Societeyt Jesu over de Belgische NederlandenGa naar voetnoot2'. Aangezien deze pater Scribani provinciaal was van de Jezuïeten in het Nederlandsch sprekend gedeelte der XVII Provinciën, heeft de benaming 'Belgische Nederlanden' niets te maken met het huidige België, maar duidt het deel der Nederlanden benoorden de taalgrens aan. Twee eeuwen later, in 1829, noemt J.F. Willems in een brief aan M. Sylvain Van de Weyer het Nederlandsch 'la langue belgiqueGa naar voetnoot3'. Is het wellicht nog een overblijfsel van deze oude benaming, dat de Zuid-Franschen, toen zij in Mei 1940 onze gevluchte landgenooten twee verschillende talen hoorden spreken, aan hun verbazing lucht gaven met de woorden: 'il y a des Belges qui parlent le Belge (dat waren de Vlamingen), et d'autres qui ne le parlent pas!'? | |
IV. De leo Belgicus of Nederlandsche leeuwEvenals het embleem voor het Fransche Koninkrijk de lelie was en voor het Duitsche Keizerrijk de adelaar, zoo was het kenteeken der Nederlanden de Leo Belgicus, de Nederlandsche Leeuw. Al prijkte de leeuw sinds vele eeuwen in het wapen van bijna elk der XVII Provinciën, toch werd pas de Leo Belgicus geboren, toen de inwoners van Belgium, van de Nederlanden, zich als een natie gingen beschouwen. Reeds Filips de Goede, de Conditor Belgii, de stichter der Nederlanden, zooals J. Lipsius hem terecht noemde, voelde op het einde van zijn regeering de behoefte om te Mechelen een gouden munt te laten slaan, waarop de leeuw de gansche Nederlanden verbeeldde. Het duurde echter nog meer dan een eeuw, eer het nationaal besef in de XVII Provinciën sterk genoeg was geworden om in den Leo Belgicus het zinnebeeld van een bewuste samenhoorigheid te zien. Op 11 Sep- | |
[pagina 177]
| |
tember 1578 namen de Nederlandsche Staten-Generaal, waarin afgevaardigden van Holland, Zeeland en Gelre, naast die van Brabant en Vlaanderen zetelden een generaliteitswapen aan 'waarop een gekroonde leeuw zal staan met in den rechterpoot een degen, in den linker, zeventien pijlen - om de zeventien provinciën aan te duiden - gebonden in een banderol met het opschrift 'Eendracht'...Ga naar voetnoot1'. In die tragische dagen, toen de eenheid der Nederlanden op het spel stond, lieten de Staten-Generaal in 1584 een gedenkpenning slaan, waarop een zittende leeuw is afgebeeld, met een klein omschrift 'jubentibus ordinibus': 'op bevel van de Staten-Generaal', en een randschrift in kapitaalletter 'ANTIQUA VIRTUTE ET FIDE': 'door oude moed en trouw', als wilden zij voor de gansche wereld getuigenis afleggen van hun onverzettelijken wil om één te blijven. De idee van den 'Nederlandschen Leeuw' leek werkelijk aan een spontanen drang te beantwoorden. Een jaar vroeger, in 1583, gaf Michiel Aitsinger een boek 'De Leone Belgico' uit, waarin vooraan als titelplaat de beroemd geworden voorstelling van den Leo Belgicus staat afgebeeld, een teekening van de hand van den Mechelaar Frans HogenbergGa naar voetnoot2. In zijn voorrede schrijft Aitsinger: 'Aangezien Salomon gezegd heeft, dat de leeuw het dapperste van alle dieren is, en Caesar daarenboven in zijn 'Commentaren' de Belgae de dappersten van allen noemt, meen ik de Nederlanden niet zonder reden onder den vorm van een leeuw te mogen voorstellen; des te meer dat Keizer Karel V zich voorgenomen had de Nederlanden 'een rijk van leeuwen' te noemen, wellicht omdat bijna alle provinciën den leeuw in hun wapen voeren. Daarom heb ik met zorg den leeuw zoo uitgewerkt, dat men, ook op het eerste zicht, niet alleen de gansche Nederlanden onder den vorm van den ganschen leeuw, maar ook de afzonderlijke provincies onder de afzonderlijke ledematen van denzelfden leeuw zou onderkennen.' Op da tabel links leest men, dat Filips II, vóór zijn afreis naar Spanje, het bestuur van den ganschen leeuw, d.i. van de gansche Nederlanden, aan zijn zuster heeft toevertrouwd; daarop volgen de XVII Provinciën met elk hun goeverneur, hun wapen, enz... Deze Leo Belgicus viel zoozeer in den smaak, dat verscheidene geschiedschrijvers hem overnamen en dat hij b.v. als titelplaat dient bij Fam. Strada's 'De bello Belgico'. Ook na de officieele scheiding van 1648 werd hij nog steeds afgedrukt en komt in 1759 voor het laatst voor. Wijst dit weer niet op een voortbestaan van een Nederlandsch samenhoorigheidsbesef in de XVIIe en XVIIIe eeuw? De Leo Belgicus van 1578 werd broederlijk verdeeld tusschen Noord en Zuid: Nederland voert in zijn wapen den gekroonden leeuw met pijlbundel en zwaard (en de persoonlijke wapenspreuk van het huis van | |
[pagina 178]
| |
Oranje: 'Je maintiendrai'), België heeft als devies genomen de oude zinspreuk: 'Concordia (res parvae crescunt)': 'Eendragt maeckt magt.' In de XV-XVIe eeuw zijn in West-Europa verscheidene volkeren tot een nationaal bewustzijn gekomen. Op de grenslijn van de Romaansche en Germaansche werelden, in Zwitserland en in de Lage Landen, schenen toen twee naties in opkomst, wien de rol zou toekomen bemiddelend en ook bevruchtend tusschen die twee cultuurgroepen op te treden. Zwitserland alleen heeft zijn historische zending tijdig kunnen opnemen en volledig vervullen. De dynastieke eenheid, door de Boergondische hertogen in onze gewesten teweeggebracht, groeide in de XVIe eeuw stilaan uit tot een nationale. Zooals in andere landen de strijd tegen een vreemden vijand het volk zijn samenhoorigheid had bewust gemaakt, zoo kwamen ook de bewoners der gansche Nederlanden pas tot een uitgesproken nationaal besef, wanneer zij zich, in de tweede helft der zestiende eeuw, met vereende krachten tegen de gehate Spaansche overheersching keerden. Van af de jaren 1560/70 duiden de Nederlanders die in Italië verblijven, of zij nu uit Amsterdam of Luik, uit Gent of Atrecht stammen, zich aan als fiamminghi, Belgae, d.w.z. Nederlanders. Kort daarop wordt de Leo Belgicus het symbool en als het ware de verdediger van de bewustgeworden eenheid der XVII Provinciën. De band wordt zelfs zoo hecht, dat men, in dien tijd van uitgesproken particularisme in onze gewesten, niet meer van 'de Nederlanden', maar van 'Nederlant' spreekt. Slechts in het midden van die eeuw, in den tijd dat het onzalig Verdrag van Munster (1648) de politieke scheiding tusschen Noord en Zuid bezegelde, beginnen de Nederlanders in Italië zich naar hun stad of streek van herkomst, en niet meer fiammingo te noemen, al zijn toch nog sommigen tot in volle XVIIIe eeuw aan dien naam getrouw gebleven. Tot tegen het einde van het 'Ancien Régime' zelfs blijven de namen 'de Nederlanden' en 'Belgium' in het gewone taalgebruik het geheel der Lage Landen aanduiden, en wordt de 'Leo Belgicus' telkens weer herdrukt, twee feiten die wijzen op het voortbestaan van een zekere samenhoorigheid tusschen het Noorden en het Zuiden. Zoo blijkt ten slotte, dat niet alleen de namen 'België' en 'Nederland' dichter bij elkaar staan dan men meestal meent, maar ook, dat de gemeenschapsbanden tusschen die twee volkeren in vroeger eeuwen heel wat sterker zijn geweest dan vele geschiedschrijvers het tot voor enkele jaren lieten voorkomen. |
|