Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 2]Franciscus van Assisi, een religieus genie
| |
[pagina 2]
| |
nochtans beoogen zij niet zoozeer den kunstvorm te scheppen, als wel het diepste leven van den mensch uit te drukken. Op religieus gebied vernoemen niet-christenen Jezus-Christus als het sterkste genie uit de geschiedenisGa naar voetnoot1. Niemand heeft zoo diep als Hij de betrekkingen tusschen God en mensch aangevoeld, zegt Edm. Fleg; zijn zedelijk onderricht duldt, als geheel, geen vergelijking; het is eenig door de schoonheid van vorm, den gloed der bezieling, de gelijkheid en samenhang der onderdeelen en door de volledige harmonie van leven en leer. Terzelfdertijd roemen zij Christus als een kunstenaar van het woord. De katholieke theologie leert dat Christus de meest-volmaakte menschelijke natuur bezat, over de hoogste gaven van geest, hart en uitdrukking beschikte en dus het grootste genie is, dat er ooit bestaan heeft of bestaan kan. Wij kunnen dus al de lofprijzingen van de zij de der nietchristenen beamen. Daar wij nochtans om historisch-gegronde redenen en uit het geloof de godheid van Christus aanvaarden, plaatsen wij Hem liever boven en niet in de categorie van het geniale. Ook Luther wordt, en terecht, geprezen als een religieus genie. Enkele geloofswaarheden, zooals de bedorvenheid van de menschelijke natuur, heeft hij buitengewoon diep ervaren; met ongewone energie en taaiheid van wil heeft hij gewerkt om zijne opvattingen in het Christendom ingang te doen vinden en daarbij onverpoosd gebruik gemaakt van zijn vaardige pen en machtig redenaarstalentGa naar voetnoot2. Hij slaagde niet in zijn hervorming en heeft bovendien aan het christendom onafzienbare schade berokkend. De grondreden van deze mislukking ligt voorzeker in het feit dat Luther wel enkele christelijke dogma's, doch niet hun geheel en hun samenhang geniaal had gevat en ervaren. Een eerste gevolg daarvan was dat hij de misstanden bij de geestelijkheid te keer ging meer met zijn krachtig woord, dan door het beleven van zijn ideaal en door de gehoorzaamheid aan de kerkelijke overheid. Dat werd dan de tweede reden van zijn mislukking. Dit alles neemt echter niet weg, dat hij een religieus genie was en een meester van het woord, die op de ontwikkeling van het Duitsche volk, zijn taal en zijn kunst, een beslissenden en diepgaanden invloed heeft uitgeoefend. Enkele eeuwen voor Luther was Franciscus er in geslaagd de Kerk te hervormen. Dit was de levenszending van Franciscus. Wat Vergilius dicht over den vromen Aeneas dat hij geleid en gestuwd werd door het FatumGa naar voetnoot3: et sic fata Iovis poscunt, geldt in nog grootere mate van Sint Franciscus. Ook zijn leven was opgeeischt door de zending van Christus: et sic fata Jesu poscunt: Ga en herstel mijn Kerk, of zooals Dante het zegt: Houd het scheepje van Petrus in volle zee op de rechte baanGa naar voetnoot4. Zonder een voortdurende hulp van hierboven had hij gewis deze zending niet tot een goed einde kunnen brengen; doch tot dit doel werd hij tevens door God in de natuurlijke orde begunstigd met de rijke gaven van het genie. Het is | |
[pagina 3]
| |
zelfs gedeeltelijk juist door zijn geniale natuur dat hij op het spoor van zijn zending werd gebracht. Zij liet hem toe God zoo diep te ervaren en de godservaring beteekent voor iederen profeet - en Franciscus was zeker een vertegenwoordiger van dit profetisme - het besef van een goddelijken eisch waaraan hij zich niet onttrekken kan en die hem maakt tot een werktuig van GodGa naar voetnoot1. Franciscus werd aldus tot zijn levenszending gebracht door een bovennatuurlijke roeping en door zijn geniale natuur. hij kon ze ook slechts verwezenlijken met de hulp van bovennatuurlijke genaden en door de kracht van zijn genie. In tegenstelling met Luther heeft Franciscus het Evangelie en al de gronddogma's van de Katholieke Kerk als instinctief in hun kern begrepen en daaruit volgde, - wat als tweede reden van zijn welslagen mag doorgaan, - dat hij de misstanden niet enkel met vlammende protesten wou verhelpen, maar door de verwezenlijking van zijn apostolisch ideaal in eigen leven en door de onderwerping aan de kerkelijke overheden, ook aan de niet voorbeeldige. Aan de hand van zijn nagelaten geschriften, vooral van zijn gebeden, en van sommige feiten uit zijn leven willen wij hier aantoonen hoe Franciscus den diepen samenhang der christelijke dogma's heeft doorschouwd. Wij kunnen dit bondig doen, want wie met dat inzicht het boek van P. Cuthbert, dat als de beste onder de Franciscusbiografieën doorgaatGa naar voetnoot2, wil lezen, zal voortdurend de opvatting, die hier wordt voorgestaan, bevestigd vinden.
* * *
Het wordt in de godsdienstpsychologie algemeen aanvaard dat de mensch in zijn gebed zijn geheimste gesteltenis en diepste persoonlijkheid openbaart. Alwie dan ook met een eenigszins grondige kennis van de christelijke geloofsleer de gebeden van Franciscus bestudeert, wordt er door getroffen hoe deze theologisch-ongeschoolde telkens tot de kern van iedere bovennatuurlijke waarheid doordringt. Wij spreken opzettelijk van 'bestudeeren', want een oppervlakkige lezing doet gemakkelijk aan een ijdele woordenkoppeling denken, terwijl de ontleding bewijst dat ieder woord zwanger gaat aan gedachten en ons de religieuze intuïtie van Franciscus laat ontdekken in een nog warme trilling van zijn ziel. Wat C. Verschaeve in enkele prachtbladzijdenGa naar voetnoot3 schrijft over het Zonnelied, is evenzeer, zoo niet meer, toepasselijk op de vele lofprijzingen ter eere van God, die wij aantreffen onder de nagelaten gebeden van Franciscus. We vinden er niet de passie en de spanning, het op- en neergaan van het liefdeleven, zooals we dat graag beluisteren in den zang van den nachtegaal; alleen het jubeloogenblik van de liefde trilt erin, zooals in het lied van den leeuwerik. Franciscus is er als de leeuwerik, 'de blijde verbijsterde vogel, door licht verblind, van zonne zat, die lalt als een dronkene immer hetzelfde, die kweelt van liefde steeds het eenige, die zijn oneindig gevoel in | |
[pagina 4]
| |
zijn borst gezwollen door zijn keel laat uitbreken in ongeteld, gorgelend gebrobbel... Zijn zang is één parelende blijheid, één helderheidsstraal, één geglans van opgetogenheid; geen op en neer, geen dag en nacht, maar een voortdurend opflikkeren van steeds nieuw licht, eene steeds herhaalde bronopborreling van altijd frischvrije eerstigheidGa naar voetnoot1'. Men leze den lofzang dien hij schreef uit dankbaarheid jegens God voor de hem geschonken weldaad der HH. Wondeteekenen:
Gij zijt alleen heilig, Heer God. Gij zijt de God boven de goden; de eenige, die wonderen werkt.
Gij zijt de sterke, Gij de groote, Gij zijt de allerhoogste.
Gij zijt de Almachtige, Gij zijt, heilige Vader, de Koning van Hemel en aarde.
Gij zijt de drievoudige en de ééne, Heer God boven de goden.
Gij zijt het goed, alle goed, het hoogste goed, Heer, levende en ware God.
Gij zijt de liefde, Gij de wijsheid, Gij de ootmoed, Gij het geduld.
Gij zijt de schoonheid, Gij de zekerheid, Gij de vrede, Gij de vreugde.
Gij zijt onze hoop, Gij zijt de rechtvaardigheid en matigheid, Gij zijt geheel onze rijkdom.
Gij zijt de zachtmoedigheid, Gij zijt onze beschermer, onze verdediger en behoeder, Gij onze toevlucht en onze kracht.
Gij zijt ons geloof, onze hoop en onze liefde.
Gij zijt onze groote zoetheid.
Gij zijt de oneindige goedheid, de groote en wonderbare Heer en God, de almachtige, goede, barmhartige, Gij zijt onze bevrijderGa naar voetnoot2.
Opvallend is het hoe Franciscus zijn gebeden richt niet tot God in het algemeen en zelfs zeer zelden tot Jezus-ChristusGa naar voetnoot3. Doorgaans bidt hij tot den Vader met het bewustzijn nochtans van het onverdeelbaar verband der Heilige Drieëenheid. Intuïtie richt zich immers onmiddellijk op de volle werkelijkheid zelf. In werkelijkheid is God een Drieëenheid en in de Drieëenheid is de Vader het beginsel, zooals Hij tevens het beginsel is - het principium fontale - van de Gods werking naar buiten, namelijk de schepping en de verlossing. 'Almachtige God, Heilige Vader, om Uzelf brengen wij U dank, omdat Gij door uw Heiligen Wil en door Uwen Eenigen Zoon in den Heiligen Geest alle stoffelijke en geestelijke zaken hebt geschapen... Wij danken U, omdat - gelijk Gij ons door Uwen Zoon hebt geschapen - Gij evenzoo uit ware en heilige liefde voor ons Hem deedt geboren worden als waarachtig mensch, uit de glorierijke en allerzaligste Maagd Maria en omdat Gij ons uit de slavernij hebt willen verlossen door Zijn Kruis, Zijn Bloed en Zijn dood.' Het is bekend hoe de gebeurtenis van Christus' geboorte heel zijn geest in beslag nam, heel zijn gemoed en heel zijn wezen. Hij wou zelfs met zijn lichamelijke oogen het tafereel van het Kindje in de kribbe zien. Hij sprak toen voor de groote menigte te Greccio over Jesus' geboorte. 'En telkenmale hij Jesus' naam uitspreekt, schrijft Celano, overweldigt | |
[pagina 5]
| |
hem de gloed der liefde. Daarom noemt hij Hem het kind van Bethlehem en het woord Bethlehem zegt hij op een zonderlingen toon, als het geluid van een lammeke dat blaat, en als hij den naam “Jezus” genoemd heeft, dan likt hij zijn lippen af met de tong, alsof hij de zoetheid wilde smaken, die deze naam er op achtergelaten heeft.' Wanneer Franciscus reeds zoo hevig aangegrepen werd door de herdenking van Christus' geboorte, dan valt het niet te verwonderen dat hij tevens zoo diep en dogmatisch-juist begrepen en beleefd heeft wat Christus ons door de menschwording heeft gebracht, het admirabile commercium, de wonderbare ruiling tusschen de goddelijke en de menschelijke natuur. Christus werd onze broeder naar het vleesch en wij hadden deel aan Christus' goddelijke natuur, zoodat wij in Christus aangenomen kinderen Gods werden: filii in Filio, zooals de huidige theologen dat uitdrukkenGa naar voetnoot1. Hoe wordt heel het innerlijk en uiterlijk leven van Franciscus gedragen dor de gedachte dat God zijn Vader en Christus zijn broeder is. De afstand van iederen eigendom, de afstand ook van het gemeenschappelijk bezit, dien hij zijn broeders oplegde, was iets ongehoords in de Kerk. Maar met zijn levendig besef van Gods vaderlijke voorzienigheid vond Franciscus dat zeer natuurlijk. Door de menschwording was Christus onze broeder geworden en hoe voelde Franciscus zich naast Hem als den jongeren broeder, die, om Gode welgevallig te zijn, er alleen maar naar streven moest in- en uitwendig op den ouderen Broeder te gelijken. Zoo ver heeft hij deze navolging gedreven dat men hem wel eens een tweede Christus heeft genoemd. Hij kon dan ook tot zijn Broeder en God volgend subliem gebed richten: 'Dat ik, voor zoover het mogelijk is, nog tijdens mijn leven in mijn ziel en mijn lichaam die smart moge gevoelen die Gij, allerzoetste Heer, in het uur van Uw allerbitterste lijden hebt ondervonden.' Men weet hoe deze bede bijna letterlijk werd verhoord en hoe Franciscus de eerste gestigmatiseerde is gewordenGa naar voetnoot2. Waar wij straks enkele gebeurtenissen uit Franciscus' leven bespreken, zullen wij gelegenheid hebben om wat uitvoeriger aan te toonen hoe Franciscus in alles den menschgeworden God trachtte na te volgen. Sinds de menschwording van den tweede persoon der H. Drieëenheid is het den mensch ook mogelijk geworden, in vereeniging met Christus, God op een Hem waardige wijze te loven, iets waartoe alle menschelijke krachten op zichzelf ontoereikend zijn. Met welke geestdrift heeft Franciscus deze rijke schatten van Christus' aanbiddend en dankend gebed aanvaard! Voor hem waren de Eucharistie en het H. Misoffer de kern van zijn godsdienstig leven. En dat was zoo van af het begin van zijn bekeering, zooals hijzelf getuigt in zijn Testament. Zich vereenigend met Christus in de Eucharistie bad hij dan (alweer tot God den Vader): 'Omdat wij allen, ongelukkigen en zondaars, niet waardig zijn Uw naam uit te spreken, smeeken wij onzen Heer Jezus-Christus, Uw welbeminden Zoon, in Wien Gij Uw welbehagen hebt, - die alles bij U vermag en door Wien Gij ons zoovele weldaden hebt geschonken - dat Hij U naar waarde moge danken in naam van alle schepselen, te samen met den H. Geest, den Vertrooster, alleluja!' Zijn nauw aansluiten bij de liturgie der Roomsche | |
[pagina 6]
| |
Kerk is een ander gevolg van dit intens verlangen om zich te vereenigen met Christus, die op een verborgen, doch werkelijke wijze in de Kerk tegenwoordig en werkzaam isGa naar voetnoot1. Onder de enkele gebeden van Franciscus die tot ons zijn gekomen, zijn er een paar die zich richten tot Onze Lieve Vrouw. 'Wees gegroet, Maria, verheven Meesteres, allerheiligste Koningin, Moeder van God en altijd Maagd! Gij, die van uit den hoogen hemel door den Vader zijt uitverkoren, die door Hem en door Zijn welbeminden Zoon en den Vertrooster, den H. Geest, geheiligd zijt, en in wie de volheid van alle genaden en zegeningen woont.' De gezichtshoek, van waaruit Franciscus Onze Lieve Vrouw beschouwt, is zeer merkwaardig. Franciscus ziet Haar intuïtief in haar diepste en volle werkelijkheid, namelijk in hare betrekkingen tot de H. Drieëenheid. Heeft de huidige theologie niet gansch de verhevenheid en werkzaamheid van de Moeder Gods samengevat in de expressie complementum SS. Trinitatis: Maria is de aanvulling van de H. DrieëenheidGa naar voetnoot2. Men heeft Sint Franciscus om zijn Zonnelied getypeerd als een metaphysisch lyricus. Hij looft in de schepselen wat hij in hen aanvoelt, nl. de kernhoedanigheden van hun wezen zelfGa naar voetnoot3. In de bovennatuurlijke wereld bleef hij evenmin staan bij toevalligheden of haperen aan bijkomstigheden. Zijn gebeden openbaren ons hoe doelbewust zijn geniale intuïtie hem leidt tot de kern van de gronddogma's van het Christendom en hoe dogmatisch juist hij deze mysteriën beleefd heeft. De enkele gebeurtenissen uit zijn leven die wij verder zullen nagaan, komen deze verklaring bevestigen. Ondertusschen kunnen wij alleen de grootste bewondering voelen voor dezen bidder die, ofschoon theologisch ongeschoold, door de intuïtieve kracht van zijn genie en geholpen door bovennatuurlijke verlichting, telkens zoo diep tot het wezen zelf van het christelijk geloof doordringt.
***
Wie zoekt naar de hoofdgedachten die aan het leven van Franciscus een kenmerkende eigenheid hebben gegeven, zal zeker daaronder rekenen Franciscus' liefde tot de armoede, zijn liefde voor de natuur, zijn afschuw voor het geld en zijn verknochtheid aan de Kerk van Rome. Voor ieder dezer motieven geeft Franciscus blijk van een diep en intuïtief inzicht. Door de menschwording was Christus onze broeder geworden en werd Hij ons ook de weg waar langs wij moeten opklimmen tot God. Franciscus voelde deze waarheid zoo sterk aan, dat hij in alles er naar streefde Christus na te volgen. Christus' armoede wou hij zelfs letterlijk navolgen; doch hiertoe werd hij gebracht door een goddelijke ingeving, zooals hijzelf getuigt in zijn Testament: 'De Allerhoogste zelf openbaarde mij dat ik moest leven volgens den vorm van het Evangelie'. Bij het lezen van de evangelische teksten over de onthechting overviel hem een wonder licht, dat a.h.w. in zichzelf de evidentie droeg van zijn goddelijke herkomst. In dat licht begreep Franciscus, dat de armoede de vorm van het Evangelie | |
[pagina 7]
| |
is en dat langs de deur van de armoede geheel het Evangelie in zijn leven en in de Kerk zou binnenstroomenGa naar voetnoot1. Meteen was hij geworden de vurigste en hartstochtelijkste, men zou haast zeggen de meest-wanhopige minnaar van de armoede, die er wellicht ooit in de Kerk geleefd heeft (Bossuet). Ofschoon Franciscus door een bovennatuurlijke genade tot dit inzicht in de verhevenheid der armoede gebracht werd, toch zal niemand kunnen loochenen, dat hij door zijn geniale natuur werd geholpen om zoo aangrijpend deze liefde tot de armoede in heel zijn leven te belichamen. Voor velen zijner tijdgenooten leek dit leven van uiterste armoede een roekeloos avontuur. Voor de meeste hedendaagsche menschen blijft het steeds een onbegrijpelijk iets, een waagstuk dat slechts op straf van lijden en dood wordt aangegaan. Niettemin wordt het bij eenig nadenken duidelijk dat uiterste armoede een gebiedende eisch is van ware godsliefde: liefde stuwt regelrecht naar armoede. En anderzijds is de armoede de afgrond die bevelend roept naar den afgrond: 'de volle ijdelheid roept naar de volle volheid en - Dieu a l'amour du vide - armoede wordt Gods woningGa naar voetnoot2'. Door de armoede stroomde aldus geheel het Evangelie, stroomde God zelf binnen in het leven van Franciscus. De groote liefde van Franciscus voor de natuur is niet te scheiden van zijn groote godsliefde; zij is uiteraard religieus. Zooals hij in zijn gebed den hemelschen Vader niet rukt uit de levende eenheid met de andere goddelijke personen, zoo kon hij evenmin de schepping zien buiten haar werkelijk verband met de onafgebroken scheppende instandhouding door God. Schepselen en Schepper kon hij, zelfs in zijn denken, niet van elkaar scheiden, omdat ze in feite ook geen oogenblik gescheiden zijn. Zijn liefde tot de natuur, die zoo treffend spreekt uit heel zijn leven en vooral uit het Zonnelied, wortelt in deze intuïtie. Hij bejegent de schepselen niet zoozeer met den eerbied dien men verschuldigd is aan de gave van een verheven meester, maar veeleer met de eerbiedige en innige liefde, die men heeft voor kunstwerken, die het beeld zijn en de wezenstrekken dragen van een verheven en vaderlijken meester. Hij doorschouwt de schepping en ziet er God, niet achter de dingen, maar in de dingen zelf. Ook wij weten dat de schepselen het beeld zijn van God, maar voor Franciscus was dit beeld doorschijnend geworden. En omdat hij zichzelf zoo diep bewust was een schepsel, een van God afhankelijk wezen te zijn, voelde hij zich innig verwant met de schepselen als met broeders en zusters. Het Zonnelied is het lied dat den familieband bezingt, die alle schepselen samenbindt; het lied, dat zingt over Gods vaderlijke bezorgdheid voor hen allen en over de vrijheid, die het menschelijk hart vindt in het geloovig zien van deze waarheid.
Allerhoogste, Almachtige, Goedertierene Heer,
van U zijn de lofzangen,
glorie en hulde en alle dankzegging.
Aan U alleen, Allerhoogste, komen zij toe,
en geen mensch is waardig, U te noemen,
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, met al Uw schepselen:
heel in 't bijzonder met heer Broeder Zon,
| |
[pagina 8]
| |
die ons den dag aanbrengt
en zijne klaarheid geeft Gij ons tot licht.
En hij is schoon en straalt met grooten luister,
van Uwe hooge Majesteit is hij een af glans.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, om Zuster Maan,
en om de sterren, die Gij gemaakt hebt daarboven,
glansrijk en kostbaar en schoon.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer,
om Broeder Wind, en om de lucht, den nevel,
om den heldren dag en alle weer waardoor Gij houdt
Uw schepsels in het leven.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer,
om Zuster Water, die is zeer nuttig en nederig,
kuisch en van groote waardij.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, om Broeder Vuur,
door wien Gij helder maakt den donkren nacht,
en hij is vroolijk en schoon,
sterk en vol trotsche kracht.
Geloofd zijt Gij, mijn Heer, om haar, de Moederaarde,
die van ons allen is de leidster en de voedster,
en zij brengt voort allerlei vruchten,
veelkleurige bloemen ook daarbij en gras.
Looft en prijst mijn Heer, gij, Zijne schepselen,
en brengt Hem dank,
en dient Hem met groote nederigheidGa naar voetnoot1.
Religieuze dichters vóór Franciscus jammerden over de tirannie van de zintuigelijke wereld en meenden dat de zielevrede slechts gevonden werd in het leven aan de andere zijde van het graf. Vreugde ondervonden zij slechts als het oogenblik daar was om in geloof en hoop van de aarde, waarop zij geboren waren, te vertrekken. Maar voor Franciscus waren Moeder Aarde en het firmament daarboven en alles wat God had gemaakt, duidelijke beloften van het eeuwige leven. Hij zag er het goddelijk leven in, waaraan het heden en de toekomst hun bestaan ontleenen. Hij kende geen andere wijze om zijn leven onder te dompelen in de eeuwige Zee, dan het te dompelen in de zee van het leven rondom. Slechts op één zaak was hij bedacht: zijn ziel vrij te houden van elk zelfzuchtig verlangen en zich vast te klampen aan het geloof van Christus, zijn Heer. Zoo alleen, meende hij, zou de geschapen wereld hem haar geheimen toevertrouwen. Innig en vertrouwvol vereenigd met God, waren zijn hart en geest vrij en beleed geheel zijn wezen juichend en helder zijn geloof in de zichtbare wereldGa naar voetnoot2. Een derde kenmerk van Franciscus' leven is de afkeer voor het geld. Men verwarre dezen afkeer niet met zijn liefde voor de armoede. Franciscus wou niets bezitten om gelijkvormig te worden aan Christus en om God alleen te bezitten. Hij verafschuwde het geld, omdat het in zijn oogen was | |
[pagina 9]
| |
de voortdurende aanleiding tot, zoo niet de stoffelijke vorm zelf van een afschuwelijke zonde tegen Gods vaderlijke voorzienigheid. In het begin der xiiie eeuw immers was het geld nog niet, zoo als nu, het gewone ruilmiddel voor dagelijksche benoodigdheden; het beteekende overvloeden kapitaal, beteekenis, die het ook nu nog, naast zijn waarde als ruilmiddel, bezit. Hij die geld bezit, houdt de aarde in slavernij; het geld plaatst hem tusschen God en Gods schepselen en maar al te dikwijls misbruikt hij de aarde, die Gods eigendom is, tot eigen, zelfzuchtig genoegen: dat was voor Franciscus een goddeloos iets. En in zijn omgang met wereldlingen die zijn raad kwamen inwinnen, hield hij hun steeds voor oogen dat hun eigendom slechts leengoed was, hun door Gods Voorzienigheid toevertrouwd, niet alleen ten bate van henzelf, maar ten bate van allen die in nood verkeerenGa naar voetnoot1. Instinctmatig had Franciscus dus begrepen, dat de definitie van den eigendom: ius utendi et abutendi, die zoo vaak verkeerd wordt begrepen als het recht om zonder meer met eigen bezit te doen wat men wil, in deze beteekenis onzin is. De Schepper heeft de aardsche goederen niet gegeven tot het genot of de machtswellust van enkelen, maar tot het algemeen welzijn, opdat eenieder zou kunnen beschikken over hetgeen noodig en nuttig is voor het leven. Franciscus loochent niet het eigendomsrecht, maar alleen het onbeperkt en willekeurig gebruik van eigendom; hij wijst de bezitters op hun plicht, het geld, dit is hun overvloed, voor het algemeen welzijn te gebruikenGa naar voetnoot2. Franciscus beschouwde aldus het aardsche bezit in betrekking met God en vanuit dit godsdienstig standpunt vatte hij intuïtief de ware beteekenis ervan. De katholiciteit van Franciscus, den vir catholicus, en zijn zorg om de algeheele afhankelijkheid van zijn orde tegenover de Kerk van Rome te verzekeren, bewijzen op hun beurt zijn dogmatisch-juist inzicht in het wezen der kerkelijke hiërarchie doch meteen ook der christelijke vrijheidGa naar voetnoot3. P. Sabatier, de groote Protestantsche kenner en bewonderaar van Franciscus, heeft beweerd, dat, toen Franciscus aan Innocentius III algeheele gehoorzaamheid beloofde, de profeet onbewust zijn vrijheid abdiceerde in de handen van den priester. Hij voegt er aan toe, dat Franciscus achteraf deze gehoorzaamheid soms als aan slavenband voelde knellen en dat vele zijner volgelingen geweend hebben om de verloren vrijheidGa naar voetnoot4. | |
[pagina 10]
| |
Deze interpretatie is totaal in strijd met het feit, door Sabatier zelf erkend, dat Franciscus spontaan met zijn eerste broeders naar Rome is gegaan en onder de reis voortdurend bezig was met hetgeen hij den paus zeggen zou. Zooals Franciscus reeds bij het eerste begin van zijn bekeering zoo juist en gevat de taak van den bisschop omschreef, wanneer hij zegde: 'De bisschop is de vader en leider der zielenGa naar voetnoot1', werd hij ook nu tot de reis naar Rome gepraamd door zijn levendig geloof en zijn intuïtie in de taak der Kerk en in de toekomst zijner orde. Hij zag in de Kerk een uiterlijk organisme, dat innerlijk leven draagt en beschermt. Zonder innerlijk sap en leven verkalkt het organisme; maar zonder organisme gaan ook alle innerlijk sap en leven reddeloos verloren. Franciscus droeg naar den paus zijn rijk inwendig leven en groote liefde om deze beschermd en bestendigd te zien; en de paus neigde zich neder tot den arme van Assisi en riep uit: 'Waarlijk deze is het die door Christus' woord en kracht de steun van de Kerk zal zijn!' Niet alleen de Kerk won bij deze uitwisseling, maar ook Franciscus. Zonder dezen stap hadden zijn bovennatuurlijke begenadiging en geniale natuur nooit hun hoogste bekroning gevonden. Het is trouwens een algemeene wet, dat het genie zijn vollen bloei niet bereikt, als het niet komt te staan voor een groot reëel objectGa naar voetnoot2. Franciscus verschijnt in de geschiedenis op het oogenblik, dat in de Kerk de wil tot hervorming zijn hoogste spanning nabij was en dat de Kerk bestuurd werd door een man, wiens pauselijke macht gestegen was tot een toppunt, dat nog nooit bereikt werd en nooit meer zou bereikt worden. Door de inwilliging van Innocentius III kon Franciscus zijn evangelische hervorming en zijn rijk innerlijk leven, langs de hiërarchie om, in de Kerk inschakelen en zag hij tevens zijn levenswerk verzekerd en bestendigd. Van haar kant nam de Kerk de zoo noodige aanvulling van haar innerlijk leven in zich op; want dit innerlijk leven was niet in dezelfde mate gestegen als haar vorstelijke uiterlijke machtsontplooiing. Zij kon nu voor goed alle opdringerige kettersche hervormingsbewegingen lam leggen en de middeleeuwen opvoeren tot het hoogtepunt der xiiie eeuw, waarin de groote figuren van een Innocentius III en een Gregorius IX, een Bonaventura en een Thomas, een Dante en een gansche schaar van groote heiligen zóó dicht bij elkaar staan, dat deze tijd tot een onmiskenbare glansperiode in de geschiedenis der Kerk is gewordenGa naar voetnoot3. | |
[pagina 11]
| |
De geest van armoede, de liefde tot de natuur, de afschuw voor het geld en de gehechtheid aan de Roomsche Kerk zijn slechts enkele voorbeelden uit de vele, die ons laten inzien hoe Franciscus spontaan en intuïtief den diepen zin van de geloofswaarheden begreep en beleefde. Steunende op de onbetwijfelbare theologische waarheid dat de genade de natuur onderstelt en gebruikt, ligt het voor de hand te besluiten, dat bij Franciscus de bovennatuurlijke begenadiging in hooge mate geholpen werd door een genialen aanleg, door de kracht van een intuïtie, die instinctmatig de verborgen kern der dingen doorpeilde. En harerzijds werd de geniale natuur door de bovennatuurlijke inwerking wel niet van wezen veranderd, maar toch versterkt en tot een hooger plan verheven. Een voorbeeld van wisselwerking of wederzijdsche oorzakelijkheid, zooals wij die op ieder gebied van het leven ontmoeten.
***
Uit de geschriften en de handelwijze van Franciscus blijkt, dat hij door de buitengewone kracht van zijn intuïtie doorgedrongen is tot de kern der geloofswaarheden en hun samenhang doorschouwd heeft. Op zichzelf is dit nog onvoldoende om iemand tot een genie te verklaren. Het genie moet bovendien zijn intuïtieve inzichten in passende, oorspronkelijke en levendige vormen belichamen. Het lijkt haast overbodig aan te toonen hoe Franciscus in dit opzicht een ongeëvenaard meester is geweest. Waar hij ook sprak of handelde, steeds schepte hij frisch en jong leven. Hij was van natuur uit dichter en kunstenaar in den meest verheven zin dezer woorden. Hij dichtte niet alleen met de penGa naar voetnoot1, zijn geheele leven was één gedicht. 'Hij was een dichter wiens gansche leven een gedicht was. Hij had meer van een dramaturg die zich in staat voelt zijn eigen stuk in zijn geheel op te voeren, dan van een meistreel die alleen maar de door hemzelf gedichte liederen zingt. De dingen die hij zei getuigden van een grooter verbeeldingsrijkdom dan de dingen die hij neerschreef. En de dingen die hij deed, getuigden van een nog veel grooter verbeeldingsrijkdom dan de dingen die hij uitsprak. Zijn heele loopbaan hier op aarde was één onafgebroken serie van tooneelen waarin het hem steeds gelukte de dingen op te stuwen naar een schoon dramatisch hoogtepunt. Wanneer men spreekt over de kunst om te leven, klinkt zulks veeleer artificieel dan artistiek. Maar Sint Franciscus, hij, heeft beslist van die eenvoudige daad: te leven, een kunstwerk gemaakt, een ongekunsteld werk van kunst... Verbazend: hoe hij zijn eigen beeld zoo levendig in den geest en de verbeelding van de menschen wist te prenten, en dat grootendeels, dank zij het feit dat men hem telkens weer in dergelijke dramatische omstandigheden ontmoette'Ga naar voetnoot2. Zijn leven was het lied dat het hart der christenheid deed en nog doet sidderen van ontroering. Het werd het morgenlied van een nieuwen godsdienstzin en een nieuwe kunst. De wonderbare en duurzame invloed van Franciscus in de Kerk - want de verrukkende avonturen van den dolenden ridder lokken nog steeds nieuwe minnaars in zijn voetspoor - vindt zijn verklaring in een dubbele oorzaak: vooreerst in het heilige als zoodanig, maar ook gedeeltelijk in de | |
[pagina 12]
| |
geniale expressie, die hij aan zijn diepe godservaring heeft gegeven. Doch Franciscus' invloed overschrijdt de perken van het zuiver-godsdienstige en blijft nu nog voortleven in de cultuur. 'Geen ordestichter werd aan zijn orde meer ontnomen; geen Heilige werd meer ontnomen aan de Kerk zelf; geen gestalte misschien werd, in de meest verscheidene vormen van kunst en cultuur, zoozeer gemeengoed... Het ware een levenswerk Sint Franciscus in de wereldliteratuur en de kunst te willen behandelenGa naar voetnoot1. 'Het is niet louter een rhetorische uitlating wanneer men spreekt van 'een zekere magnetische kracht in zijn leven', van een 'haast epidemisch geworden sympathie voor de PoverelloGa naar voetnoot2'. Deze profane invloed kan zijn verklaring niet vinden in het heilige als zoodanig, maar alleen in het feit dat Franciscus, zooals alle genieën, de diepst-menschelijke gevoelens op een algemeenmenschelijke en tevens aangrijpende wijze heeft uitgedrukt. Meerdere van zijn opvattingen en vele elementen van zijn levenswijze vindt men terug in zijn onmiddellijke omgeving. Dit doet echter niets af aan Franciscus' oorspronkelijkheid. Men zal hetzelfde aantreffen bij alle genieën. Hedendaagsche Joodsche geleerden verwijten aan Jezus dat hij veel, zeer veel, ontleend heeft aan de Joodsche tradities. Letterkundige grootmeesters, als Vergilius, Shakespeare en Racine, haalden zelfs het thema van hun hoofdwerken uit werken van vroegere schrijvers. Wie hun daarvan een verwijt maakt, geeft enkel blijk van zijn onwetendheid omtrent de ware natuur van het geniale. Genie veronderstelt geen losstaan van verleden en omgeving, maar veeleer een nauwe verbondenheid daarmede. Het ontdekt het leven overal waar het aanwezig is en geeft leven aan alles wat het aanraakt. Het genie weet de beste elementen uit verleden en heden te kiezen en met eigen inzichten te verrijken. Dit alles bouwt het dan op tot een oorspronkelijk geheel, waaruit met kracht en frischheid een nieuwe geest spreekt. Niet in de onderdeelen afzonderlijk, maar in het geheel als zoodanig ligt zijn oorspronkelijkheid. De menschelijke natuur, ook wanneer ze met de gaven van het geniale is toegerust, blijft begrensd. Het is echter een eigenschap van den genialen mensch, zegt Chesterton, dat in hem zelfs het negatieve positief is, omdat het deel uitmaakt van zijn karakter. Sint Franciscus geeft een prachtige illustratie van dit beginsel. Zelfs de beperkingen die hij in zijn wezen ondervindt maken hem nog grooter. Wat hij is, dat is hij niet alleen door wat hij heeft, maar tot op een zekere hoogte door wat hij niet heeft. Een uitstekend voorbeeld daarvoor biedt ons zijn houding tegenover studie en wetenschap. Boeken en boekengeleerdheid waren hem vreemd en hij raadde ze ook tot op een zekere hoogte af. En vanuit zijn standpunt, alsmede vanuit het standpunt van gansch zijn onderneming, had hij volstrekt gelijk. De leer, die hij aan de menschen bracht, muntte uit door haar buitengewonen eenvoud: zóó eenvoudig was ze, dat zelfs de dorpsidioot ze nog begrijpen kon. Wat zijn standpunt betreft, komt heel de zaak hierop neer: het was een origineele kijk op een nieuw geboren wereld, welke best dienzelfden morgen had kunnen geschapen zijn. En als we zijn onderneming beschouwen, mogen we zeggen dat Franciscus' verschijning op aarde zooveel beteekende als de wandeling over de wereld van Gods levende barmhartigheid. Zij beteekende, dat van dan af de menschen niet alleen konden worden verzoend met Onzen Lieven Heer, maar ook met de natuur en, wat nog het | |
[pagina 13]
| |
moeilijkste van al is, met zichzelf. Zijn taak bestond hierin: de menschen op te wekken om geheel opnieuw te beginnen en aldus zichzelf te leeren vergetenGa naar voetnoot1.
***
Wie in Franciscus den minnaar Gods of den minnaar van de natuur bewondert of nog den stichter van drie religieuze orden, ziet slechts één zijde, doch niet de volle beteekenis van zijn persoonlijkheid. Zijn liefde tot God of voor de natuur was slechts een gevolg van zijn diepe godservaring en de drie religieuze orden, die hij stichtte, een middel om zijn levenstaak te verwezenlijken. De ware grootheid van Franciscus ligt in het feit dat hij zijn levensopdracht, de hervorming van de Kerk in het begin der xiiie eeuw, tot een goed einde heeft gebracht. Dat de kleine Poverello daarin slaagde, is een wonder en dat wonder heeft hij slechts tot stand kunnen brengen, omdat hijzelf een wonder was van innerlijke kracht, van begenadiging en natuurlijke gaven. J. Lortzing beweert dat Franciscus een levend bewijs is van de goddelijkheid van het christendomGa naar voetnoot2. Men kan er zonder schromen aan toevoegen dat Franciscus door zijn persoon en zijn leven even onweerlegbaar bewezen heeft, dat het ware christendom in de Katholieke Kerk aanwezig is. Want zijn genie was, zooals in deze bladzijden werd aangetoond, niet religieus o£ christelijk zonder meer, maar uitgesproken katholiek over de geheele lijn. Hij zal dan ook een eereplaats blijven innemen onder de groote genieën van het Roomsche, katholieke Christendom. |
|