Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Godfried van Bouillon
| |
I. Godfried voor de kruisvaart (1060-1095)Boonen (Boulogne-sur-Mer), in de Vroege Middeleeuwen een Dietsch-sprekende stad, werd nog omstreeks 1150 door Otto van Freising terminus gentium: de grens tusschen Romaansch- en Germaanschsprekenden genoemd. Door den ondernemenden graaf van Vlaanderen, Boudewijn II den Kale (879-918) bij Vlaanderen betrokken, was het graafschap Boonen in 967 onafhankelijk geworden, ofschoon het toch een achterleen bleef van Vlaanderen. Zoo kwam het dat, toen Richildis, gravin van Henegouwen en Vlaanderen, in 1071 door haar schoonbroeder, Robrecht den Fries, te Cassel werd aangevallen, Eustachius II van Boonen, als trouwe leenman, aan haar zijde streed. Het is voldoende bekend, dat Robrecht de Fries de vreemde gravin hier verdreef en zelf de grafelijke kroon op het hoofd zette. Al stonden de Vlaamsche en de Boonensche graven hier als vijanden tegenover elkaar, hun zoons Robrecht en Godfried zouden gedurende den eersten kruistocht de meest intieme vrienden worden. Eustachius II van Boonen (1049-1091) was gehuwd met de vrome Ida, dochter van den hertog van Lotharingen, Godfried II met den Baard (1065-1069). Uit dit huwelijk werden drie zoons geboren: Eustachius, de oudste, die zijn vader zou opvolgen als graaf van Boonen, Godfried later van Bouillon genoemd, en Boudewijn, eerst graaf van Edessa (1097-1100), daarna koning van Jeruzalem (1100-1118). Godfried werd omstreeks 1060 waarschijnlijk te Boonen geborenGa naar voetnoot(2); hij | |
[pagina 32]
| |
erfde van zijn vader de knapheid in den wapenhandel en de dapperheid in den strijd, en van zijn moeder den diepen godsdienstzin, die hem boven alle kruisvaarders zou doen uitsteken. Als tweede zoon van een kleinen graaf waren zijn vooruitzichten niet schitterend. Gelukkig echter erkende zijn oom, de kinderlooze hertog van Neder-Lotharingen, Godfried III met den Bult (1069-1076) hem als erfgenaam en opvolger. Het hertogdom Neder-Lotharingen omvatte grosso modo het grootste deel der Lage Landen ten Oosten van de Schelde en de Rijnstreek tot aan den Moezel, en was met Opper-Lotharingen samen, een der vijf hertogdommen van het machtige Duitsche Keizerrijk. In 1076 ging hertog Godfried III ten grave. Hendrik IV (1056-1106), getrouw aan de traditie, de huismacht van den keizer te vergrooten, schonk hef hertogdom aan zijn tweejarig zoontje Koenraad. Godfried kreeg enkel het markgraafschap Antwerpen: toch kwamen hem ook in vollen eigendom de allodiale goederen van zijn oom toe: het graafschap Verdun, Mosay, Stenay en vooral de heerlijkheid Bouillon op de Semois. De jonge ridder had echter zijn erfenis te verdedigen tegen de weduwe van Godfried III met den Bult, Mathilde van Toskanen. Erger was dat Albert, graaf van Namen, die gehuwd was met de oudste zuster van Ida en Godfried III, zijn aanspraken liet gelden en deze met de wapenen ondersteunde. Maar, dank zij den steun van den bisschop van Luik en, nog meer wellicht, dank zij zijn snel persoonlijk ingrijpen op de meest kritieke oogenblikkeǹ, wist de jonge vorst alle moeilijkheden te overwinnen en zijn erfgoederen volledig te bewaren. Ofschoon keizer Hendrik IV hem beroofd had van zijn hertogdom - en iedereen voelde dit aan als een onrecht de dynastie der hertogen van Neder-Lotharingen aangedaan - vervulde Godfried van Bouillon trouw zijn plichten tegenover keizer en Rijk. Toen Rudolf van Zwaben Hendrik IV de keizerskroon wou ontnemen, streed hij aan de zijde van den keizer te Elster in 1080 en hielp de opstandelingen verslaan. Hij ging zelfs zoover in zijn keizerstrouw, dat hij in den verwarden strijd tusschen paus en keizer, mee optrok naar Italië, en in 1083 de pauselijke residentie op Gregorius VII, den grooten hervormer, hielp veroveren. Het is dan ook niet te verwonderen, dat Hendrik IV die beproefde trouw beloonde door hem in 1082 hertog te maken van het uitgestrekte Neder-LotharingenGa naar voetnoot(3). In het bestuur van het hertogdom, waar de graven van Leuven, Henegouwen en Namen steeds meer zelfstandig optraden, en waar de roofridders het land onveilig maakten, heeft Godfried niet het administratieve talent en den doorzettenden politieken zin getoond, welke zijn oom kenmerkten. Alles laat vermoeden dat deze hertog, zonder het epos der kruistochten, een vrij obscuur bestaan zou gehad hebben. Maar al het schoone en edele dat in zijn vrome ridderziel sluimerde, sprong als het ware los, toen de wekroep van paus Urbanus II, op te trekken naar het H. Land, over de Lage Landen weerklonk. Met al zijn vijanden sloot hij vrede, verkocht het graafschap Verdun tegen een hooge som, schonk bezittingen weg aan kloosters, verkocht Genappe en Baisy, en schrikte er zelfs niet voor terug, het eeuwenoude stamslot van zijn familie, Bouillon, met recht van | |
[pagina 33]
| |
terugkoop aan den bisschop van Luik tegen 1300 mark zilver te verkoopen. Aldus deed hij afstand van al zijn allodiale erfgoederen om het noodige geld voor den verren tocht samen te brengen, en den zegen des hemels over zijn onderneming af te smeeken. 'Onder de vorsten, die aan den tocht naar het H. Land deelnamen, is er wellicht geen, die zoo volledig alles, wat tot dan toe het voorwerp van zijn bedrijvigheid was geweest, heeft achtergelaten, om al zijn krachten aan de heilige zaak te wijden'Ga naar voetnoot(4). | |
II. God wil het! God wil het!Den 27en November 1095, bij het sluiten van het Concilie van Clermont, riep paus Urbanus II de christenheid op, om naar Jeruzalem te trekken, de H. Stad te bevrijden van het wreede juk der Seldjoeken en de bedevaart der christenen naar de HH. Plaatsen weer open te stellen. Raymund van St. Gillis, graaf van Toulouse, bood zich onmiddellijk aan en hoopte aldus met de leiding van de kruisvaart belast te worden. Ontelbaar velen werden door het godsdienstig enthousiasme aangegrepen, en, onder den kreet: 'Dio lo volt! Dio lo volt!', verklaarden zij zich bereid den moeizamen tocht te ondernemen. Als pand hunner belofte naaiden zij een rood kruis op hun kleed, meestal op den rechterschouder. De paus preekte zelf den kruistocht in verscheidene Fransche steden en schreef naar de heeren en geloovigen van Vlaanderen een brief, om hen tot den heiligen strijd aan te zettenGa naar voetnoot(5). Noch de koningen van Frankrijk of Engeland, noch de Duitsche keizer zouden gehoor geven aan de roepstem van Urbanus II, weerhouden als zij waren door den banvloek der Kerk. Ten slotte vertrokken er vier groote legers: de Lotharingers onder Godfried van Bouillon, met zijn twee broeders, Eustachius en Boudewijn, zijn neef Boudewijn van Burg, den graaf van Henegouwen Boudewijn II, en vele andere ridders; de Provençaals onder Raymund van St. Gillis en den pauselijken legaat Adhemar, bisschop van Le Puy; de Vlamingen en Noord-Franschen onder Robrecht van Vlaanderen, Robrecht van Normandië, en Stephanus van Blois, waarbij ook Hugo van Vermandois kan gerekend worden; ten slotte de Normandiërs van Zuid-Italië onder Bohemund van Trente en zijn neef TancredoGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 34]
| |
Daar wij in het korte bestek van dit artkiel onmogelijk een eenigszins volledig beeld kunnen ophangen van dien grootschen tocht der kruisvaarders, zullen wij er ons toe beperken, Godfried van Bouillon te volgen, om zijn karakter scherp te teekenen. Na den heilloozen volkskruistocht onder Pieter den Eremijt, die met progroms en plunderingen zijn weg had afgeteekend, en ten slotte in Klein-Azië in een bloedige nederlaag verliep, vertrok de hertog van Lotharingen, de eerste van allen, met een flink leger van 10.000 ridders en 70.000 voetknechten, vertelt de kroniekschrijver - wellicht met een zekere overdrijving -. Hij volgde den zoogenaamden 'weg van Karel den Groote', dwars door Midden-Europa naar Constantinopel. Met den koning van Hongarije wist hij een akkoord te treffen om vrijen doorgang te krijgen: hij beloofde op zijn eerewoord, dat het leger zich van alle plunderingen zou onthouden en dat hij zijn broeder Boudewijn met vrouw en gevolg als gijzelaars zou stellen, zoolang de doortocht duurde. Toen de heftige Boudewijn dit vernam, schoot hij in een razende woede en weigerde beslist op het voorstel in te gaan. Daarop verklaarde Godfried koelweg, dat hij zichzelf als gijzelaar in de macht van den Hongaarschen koning zou begeven, en hem de leiding van het leger zou toevertrouwen. Dit fiere aanbod bewoog er Boudewijn toe als gijzelaar bij den Hongaarschen koning te verblijven. Hier zien wij voor het eerst - en verder zal het meer treffen - de edele houding van Godfried en de aanhankelijkheid van Brandewijn aan zijn ouderen broeder. Zonder al te veel moeilijkheden kwam Godfried met zijn Lotharingers te Constantinopel aan op 23 December 1096. De basileus Alexios I Comnenos (1081-1118) zag niet zonder argwaan de christen ridders optrekken naar zijn hoofdstad. Maar, sluwe diplomaat als hij was, had hij onmiddellijk een plan klaar, om dit groote leger te doen vechten voor zijn eigen belang. Met honigzoete woorden noodigde hij Godfried uit tot een persoonlijk onderhoud in zijn | |
[pagina 35]
| |
paleis: hij wou er hem toe bewegen den leeneed af te leggen en te beloven alle veroveringen van gebieden die in 1081 tot het Grieksche Rijk behoorden, aan den basileus over te dragen. Als tegenprestatie zou deze den krijgstocht steunen met zijn leger en zorgen voor de proviandeering. Maar Godfried was op zijn hoede: hoe kon hij, de leenman van den Duitschen keizer, trouw zweren aan den Griekschen keizer, en hoe kon hij beloven de veroveringen die de kruisvaarders in den dienst van den paus en zijn legaat maakten, aan het schismatieke Grieksche Rijk af te staan! Hij weigerde en bleef weigeren. Tot begin April 1097 zou de Grieksche keizer alle middelen gebruiken om tot zijn doel te komen: het proviand onttrekken aan de Lotharingsche kruisvaarders, ze aanvallen met zijn hulptroepen, door prachtige beloften zoeken te verleiden. Pas nadat Godfrieds leger overwonnen was, stemde deze er in toe, den leeneed af te leggen. Hij, zijn ridders en krijgers werden daarop met giften en gunsten overladen en naar Klein-Azië overgebracht. Nu kwamen ook de andere Westersche prinsen, de eene na den anderen, in Constantinopel aan. Bohemund van Tarente was de zoon van Robert Guiscard, die van 1081 tot 1085 Macedonië bezet en Constantinopel zelf bedreigd had. Men begrijpt den schrik van Alexios I Comnenos, toen hij dien Normandischen prins zag aankomen met een sterk kruisleger, langs denzelfden weg als eenige jaren vroeger zijn vader. Tot ieders verbazing aarzelde Bohemund geen oogenblik om den leeneed af te leggen en zich uiterst inschikkelijk te toonen met alle voorstellen van den Griekschen keizer. Zooals Raymund van St. Gillis getracht had van den paus de militaire leiding van den kruistocht te krijgen, zoo deed nu Bohemund zijn uiterste best om door den basileus aangesteld te worden als diens officieele mandataris. Alexios I deed wel een vage belofte van een graafschap in Syrië, en daarmee werd Bohemund de ijverige propagandist van den keizer: de sluwe Normandiër had zijn eigen plannen. Raymund van St. Gillis echter weigerde tot het laatste toe, den eed af te leggen, niettegenstaande het aandringen van Godfried van Bouillon en Robrecht van Vlaanderen en het dreigen van Bohemund, maar hij beloofde de rechten van den basileus te zullen eerbiedigen. | |
III. De heilige oorlogIn Mei 1097 werd de tocht eindelijk aangevangen met een leger dat wel eens op 500.000 man geschat wordt. Godfried liet door drie duizend werklui dwars door het dichte bosch een breeden weg banen naar Nicea, de hoofdstad van den sultan Kalidsch Arslan. Toen, na meer dan een maand belegering, de stad op het punt stond te vallen, trof de basileus een persoonlijke overeenkomst met de belegerden en liet haar door eigen troepen bezetten, terwijl de kruisvaarders slechts in kleine onschadelijke groepjes binnen de stadsmuren werden toegelaten (26 Juni 1097). Om de uiterst lastige proviandeering te vergemakkelijken verdeelde men nu het leger in twee groepen. Bohemund van Tarente, Tancredo en Robrecht van Normandië, met de Normandiërs van Italië en Frankrijk, trokken voorop; de anderen volgden. Bij Dorylea werden de Normandiërs plots omsingeld door een ontzaglijke menigte Turken: de vereenigde troepen van de twee sultans van Klein-Azië. Gelukkig kon Bohemund nog bijtijds een ijlbode sturen naar de tweede legerafdeeling. Ofschoon van alle zijden omringd door ontelbare vijanden, die hun pijlen van op grooten afstand afschoten en dan rechtsomkeert maakten op hun vlugge paarden, konden de Normandiërs niet eens hun vijand vastgrijpen. Tegen de uitgeputte Normandiërs liepen de Arabieren toen storm, en 'geen onzer zou ontsnapt zijn', getuigt de Anonyme schrijver van de Gesta Francorum, 'indien het andere leger ons niet ware ter hulp gekomen'. | |
[pagina 36]
| |
Opeens, in het heetste van den strijd kwam Godfried van Bouillon, gevolgd door amper vijftig ruiters, het slagveld in gestrekten draf opgereden. Waar een flinke slag te slaan is, zal Godfried steeds in de voorste gelederen strijden. Weldra volgden de andere Lotharingers, ook de Provençaals en de Noord-Franschen. Een tactische omsingelende beweging der kruisvaarders sloeg de paniek in het Turksche leger, dat hals over kop de vlucht nam en een ontzaglijken buit achterliet (1 Juli 1097). In de verzengende zomerhitte ging nu de tocht over de dorre hoogvlakte van Klein-Azië. Vele kruisvaarders stierven van de ontberingen, vele paarden bezweken. 'Wij gebruikten ossen als rijpaarden, en geiten, schapen en honden als lastdieren'. Een eersten keer verlaat Boudewijn van Boonen zijn broeder, om samen met Tancredo op avonturierstocht te gaan naar Cilicië (14 September) en verovert verscheidene steden. Als hij verneemt, dat Godfried in een gevecht met een reuzengrooten beer zwaar gewond is, komt hij in allerijl naar het kruisleger terug. Gerustgesteld vertrekt hij twee dagen later reeds opnieuw om, dank zij zijn moed en geslepenheid, zich van het graafschap Edessa meester te maken. R. Grousset, die de laatste geschiedenis der kruistochten schreef, zegt van hem: 'La société orientale trouvait en lui un politique capable de la battre sur son propre terrain, plus astucieux qu'un Levantin, plus subtil qu'un Arabe, plus brusque à la riposte qu'un Turc, et avec une fougue militaire qui surpassait la valeur turque. Au total un aventurier de génie, qui dominait son temps'Ga naar voetnoot(7). Intusschen zien wij Robrecht van Vlaanderen, die nochtans als leenman van den Franschen koning bij de Noord-Franschen hoorde, steeds samengaan met Godfried van Bouillon. De twee ridders uit de Lage Landen, die het zuiverst van allen het kruistochtideaal beleefden, werden twee trouwe vrienden en zouden elkaar in het vervolg steeds helpen. De bescheiden maar sympathieke persoonlijkheid van den vromen en dapperen Godfried oefende een onweerstaanbare aantrekking uit op den Vlaamschen graafGa naar voetnoot(8). Op 21 October 1097 kwam het kruisleger eindelijk voor de wereldstad Antiochië. Met haar 360 torens, aanleunend tegen den berg Silpius, leek zij een oninneembare vesting. Maanden en maanden lagen de kruisvaarders rond de stad: velen stierven, meer nog vluchtten en keerden naar Europa terug. Bij een tocht van Bohemund en Raymund naar de haven St. Simeon, waar zij materialen en werklui van een Engelsche en een Genueesche vloot waren gaan halen, werden zij overvallen en weken in paniek. Bij deze ongeluksmare hield Godfried, volgens Willem van Tyr, een waardige rede: Er staat ons maar één zaak te doen: of te sterven met hen, als goede christenen, of, indien O.L. Heer het wil, wraak te nemen op deze trouwelooze hondenGa naar voetnoot(9). Een verwoede tegenaanval van de kruisridders verraste de Turken zoo erg, dat zij op hun beurt volledig verslagen werden. In massa wilden zij over de brug de stad weer binnen, zij drongen elkaar in het water en sneuvelden bij honderden. Tegen den avond, Godfried 'fist un coup dom il sera tozjorz parlé': de hertog sloeg met één sabelhouw een Turk het bovenlijf afGa naar voetnoot(10). Bohemund, die een oogje had op Antiochië, zocht naar een uitkomst van die hopelooze belegering. Een Armeensche afvallige, Firuz, bevelhebber van den | |
[pagina 37]
| |
toren der Twee-Gezusters, bood aan Bohemund aan, de stad over te leveren mits bepaalde voordeelen. Daarop stelde de sluwe Normandiër aan de christen prinsen voor, dat degene die de stad zou, kunnen innemen ze ook zou bezitten. Eerst weigerden deze, daar zij aan den basileus beloofd hadden, de stad aan hem over te dragen, maar toen Kerboga, de atabeg van Mossoel, met een sterk leger afkwam om de stad te ontzetten, deden, naar het voorbeeld van Godfried, alle baronnen afstand van hun rechten, behalve de nukkige Raymund van St. Gillis. Hier zien wij hoe voor Godfried de goede afloop van de kruisvaart alles primeert. Nauwelijks was aldus de stad door verraad gevallen (3 Juni 1098), of twee dagen later werden de kruisvaarders op hun beurt belegerd door het machtige leger van Kerboga. De bitterste hongersnood prangde hen en de moed zakte de meesten in de schoenen. Vele christenen vluchtten uit de stad. Zelfs Stephanus van Blois liet de kruisvaart in den steek, trok naar den basileus, die op weg was om Antiochië te ontzetten, en raadde hem de expeditie af, daar Antiochië toch zou gevallen zijn. Men begrijpt de woede der kruisvaarders, toen zij vernamen, dat de basileus daarop naar zijn hoofdstad was teruggekeerd. De moed kwam plots in de christen gemoederen terug, toen een Provençaalsche pelgrim, Pierre Barthélémy, beweerde de H. Lans, waarmee Christus op het kruis was doorstoken, te kunnen terugvinden. Men vond werkelijk een lane en daarop werd besloten in het open veld met de belegerende Turken slag te leveren. Op 28 Juni werd het christen leger in zes gelederen opgesteld: vooraan de Vlamingen en Noord-Franschen onder Robrecht van Vlaanderen en Hugo van Vermandois, in tweede slaglinie de Lotharingers onder Godfried van Bouillon. Kerboga werd verpletterend verslagen en op de vlucht gedreven: een rijke buit viel de christenen in handen. Terwijl nu Bohemund van Tarente en Raymund van Toulouse, beiden de groote wereldstad voor eigen belang willen, dringen Godfried van Bouillon, Robrecht van Vlaanderen en Robrecht van Normandië er op aan, dat men, overeenkomstig het akkoord met den basileus, dezen de stad zou overdragen. Zij bewerken, dat Hugo van Vermandois naar Constantinopel wordt gestuurd om den Griekschen keizer de stad aan te bieden en te vragen mee op te trekken naar Jeruzalem. Men wachtte echter tevergeefs op een antwoord. Meer en meer staan Bohemund en Raymund tegenover elkaar en de bemiddelende pauselijke legaat Adhemar van Le Puy sterft op 1 Augustus 1098. Een besmettelijke ziekte dunt geweldig de rangen der kruisvaarders en velen trekken voor eenigen tijd weg uit de stad. Godfried neemt gedurende enkele weken zijn intrek bij zijn broeder Boudewijn te Edessa en krijgt van hem twee versterkte steden ten geschenke. In den krijgsraad van 5 November 1098 steunen Godfried en Robrecht van Vlaanderen, het wachten moe, de aanspraak van Bohemund op Antiochië, om toch eindelijk den tocht naar Jeruzalem te kunnen doorzetten, terwijl Raymund van St. Gillis, nukkig, kleinzielig en vol wrok tegen Bohemund, nu het recht van den basileus op Antiochië verdedigt. Een eenparig besluit blijft uit en de tocht naar de H. Stad wordt weer verdaagd. Begin Januari 1099 heeft Raymund van Toulouse een nieuw plan: hij belooft Godfried van Bouillon 10.000 gouden soldi, Robrecht van Normandië 10.000, Robrecht van Vlaanderen 6.000 en Tancredo 5.000, indien zij onder zijn leiding willen mee optrekken naar Jeruzalem: hij hoopt de kroon van Palestina te verwerven. Intusschen blijft hij steeds weigeren het deel van Antiochië dat hij bezet houdt, aan Bohemund uit te leveren. De vrome pelgrims kwamen tegen al dat prinselijk gekonkel in oproer op 5 Januari. Daarop trok Raymund, blootsvoets, op weg naar de H. Stad, gevolgd door een ontzaglijke menigte enthousiaste bedevaarders. Ongelukkig bleef hij | |
[pagina 38]
| |
steken vóór Archa, dat hij tot elken prijs wilde veroveren om er een Provençaalsch graafschap te suchten, zooals Bohemund te Antiochië en Boudewijn van Boonen te Edessa hadden gedaan. Nu is het Godfried van Bouillon die aanstuurt op de voortzetting van den kruistocht en daardoor de sentimenteele, godsdienstige en militaire leiding neemt. 'En adoptant cette thèse, Godefroi de Bouillon acquérait une populanté qui peut-être lui avait jusque-là fait défaut'Ga naar voetnoot(11). Raymund van St. Gillis gaf toe 'noodgedwongen en weenend', zegt zijn historicusGa naar voetnoot(12): zijn politiek te Antiochië, zijn verlangen om een Provençaalsch graafschap te stichten in den Libanon, zijn streven naar samenwerking met den basileus, alles was misgeloopen. Godfried echter, die nooit zijn eigen belang had nagestreefd, nam nu de leiding van de kruisvaart en zou ook de vruchten van drie jaar heldhaftigen strijd oogsten, al had hij dit niet beoogd. Eindelijk op 7 Juni 1099 kwam men in het zicht van de H. Stad: 'Als zij Jeruzalem hoorden noemen, begonnen zij te weenen en vielen allen op de knieën, zij bedankten O.L. Heer met groote zuchten, dat hij hen zoo bemind had, dat zij weldra het doel van hun bedevaart zouden zien: de H. Stad, die O.L. Heer zoozeer had liefgehad, dat hij er de wereld wilde redden. Het was zeer ontroerend de tranen en de kreten van deze goede lui te zien en te hooren. Zij vertrokken daar vandaan en kwamen een weinig vooruit, tot zij de muren en de torens van de stad zagen; dan hieven zij de handen ten hemel, trokken hun schoeisel uit en kusten de aarde. Die dit zag kon niet zoo ongevoelig zijn dat hij er niet door bewogen werd'Ga naar voetnoot(13). Godfried en Raymund maken elk een toren, daarna Tancredo ook eenen, dank zij de werklui en de materialen die een Genueesch smaldeel juist had aangebracht. De bestorming begint in den nacht van 13 op 14 Juli, en eindelijk op 15 Juli, een Vrijdag, rond den middag, springen twee Vlamingen uit Godfrieds gevolg, Letoldus en Engelbertus van Doornik, van op zijn toren op de muren van de H. Stad, dadelijk gevolgd door Godfried en zijn broeder EustachiusGa naar voetnoot(14). Nu stormden de ridders de stad binnen en richtten er een woeste slachting aan. Duizenden Muzelmannen, die in de Masjid-al-Aksa, den tempel van Salomon, een toevlucht hadden gezocht, werden onmeedoogend afgemaakt. Terwijl de anderen aan het moorden en het rooven zijn, gaat de vrome Godfried, door drie ridders vergezeld, blootsvoets naar het graf van Christus buiten de stad, 'waar hij weende en bad, God loofde en dankte, omdat hij mocht zien wat steeds zijn hoogste verlangen was geweest'Ga naar voetnoot(15). | |
IV. Godfried, verdediger van het H. GrafDe groote vraag, die nu rees, was: Hoe zou men die verovering in het verre Oosten een vast bestaan verzekeren? De geestelijken wenschten een kerkelijk | |
[pagina 39]
| |
vorstendom te stichten, zooals er zoovele waren in het christelijk West-Europa, maar de ridders wilden, gezien den precairen toestand van die onderwerping van Palestina, daar terecht niet van hooren. De baronnen kwamen samen om een hunner te kiezen tot vorst van Jeruzalem. Er waren slechts vier kandidaten: Raymund van St. Gillis, Godfried van Bouillon, Robrecht van Vlaanderen en Robrecht van Normandië. De twee laatsten verlangden zoo spoedig mogelijk naar nun graafschap terug te keeren en vielen dus buiten beschouwing. Wellicht heeft men eerst aan Raymund de koningskroon aangeboden. De Provençaalsche geschiedschrijver, Raymund van Agiles, zegt echter zelf, dat de twee Robrechten de kandidatuur van Godfried steunden. Anderzijds wilden de Provençaalsche ridders dadelijk naar het vaderland terug en zoo zag Raymund van St. Gillis zijn langgekoesterden droom, eens koning van het H. Land te worden, in rook vergaan. Noodgedwongen, tegen zijn vurig verlangen in en met den wrok in het hart, zooals wij verder zullen zien, moest hij de plaats ruimen voor Godfried. Deze weigerde aanvankelijk ook, maar nam ten slotte den zwaren last op zich (22 Juli 1099). Welken diepen godsdienszin moet die ruwe ridder niet gehad hebben, dat hij verkoos Verdediger van het H. Graf, liever dan koning genoemd te worden, waar Christus in Zijn koningschap zoo bitter was bespot geworden, en zich geen koningskroon wou op het hoofd zetten, 'omdat O.H.J.C., de bewerker van aller heil, daar een door spottende menschen gevlochten doornenkroon had gedragen'Ga naar voetnoot(16). Op het hoogtepunt van zijn leven geeft de vrome hertog uit de Lage Landen een voorbeeld van echt christelijke nederigheid en diepe godsvrucht. Begin Augustus liep plots het dreigende nieuws binnen, dat de Fatimiden van Egypte bij Askalon waren gekomen met een reuzengroot leger. Onmiddellijk trok de Verdediger van het H. Graf, samen met Robrecht van Vlaanderen en Tancredo, op. Raymund van St. Gillis en ook Robrecht van Normandië waren slechts tot den tocht te bewegen, toen het nijpende gevaar hun duidelijker werd. Bij Askalon versloeg het kleine christen leger van amper 1200 ruiters en 9.000 voetknechten het ontzaglijke Egyptische leger (12 Augustus 1099). De Franken moesten aan de Mohammedaner) nu wel als onverwinlijk voorkomen. De stad Askalon wou zich onmiddellijk overgeven aan Raymund van Toulouse. Deze had bij de inname van Jeruzalem aan de bezetting van den toren van David een vrij heenkomen bezorgd tegen losgeld en genoot daardoor een goeden naam. Toen Godfried echter de stad voor zich opeischte, liet Raymund aan de inwoners van Askalon melden, stand te houden tegen Godfried, die te zwak was om alleen de stad in te nemen. Eenzelfde lage streek haalde Raymund uit met Arsuf. Godfried was zoo kwaad, dat hij op het punt was het Provençaalsche kamp aan te vallen, maar Robrecht van Vlaanderen kon door zijn bemiddeling nog tijdig dien broederoorlog voorkomen. Robrecht van Vlaanderen en Robrecht van Normandië vertrokken terug naar het vaderland en Raymund van St. Gillis ging oorlog voeren in Noordelijk Syrië, zoodat wel 20.000 man vertrokken. Slechts 300 ruiters en 2.000 voetknechten bleven. Gelukkig wou Tancredo onder Godfried dienst nemen. Deze dappere Normandiër onderwierp met 80 ruiters gansch Galilea: zoo zeer had de schrik de bevolking te pakken, na al die schitterende overwinningen van het kruisvaardersleger. Door Godfried werd hij daarop beleend met het prinsdom Galilea. Weldra erkenden de emirs van Askalon, Caesarea en Akko het protectoraat van Godfried en verscheidene steden werden door hem onderworpen. Hij zette een nieuwe politiek in, een politiek van verdraagzaamheid en overeenkomst met de Mohammedanen. | |
[pagina 40]
| |
Maar nieuwe moeilijkheden rijzen weldra op. Dagobert, aartsbisschop van Pisa, wordt patriarch van Jeruzalem in vervanging van Arnulf van Zokes of van Malecorne, een Henegouwer en vroeger kapelaan van Robrecht van Normandië. Dagobert komt met het oude plan, een kerkelijken staat op te richten, weer voor den dag. Hij wordt geste und door Bohemund van Tarente, nu graaf van Antiochië, die in het verre Syrië de macht van den patriarch van Jeruzalem niet te duchten heeft. De patriarch ging zelfs zoover dat hij den Verdediger van het H. Graf wou afdanken. De vroege dood van Godfried stelde een einde aan het conflict. Na een kortstondige ziekte bezweek hij op 18 Juli 1100, amper veertig jaar oud. Zijn broeder Boudewijn zou hem opvolgen (1100-1118) en het koninkrijk Jeruzalem op stevige grondslagen vestigen. | |
V. Persoonlijkheid van Godfried'Godfried was hoog van gestalte, sterk zonder weerga, kloek gebouwd; hij had een breede borst, een schoon aangezicht, blonde haren en baard en was in het hanteeren der wapenen bijna onvergelijkelijk', aldus Willem van TyrGa naar voetnoot(17). Zooals overduidelijk blijkt uit het Chronicon Sancti Huberti genoemd Cantatorium, was hij een ruwe en soms hardvochtige hertog van Neder-Lotharingen. Zijn geweldige kracht bewees hij onder meer, toen hij een strijd op leven en dood aanging met een reusachtigen beer, die een pelgrim had overvallen; of toen hij voor de poort van Antiochië met één sabelhouw een Turk middendoor hakteGa naar voetnoot(18). Waar het gevaar het hoogst was, streed hij steeds vooraan. Toen Bohemund bij Dorylea door de Seldjoeken was overvallen, kwam hij hem het eerst ter hulp. Als veldheer was hij van allereerste gehalte, terwijl de politiek zijn domein niet was; dit laatste bleek zoowel in Neder-Lotharingen als in zim onderhandelingen met den patriarch Dagobert te Jeruzalem. Niettegenstaande de voortdurende moeilijkheden die de basileus hem aandeed, aarzelde hij, de leenman van den Duitschen keizer, bijna vier maanclen, eer hij er kon toe besluiten den Griekschen keizer leenhulde te brengen voor de gebieden die de kruisvaarders in het Oosten zouden veroveren. Maar als hij eens den eed gezworen had, dan bleef hij hem ook trouw, al weken meest alle prinsen er van af; slechts toen de Grieksche keizer bij Antiochië den kruistocht definitief had in den steek gelaten, wou hij deze sfad aan den heerschzuchtigen Bohemund afstaan. Al wie, bij de studie der kruistochten het diep-godsdienstig idealisme van de massa voorbijgaat en zijn aandacht uitsluitend wijdt aan de houding der leidende baronnen, is voortdurend getroffen door nun zelfzuchtig streven. Tancredo en Boudewijn van Boonen willen een graafschap stichten in Cilicië, Boudewijn verwierf er werkelijk een te Edessa, Bohemund en Raymund twisten maanden lang om Antiochië, ten slotte wordt Bohemund er heer en meester, terwijl Raymund in Tripolis een Provençaalsch graafschap wil oprichten. Godfried van Bouillon en Robrecht van Vlaanderen zijn nagenoeg de eenigen die het groote doel van den kruistocht voor oogen bleven houden, en, ver van alle zelfzuchtig streven, hun krachten en kunnen in. dienst stelden van de goede zaak. Het ligt in dezelfde lijn, dat Godfried meer dan eens bemiddelend optrad tusschen de sterk tegen elkaar opgezette partijen. Reeds te Constantinopel gebruikte hij al zijn invloed, om Raymund van St. Gillis er van te weerhouden | |
[pagina 41]
| |
den basileus aan te vallen; maar welk een geduld en welk een tact moest hij niet aanwenden am te Antiochië, een half jaar lang, de zoo vijandig gezinde Bohemund en Raymund te kalmeeren! Al is het onbetwistbaar dat de dappere Bohemund en de ondernemende Raymund heel wat meer als leiders van den kruistocht optraden, toch is in dat zoo erg verdeelde en vaak oneenige kruisleger de rol van bemiddelaar uiterst belangrijk geweest. Wie weet wat er zou geworden zijn van de verovering van Jeruzalem, indien Godfried, die toch een der vier groote legerafdeelingen onder zijn bevel had, juist lijk de andere prinsen gestreef d had naar een eigen graafschap in Syrië? Een Amerikaansche historicus schreef over Robrecht van Vlaanderen: 'his word was ever drawn in an honorable and altruistic cause', en nog: 'that unselfish devotion had given him a crusading record more admirable than that of any one, save possibly Godfrey'Ga naar voetnoot(19). En werkelijk, die twee prinsen uit de Lage Landen, die wij in een zelfde bewondering en liefde omvatten, hebben het zuiverst het christen kruistochtideaal beleefd. Godfried verkocht of schonk weg, al wat hij bezat zelfs zijn stamslot Bouillon: hij brak alle banden met het vaderland om Gods roep naar het H. Land te volgen. Zijn stille, diepe vroomheid heeft zijn medekruisvaarders en alle geschiedschrijvers getroffen. Meer dan eens wordt hij, de ruwe, onversaagde krijgsman, genoemd: 'potius monachorum lux, quam militum dux', 'eer een licht voor de monniken, dan een leider van soldaten'Ga naar voetnoot(20). Wij zagen, hoe hij midden in de moordpartij van Jeruzalem een bedetocht ondernam naar het H. Graf. En toen men voor zijn verkiezing, inlichtingen over zijn gedrag inwon bij zijn gevolg, liet dit opmerken dat hij 's morgens dikwijls uren lang bad in de kerk, en dit zoowel voor het eetmaal van zijn omgeving als voor het beredderen van de politieke zaken nadeelen meebracht. Maar als het meest treffend wordt nog altijd aangehaald, dat hij alle eeretitels weigerde en zich eenvoudig Beschermer of Verdediger van het H. Graf liet noemen. Latere geschiedschrijvers, verblind door zijn carrière, hebben hem afgeschilderd als de leider van den ganschen kruistocht, als de koning van Jeruzalem, als de samensteller van de beroemde Assisen van Jeruzalem. Godfried was niets van dit alles. Maar wel was hij de vrome pelgrim en dappere ridder, de onzelfzuchtige strijder en trouwe gezel, met één woord de echte christen kruisvaarder, die zijn gelijke niet vond onder alle kruisridders. En daarom 'weil sein Bild reiner war als das jedes ihn begleitenden Heerführer, so wurde er später der Schuttherr des heiligen Grabes'Ga naar voetnoot(21). Het is geen menschelijke berekening maar een goddelijke uitverkiezing geweest, dat deze vrome en dappere zoon der Lage Landen werd aangesteld om de HH. Plaatsen, waar Christus geleefd en geleden had, tegen alle ontwijding te beschermen. |
|