Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Economische kroniek
| |
[pagina 41]
| |
de wetten, die er het kader van vormen; de administratieve maatregelen, die er het dagelijksche leven van zijn. Deze laatste drie factoren, de ideologische, de wetgevende en de administratieve, moeten evengoed als de natuurlijke beschouwd worden als bepalende feiten voor de ontwikkeling van den gouden standaard. Daar echter de natuurlijke factoren over het algemeen goed bestudeerd worden in andere werken, heeft schrijver gemeend zijn aandacht hoofdzakelijk te mogen wijden aan die tweede reeks van bepalende factoren. Dit vormt dan ook het sociologische aspect van de synthese. Na aldus het onderwerp en de methode degelijk te hebben besproken en vooraleer over te gaan tot de eigenlijke feitenstudie, geeft de auteur in het tweede hoofdstuk een uiteenzetting van de metallieke verschijnselen, zoodat de lezer altijd den 'materieelen' onderbouw van den overgang naar den gouden standaard voor oogen heeft. De metallieke verschijnselen en de toestand van de geldcirculatie hebben inderdaad een belangrijke rol gespeeld in de monetaire evolutie. Het kan niet geloochend worden dat de productie en distributie van de edele metalen en hun onderlinge waardeverhouding, factoren zijn welke den overgang tot den gouden standaard beïnvloed hebben. De ontdekking van de nieuwe Wereld op het einde der xve eeuw verzekerde aan Europa een-grooten toevoer van edele metalen, vooral van zilver. Tot het midden der xixe eeuw was er dan ook overal de dubbele standaard in voege. De exploitatie van de rijke goudmijnen van Californië (1848) en van Australië 1851 kwam echter de bestaande verhouding tusschen goud en zilver verbreken en was een belangrijke factor voor den overgang tot den gouden standaard. De groote stijging van de zilverproductie rond 1870 kon die tendens niet stuiten, temeer daar op het einde der xixe eeuw een nieuwe toevoer van goud plaats had, ten gevolge van de uitbating der Transvaalsche mijnen. Schrijver is nochtans de meening toegedaan dat het verlaten van den dubbelen standaard en de opkomst van den gouden standaard, veel meer te wijten is aan menschelijke bemoeiingen dan aan de zooeven uiteengezette natuurlijke factoren. In tegenstelling met hetgeen gewoonlijk beweerd wordt, zouden de wetgevende factor (opheffing van de vrije aanmunting van zilver) en de psychologische factor (algemeen verlangen naar den gouden standaard, mistrouwen ten opzichte van het zilver en vrees voor de toekomst) den doorslag gegeven hebben. Dat besluit wordt gestaafd door een analytisch onderzoek van de monetaire evolutie in de verschillende landen. Den oorsprong van den gouden standaard bestudeerend sinds 1696, wordt vooreerst het geval van Engeland onderzocht, het eerste land dat hem aannam, alsmede het ontstaan van de desbetreffende theorieën. Vervolgens komen de Duitsche hervorming van 1871-1873 en de verdere ontwikkeling van de theorieën van den gouden standaard aan de beurt. Verscheidene hoofdstukken worden gewijd aan de Vereenigde Staten van Amerika, welker geval bijzonder interessant blijkt te zijn. Het ontstaan van den Gold Exchange Standard in Indië wordt eveneens onderzocht en verder wordt een vluchtige uiteenzetting gegeven over het geheel der landen van minder belang. Die analyse wordt besloten met de geschiedenis van de Latijnsche Muntunie en de liquidatie van den omloop van zilver tusschen 1914-1922. De eerste stap naar den gouden standaard in Engeland is te danken aan geheel toevallige omstandigheden: de overschatting van het goud in 1669 en de terugkeer van de versleten zilverstukken uit het buitenland, na 1774. In 1793 breekt een oorlog uit tusschen Frankrijk en Engeland en vier jaar later moet de Bank of England de inwisselbaarheid van haar biljetten schorsen. Dit is het tijdperk der 'Bank Restriction', het pond sterling ondergaat een ernstige depreciatie die een einde neemt in 1820 met den definitieven terugkeer tot de vroegere goudpariteit. Terzelfdertijd doet zich in de jaren 1797-1798 een nieuwe daling van het zilver voor, hetgeen een sterke toename van de aanmunting van dit metaal ten gevolge heeft. Om niet tot den zilveren standaard gebracht te worden, besloot de regeering de vrije aanmunting van het zilver voorloopig te schorsen. Daar echter de toestand van niet-inwisselbaarheid voortduurde bleef die 'voorloopige' schorsing van de zilveraanmunting in voege | |
[pagina 42]
| |
tot 1816. Dat was een nieuwe maar onbewuste stap in de richting van den gouden standaard. De wet van 1816 vormt de derde en laatste étape van deze ontwikkeling. Volgens deze wet genieten goud en zilver het voorrecht van de vrije aanmunting, maar alleen het goud heeft volledige wettelijke betaalkracht. Daar echter de vrije aanmunting van zilver nooit opnieuw in praktijk werd gebracht, bezat Engeland van toen af in feite, maar niet geheel in rechte, den gouden standaard. In Duitschland waren van 1850 tot 1870 alle pogingen in het werk gesteld geweest om de verschillende muntstelsels van alle nog zelfstandige Duitsche Staten te unificeeren en te vereenvoudigen. Een streven naar den gouden standaard ontwikkelde er zich vooral van af 1865, ten gevolge van het toen heerschende monetaire internationalisme. De verwezenlijking van den universeelen gouden standaard scheen nabij, toen de Fransch-Duitsche oorlog van 1870 een einde stelde aan die beweging. Duitschland evenwel besloot onder den invloed van die strooming en ook uit vrees weldra alleen te staan met zijn zilveren standaard, tot den gouden standaard over te gaan. Bovendien speelden motieven van handelsprestige en vooral de wensch een monetair systeem te hebben gelijkaardig aan dat van Engeland, een rbl ten voordeele van den gouden standaard. De overwinning van 1870 en de vestiging van het Keizerrijk lieten toe de gewenschte monetaire unificatie door te drijven en bij gelegenheid van de wetten van 1871 en 1873 ging men over tot den gouden standaard. De zilverdepreciatie, welke rond 1872 inzette, vond ernstigen weerslag in de Vereenigde Staten, groote zilverproducenten, waar men van toen af tot 1900 een periode van politieke beroering beleefde rondom de muntquaestie. Daar de Amerikaansche zilverproductie bijna de helft van de wereldproductie vertegenwoordigde, is het zeer begrijpelijk dat zich na 1873 een machtige partij vormde, welke door alle middelen den koers van het aan depreciatie onderhevige zilver ondersteunde. Die middelen waren de vrije aanmunting van het zilver en eventueel de uitbreiding van den internationalen dubbelen standaard. Terwijl de monetaire hervorming van 1873 practisch den gouden standaard had gevestigd, slaagden de verdedigers van het zilver erin vijf jaren later de 'Bland Bill' en in 1890 de 'Sherman Bill' te doen stemmen, welke den aankoop en de maandelijksche aanmunting regelden van enorme hoeveelheden zilver en een stelsel in voege brachten, dat veel gelijkenis vertoonde met den hinkenden standaard. Anderzijds stelden de voorstanders van den gouden standaard, gesteund door de regeering, alles in het werk om den gouden standaard te redden, hetgeen hun gelukte door de schorsing te verkrijgen van de 'Sherman Bill'. Door de 'Gold Standard Act' van 1900 werd den gouden standaard definitief ingevoerd. De Latijnsche Muntunie kwam in 1865 tot stand, om het hoofd te bieden aan de moeilijkheden, veroorzaakt door de stijging van het zilver en het verdwijnen van den omloop van zilveren munten. Frankrijk, België, Italië en Zwitserland maakten er deel van uit. Nauwelijks echter was de Unie gesticht, toen de depreciatie van het zilver het mechanisme van den dubbelen standaard grondig kwam wijzigen. In 1873 moest de vrije zilveraanmunting opgeheven worden en werd de hinkende standaard ingevoerd. Dit was een eerste stap in de richting van den gouden standaard, die nochtans maar na 1918 uitdrukkelijk werd aanvaard. Inmiddels waren nog talrijke landen tot den gouden standaard overgegaan, zoodat dit muntstelsel rond 1914, nagenoeg de alleenheerschappij bezat. Weliswaar was ieder land, afzonderlijk op zijn eigen manier, tot dat resultaat gekomen en soms met behulp van onrechtstreeksche en weinig doelmatige middelen. Bovendien functionneerde de gouden standaard niet op een volmaakte wijze in alle landen; maar het principe ervan was algemeen aangenomen en zijn mechanisme werd beschouwd als zijnde een ideale oplossing. Reeds in 1899 echter, zag een nieuwe formule van gouden standaard in Indië het licht, nl. de gold exchange standard. Dit is een belangwekkende oplossing welke aan landen, die te arm zijn om zich de weelde van een binnenlandsche | |
[pagina 43]
| |
goudcirculatie te veroorloven, de gelegenheid geeft niettemin van de voordeelen van den gouden standaard te genieten. Na aldus achtereenvolgens gezien te hebben, hoe Engeland in 1816 een eerste kiem invoerde van evenwichtsverstoring in het bimetallieke stelsel, hoe deze kiem zich ontwikkelde met als uitkomst een totale ontwrichting van het systeem tusschen 1870 en 1900 en hoe tenslotte de Vereenigde Staten en de Latijnsche Muntunie vergeefsche pogingen deden, om het ondanks alles te redden, wordt het laatste hoofdstuk besteed aan een poging tot synthese, poging welke tenvolle geslaagd is. Wat de economische zijde van het vraagstuk betreft, komt schrijver tot de conclusie dat de metallieke verschijnselen niet volstaan om de geboorte en ontwikkeling van den gouden standaard te verklaren. Noch de goudtoevoer van 1850 en 1895, noch de zilverdepreciatie in 1873 maakten den overgang tot den gouden standaard noodzakelijk of onvermijdelijk. De werkelijk beslissende factoren op dit gebied waren de menschelijke bemoeiingen, die echter meestal niet rechtstreeks het bekomen resultaat voor oogen hadden. De gouden standaard is de vrucht van een historische ontwikkeling en zijn structuur, zooals die zich vertoonde tusschen 1900 en 1914, heeft niets essentieels of onveranderlijks. De verklaring ervan moet men zoeken in het ingewikkelde spel der fundamenteele economische krachten, in de omstandigheden eigen aan de xixe eeuw en in de toen overheerschende begrippen. Bovendien moet men steeds indachtig zijn dat de monetaire phenomenen behooren tot een domein dat essentieel afhankelijk is van menschelijke tusschenkomsten. In bijlage wordt naast statistieken, tabellen en graphieken een overzicht gegeven van de monetaire wetgeving in de verschillende landen tijdens de bestudeerde periode. Daar vindt men eveneens een buitengewoon uitgebreide bibliographie over het behandelde onderwerp. Dit boek, waarmede de heer J. Mertens promoveerde tot doctor in de staaten sociale huishoudkunde aan de Universiteit te Leuven, verdient ten volle de aandacht van de wetenschappelijke wereld. |
|