Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Werkonwilligheid en arbeidslust
| |
[pagina 31]
| |
tot een paradijs zou worden, met al den overvloed en het comfort dien ze vóór den oorlog hadden gekend. Toert kwam de teleurstelling. De bevrijding kwam, maar de oorlog duurt voort, de voedselvoorziening verbeterde slechts langzaam en ondertusschen was het verkeerswezen zoodanig ontredderd, dat het bereiken van de werkplaats voor velen ongehoorde moeilij kheden meebracht. Hoe zou men in deze omstandigheden durven reppen van arbeidsenthousiasme? Ongetwijfeld, de politieke en militaire toestand is gewijzigd en wel in den verhoopten zin, maar de menschen blijven slecht gevoed, in armoede en koude, - en hoe kan men van die uitgeputte, verkleumde mannen en vrouwen een inspanning verlangen, waartoe hun organisme niet bekwaam is? De zuiverste idealist zal in zulke omstandigheden niets weten aan te merken op het antwoord van den mijnwerker, die onverwachts door den Prins Regent werd aangesproken; na vier eindelooze jaren van een onmenschelijke martelie nog enkele maanden langer voor de overwinning willen lijden is, kort en goed, heldhaftig! Ongelukkig spelen nog andere factoren mee, die niet van louter stoffelijken aard zijn. Indien de arbeidsonwilligheid alléén het gevolg was van physieke uitputting, dan bestond er geen reden om dienaangaande zich ernstig bezorgd te maken; met de normale voedselvoorziening zou binnen afzienbaren tijd de geprezen arbeidskracht van onze bevolking weerkeeren. Doch nu is de toestand zóó dat de stoffelijke factor vergezeld gaat van een sterke psychologische tendens, van een gewoonte van traagheid en gemakzucht, die heel wat moeilijker te veranderen valt. Tijdens de bezetting gingen idealisme en eigenbelang hand in hand, vaderlandsliefde en natuurlijke luiheid maakten front tegen de naarstigheid en aldus groeiden, op korten tijd, gewoonten van traagheid, die achteraf zeer moeilijk te wijzigen zijn. De bevrijding bracht een fundamenteelen, omkeer in de nationale belangen; de vaderlandsliefde, die vroeger somtijds aanspoorde tot sabotage, eischt nu de hoogst mogelijke productie om de behoeften van de geallieerde legers en van de bevolking te dekken. Maar een psychologische gesteltenis, een ingewortelde gewoonte, is op een handomdraai niet te wijzigen en door een tegenovergestelde houding te vervangen; voornamelijk niet waar het arbeiders geldt, die intellectueel slechts matig begaafd zijn en dus meer door traditie dan door redeneering worden geleid. Het groot probleem van dit oogenblik, dat waarschijnlijk nog verschillende jaren acuut zal blijven, is er een van psychologischen en socialen aard: hoe kan men de arbeiders opnieuw werkwillig maken? hoe kunnen ze er toe gebracht worden weer met vlijt en toewij ding, bereidwillig en naarstig te arbeiden? De maximale efficiency van een onderneming veronderstelt, dat alle arbeiders het algemeen belang der onderneming behartigen. Dit objectief was ook vroeger uiterst moeilijk te bereiken, omdat ontelbare elementen de belangstelling van eiken arbeider afleiden. De arbeidswil hangt ten slotte af van de belangstelling, van een psychologische tendens, die het subject, op een betrekkelijk duurzame wijze, naar een object richt. Kennis, gevoel en instinctieve strevingen werken samen om de belangstelling op te wekken, zoowel aangeboren als verworven disposities bepalen eenieders houding tegenover de objecten, de leeftijd zelf heeft een eigen belangstellingsfeer. Het lijdt geen twijfel, dat feitelijk ale subjectieven objectieve gegevens, die den mensch beïnvloeden, ook een zekeren invloed hebben op zijn belangstelling en zijn bereidwilligheid om te arbeiden: de opvoeding, de moraliteit, de levensbeschouwing, de | |
[pagina 32]
| |
publieke opinie, de economische welvaart, de ontspanning, enz., werken noodzakelijk gunstig of ongunstig in op den arbeidszin. De technische inrichting van den arbeid heeft nog een grootere beteekenis. De goede beroepskeuze, die eenieder in staat stelt den arbeid te verrichten waartoe hij best geschikt is, de oefening en de vaardigheid, die de vermoeienis vermindert en de arbeidsvreugde bevordert, de degelijke verlichting, verluchting en verwarming, het aantrekkelijk uitzicht van de werkplaatsen, enz., zijn evenzooveel factoren, die de belangstelling en de arbeidsbereidwilligheid verhoogen. Buiten deze algemeene psychologische en technische hulpmiddelen, die alle reeds uitvoerig in speciale verhandelingen werden bestudeerdGa naar voetnoot1 willen wij hier onze aandacht wij den aan zulke factoren, die specifiek op het opwekken en ontwikkelen van den arbeidszin berekend zijn, wat ons tevens in de gelegenheid zal stellen om op enkele fouten te wijzen, die in het verleden werden gemaakt en om betere oplossingen voor te stellen. Deze eigenlijke prikkels tot arbeid kunnen in hoofdzaak tot de volgende vijf klassen worden herleid: 1o dwang; 2o hooge loonen; 3o patronale verhoudingen; 4o medezeggenschap der arbeiders; 5o idealistische motieven. | |
1. Dwangmiddelen en straffenDe straf in haar verschillende vormen werd door velen van onze industrieelen beschouwd als het voornaamste, zoo niet het eenige dwangmiddel, dat geschikt was om de naleving der werkhuisreglementen te verzekeren en geleidelijk de arbeiders tot regelmatigheid, aandacht en vlijt op te voeden. Het kwaad of het leed, wegens een schuldig overtreden der reglementen of een aanzienlijke nalatigheid bij het werk is in de eerste plaats een bedreiging, die verdere misstappen voorkomt en in sommige gevallen voor den gestrafte zelf een educatieve waarde bezit, aangezien het ondervonden lijden een krachtige prikkel is tot inkeer en beterschap. Het valt echter te betwijfelen of straffen en dwangmiddelen tot ware bereidwilligheid om te arbeiden kunnen opleiden. Straf is altijd negatief: zij dwingt gehoorzaamheid af aan plichten, waarvoor men in eenige mate afkeer voelt, niet door het wegnemen van de hen inherente onaangenaamheid, maar door de bedreiging met een leed, dat de onaangenaamheid van het opgelegde overtreft. Als de staat de fietsdiefstallen wil tegengaan, dreigt hij met een straf, waartegen de voordeelen van zulken diefstal niet opwegen. Als een patroon wil verhinderen dat zijn arbeiders te laat komen, stelt hij een boete vast, aanzienlijker dan het voordeel, dat de arbeiders uit hun traagheid kunnen halen. Zulke maatregelen bereiken wel iets, de verboden handelingen worden nagelaten en wat geboden is wordt onderhouden, maar zij zijn heelemaal ongeschikt om de psychologische gesteltenissen zelf te ver anderen, om nl. de begeerte naar andermans fietsen en het verlangen om na het vastgesteld uur nog wat te blijven slenteren, er uit te krijgen. Zij kunnen wel de activiteit in gevoelige mate opdrij ven, maar niet de innerlijke bereidwilligheid, zij verzekeren een hoog economisch rendement maar verminderen de toewijding en de tevredenheid van den arbeider. | |
[pagina 33]
| |
Een eerste noodzakelijk gevolg daarvan is een snel aangroeiende onwil en tegenzin voor den arbeid. Wat verricht wordt, niet om zijn, eigen waarde, maar enkel uit vrees voor ergere moeilijkheden, wordt in de mentaliteit van den arbeider stilaan verwant met die moeilijkheden. De straf, die iemand dwingt tot een onaangename daad, doet de onaangenaamheid van die daad aangroeien en aldus is het bekende feit te verklaren, dat de arbeidsonwil in dezelfde verhouding toeneemt als het dwangsysteem. Als gevolg daarvan moeten de straffen steeds hooger opgevoerd worden. De straf doet den natuurlijken weerzin voor een bepaalden arbeid a angroeien, zij verliest na enkelen tijd haar efficaciteit en moet door nieuwe dwangmaatregelen worden aangevuld, zoodat ten slotte de heerschende atmosfeer wordt bepaald door een ononderbroken stijging van arbeidsonwil en een daaraan beantwoordende stijging van straffen. Zelfs afgezien van de economische bezwaren, die inherent zijn aan een uitbreiding van het controleen straffensysteem, is het resultaat van zulke methode een volslagen psychologisch failliet; terwijl ze momenteel een bepaald productieniveau verzekert, drijft zijde mistevredenheid en den onwil steeds hooger op, verergert de feiten, die zij bedoelde op te lossen. Wegens die nadeelen werd voorgesteld het werkhuisreglement te sanctionneeren, niet door straffen voor overtredingen maar door belooningen voor nauwkeurige volgzaamheid. Men zou dan nota nemen van de overtredingen en na verloop van bepaalde perioden een belooning toekennen, die op omgekeerd-evenredige wijze afhangt van het aantal fouten. Het lijdt geen twijfel dat de sanctie-belooning heel wat gebreken vermijdt van de gewone straf; zij associeert geen nieuwe elementen van leed a an de reeds onaangename arbeidsprestatie; zij drijft den natuurlijken weerzin niet op, maar weet, door een juiste associatie van verlokkelijke, begeerenswaardige goederen, de pijnlijke aspecten van den arbeid te milderen. Het is dan ook te betreuren, dat de Belgische ondernemingen, op enkele onaanzienlijke uitzonderingen na, geen gebruik maken van dit middel om den werklust te prikkelen en de bereidwilligheid om te arbeiden te wekken. Een verstandige toepassing van de sanctie-belooning zou ongetwijfeld de behoefte aan dwang en straf in aanzienlijke mate verminderen, doch het zou van weinig menschenkennis getuigen, indien men de onmisbare toewij ding en stiptheid uitsluitend op een systeem van belooningen wilde baseeren. De industrieelen weten best dat goedheid alleen nog nooit een talrijke groep bedienden en werklieden de noodige discipline heeft bijgebracht; vrees voor straf blijft voor de groote massa een onmisbaar middel om ze voor langen tijd aan een regelmatigen arbeid te binden. Is er dan geen uitweg? Kan de noodlottige invloed, die dwang en straf op de psychologische gesteltenis van den arbeider uitoefent, door geen middel worden geneutraliseerd? Staat de ondernemer voor den doodelijken 'circulus vitiosus': straffen, die de arbeiders beantwoorden met onwil, wat weer tot zwaardere straffen noopt, die op hun beurt de arbeiders nog meer verbitteren? Dit noodlottig con flict zal men op zijn minst vermilderen door een zorgvuldige keuze te doen van de soort straffen, die men oplegt en door te letten op de wijze waarop zij worden toegepast. In algemeenen regel zal men de arbeidsdiscipline zooveel mogelijk bouwen op voordeelen en belooningen; waar zulks ontoereikend blijkt, zal men zijn toevlucht nemen tot dwangmiddelen, doch men zal die op zulke manier toepassen, dat de | |
[pagina 34]
| |
arbeiders niet onnoodig worden gekrenkt en met de grootste zorg zal men allen schijn van eigenbelang vermijden. Op dit gebied moeten wij in onze industrie op groote tekorten wijzen. Bij voorkeur maakten onze industrieelen gebruik van boeten en afhoudingen op het loon, van schorsing of afdanking. Geen enkel van deze straffen kan zonder voorbehoud worden aanbevolen. Boeten en afhoudingen van het loon mag men alleen in uitzonderlijke gevallen toepassen, wanneer nl. de overtreding van ernstigen aard is, maar toch geen definitieve afdanking wettigt. Ook in dit rechtmatig geval zal men nooit de boete afhouden van het eigenlijk loon, maar van de 'primes' en andere gratis geschonken voordeelen. Op die manier vermijdt men het hatelijke, dat altijd met een aanslag op het loon verbonden is en men voorkomt zooveel mogelijk den wrok van den arbeider, die uit verbittering geneigd is om aan de qualiteit van zijn arbeid schade toe te brengen. De wet van 15 Juni 1896 heeft overigens tot doel de werkgevers te vrijwaren voor hun eigen hebzucht, zij beslist dat de opbrengst van de boeten moet besteed worden ten voordeele van de arbeiders. De overige sancties: schorsing zonder loon en afdanken, zijn de strengste straffen. Hier mee r. dan elders moet de overtreding met de grootste nauwgezetheid worden onderzocht, alle maatregelen moeten getroffen worden om de zaak zoo goed mogelijk te onderzoeken, nooit zal men nalaten den schuldige de gelegenheid te geven om zich te verdedigen voor den raad, die over zijn geval uitspraak moet doen. Het gaat hier immers om straffen, die niet alleen den arbeider, maar veelal een gansch gezin treffen, die den werkman in een minderwaardigen maatschappelijken toestand plaatsen, hem werkloos maken en hem een slechten naam geven, waardoor het vinden van ander werk ten zeerste wordt bemoeilijkt. Daarom zal men nooit tot een schorsing overgaan, tenzij den schuldige verschillende malen werd berispt en gewaarschuwd, - en nooit zal men iemand afdanken tenzij na verschillende schorsingen. In Sovjet-Rusland, waar men overigens een naar Westersche opvatting brutaal gebruik maakt van boeten en zelfs van lichamelijke straffen, hecht men een bizonder belang aan de sancties, die de arbeiders in hun eergevoel treffen. In de eerste plaats wordt het eergevoel aangewend als een prikkel tot arbeidswil en als een belooning voor uitzonderlijke prestaties. Zoo werd de record-prestatie van Alexis Stakhanov, die in plaats van het reglementaire quantum, 7 ton, op denzelfden tijd 102 ton kolen boort, door de pers zoozeer opgehemeld, dat dit voorbeeld overal navolgers vond. Overal pogen mijnwerkers nog hoogere records te halen en weldra hoort men spreken van arbeiders, die 794, 981 en zelfs 1466 ton per dag boren. Het enthousiasme verspreidt zich in de automobiel-nijverheid, waar een fabriek in plaats van 148 nu dagelijks 200 machines levert; in de textielnijverheid slagen Maria en Dausna Vinogradova er in 70, 100 en tenslotte 144 getouwen te bedienen. Al houdt men ook rekening met het feit, dat deze reusachtige cijfers wegens propagandistische redenen werden aangedikt, toch is het niet te loochenen, dat de propaganda, de sanctie-belooning van de openbare hulde, talrijke arbeiders heeft weten te begeesteren en een algemeen enthousiasme heeft weten te verwekken. Volledigheidshalve moet hier echter worden aan toegevoegd, dat het motief 'eer' spoedig werd aangevuld door het motief 'stoffelijk voordeel en profijt'. Wanneer op 14 November 1935 Stalin drie duizend Stakhavonisten op het Kremlin ontbiedt en tot hun eer een gr andiose plechtigheid organiseert, verheft hij | |
[pagina 35]
| |
hen tot een aristocratie onder de werklieden, schenkt hun eereteekens en politieke voorrechten en belooft hun een loonsverhooging, die hen toelaat voor hun kinderen piano's en violen te koopenGa naar voetnoot1. Het nieuwe van het systeem ligt dan ook meer in de dwangmiddelen dan in de sanctie-belooningen. Al is bij ons de publieke erkenning voor getrouwen arbeid niet heelemaal onbekend, toch werd hier nooit een poging gedaan om het eergevoel als straf en dwangmiddel te benuttigen. In Rusland echter maakt men een ruim gebruik van de vrees voor een afkeuring van het publiek. A. Pasquier verhaalt, dat in fabrieken muurkranten aangebracht werden, waarop luie of nalatige arbeiders in caricatuur worden voorgesteld: een arbeider in vorm van schilpad, een andere in vorm van slapenden haas, van slak, enz. Voor zwaardere gevallen durft men zelfs op de locale pers beroep doen, terwijl de ergste schuldigen in openbare vergaderingen publiek worden aan de kaak gesteldGa naar voetnoot2. Hoe krachtdadig deze communistische sancties ook mogen zijn, zij kunnen niet zonder meer overgenomen worden. Waar het gaat om het uitbaten van het eergevoel als een sanctie-belooning, verdienen de Russische methodes ongetwijfeld een ruime navolging: zij verwekken een arbeidsenthousiasme dat den arbeid en dus ook den last van den arbeid in aanzienlijke mate verlicht; in plaats van het waardigheidsgevoel van den arbeider te kwetsen, wat met boeten en bedreigingen het geval is, verhoogen zij het besef van eigenwaarde en laten eenieder het eminent belang van den arbeid beseffen. Het ware dan ook wenschelijk, dat de Belgische industrieelen meer beroep zouden doen op het eergevoel der arbeiders en dat de regeering die poging zou steunen door b.v. officieele onderscheidingen, die sociale en zoo mogelijk ook financieele voordeelen zouden meebrengen en zoo, door de verdienstelijke arbeiders te beloonen, de overige arbeiders een voorbeeld ter navolging zou stellen. Het aanwenden van openbaren blaam als sanctie voor arbeidsovertredingen bevat in zich niets dat strij dig is met de fundamenteele rechten van den person of met deischen van de moraliteit. In mideleuwen hebben de gilden er een ruim gebruik van gemaakt; op de Vrijdagmarkt te Gent kan men nog het hoekhuis aanwijzen, waar de slordig geweven stoffen ter bespotting werden ten tom gesteld. Het valt echter te betwijfelen of deze sanctie effectief goed kan toegepast worden door een maatschappij, die hoofdzakelijk op het principe van den klassenstrijd berust. Een blaam, die werkelijk indruk maakt, moet door gelijkelijk alle standen en klassen worden aanvaard, wat in een klassemaatschappij niet gemakkelijk wordt doorgevoerd. Waar alleen de groep der ondernemers een handelwijze aan de kaak stellen, zal zulks niet noodzakelijk door de groep der arbeiders als een oneer worden opgevat en waar een democratisch staatsbestuur zulke maatregelen durft te treffen, is het nooit verzekerd, dat alle klassen er mee zullen instemmen. Een dictatoriale staat, zooals Sovjet-Rusland, kan ongehinderd zulke matregelen trefen, dar er gen vrijheid van mening bestaat en de officieele opvatting met alle propagandamiddelen aan de publieke opinie wordt opgedrongen. In een democratisch regiem wordt de openbare blaam dan alleen een effectieve stimulans als de klassenstrijd | |
[pagina 36]
| |
werd vervangen door een corporatieve ordening, waarin alle leden onvoorwaardelijk de beroepsbelangen voorstaan. Daar nu de evolutie van onze maatschappij snel in de corporatieve richting verloopt, zal wellicht de publieke blaam de beste sanctie worden voor overtredingen en schuldige nalatigheden. | |
2. Hooge loonen en winstverdeelingMet H. Ford zijn de groote ondernemers tot de overtuiging gekomen, dat men van de arbeiders geen bevredigend rendement kan verkrijgen, tenzij men ze een hoog loon uitbetaalt, dat verzorgd werk alleen van goed gevoede en tevreden arbeiders kan worden verwacht, dat m.a.w. het sociaal en het economisch standpunt niet tegenstrijdig zijn. Er bestaat echter een merkelijk verschil tusschen een hoog loonniveau en hooge loonen, die boven het gewoon loonniveau uitgaan. In het eerste geval zijn de arbeiders tevreden met hun lot en toonen zij zich bereid om een redelijke vlijt aan den dag te leggen; in het tweede geval voelen zij, wier loon boven het gemiddelde uitgaat, zich uitzonderlijk begunstigd en zijn dan ok bereid uitzonderlijke prestaties te volbrengen. Vóór den oorlog, in een tijd toen het loonniveau bevredigend was en de arbeidswil, mede door politieke propaganda, dit niet altijd was, betaalde de directie van een kleine weverij loonen uit, die meestal met de helft en soms zelfs met het dubbel, die van de overige weverijen overtroffen; in ruil daarvoor werd ze door de arbeiders met zooveel toewijding beloond, dat zij nog ruime winsten kon opstrijken. Waar het algemeen loonniveau spoedig na verloop van tijd zijn stimuleerende kracht verliest, blijft het loon, dat boven het gewoon niveau uitgaat, iets uitzonderlijks, dat steeds opnieuw moet verworven worden en dat aldus zijn stimuleerende kracht onverminderd blijft behouden. Om die reden hebben de werkgevers allerlei loonstelsels uitgedacht, die naast het bedrag van het algemeen aanvaarde loonniveau, nog de mogelijkheid tot hooger verdiensten openlaat. Het is niet mogelijk alle loonstelsels te bestudeeren, we beperken ons hier tot de voornaamste en we beoordeelen ze van uit het oogpunt der arbeidsbereidwilligheid. Het eenvoudigste en in de Belgische kleine nijverheden meest gebruikte stelsel is het uurloon: de vergoeding wordt berekend naar het aantal uren, die de arbeider op het werk doorbrengt. Deze formule is uiterst eenvoudig, zoodat de ondernemer zonder moeite de loonen kan vaststellen en de arbeiders gemakkelijk het juiste bedrag van hun loon kunnen nagaan. In verband met het hier behandelde vraagstuk is deze formule verwerpelijk; zij houdt geen rekening met het rendement van iederen arbeider afzonderlijk en bevat geen spoor van stimulans tot arbeidswil. Dat gebrek moet de patroon vergoeden door een scherpe, onafgebroken controle, die de arbeiders zeer onaangenaam is en van den patroon nieuwe uitgaven vergt. Wat erger is, deze methode kan tot een onrechtvaardige behandeling van den arbeider leiden; immers door de oefening groeit zijn vaardigheid aan, hij gaat vlugger produceeren, doet den kostprijs per eenheid dalen en blijft niettemin hetzelfde loon ontvangen als voorheen. Om deze onrechtvaardigheid te voorkomen en om tevens den arbeider een motief te geven tot werkzaamheid, heeft men beproefd verschillende looncategorieën te berekenen naargelang de moeilijkheid der uit te voeren werken. Zoo erkent de wettelijke loonbepaling een verschillend bedrag voor leerjongens, voor onge- | |
[pagina 37]
| |
schoolde en voor geschoolde arbeiders. Dit moet als een eerste maar geheel onvoldoende poging beschouwd worden. Het ideaal ware de arbeiders in elk beroep te klasseeren volgens hun vaardigheid en beroepsvorming, en vervolgens het bedrag der loonen te berekenen op die basis. In de staalindustrie b.v. ware het mogelijk acht verschillende categorieën en dus acht verschillende uurloonen te onderscheiden, wat vooreerst met de rechtvaardigheid overeenstemt, daar aan een grootere vaardigheid een hooger vergoeding toekomt en wat vervolgens een uiterst geschikte aansporing is tot werkzaamheid, daar elke arbeider in de gelegenheid wordt gesteld naar een hoogere categorie op te klimmen, hetgeen zoowel een aangroei van loon als van eer meebrengt. Wil dit systeem het beoogde doel bereiken, dan moet die loonstijging niet alleen in het gewoon loon, maar ook in het zoogenaamde 'indirect sociaal loon', en zelfs in de gezinsvergoeding worden doorgezet. In de actueele loonsverdeeling kan het gebeuren dat, ten gevolge van de sociale verzekeringen, die als een uitstel van betaling moeten opgevat worden, en van de gezinsvergoedingen, het eigenlijk loon maar een kleine fractie uitmaakt van het totale bedrag, dat de arbeider wekelijks ontvangt. Blijven de looncategorieën beperkt tot het directe weekloon en is het bedrag der gezinsvergoedingen, der sociale pensioenen, der verzekeringen, enz., voor alle arbeiders hetzelfde, dan is de aansporing tot vlijtiger arbeid en hooger arbeidsprestatie heel gering. Een flinke arbeider, die b.v. de hoogste categorie in de staalindustrie heeft bereikt, ontvangt een weekloon, dat merkelijk hooger is dan het weekloon van een gewonen sjouwer, maar voor alle overige vergoedingen wordt hij op denzelfden voet gesteld, zoodat het globale inkomen van een uitmuntend werkman, vader van acht kinderen, niet veel hooger zal zijn dan het globaal inkomen van een ongeschoolde werkkracht, vader van hetzelfde aantal kinderen. Het dunkt ons niet meer dan billijk, dat de waarde van den arbeider ook in het pensioen, de verzekeringen, de kindertoelagen, enz. wordt erkend, hetgeen daarenboven den arbeidswil zal aanmoedigen en de deproletarisatie van de arbeidsmassa in de hand werken. Twee andere, veel gebruikte stelsels baseeren het loon niet op den tijd maar op het voortgebracht 'stuk' (het stukloon) of een vastgestelde taak per uur. - In het eerste geval wordt het loon bepaald in overeenstemming met het aantal gefabriceerde stukken, zoodat het totale loon stijgt met de stijgende bekwaamheid of den vlijt van den werkman. In het tweede geval baseert men het loon op een gemiddelde uurproductie, die wetenschappelijk werd vastgesteld, zoodat de werkman ook hier de gelegenheid krijgt om het vastgestelde quantum te overschrijden en dus een hooger loon te ontvangen. Er werden verschillende methodes uitgedacht, zooals b.v. de methode van Taylor, van Gantt, Bedaux, Emerson, e.a., om den arbeider door middel van premieën er toe te brengen de officieel vastgestelde uurproductie te overschrijden. Het economisch belang der beide loonstelsels is zonder meer duidelijk. In algemeenen regel zal, aan den kant van den ondernemer, de kostprijs per enheidalen, terwijl de uitgaven vor bewaking en controle grotendeels wegvallen. Aan den kant der arbeiders bestaat de zekerheid, dat het loon in evenredigheid met de gedane inspanningen zal stijgen, wat zelfs voor de minst vlijtige naturen een niet te onderschatten prikkel tot werkzaamheid beteekent. Nochtans dunkt ons voor de Belgische industrie het uurloon met opstijgende categorieën verkieslijk, daar zij meestal niet in | |
[pagina 38]
| |
staat is om de ingewikkelde berekeningen door te voeren, die door het loonsysteem van Taylor e.a. worden vereischt. Het stukloon en het loon per vastgesteld uurmaximum stellen den patroon in de gelegenheid om het tarief per voortgebrachte eenheid te verminderen, naarmate de vaardigheid van de arbeiders toeneemt, zoodat deze, steeds vlugger moeten arbeiden voor een loon, dat niet in dezelfde verhoudingen toeneemt. Ze brengen vervolgens het gevaar mee, dat de arbeiders minder acht zullen geven op qualiteit om de quantiteit op te drijven, dat zijde grondstoffen niet doelmatig aanwenden en ze eenvoudig verkwisten en dat zij ten slotte het arbeidstempo zoo hoog opvoeren, dat hun gezondheid er onder lijdt. Het gewone uurloon met stijgende categorieën voorkomt al deze gevaren, het is even doelmatig én voor een vlugge én voor een goede productie en het voorkomt de pogingen om terug te keeren naar het oude loonminimum, dat wordt begrensd door de mogelijkheid om werkkrachten aan te werven. Daarbij biedt het de bedrijfsleiding een uitzonderlijke gelegenheid om de werkzaamheid van het personeel aan te moedigen. Ter gelegenheid van een loonsverhooging kunnen zij den arbeider in kwestie persoonlijk bij zich ontbieden, hem feliciteeren met zijn vooruitgang en zijn succes en hem de rangsverhooging bekend maken. Op die wijze worden de banden tusschen de arbeiders en de onderneming nauwer toegehaald en krijgt de loonsverhooging de beteekenis van een sociale onderscheiding, wat niet anders kan dan den arbeidswil in gunstiger zin beinvloeden. Al deze stelsels kunnen ook in collectieven zin worden toegepast. Een collectief loon is een forfaitaire vergoeding, die aan een groep werklieden wordt toegekend voor een arbeid, dien zij gemeenschappelijk hebben uitgevoerd. Om nu deze collectieve vergoeding onder de betrokken arbeiders te verdeelen, past men berekeningen toe, die steunen op het aantal uren, op het aantal 'stuks' of op een schaal van bekwaamheid, die vooraf werd vastgesteld. Het collectief loon verhoogt in aanzienlijke mate het stimulans, dat in de individueele loonstelsels voorkomt. Iedere werkman zal zich bemoeien met de organisatie van den arbeid: zij zullen beter en doelmatiger samenwerken en elke arbeider zal trachten de fouten en de zorgeloosheid van de anderen te bestrij den en desnoods censuren toe te passen die de sympathie voor de onderneming niet in 't gedrang brengen. De toepassing van dit stelsel is echter afhankelijk van talrijke economische en psychologische factoren, het veronderstelt meestal een verdeeling van de ondernemingGa naar voetnoot1, vervolgens een arbeidersstand met een zekere ontwikkeling en genoegzaam moreele kwaliteiten om een eerlijke samenwerking onder de werkmakkers en tusschen werknemers en werkgevers mogelijk te maken. In algemeenen regel bevat elk loonstelsel een ernstige aansporing tot werkzaamheid en vlijt, wanneer het aan de volgende twee essentieele voorwaarden voldoet: het moet den arbeidersstand een hoog loonniveau verzekeren en het moet een boven het gemiddeld loonniveau uitgaande vergelding schenken voor de persoonlijke vaardigheid en bizondere verdiensten, zoodat iedere arbeider kans heeft op economische en sociale rangsverbetering. Hieruit blijkt dus nogmaals hoe onwetenschappelijk en valsch de oude theorie van den klassenstrijd is: de ondernemer haalt vol- | |
[pagina 39]
| |
strekt geen voordeel uit een onrechtvaardig loonstelsel en de arbeiders winnen niets door traagheid en sabotage. Van sociaal en economisch standpunt valt het diep te betreuren, dat zoovele, voornamelijk kleine ondernemers, nog altijd halsstarrig aan liberale loontheorieën blijven vasthouden, dat zij van elke gelegenheid gebruik maken om de loonen neer te drukken of ten minste zooveel kansen laten voorbijgaan om hun werklieden niet officieel verplichte voordeelen te schenken. Ook hier bedriegt de gierigheid de wijsheid. Wanneer zij meenen dat een vermindering van uitgave wegens loonverlaging beantwoordt aan een evenredige vermeerdering van de ondernemerswinst, vergeten zij het actief voordeel van den arbeider in het productieproces. De arbeider is geen gevoelloos, willoos ding, gelijk de grondstoffen; in geval hij zich onrechtvaardig behandeld voelt, in geval het loon niet beantwoordt aan zijn behoeften en aan zijn bekwaamheid, zal hij vroeg of laat weerwraak nemen, zoowel bewust als onbewust de productie remmen wat per slot van rekening gevoelig op de ondernemerswinst zal drukken. Hooge loonen daarentegen, die gradueel met de toenemende bekwaamheid van de arbeiders stijgen, zijn zulk een spoorslag voor de zorg en de werkzaamheid van de arbeiders, dat zijde grootere uitgaven, die zij eerst noodzakelijk maken, achteraf ruimschoots vergoeden door de stijgende productie, de besparing van grondstoffen en het wegvallen van kostelijke dwang- en controlemaatregelen. (Wordt vervolgd.) |
|