| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
M. VAN CASTER S.J., Het Misoffer, hoogtepunt van ons leven. Eerste deel: De leer; tweede deel: Overdenkingen en gebeden. - Van In, Lier, 1944, 191 blz., ing. Fr. 15; geb. Fr. 25.
Het is er Schr, niet in de eerste plaats om te doen de ceremoniën en gebeden van de H. Liturgie der Mis uit te leggen: daarover zijn ook in het Nederlandsch voortreffelijke werken geschreven. Zijn doel is ons te doen doordringen in den zin van het offergebeuren: wat bedoelt de Kerk met het H. Misoffer? wat moeten de geloovigen bedoelen als zij de H. Mis bijwonen? Het eerste hoofdstuk van het eerste deel behandelt 'het offer in het algemeen'. Het blijkt essentieel te zijn een teeken waardoor de mensch zijn algeheele overgave aan God betuigt en bewerkstelligt. Het tweede hoofdstuk ('Het christelijk offer') toont ons de verwezenlijking der offeridee in 'het offer van den historischen Christus' op het kruis, en in 'het offer van den mystieken Christus' op onze altaren gebracht; zijn mystiek lichaam, de Kerk, moet zich bij dit offer aansluiten. Het derde hoofdstuk toont hoe dit geschiedt door 'het meeleven der Misliturgie'. Hoe dan de H. Mis ons heele leven heiligt zien we in het vierde en laatste hoofdstuk.
Het meest geschikte middel om dit meeleven der Misliturgie ingang te doen vinden bij het volk, is de geleide Mis, 'waarbij een voorbidder op de beteekenis wijst van hetgeen aan het altaar gebeurt en een aangepast gebed inzet, waarop heel de groep gezamemlijk antwoordt'. Het tweede deel bevat zeven dergelijke missen, waarin telkens op een andere wijze de grondgedachten van het eerste deel verwerkt worden.
Het werk van Pater van Caster is uit de praktijk gegroeid, zijn methode heeft de toets doorstaan. Wij kunnen deze keurige boekjes aan priesters en catecheten niet genoeg aanbevelen. Ontwikkelde leeken zullen er ook voordeel uit trekken.
E. Druwé
Wenceslaus VAN RUYTHEGEM, O.F.M., God aan den mensch. - St-Franciscus-drukkerij, Mechelen, 1944, 158 blz.
Een reeks overwegingen over God die de menschen tegemoet komt met de volheid van Zijn gaven. Zeer mooi zijn de gedachten waarmee de schrijver ons opvoert naar het beschouwen van God, voltooier van het diep menschelijke in ons. Op vele plaatsen treft de oorspronkelijke visie waardoor God voorgesteld wordt als ons reddend in eindelooze liefde.
Dit boek zal vele menschen helpen om het juiste antwoord te vinden op die onbegrijpelijke goedheid.
Jammer dat het geheel niet in een kernachtiger taal werd gegoten en dat vrij talrijke taal- of zetfouten voorkomen, als b.v. op blz. 20 verafgodt, op blz. 21 adelijk, op blz. 60 gebeenderen, enz... Waarom ook Kristus, en niet Christus geschreven?
J.B.
Dr G. GEENEN O.P., Maria Koningin der wereld. De toewijding der wereld aan O.L. Vrouw, haar voorgeschiedenis en haar bekroning. - 't Groeit, Antwerpen, 1944, 130 blz., houthoudend papier Fr. 25, houtvrij Fr. 35.
Dit boek is gegroeid uit een lezing door Sehr. gehouden op de Mariale Dagen te Leuven 9-11 Augustus 1943; voor de verantwoordende nota's wordt naar het Verslagboek verwezen. Het bedoelt de voorgeschiedenis te sohetsen van de toewijding der wereld aan het onbevlekt Hart van Maria door Paus Pius XII den 31en October 1942. Achtereenvolgens gaat Schr. de geschiedenis na van de drie componenten dier onvergetelijke daad: Maria koningin der wereld (Hfst. I), de vereering van het onbevlekt Hart van Maria (Hfst. II en III), de toewijdingsbeweging (Hfst. IV-VI). Het is uiterst leerrijk te zien hoe diep deze drie elementen in de christelijke traditie geworteld zijn, mogen dan ook de verschijningen te Fatima den Paus de aanleiding hebben verschaft om de langgewenschte toewijding nu eindelijk te doen.
Schr. houdt zich strikt aan het historisch aspect; misschien wat al te strikt. Op de Mariale Dagen werd het theologisch-dogmatisch standpunt door andere sprekers behandeld; voor de lezers van dit boek ware een korte theologische inleiding wenschelijk geweest. De feiten worden zoo objectief mogelijk weergegeven, op het gevaar af soms een dorre opsomming van data te worden; toch zal men het wellicht niet altijd eens zijn met de belichting en beklemtoning van sommige onderdeelen, b.v. wat de rol van den zaligen Grignon de Montfort betreft (blz. 51 vv.). Lang vóór dat de H. Pastoor van Ars zijn parochie aan Maria toewijdde (blz. 63) had Olier dat met St. Sulpice gedaan. Bij verstrooiing wordt (blz. 52) Pater Poiré S.J. onder de Sulpicianen genoemd en 1904 voor 50e verjaring der verschijningen te Lourdes gehouden (blz. 89): de dogma-verklaring der onbevlekte Ontvangenis geschiedde in 1854; de verschijningen vonden pas vier jaar later plaats. Die onvermijdelijke vlekjes nemen niet weg dat we P. Geenen dankbaar zijn voor zijn degelijken arbeid en zijn boek aan allen ten zeerste aanbevelen.
E. Druwé
| |
| |
| |
Taal- en Letterkunde
André DEMEDTS, Het heeft geen belang. - Korenaren 5, De Kinkhoren, Brugge, 1944, 481 blz., gen. Fr. 85, geb. Fr. 100.
'Ons hopen, ons streven, ons heimwee, ons werk, onze liefde en ons leed, het heeft geen belang. Het is alles even nutteloos' (blz. 477). Met deze woorden (cfr. blz. 481) legt de auteur den geest vast waarin hij dit boek schreef: niets van dit leven heeft belang, behalve het leven zelf. Voorrang of onrochtvaardige behandeling (cfr. blz. 94, 146), zonde of liefde: alles heeft slechts een tijdelijke waarde en wordt spoedig onbelangrijk; getrouw, dapper en vertrouwvol moet eenieder de kronkelingen volgen van zijn geheimzinnigen levensweg. En zoo bevat deze roman een leer van onthechting en moed, van oprechtheid en naastenliefde, van eerbied voor het dieper leven met verwaarloozing van het oppervlakkige: een volkomen aanvaardbare leer, even getint met strijdbare overdrijving en weemoedige ontgoocheling.
Zulke levenshouding is, voor den hunkerenden Demedts die steeds afrekenen wil, een merkelijke vooruitgang; maar niets is àf. Het diepere leven, waarin hij schuilen wil, vermengt vitalisme en deemoed; doch waar ligt de nadruk? Het stelt al het oppervlakkige als relatief voor, zonder echter het grondig-absolute nog te openbaren. Het wordt een tweede sfinks, dreigender en donkerder dan de eerste, die eens te mee, zieltogen moet. Zoekend heeft de auteur véél gevonden; maar àlles nog niet.
Ook de conceptie, structuur en uitwerking van dit lange verhaal wijzen op een niet geringe vordering. Het parallelschema, dat eenerzijds Meester Paul de Ruyter optreden laat met Freule Aswijn van Rieth; de tegenstelling tusschen Fred en Sjoors van Damme en daartegenover het dienstpersoneel van De Ruyter, Polydoor en Clarisse: van een ingewikkelde intrigue houdt de regisseur de draden goed in handen, en met een groote verscheidenheid van belichting en groepeering verloopt zijn spel. Maar nog leven al deze gestalten te duidelijk het leven dat de auteur hun inblaast; nog missen zij een volstrekt eigen geschakeerd temperament; nog maken de feiten en toestanden den indruk als zouden zij romantisch bedacht zijn, eerder dan overtuigend werkelijk.
Taal en stijl komen evenmin vlekkeloos voor. Ons veelvuldig voorbehoud echter 'heeft geen belang'. Want daadkrachtig, oprecht en onbeschroomd vordert Demedts op zijn kunstenaarsweg, naar het geheim toe van schoonheid en leven.
Em. Janssen
Dr K. VAN ACKER, Vlaamsche temperamenten. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 120 blz., geb. Fr. 48.
Sedert jaren bestudeerde Dr. Van Acker de temperamenten van Vlaamsche kunstenaars; hier bundelt hij zijn voornaamste opstellen, en de resultaten zijn overtuigend. Uitgaande van de karakterkunde van E. Kretschmer, onderscheidt hij cyclothyme en schizothyme temperamenten; hij onderscheidt ook, naar den lichaamsbouw, het pycnische, het leptosome en het athletische type; hij stelt tenslotte vast dat bepaalde geesteszieken 'door hun temperament ziek zouden zijn' (blz. 12). Van deze beginselen wordt de toepassing gemaakt: op de cyclothymen Gezelle, Ruusbroec, Hugo van der Goes. Theodoor van Rijswijck; op de schizothymen Van Ostaijen, Elsschot, Rodenbach. Volgen een psychopathologische studie over de persoonlijkheid van Van de Woestijne, en een waarschuwing tegen de pseudo-menschenkennis in Walschap's roman Adelaïde.
Van dezen bundel dient veel goed gezegd. Hoezeer ook aanleunend bij Kretschmer, gaat Van Acker zijn eigen gang; hoezeer ook uitgaande van een theorie, verdiept hij zich in de schijnbaar allergeringste realia; hoeveel belang ook hechtend aan de temperamentkunde, kan hij een karakterstudie toch heel anders uitwerken. Maar de groote verdienste ligt in de even sekure a1s besliste, even persoonlijke als gemotiveerde diagnose: wie verder Gezelle of Van de Woestijne, Elsschot of Rodenbach bestudeeren wil, kan zijn uitspraken niet meer voorbij.
Hij heeft ook 'les défauts de ses qualités': onder den onafhankelijken beoordeelaar steekt de polemist de ooren soms op, en bepaalde uitspraken vallen dan hard en brutaal. Te duidelijk ook zijn zulke studiën, voor den geneesheer, bijkomstig werk; zelden werden ze voldoende geschakeerd en heelemaal voltooid. Toch treffen we nergens een grove vergissing aan, - en al staat zulk werkje eigenlijk buiten de literatuur: de letterkundigen vooreerst zullen er omzichtigheid bij leeren, menschenkennis en zelfs artistieke penetratie.
Em. Janssen
Oskar VAN DER HALLEN, Spiritualistische epiek. Beschouwingen over den katholieken roman 1920-1940. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 176 blz., gen. Fr. 38, geb. Fr. 55.
Eens te meer werpt Oskar van der Hallen, die reeds Vijftig jaar katholieke letterkunde in Vlaanderen publiceerde, zich op als historicus en essayist over de moderne katholieke literatuur. Hij beschouwt alleen den roman; maar dezen in alle landen. In zijn nieuw werk een geschiedkunstig overzicht of een essay? Noch het eene noch het andere, en deze onbesliste tweeslachtigheid stemt ons reeds wantrouwig.
Het is in drie deelen verdeeld, waarvan het eerste - Gevoels- en gedachtenproblemen der hedendaagsche literatuur (blz. 7-47) - voor een inleiding moet doorgaan. Maar hoe verward en vaag! hoe weinig sekuur gesteld! hoe onvolledig en willekeurig! Met genoegen lezen we de bewering dat alleen de zedelijke zuivering, de heiliging van den mensch
| |
| |
het verval van den roman zal tegenhouden (blz. 40-42); wij noteeren de voorstelling van het werk als een poging om 'aan de hand van enkele werken de uitstraling van het christelijk spiritualisme na te speuren' (blz. 45); we buigen even voor de leuze: christelijk humanisme (blz. 46-47).
Het tweede en het derde deel bieden ons een gecommenteerd inventaris aan van de groote romanciers en hun werken. Ze dragen als titel: Geloof en moraal als thematisch motief in den roman (blz. 49-106) en Dichters der bovenzinnelijke realiteit en der mystiek (blz. 107-173); welke verdeeling teruggaat naar volgenden tekst uit het eerste deel: 'Thematologisch gezien worden ervoor de christelijke epiek drie mogelijkheden erkend. Deze romans die de zondige wereld beschrijven en het heimwee naar het Rijk Gods als gevolg dezer 'felix culpa' (Mauriac, Baumann). De christelijke en anti-christelijke machten die in het hart van den mensch een verwoeden en niet zelden onbeslisten strijd leveren: het thema dat het meest voorkomt in de katholieke romans. En ten slotte de romans die als menschelijke interpretatie kunnen gelden van Gods woord' (blz. 42-43). Doch hier weer treft ons, met de slordige en onvoltooide uitdrukking, de onvaste gedachte. Want op welk beginsel berust deze verdeeling? En, nadat ze drieledig was aangekondigd, waarom wordt ze tweeledig uitgewerkt? Een uitwerking overigens, waarbij, we ons herhaaldelijk afvragen waar we precies staan en wat nog komen moet.
De belezenheid van Van der Hallen is veel grooter dan de onze; over verscheidene gedeelten van zijn uiteenzetting kunnen wij niet oordeelen. Waar contrôle mogelijk is, voldoet zij ons niet altijd: zoo voor Mauriac (blz. 68-73), voor Herman de Man (blz. 92-93), voor Chesterton (blz. 94-95); eenigermate voor Timmermans (blz. 27), Alain-Fournier en Van Eeden (blz. 39). En in het algemeen vinden we de karakteristieken zoo weinig bepaald, de voorstelling zoo weinig scherp en precies, dat we over een ons onbkenden auteur toch eigenlijk niets vernemen.
De auteur schreef, over een uitgebreid en belangrijk onderwerp, enkele bladzijden journalistiek. Slechte journalistiek dan nog, duister en weinig boeiend! Naar een cultuurhistorisch, wijsgeerig en religieus kader keek hij weinig om; zijn begrippen over aesthetica en over mystiek trok hij niet in het klare: hij schreef er op los, en in het psychologisch benaderen en aanvatten van auteurs en werken lijkt zijn voornaamste begaafdheid niet gelegen. Hij faalde.
Onvoorwaardelijk vereenigen wij ons, dat spreekt, met de algemeene strekking van dit werk. Volmondig beamen wij ook de inspireerende hoofdgedachte: 'dat de mensch slechts mensch is in de katholieke wereldorde' (Muckermann, blz. 168). Maar de auteur neme ons deze afwijzende kritiek niet kwalijk; voor een historicus en essayist in de wereldliteratuur stellen we andere eischen.
Em. Janssen
Peter DOERFLER, Apollonia-trilogie. - I. Het lampje van de dwaze maagd, II. Apollonia's Zomer, III. Voor het komende geslacht. (Vertaald door Karel Vertommen.) - Pro Arte, Diest, 1943, 324, 401, 335 blz., geb. Fr. 280.
De vertaling van dezen Zwabischen heimatroman kan ons alleen verheugen. Hij verhaalt hoe Apollonia, de oudste dochter van den Esschenmolenaar, den molen en het bedrijf beschermt en bewaart voor het komende geslacht. Een groot en strijdbaar bestaan, vol van kamp en beproeving, van vreugden soms en een diep geluk; een bonte wereld, waarboven Apollonia uitsteekt als een veilige kracht, later als een ongenaakbare heldin, bijna een heilige! Het verheugt ons dat zulk boek verspreid wordt: een triologie die, hoewel anders van toon, de groote bekende trilogieën minstens evenaart; een katholiek gewrocht, dat evenzeer getuigt van menschenkennis als van een intens geloofsleven. Het is geen boek voor kinderen, zelfs niet voor halfvolwassenen; het vergt rijpheid van geest en levenservaring: dàn pas kan men er zich aan voeden.
De vertaler leverde goed werk, al blijft zijn taal, naar onzen smaak, te Zuid-nederlandsch getint. Afgezien van het té groote getal zetfouten, is de uitgave heel verzorgd.
Em. Janssen
Leo SIMOENS, Vlaamsche dichters bidden. - De Kinkhoren, Brugge, 1944, 140 blz., Fr. 38.
Het doel dat L.S. bij het samenstellen van deze bloemlezing voor oogen stond is uit de Verantwoording die het boekje inleidt, onmiddellijk duidelijk: 'Aanleiding er toe was de meening, dat het huidige Vlaanderen afvallig wordt van zijn verankerd geloof, m.a.w. (dat) het niet meer, of althans minder, bidt. Deze bundel wil hiertegen een zekere reactie zijn: hij wil door de hierna volgende gebeden aantoonen dat in essentie ons Vlaanderland nog een biddend Vlaanderland is gebleven'. Om dit te bewijzen heeft L.S. een 90-tal gedichten samengelezen uit het werk van nog levende Vlaamsche dichters, gekende, minder gekende en ongekende. In tegenstelling met andere bloemlezingen van dien aard, die onder de benaming religieuze poëzie soms verzen opnemen die met religiositeit maar weinig te maken hebben, getuigen veruit de meeste opgenomen stukken ongetwijfeld van een godsdienstige inspiratie. Doch niet alle zijn eigenlijk gedichten te noemen. De poëtische waarde van vele stukken is gering en de ondefinieerbare toovertik die een gebed, hoe oprecht ook, tot poëzie maakt, is in vele afwezig. Niet iedereen, die in maat en rijm 'Heer, Heer' roept, is reeds een religieus dichter. Al is dan deze bloemlezing wel een bewijs voor den nog immer aanwezigen godsdienstzin bij Vlamingen die verzen maken - als zoodanig is zij dan ook een zinvol document - voor de poëtische vormkracht dezer Vlamingen is zij dat minder. Het is trouwens a priori in elke literatuur te verwachten, dat echte religieuze poëzie zeldzaam zal wezen, en dit om de hooge eischen, die aan een gedicht
| |
| |
gesteld worden eer het aan deze schoone benaming beantwoordt. De beste gedichten van den bundel zijn die van Marnix Gijsen, Wies Moens en M. Brauns. In een gedicht van dezen laatste (blz. 13) is een erg ongelukkige drukfout geslopen:
'Hoe alles zingt; hoe Gij den regen hoort
die door de windgoot van de nachten boort'.
Er moest staan: windgrot.
L. Vander Kerken
Theo VAN STICHEL, Het lieflijk kleed. - Oostlandreeks 14, Michiels-Broeders, Tongeren, z.j., 38 blz., gen. Fr. 32, geb. Fr. 40.
Het bundeltje is blijkbaar de neerslag van een eerste poëtische, nog zeer impressionistische contactname met de aanschouwbare wereld. De dichter laat zich nog te zeer door de mogelijkheden van uiterlijke beschrijving verleiden en te weining nog worden zijn gedichten door een diepere intuïtie gedragen. Sommige plotse leuke opnamen van de werkelijkheid hebben wel hun eigen bekoorlijkheid maar zijn wellicht een te gemakkelijk succes. Met dit al mag men aan het bundeltje een zekere oorspronkelijke frischheid niet ontzeggen.
L. Vander Kerken
Gery HELDERENBERG, Tobias. - De Kinkhoren, Brugge, 1944, 68 blz., Fr. 125.
Het valt doorgaans niet mee een bijbelsch verhaal poëtisch te bewerken. Al te vaak hebben die dingen in de soberheid van den oorspronkelijken tekst reeds hun definitieven vorm gevonden en laten zij zich verder niet graag verliteraturen. - Dit werk van G.H. is een poëtische weergave van het boek Tobias. Het is geschreven in het voor langere gedichten zoo geschikte vijfvoetige vers. G.H. maakte er een zeer leesbaar poëtisch verhaal van; een eigenlijk epos is het niet geworden, en kon dat ook niet: de epischlitteraire mogelijkheden van het boek Tobias waren daarvoor ten slotte te beperkt. Het werk heeft meerdere goede momenten en is als dichterlijke herschepping wel geslaagd, doch over het algemeen verloopt het nogal egaal en zelden stijgt het tot hoogere toppen van schoonheid.
L. Vander Kerken
Anton VAN DE VELDE, Nele vaan Ingedal. - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 1944, 410 b1z., gen. Fr. 69, geb. Fr. 85.
Nele van Ingedal lijkt zoo wat als de katholieke tegenhanger bedoeld van Ch. De Coster's of Jan Eekhout's Uilenspiegel. Deze Tijl Klauszoon, eveneens van de zestiende eeuw, neemt het tegen de Calvinisten op evenzeer als tegen de Spanjaarden, en zijn gemalin Nele van Ingedal, van adellijke afkomst, wordt de heldin en het symbool van volksche trouwe.
Anton Van de Velde, de sprankelende dichter van Tijl I en Tijl II, moest dit boek wel schrijven. Als in een wervelwind voert hij ons mee: in de zotte, vroede, amoereuse (heel dikwijls levensgevaarlijke) avonturen van Tijl en Nele, van Lamme Goedzak en zijn Belle, van Pieter Brueghel en zijn Mayken, van Cobbe Maljoen en Akke Sereuys, in Vlaanderen, te Antwerpen en te Brussel; het epos van een volk in nood, een volk uitgezogen, verhongerd, uitgemoord, en dikwijls erkent het niet wat hem tot vrede strekt.
Alleen de taalvaardige, de onuitputtelijke, de grondig katholieke en overtuigd volksche Anton Van de Velde kon zoo'n werk aan. Toch bracht hij ons geen meesterstuk; dat verhinderde zijn luchtige virtuositeit. Met een zwierig gebaar geeft hij een schitterende improvisatie ten beste; maar onbesnoeid, niet doorproefd, weinig bezonken, nogal wanordelijk en disparaat. De pluim op Tijl's hoed is te groot en wuift te breed; de auteur vergeet dat een nationaal epos een veel inniger bezinning onderstelt een veel strengere zelfkritiek, een tikje meer bezadigdheid, een dieperen offergeest.
Aan den zoo knappen auteur en zijn zoo oorspronkelijk werk brengen we nochtans graag hulde en bevelen het boek warm aan. Maar niemand noeme het hoogstaande literatuur!
Em. Janssen
Stephanie CLAES-VETTER, Haar eigen weg. Roman. - 'De Kinkhoren', Brugge, 1944, 244 blz., Fr. 45, geb. Fr. 60.
De omstandigheden waarin de heldin van den roman 'haar eigen weg' betreedt, zullen bakvischjes in verrukking brengen: in een verarmde adellijke familie van Gelderland, met streng katholieke tradities, wil een beslist en levenslustig meisje zangeres worden; om zich onafhankelijkheid te verzekeren huwt zij een rijk doch burgerlijk Belgisch nijveraar, en wordt een gevierde opera-ster van de 'Monnaie'. De roman wint echter gaandeweg aan diepte, en groeit uit tot den zielestrijd van de vrouw die, zonder liefde gehuwd omwille van haar carrière, in die carrière echte liefde leert kennen. Plichtsgevoel en liefde voor haar gezin vrijwaren haar voor den val; doch ook haar ziel moet gelouterd worden, en door veel lijden en beproeving, door liet verlies, in het begin van dezen oorlog, van degenen die haar het dierbaarst waren, wordt zij 'de sterke vrouw', waarvan de H. Schrift spreekt.
Een met talent geschreven, goede en katholieke roman.
A. Deblaere
M. BRAUNS, S.J., Zangen van onmacht. Verzen. - De Kinkhoren, Brugge, 1944, 122 blz., geb. Fr. 70.
M. Brauns is beslist geen louter aestheet in den beperkt vormelijken zin, dien deze benaming - te recht of ten onrechte, het doet er niet toe - nu eenmaal gekregen heeft. Hij is meer dan dat. Hij wil een dichter zijn van het leven en is dat ook. Zijn poëzie wordt gevoed door het zaligmakend geloof in het primaat der werkelijkheid, niet van een werkelijkheid, die door een verschrompelde ervaring tot alledaagsche menschelijke bruikbaarheid geknot werd, maar van de werkelijkheid, zooals ze wijd en verre ons wezen omspoelt en de ziel belegert met haar geheimen van Gods nopende liefde en verholen aanwezigheid. De schoonheidservaring is bij een dergelijke instelling niet het eerste moment. Niets is een dergelijke houding zoo vreemd als een zich dadelijk verlustigen in subjectieve impressie.
| |
| |
'Och waarom zouden wij als kinderen spelen
rondom de boomen van ons eenzaam hart?
Wij luistren toch niet naar de vogelkelen
die stillend fluiten...' blz. 24)
Zij wil de aanstroomende vloeden der wezenheid niet tegemoet treden op het veilige strand der loutere aesthesis met alle waarborg voor drooge voeten, maar zich eerst wagen en werpen in de stijgende zee om in de innerlijke diepte der werkelijkheid zelf de schoonheid te gaan plukken als een kostbare parel, die daar fonkelt met de eigen groen-donkere kleuren, die aan de oppervlakte vergaan of slechts kuntsmatig behouden worden.
'o Eindlijk groot, met gretig-grijpende handen,
weg van de lichte takken uit uw tuin,
o leven, heen te schrijden naar het duin
waar God, groot, als de zon in zee, gaat branden.' (blz. 105)
Het is geen toeval dat een dergelijk poëtisch avontuur zichzelf tracht te duiden als 'Zangen van onmacht'. Wat immers de geest in dit vraagstuk ervaart is wel op de eerste plaats de eindeloosheid van zijn diepste levensverlangen en tevens de ontoereikendheid van zijn uiterste poging.
'Gij gaat alleen staan tegen 't open raam
om met uw trotsche hart den nacht te tarten.
Dat alles is het duister, dat al is
de duistere leegte en de wildernis
waartegen gij uw hart laat kloppen...' (blz. 27)
Doch de onafwendbaarheid en bijgevolg de onfeilbaarheid van het verlangen behoeden deze ontoereikendheid voor een steriel zwichten en slaan uit de ervaring der onmacht zelf den zang - den tot jubel stijgenden zang, omdat aan eigen kleinheid de overstelpende goedheid van al wezen werd gemeten en in de onverzaadbaarheid van alle mensch-zijn de nooit omvatte en verborgen aanwezigheid van God werd gevonden.
'Geheim, Geheim, Gij omringt mijn mijn oogen...' (blz. 43)
'En Gij verlangt U hevig mee te deelen,
Gij klopt als bloed achter den dunnen wand.' (blz. 37)
En het is het schouwend bezit dezer unieke ontdekking dat alle zangen van de in wezen steeds religieuze 'onmacht naar de menschen' en 'onmacht ter schoonheid' ten slotte verstilt tot 'eindzangen' van goddelijke 'vreugde en berusting':
De avond is niets dan geluk meer,
Uw hart werd de vogel die zingt.'
Schoonheid is steeds een ervaring van het oneindige binnen den vorm van het eindige zelf. Het eigene van de poëzie van M. Brauns is, dat hier dit eindige dadelijk in zijn volle personalistische realiteit wordt gegrepen, hoe natuur-symbolisch en natuurgevoelig zich deze ook kleuren mag. En ten tweede, dat het door de dynamiek der beleving steeds weer tot zijn uiterste spanning wordt opgevoerd. Gevolg hiervan is, dat zijn gedichten moeilijk in het geheel van hun structuur onder de te nauwe benaming van 'poésie pure' te vangen zijn. Eerder het omgekeerde doet zich voor: de gedichten veroveren in zichzelf het moment de zuivere poëtische schouwing en zijn meteen de vitale weergave van die verovering. Het eigenlijke gedicht wordt m.a.w. pas in het gedicht geboren. Voor een kunst die groeit uit den vruchtbaren grond van het leven zal dit trouwens altijd het geval zijn. Men denke maar aan de poëzie van Henriette Roland Holst. Het zou bijgevolg maar weinig zin hebben het poëtisch gehalte van elk afzonderlijk gedicht te willen afwegen, en nog minder van elken aparten versregel. Veeleer is het de totale structuur die hier primeert, het wijde rhythme dat elk gedicht opstuwt naar een hoogtepunt van schouwing en anderzijds ook alle gedichten in één stroomende eenheid omvat, en op wiens rijzende en zinkende toppen telkens weer het leven openbloeit tot schoonheid.
Terwijl Brauns' eerste bundel, door Bernard Verhoeven ingeleid, eerder een omvangrijke bloemlezing was, werd dit nog lijviger werk geconcipieerd als een groot geheel. De muzikaliteit die de gedichten doorzingt is wellicht machtiger en tevens zachter geworden en gaver met de visie vervloeiend. De verstechniek heeft aan soepelheid gewonnen en de strofische bouw wordt met knappe hand gevoerd.
L. Vander Kerken
| |
Kunst
J. VAN ACKERE, Inwijding in de meesterwerken van het klavier. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 200 blz., Fr. 45.
Dat dit werk, volgens het getuigenis van den schrijver zelf, geboren is uit vele uren bij de werken van de groote meesters doorgebracht, zal niemand durven loochenen, die zich ooit ernstig op de studie der muziek heeft toegelegd. Smaakvol geïllustreerd, vol suggereerende bladzijden, in een verzorgde taal geschreven, leest het zeer aangenaam. Omvangrijk als een muziekgeschiedenis is het niet; zoo werd het ook niet bedoeld. Is de periode der klassieken in een ietwat te gezocht bloemrijken stijl gesteld, in een te geleerde en abstracte terminologie, het overige is des te soberder, zakelijker en kernachtiger uitgedrukt. Van paedagogisch standpunt beschouwd, is het een boek van groote waarde: niet alleen voor de conservatoria, maar voor alle minnaars van klassieke muziek en voor vele kunstlievende kringen en families. Jammer dat al de aangehaalde werken niet even eenvoudig en aangenaam uitgelegd worden als b.v. de Sonate K.V. 576 van Mozart, of het scherzo van Mendelssohn. Waarom niet vaker een woordje kaderontleding en beschrijving, zooals voor de ongeëvenaarde: 'La Maja e[...] ruisenor' van Granados? Doch betere,
| |
| |
korte psychologische analyse van Chopin zal men moeilijk ontdekken.
Schrijver heeft zich moeten beperken, wat we begrijpen en meteen betreuren.
G. Garmijn
Paul VAN CROMBRUGGEN, Kinderliederen. - Boekuil en Karveel, Antwerpen, z.j., 11 blz., Fr. 22,50.
Paul VAN CROMBRUGGEN, Negen geestelijke kinderliederen, Wees Gegroet, tekst van Camille Melloy. - Boekuil en Karveel, Antwerpen, z.j., 11.blz., Fr. 22.50.
Specifieke kinderliedjes voor kinderen van 3 tot 7 jaar. Uiterst eenvoudige melodieën, zooals het hoort voor kinderen van dien ouderdom, met een niet ingewikkelde, vroolijke, entrainante begeleiding. Dit bundeltje hoort thuis in alle kindertuinen.
In zijn Negen geestelijke kinderliederen heeft de componist gansch het Wees Gegroet getoonzet. Fijne, gewijde gezangen, ontdaan van alle gezochtheid. Een bundeltje vol afwisselende, zalvende melodieën met origineele, goed aangepaste begeleidingen Uitstekend voor kinderen van 8 tot 14 jaar.
G. Garmijn
Lambert AERTS, De Aanbidding van het Lam Gods, een kunst-kritische studie over het meesterstuk der gebroeders van Eyck, met 62 buitentekstplaten. - Tweede vermeerderde uitgave. Pro Arte, Diest, 1943, 64 blz., gekart. Fr. 65.
Dat na zoo korten tijd reeds een tweede uitgave van dit boek moest bezorgd worden, bewijst reeds genoeg, dat de eminente waarde van deze Van Eyck-studie aan de Vlaamsche lezers niet ontgaan is. Ze is veruit de beste studie die over Van Eyck bestaat, en voor een begrijpen der Aanbidding is ze onmisbaar. Cfr. Streven IX, (Aug., 1942). blz. 537.
L. Vander Kerken
| |
Geschiedenis
F.L. GANSHOF, Vlaanderen onder de eerste Graven. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 125 blz., gen. Fr. 38, geb. Fr. 52.
De laatste twintig en vooral de laatste tien jaren heeft de studie van Vlaanderens geschiedenis van het midden der IXe tot het begin der XIIe eeuw, ons beeld van die tijden totaal gewijzigd. Langen tijd nam men aan, dat de koning van West-Francië, Karel de Kale (840-877), het markgraafschap Vlaanderen had opgericht en aan Boudewijn den IJzeren geschonken in 864/66. Welnu in 1935 kwamen, tegelijkertijd en onafhankelijk van elkaar, Sproemberg te Berlijn en Grierson te Cambridge tot het besluit, dat Boudewijn de IJzeren slechts graaf van een kleine gouw of pagus was geweest - de gouw van Terwaan volgens den laatsten, den pagus Flandrensis, d.i de streek tusschen Brugge en den IJzer, volgens den eersten. Sindsdien heeft de 'Gentsche School'. eenmaal door den grooten Henri Pirenne gesticht, de leiding genomen in het haar van nature toekomend wetenschappelijk onderzoek nopens de eerste eeuwen van het graafschap Vlaanderen. Onder de stuwing van Prof. F.L. Ganshof, hebben verscheidene Gentsche historici met een wonderbaren ijver en doorzetting en een even scherp critisch inzicht deze studie vernieuwd. De voornaamste onder hen, Dr. J. Dhondt, die reeds een tiental publicaties aan dit onderwerp wijdde, meent dat Boudewijn de Yzeren een heel wat belangrijker graaf was dan Sproember,g het laat voorkomen in zijn vroeger toonaangevende studie (Die Entstehung der Grafschaft Flandern 864-892, verschenen in 1935) en vermoedelijk het markgraafschap bekleedde dat Karel de Groote reeds langs de kust oprichtte, en, dat Boudewijn II (879-918), zijn zoon, op het vorstendom Vlaanderen eigenmachtig de hand legde in 883, na het afebben der Noormannenivallen. Ook voor de Xe en de XIe eeuw werden verrassende vondsten gedaan.
'Vlaanderen onder de eerste Graven' van Prof. F.L. Ganshof, waarvan het handschrift in Sept. 1943 klaar kwam. verscheen kort na Dr. Dhondt's: 'Korte Geschiedenis van het Ontstaan van het Graafschap Vlaanderen' van Juni 1943 (2e druk), en brengt dus, gezien de samenwerking tusschen professor en leerling, behalve een paar kleine varianten, geen nieuwe gegevens. Het verschil tusschen de twee uiterst degelijke studies ligt elders. Dr. Dhondt bepaalt zich bijna uitsluitend tot den politieken factor, en gaat slechts tot de machtsovername van Robrecht den Fries in 1071; Prof. Ganshof integendeel behandelt ook het economisch en sociaal, het kultureel en godsdienstig leven in Vlaanderen, en bestrijkt het Vroeg-Vlaamsche tijdvak tot de troonsbestijging van Dirk van den Elzas, in 1128, waarmee 'een gansch nieuwe periode in de geschiedenis van Vlaanderen' (blz. 109) begint. De sinds lang gewaardeerde hoogleeraar van Gent geeft er telkens weer in zijn uiteenzetting blijk van, de geschiedenis van de omliggende landen terdege te kennen en kan aldus af en toe een reliëf gevende vergelijking van Vlaamsche toestanden met buitenlandsche maken; iets wat nog ontbreekt bij den jongen Dr. Dhondt. Het exposé van Prof. Ganshof, in tegenstelling met H. Pirenne in zijn: Histoire de Belgique, kent, en terecht, een belangrijke plaats toe aan den godsdienstigen factor.
Bij het lezen, voelt men, en soms pijnlijk, dat dit werk een vertaling is, op last van den auteur gemaakt. De Fransche tekst verscheen eenige maanden vroeger, in de collectie: 'Notre Passé'. Wij lezen er van 'een geslacht, dat aan Karel den Kale graven van Laon heeft geleverd' (blz. 11), in plaats van: geschonken; van 'andere heiligen die men in kerken en kloosters aanbad' (blz. 76), voor vereerde, enz. Mogen wij nog wijzen op een paar storende drukfouten: Karel de Kale stierf niet in 887 (blz. 12) maar In 877, en Boudewijn III overleed in 962 en niet in 952 (blz. 23). De mooie kaart van 'Vlaanderen omstreeks 1100', de genealogische tabel van de Vlaamsche dynastie, de bijna volledig nieuwe illus- | |
| |
tratie, en de uitvoerige bibliographie van de studiën over Vlaanderen tot 1128, verhoogen ten zeerste de waarde van dit merkwaardig werk.
De 'Gentsche School' neemt met eere de degelijkheid over van haar stichter Henri Pirenne. Wat zij echter nog niet heeft kunnen veroveren is diens geniale synthetische kijk en meesterlijke stijl. De huidige historici trekken nog niet genoeg de lijn tusschen strict wetenschappelijke publicatie en de op degelijke voorstudie steunende vlotte vulgarisatie. Voor een leek in de geschiedenis is een middenweg tusschen de twee niet prettig te bewandelen.
Wij sluiten met een wensch: Mocht over enkele jaren, na nog heel wat navorschingen op dit zoolang verwaarloosde terrein, de 'Gentsche School' aan ons Vlaamsche volk als mooi geschenk aanbieden, een 'Geschiedenis van het graafschap Vlaanderen' van zijn ontstaan in 862 tot aan de inlijving in het Boergondisch statencomplex in 1384!
M. Dierickx
Dr P.E. VALVEKENS, O. Praem., Philips II, Koning van Spanje, Vorst der Nederlanden. - Reeks: Historische Bibliotheek De Kinkhoren, Brugge, 1944, 239 blz., gen. Fr. 75, geb. Fr. 95.
Een boek over onze tragische XVIe eeuw, dat gewichtig keerpunt in onze nationale geschiedenis, is altijd welkom, en is het nog veel meer als het van een auteur komt, die zoo beslagen en thuis is in de zestiende-eeuwsche kronijken. Al te veel wordt de geschiedenis geschreven, dank zij de gedrukte bronnen, terwijl dan toch zoo vele en zoo gewichtige documenten nooit werden nagezien, laat staan uitgegeven. Dat P. Dr. Valvekens, de geduldige wroeter en gewetensvolle archivaris, ons nieuwe gegevens zal aanbrengen, mogen wij dan ook a priori verwachten.
De groote verdienste van dit boek is, een nieuwen klank te laten hooren in het oordeel over Philips II, vorst der Nederlanden (1555-1598). Deze Spaansche Koning, onder wiens ongelukkig bestuur de scheiding van Noord- en Zuid-Nederland werd begonnen en bestendigd, stelt men gereedelijk voor als een tiran, die teruggetrokken, als een misantroop, in zijn somber Escoriaal leefde, en van uit het verre Spanje koelbloedig leven en goed van zijn Nederlandsche onderdanen opofferde aan zijn grootheidsdroom. Nu schildert de auteur - hierin het lichtende spoor volgend van Pfandl, met zijn 'sensationeel' boek over Filips II - den zoon van Karel V af als 'een diepgeloovend man, een gestreng en loyaal heerscher en een karakter vol minutie' (blz. 232), wars van alle tirannie, gewetensvol in het nastreven van een doel en het uitkiezen van de middelen, als een teedere echtgenoot en een hartelijke huisvader, ten slotte als de groote voorvechter van de 'kerstenhede'. Zijn groote karakterfout is geweest, aldus de auteur: 'hij kon blijkbaar niet, voor lengte van jaren, onvoorwaardelijk vertrouwen schenken aan zijn beste medewerkers' (blz. 197): onbestendigheid dus. Wij kunnen daar gerust zijn onbeslistheid en eeuwig dralen aan toevoegen. Zeker is dit beeld historisch heel wat juister dan het traditioneele.
Zijn mislukken schrijft de auteur toe, aan het feit, dat hij geen geluk had in het leven: 'Koning Philips was, zooals men bij herhaling kan vaststellen, oprecht een pechvogel' (blz. 171). Zou de grondreden hier niet liggen: Philips, in het absolutistische Spanje opgevoed, had hoegenaamd geen kijk op het bestuur van de Nederlanden, waarin de Staten, het volk zooveel hadden te zeggen; hij kende noch de taal, noch het gemoed, noch de diepste verlangens van de Nederlanders, en heeft nooit de sympathie van zijn onderdanen hier kunnen winnen, die Keizer Karel op zoo unieke wijze bezat! Vandaar de schromelijke vergissingen in het beoordeelen van trouwens uiterst ingewikkelde toestanden, en het aanwenden van glad verkeerde middelen, zooals de repressie van Alva.
Naast deze kleine tekortkoming in het uitbeelden van den held van het boek, maakt o.i. de auteur een grooter fout in het voorstellen van Philips' antagonist in de Nederlanden: den Zwijer. Deze had wel meer op het voorplan mogen staan, terwijl hij nu telkens weer moet aangevoeld worden van uit de omgeving van den Spaanschen koning. Een paar aanhalingen geven de strekking weer: Oranje is de man 'die te allen tijde bereid is geweest een deel der Nederlanden aan Frankrijk uit te leveren - op conditie, dat hij zijn persoonlijke ambitie kon voldoen' (blz. 158, vgl. 161 en 163 - 164); en zijn werken worden aldus samengevat: 'een gluiperige, meineedige en verbitterde tegenstand van jaren, waar alle beloften werden verloochend, waarbij verraad en omkooperij te pas kwamen, maar tenslotte de katholieke eeredienst als laatste en misschien eerstbedoelde slachtoffer viel' (blz. 178). Wij meenen integendeel, dat Willem van Oranje in heel zijn leven en streven, in al zijn lijden en strijden bezield werd door het grootsche ideaal: de eenheid en vrijheid van de Zeventien Provinciën, 'het gemeyne land', te bewerken; dat hij den godsdienstigen factor in de Nederlandsche beroerten onderschatte, zooals deze weinig belang had in zijn privaat leven; en dat hij noodgedwongen, tegen zijn liefste verlangen in, zoowel de trouw tegenover den 'prince naturel' moest opzeggen, als hij tenslotte werd meegesleept in het Calvinistisch vaarwater.
Het boek leest vlot, aangenaam; hier en daar treft de zwier, de overtuiging. Des te meer valt het op dat de auteur heel wat woorden gebruikt die geen A.B.N. zijn, als: tara (Fr.: tare), kluwig, peiselijk, truculent, reforme (reformatie), verboefd, makelij (voor: maaksel), wagenis (voor: waagstuk), hij had geweest, hij had gegaan, beroezen, enz. In een geschiedkundig boek van dit formaat zou een historicus toch meer zijn taal moeten verzorgen!
Wij hopen, dat onze randbemerkingen niet hebben geschaad aan ons slotoordeel: dit boek is een verrijking voor onze historiographie, omdat het een vernieuwend inzicht geeft in de persoonlijkheid van een der hoofdpersonen van onze zestiende-eeuwsche nationale geschiedenis.
M. Dierickx
| |
| |
L. VAN DER ESSEN en G.J. HOOGEWERFF, Le sentiment national aux Pgays-Bas. - 2e uitg. Editions universitaires, Brussel, 1944, 106 blz., Fr. 24.
Om zijn landgenooten, vooral de Walen, een duidelijker idee te geven van hetgeen de Nederlanden vroeger waren, vertaalt en bundelt E. Baudart in dit boek drie artikels welke twee vooraanstaande historici aan dit onderwerp wijdden.
In 'L'Unité historique des Pays-Bas' (blz. 9-63), ('De historische Gebondenheid der Nederlanden', cfr: Nederlandsche Historiebladen, 1938, nr. 2, blz. 153-187) zet Prof. L. Van der Essen uiteen, hoe, van af de Hooge Middeleeuwen, de prinsdommen der Lage Landen naar elkaar toe groeiden, om onder de Boergondiërs ten slotte één staat te vormen. Wat onder de Boergondische hertogen slechts een dynastieke eenheid was, groeide, vooral in de tweede helft der XVIe eeuw, stilaan uit tot een nationaal Nederlandsch gevoel. Het particularistisch nationalisme, dat nog voortleefde, de oppositie van den hoogen adel tegen het centraal bestuur dat hen op den achtergrond drong, maar vooral het Calvinisme werkten de scheuring tusschen Noord en Zuid in de hand. Maar - de auteur legt er sterk den nadruk op - 'la force des armes seule a finalement déterminé la séparation du Nord et du Sud' (blz. 39). Dat de vereeniging van 1815 ten slotte weer stuk sprong in 1830, is te wijten aan het mislukken der taalpolitiek van Willem I in een land dat gedurende twintig jaar zoo een verfranschend regiem had gekend, en aan zijn ongelukkige godsdienstpolitiek. De Leuvensche professor neemt hierdoor sterk stelling tegen de, nu stilaan verouderde, klein-Belgicistische en klein-Hollandsche geschiedschrijving.
Het tweede artikel is: 'Le sentiment national Néerlandais au XVIe siècle' (blz. 65-94); ('Uit de geschiedenis van het Nederlandsche nationaal besef' van G.J. Hoogewerff, bestuurder van het Nederlandsch historisch Instituut te Rome, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 1929, blz. 113-134). Om het nationaal gevoel van iemand te kennen, is er geen beter criterium dan na te gaan, waarvoor hij zich in het buitenland uitgeeft. Welnu de opzoekingen in de Italiaansche archieven stelden den auteur in de gelegenheid 15.000 namen van Nederlanders, uit Noord en Zuid, die tusschen 1425 en 1725 in dat land verbleven, onder oogen te krijgen. Hij constateert, dat er in de XVe en in de eerste helft van de XVIe eeuw geen sprake is van Nederlandsch nationaal besef, maar dat 'l'idée de patrie chez tous les habitants des Pays-Bas se développe d'une manière remarquablement rapide dans les trente dernières années du 16e siècle' (blz. 75), en dat die idee gebleven is tenminste tot in 1630. Men weet dat fiammingo (Ital.), Belga (Lat.) en Nederlander synoniem zijn in die tijden. In de archieven lezen wij: Ernestes de Schaykes Belga de Trajecto (Utrecht), Simone Hardi, flamingo di Liegi, enz. 'Aucun Wallon n'est appelé autrement que 'Flamand' (blz. 87). Na 1630 en vooral na den Vrede van Munster (1648), die de scheuring tusschen Noord en Zuid bezegelde. verdwijnt het Nederlandsch nationaal besef in het buitenland. 'Cela en vint si loin, que depuis lors ou oublia totalement que les nom Néerlande et Belgique sont deux termes pour une même réalité' (blz. 94).
Het laatste artikel 'Le sentiment national néerlandais aux XVIIe et XVIIIe siècles' (blz. 95-106) is weer van Prof. Van der Essen (Besef van Nederlanderschap bij uitgeweken Nederlanders in Italië in de 17e en 18e eeuw' in: Nederlandsche Historiebladen, 1939, nr. 1, blz. 33-42). Steunend op het archief van de confrerie Santa Maria dell' Anima te Napels, toont de auteur, als aanvulling op Hoogewerff's bijdrage, aan, dat zelfs tot in 1770 de Nederlanders uit Noord en Zuid, zoowel Walen als Vlamingen, zich laten inschrijven als fiamengo, Niederlander, wat dus zou wijzen op een voortlevend nationaal gevoel. Toch zouden wij hier laten opmerken, dat die benaming wellicht zoo lang stand houdt in deze confrerie - en niet elders - omdat de Laag-Duitschers (Nederlanders) zich daardoor wilden onderscheiden van Hoog-Duitschers, met wie ze samen, en niet altijd in peis en vrede, één broederschap vormden.
Dit uitvoerig résumé moge aantoonen tot welke interessante besluiten die twee geschiedkundigen van naam komen in dit delicate en actueele probleem. Wij vermelden nog dat de Nederlandsche tekst van deze drie artikels onder den titel 'De Historische Gebondenheid der Nederlanden' - waarvan de Duitschers den verkoop hadden verboden - zoo pas bij denzelfden uitgever zijn verschenen.
M. Dierickx
Emiel VAN PUT, Gravin Johanna. - Reeks: Dietsche Gestalten, Nr 5. Lannoo, Tielt, z.d., 213 blz., ing. Fr. 25, geb. Fr. 42,50.
De boeiende, romantische verhaaltrant van de vorige nummers wordt met een bijna even groote kunde gehandhaafd, en daarom zal dit boek bij de jeugd haast even veel succes kennen. Toch blijft het in waarde op een eerbiedigen afstand van zijn drie eerste voorgangers.
De auteur is niet voldoende thuis in de geschiedenis, en beheerscht daarenboven zijn onderwerp niet. Het duurt 26 bladzijden eer de heldin goed en wel geboren is, en al was het nu een uitermate lastige geboorte, toch is dat nog al ruim toegemeten. Tegen het einde van het boek constateert de schrijver plots dat de voorziene omvang bijna bereikt is; hij spoedt zich en redt tenslotte nog vijf bladzijden van de 212, voor ie laatste twintig jaar van gravin Johanna van Constantinopel (1202-1244), d.i. ongeveer de helft van haar leven.
Aan de historische waarheid wordt af en toe een duwtje gegeven; bijv. het geval van den verrezen Boudewijn van Constantinopel, z.g. vader van Johanna, die later blijkt een bedrieger te zijn, is wat àl te veel geënsceneerd tegen, of althans naast hetgeen met zekerheid bekend is. De grootste wetenschappelijke
| |
| |
fout echter maakt de auteur waar hij den slag van Bouvines (1214) slechts terloops aanstipt, terwijl toch die overwinning van Filips-August de suprematie van Frankrijk in Europa grondvestte, en het vrije Vlaanderen met één slag aan den Franschen leiband legde: twee nieuwe feiten van kapitaal belang (cfr. A. Hadengue, Bouvines, victoire créatrice).
Wij betreuren dat de 'Dietsche Gestalten', die zoo feestelijk hun intrede deden, na den gefantaseerden 'Willem van Saeftinge' nu een zwakke a Gravin Johanna' in hun rijen opnemen.
M. Dierickx
M. ENGLISH, Godelieve van Gistel. - Heiligen van onzen Stam, De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1944, 132 blz., ing. Fr. 35, geb. Fr. 45.
De E.H. English wijdt sinds vele jaren zijn werkijver en zijn onuitputtelijk geduld aan het bestudeeren en het verzamelen van al wat maar eenigszins de H. Godelieve raakt. Het zal dan ook niemand verwonderen, dat hij in dit korte boek een ontzaglijk aantal gegevens, historische, folkloristische en inconographische, heeft verzameld. Met een warme sympathie voor de groote heilige van Gistel en met een scherpen critischen zin heeft hij ons haar levensecht beeld opgehangen.
Na een noodzakelijke uitweiding over de hagiographische bronnen, verhaalt hij het leven van Sinte Godelieve, telkens duidelijk de strict historische feiten en de legendarische verfraaiingen en aanvullingen uit elkaar houdend. Te Londfort in het graafschap Boulogne (Boonen) uit edele ouders geboren, omstreeks het midden der XIe eeuw, wordt de godvreezende maagd uitgehuwd aan Bertolf, den ruwen heer van Gistel, een van die nog halfheidensche kerels van de kuststreek. Deze, op aanstoken van zijn moeder Islinde, een echte feeks, vervolgt en foltert haar en laat haar ten slotte verwurgen (1070?). De aantrekkelijke mirakelen van de houtspaanders, van het miraculeuze feestmaal en van de kraaien, ofschoon niet in de eenige betrouwbare 'vita' vermeld, zouden wij niet graag gemist hebben. De auteur voegt aan zijn boek een bizonder waardevolle studie toe, over de iconografie van Sinte Godelieve (blz. 65-103). Schoon een doorsnee-lezer hier wel vluchtig zal over heen gaan, is toch dit deel van het werk, ook van folkloristisch standpunt uit gezien, zeer interessant. Een critisch overzicht van alle verschenen boeken over de heilige en uitvoerige nota's besluiten deze merkwaardige studie.
Zoo schenkt de E.H. English ons over de nog altijd trouw vereerde Sinte Godelieve een mooi, waardevol boek, dat echter eenigszins boven de interessesfeer van het groote publiek uitreikt. Had de auteur aan de schaarsche gegevens over het leven van deze heilige niet kunnen verhelpen, door haar meer en aansohouwelijker terug te plaatsen in het zoo belangwekkende milieu van de XIe eeuw?
M. Dierickx
| |
Aardrijkskunde
N. DE CLEENE, Inleiding tot de Congoleesche volkenkunde. - Zaïre, Van Dieren, Antwerpen, 1943, 159 blz., geïll, Fr. 40.
Een Vlaamsch boek over Belgisch Congo, vooral met een ernstig onderwerp als de volkenkunde, is steeds welkom.
Dit boek dient echter in het bijzonder te worden vermeld omdat het op een 150 blz. een duidelijke gedachte geeft van het leven en de denkbeelden der inwoners van de Kolonie. In vergelijking met de lijvige boekdeelen over een soortgelijk onderwerp, biedt het de voordeelen van de synthese der trekken, waardoor de Zwarten van volk tot volk, van stam tot stam gedifferentieerd zijn.
Zooals uit den titel blijkt, geldt het hier slechts een inleiding, een algemeen overzicht. Meer ingewijden zullen nochtans onder kleine zinsneden een persoonlijke meening over fel omstreden problemen ontdekken. Kunnen zij ook, met andere uitingen van het inlandsche leven voor oogen, alles niet bijtreden, dan zullen zij toch het boek aanvaarden als een wetenschappelijk gefundeerd overzicht van de Congoleesche samenleving.
Naast een hoofdstuk over de pygmeeën en de herdersvolkeren, wijdt de schrijver voornamelijk zijn aandacht aan de landbouwvolkeren, waarvan hij achtereenvolgens het stoffelijk leven bestudeert, het religieuze, het familiale, het politieke, het juridische, het verstandelijke, het aesthetische.
De bronnenopgave aan het einde van ieder hoofdstuk dient in het bijzonder vermeld, omdat zij in hoofdzaak verwijst naar tijdschriftartikelen die nauw bij het onderwerp aansluiten.
L. Bruyns
Pierre DAYE, Problèmes congolais. - Les Ecrits, Brussel, 1943, 295 blz.
Dit boek is een bundel van vroeger geschreven redevoeringen, inleidingen op boeken, van dagblad- en tijdschriftartikelen, hoofdzakelijk tusschen 1920 en 1925 verschenen. Deze hebben natuurlijk veel van hun actualiteit verloren: de behandelde vraagstukken blijven toch steeds van het grootste belang.
De meest verscheidene onderwerpen worden gegroepeerd rond 6 groote gedachten: De Belgen en hun Congo, Congo in de kunst en letterkunde, Belgische kolonialen, Het vraagstuk der inlanders, Congo economisch beschouwd, Over de Afrikaansche veldtochten, Congo en de internationale verhoudingen.
Aangenaam om te lezen is het boek niet, al is elk artikel op zich zelf zeer interessant. Wie zich echter rekenschap wil geven van de moeilijkheden na den eersten wereldoorlog, van de wijze waarop de kolonie geworden is wat zij is, en dit door een verslag dat de gebeurtenissen om zoo te zeggen van dag tot dag weergeeft, zal door dit boek volledig ingelicht worden.
Een studie kunnen wij het niet noemen; wel een inleiding tot de problemen, het voorbrengen van suggesties, fijne kritieken, rijke gedachten.
L. Bruyns
| |
| |
| |
Boeken bij de redactie toegekomen van 21 Juni tot 20 December 1914
Bespreking in de mate van het mogelijke
ACKER, Cor. Van -, Kennen wij onze groote kinderen? - Ark serie. Kr. Arbeidersvrouwengilden, Brussel, z.j., 103 blz., Fr. 13,50. |
ALBE, De avonturen van Kapitein Zeldenthuis. - Boekuil en Karveel, Antwerpen, 1944, 182 blz., geb. Fr. 30. |
AMSTEL, Gerard van den -, Terug naar den Olympus. Over goden en helden, bij Grieken en Romeinen. - Vink, Antwerpen, z.j., 206 blz., Fr. 145. |
BEUS, G. De -, Overzicht van het Burgerlijk Recht. - 3e, uitg. Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1944, 506 blz., gen. Fr. 150, geb. Fr. 200. |
BONI, Armand, Judas de Makkabeër. - Vlaamsche Boekencentrale, Antwerpen, z.j., 221 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 49. |
BONI, Armand, C.SS.R., In den Westindischen archipel. - De Belgische Redemptoristen in het wereldlijk en kerkelijk historisch kader der Antillen - De Kinkhoren, Brugge, Brussel, 1944, 323 blz., Fr. 75. |
BRAUNS, M., S.J., Zangen van onmacht. Verzen. - De Kinkhoren, Brugge, Brussel, 1944, 122 blz., geb. Fr. 70. |
BROECKAERT, P. Dr. Norbertus, O.F.M., Hoe preeken? - Sint Franciscus Drukkerij, Mechelen, 1944, 192 blz., Fr. 30. |
BUCKINX-LUIKX, Het groote leven. - De Kinkhoren, Brugge, Brussel. 1944, 165 blz., Fr. 46. |
CASTER, M. Van -, Het H. Misoffer, hoogtepunt van ons leven. IIe deel. Overdenkingen en gebeden. - Van In, Lier, 1944, 108 blz., gen. Fr. 15, geb. Fr. 35. |
CELEN, Vital, Het licht was gouden. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 124 blz., gen. Fr. 10, geb. Fr. 19. |
CHARLES, Pierre, S.J., Altijd bidden. Eerste reeks van 33 overwegingen. Uit het Fransch vertaald. - 2e druk. Museum Lessianum, De Kinkhoren, Brugge, Brussel, 1944, 196 blz., Fr. 25. |
CHARLES, Pierre, S.J., Altijd bidden. Tweede en derde reeks van 33 overwegingen. Uit het Fransch vertaald. - Museum Lessianum, De Kinkhoren, Brugge, Brussel, 1938, 1944, 180 en 182 blz., Fr. 17 en 25. |
DECOENE, Kan. Dr. A., Doctor Edward de Gryse. - Groenijs, Brugge, 1944, 69 blz., Fr. 25. |
DEVOGHEL, Drs Robert, Het gebruik der zin- en woordteekens. - Standaard - Boekhandel, Antwerpen, 1944, 93 blz., Fr. 15. |
DEVOGHEL, Drs R., Leidraad bij het onderricht in het gebruik van de zinteekens. - Standaard -Boekhandel, Antwerpen, 1944, 78 blz., Fr. 18. |
DRIESEN,. Louisa, Stefke. - Boekuil en Karveel, 1944, 280 blz., gen. Fr. 60, geb. Fr. 75. |
DUBOIS, Remy, Evangile selon mon coeur. - Editions Universitaires, Brussel, 1944, 309 blz., Fr. 60. |
ESSEN, Alfred van der -, Le Cardinal - Infant et la politique européenne de l'Espagne. 1609-1641 - Tome 1r. 1609-1634. - Editions Universitaires, Brussel, 1944, XXVII, 485 blz., Fr. 175. |
ESSEN, Dr. L. Van der - en Dr. G.-J. HOOGEWERFF, De historischegebondenheid der Nederlanden. - Leo Belgicus. Les Editions Universitaires. Les Presses de Belgique, Brussel, 1944, 116 blz. |
FILLAERT, Juul, Jan Bart, de Vlaamsche zeeheld uit Duinkerke. Een levensfilm. - Dietsche gestalten. Nr 6. Lannoo, Tielt, z.j., 304 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 52,50. |
FRANCK, Pierre Alex, Manuel pratique des assemblées générales d'actionnaires drans les sociétés anonymes. Encyclopédie de droit pratique. V. L'Avenir, Brussel, 1944, 312 blz. |
GHYSSAERT, P., pr., Ik overweeg Gods genadebronnen - Ik overweeg. Beyaert, Brugge, z.j., 108 blz., Fr. 15. |
HALLEN, Oscar Van der -, Spiritualistische epiek. Beschouwingen over den katholieken roman 1920-1940. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 176 blz., gen. Fr. 55 |
HUENERMANN, Wilhelm, Herman-Jozef de monnik van Steinfeld. Roman. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 276 blz., gen. Fr. 24, geb. Fr. 33. |
JACXSENS, De oude melodie. Roman. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 206 blz., gen. Fr. 20, geb. Fr. 29. |
KEUNEN, Dr., J., P.B. Shelley. Bij de honderd vijftigste verjaring van zijn geboorte: 1792-1942. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 237 blz., Fr. 20. |
| |
| |
KOTHEN, Robert, L'offrande des premices. - Chrétienté nouvelle. Editions universelles, Brussel, z.j., 121 blz. |
KOTHEN, Robert, Principes d'éducation populaire. - Duculot, Gembloux 1944, 232 blz. |
LANGOHR, Dr. M., Bij het nieuwe studieprogramma der staats-, bestuursen sociale wetenschappen in de rijksuniversiteiten. - Het Juristenblad, Antwerpen, 1943, 52 blz. |
LEMAIRE, R., Het toeval als factor in de kunstgeschiedenis. - Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België. Klasse der Schoone Kunsten. Jaargang V, Nr 4. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1943, 14 blz., 11 platen, Fr. 18. |
LEON, Dr., Opvoedkundige psychologie. - De Kinkhoren, Brugge, Brussel, 1944, 458 blz., Fr. 50. |
LIENHART, Dr. E.E., Das Versicherungswesen in der Schweiz. Privatversicherung und Sozialversicherung. - Gropengisser, Zürich, z.j., 60 blz., Zw. Fr. 2,50. |
LOX, F. Misdadige jeugd. Handleiding voor den afgevaardigde ter kinderbescherming. - De Pijl, Leuven, 1944, 103 blz.,. Fr. 20. |
MAELDERE, G. Vanden -, Bewoners van 't kantje. - De Kinkhoren, Brugge, Brussel, z.j., 256 blz., gen. Fr. 48, geb. Fr. 63. |
MERTENS, Jacques, La naissance et le développement de l'étalon-or. - Presses universitaires de France, Warny, Leuven, 1944, 476 blz., 52 tabelien, 11 graphieken, Fr. 200. |
MUELLER, Gust, Ik wensch een goede jacht! - Davidsfonds, Leuven, z.j., 196, blz., Fr. 12. |
MULS, J., F. TOUSSAINT VAN BOELAERE, E. CLAES, A. VAN CAUWELAERT, Van Nu en Straks. Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taalen Letterkunde. Reeks X. Nr 1. II. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 72 blz., Fr. 25. |
MUNIER, Charles, Pour être un bon contremaître. - Casterman. Doornijk, z.j., 140 blz. |
NOTHOMB, Pierre, La ligne de faite. Cités et sites de Belgique. Deuxième série. - Présences de l'histoire. Editions universitaires, Brussel, 1944, 223 blz. |
OLDENBURG-ERMKE, F. Van -, Servaes van Maastricht. - Heiligen van onzen stam. De Kinkhoren, Brugge, Brussel, 1944, 81 blz., gen. Fr. 23, geb. Fr. 33. |
PARSCH, Dr. Pius, Verstaat ge de H. Mis? - Goede Pers,. Averbode, 1944, 157 blz., Fr. 20. |
PEE, Wies, Volledig theorieboek voor muziekonderricht. - Brepols, Turnhout. z.j., 240 blz. |
POLINARD, Ir., Ed., Physische aardrijkskunde van Belgisch Kongo. - Zaïre. Van Dieren, Antwerpen, 1944, 132 blz. |
PRIMS, Fl., De kloosterslot-beweging in Brabant in de XVe eeuw. Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België. Klasse der Letteren. Jaargang VI, Nr 1. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 34 blz., Fr. 18. |
ROOY, Dom Albertus Van -, O.S.B., Heiligt het jaar! Opwekkingen tot meer liturgisch leven. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 278 blz. gen. Fr. 22, geb. Fr. 31. |
ROOY, Jos. Van -, Hertog Jan. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 254 blz., gen. Fr. 22, geb. Fr. 31. |
RUYTEGHEM, Wenceslas Van -, Minderbroeder, God aan den mensch. - St Franciscus-drukkerij, Mechelen, 1944, 159 blz., Fr. 30. |
SCHEEBEN, Mathias Joseph, Handbuch der katholischen Dogmatik. Zweites Buch. Gotteslehre oder die Theologie im engeren Sinne. Zweite Auflage. herausgegeben von Michael Schmans. - Herder, Freiburg i. Br., 1943, 479 blz., gen. RM. 10,60, geb. RM. 13. |
SIMONS, Jozef, Bonifacius Suikerbuik. - 5e druk. Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1944, 191 blz., gen. Fr. 25, geb. Fr. 35. |
TERLINDEN, Vicomte Charles, La révolution de 1830 racontée par les affiches. - Présences de l'histoire. 2e uitg. Editions Universitaires, Bruasel, 1944, 197 blz. |
TEUNISSEN, Dr. Rich., Uit leven en werken van Antony van Leeuwenhoek. - Schijnwerpers. 49. Het Spectrum, Utrecht; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 111 blz., Fr. 21. |
UTEN, L., S.J., O Hart voor ons gebroken. Vier radiotoespraken over het Heilig Hart van Jesus. - Lannoo, Tielt, 1944, 56 blz., geb. Fr. 18. |
UYTVANCK, Dr. P. Van -. Biologie en hygiene der lichamelijke opvoeding. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 206 blz., Fr. 75. |
VALERIAAN, P., O.F.M. Cap., Onze Lieve Vrouw van Banneux. - Propaganda-Bureel Onze Lieve Vrouw van Banneux, Hasselt, z.j., 152 blz., Fr. 25. |
VIRGILIUS, Aeneis (Boek I en II) in het Nederlandsch vertaald door R. De
Pauw en bewerkt door A. Clerckx. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 70 blz., Fr. 8. |
VERLEYEN, Cyriel, De roemrijke daden van Bommetje en Spillebeen. - De Kinkhoren, Brugge, Brussel, z.j., 68 blz., Fr. 25. |
WACHTERS, Louis, Vlaanderen's Ruwaard. - Davidsfonds, Leuven. z.j., 139 blz., Fr. 12. |
|
|