Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdClaude Bernard
| |
[pagina 19]
| |
mogelijk van iemand te zeggen dat hij de grootste is -; en ten tweede men heeft in hem den grondlegger willen zien van een philosophisch systeem. Hiertoe was, meer nog dan zijn andere geschriften, zijn hoek 'Introduction à l'étude de la médecine expérimentale' bijzonder de aanleiding. Tot zijn glorie staat daar de massa physiologische ontdekkingen, die hij zelf deed, de ontginningen die hij aanwees en soms persoonlijk begon, de wegen die hij voor de toekomst in 't vooruitzicht stelde. De methodologie waarmede hij zelf zijn physiologisch experimenteeren heeft omweven, is door sommigen van zijn vrienden opgehemeld geworden en uitgebaat als een philosophisch systeem. Hij zelf echter wou haar als dusdanig niet doen doorgaan, maar de klank van zijn wetenschappelijken naam en het gebruik, dat zijn vrienden er van maakten, hebben haar een oogenblik doen oplaaien buiten de sfeer waarvoor hij ze bestemde. In 1841 werd Claude Bernard preparator bij Magendie aan het Collège de France, waar hij in '55 zijn opvolger zou worden. Magendie was toen in zijn volle grootheid. Hij was uitsluitend en vóór alles experimentator, was het in zooverre dat hij bij het experimenteeren alle medezeggenschap weigerde aan redeneering en inductie, geen theorie erkennen wilde noch als vertrekpunt voor, noch als gevolg op een experiment.. Claude Bernard zelf sprak zijn leermeester daarin later beslist tegen. Herhaaldelijk bepleit hij het recht van een onderzoeker om te vertrekken van een hypothese en een experiment zoo in te richten dat het die hypothese controleert en bevestigt. Op het oogenblik dat Magendie zich op de geneeskunde was gaan toeleggen (rond 1810), leefden nog in al hun glans de jongste theorieën van Bichat. Deze geniale anatomist - hij sterft in 1802 op 31-jarigen leeftijd - was de ontdekker van de weefselanatomie en had aan elk weefsel waaruit het levend lichaam is opgebouwd een speciale eigenschap - propriété vitale - toegekendGa naar voetnoot(2). Met dergelijke theorieën, want dat was wel theorie, kon natuurlijk een geestestournure als die van Magendie niet over de baan en zijn eerste werk werd er dan ook op afgeschoten: 'Quelques idées générales sur les phénomènes particuliers aux corps vivants' (11809). Uit aanleg en uit reactie is Magendie steeds gekeerd geweest tegen hypothesen en theorie, en geloofde hij uitsluitend in het bloote, zuivere experimentGa naar voetnoot(3). Zoo was dus de toestand in de periode waarin Claude Bernard in de geneeskunde en de wetenschappelijke wereld binnentrad: een strijd, die niet nieuw was - en die ook nu nog niet uit is en voor sommigen opnieuw loskomt - tusschen de zoogenaamde vitalisten en de niet-vitalisten; de eersten die een scheiding trokken tusschen de verschijnselen bij de levende wezens en die van physica en scheikunde; de tweeden die, eveneens voortbouwend op de opvattingen van Descartes, maar veel verder gaande, alle levensverschijnselen herleiden wilden, ook in hun eerste oorzaak, tot zuiver physico-chemische reacties; | |
[pagina 20]
| |
de eersten gingen voor de tweeden door als loutere theoretici, nog overlevenden van het vergeten dogmatisme daar waar zij de voortzetters waren van Lavoisier en alleen de dragers zijn van de opkomende, alles verklarende wetenschap. Claude Bernard vangt zijn wetenschappelijke loopbaan aan in het laboratorium van Magendie, de vertegenwoordiger dezer antivitalisten, voor wie vitalisme en al wat geen experiment is woorden zijn. Hij komt er zeer spoedig, dank zij natuurlijk ook het opzien dat zijn experimenteele ontdekkingen wekten, in vriendschappelijke betrekking met al wat in de wetenschap naam en aanzien had. Zijn liefde en zijn aanbidding voor het experiment op het levende lichaam heeft hem zijn heele leven door doen vechten, met de pen en met het woord, voor het gelijkstellen van alle biologisch verschijnsel met de physico-chemische verschijnselen in de niet-levende wereld. Hij is er door geworden de grondlegger en de groote heraut van het determinismeGa naar voetnoot(4), een determinisme zonder uitzondering, van alle biologische verschijnselen. Hij heeft het experiment niet uitgevondenGa naar voetnoot(5), maar hij heeft het meest strenge determinisme in de physiologie ingevoerd en het daarna voorgetseld als de onmisbare voorwaarde om de geneeskunde tot een wetenschap te maken. Hij heeft in de physiologie gezocht naar het determinisme van hare verschijnselenGa naar voetnoot(6), en hij heeft de geneeskunde herleid tot de physiologie, de pathologische verschijnselen zijnde een zelfde soort verschijnselen als de physiologische. Daardoor is hij de vader geworden van wat hij noemde 'la médecine scientifique'. Zijn lofzang op het determinisme was tevens een lofzang op de Wetenschap, la Science. Die lofzang werd gezongen in een tijd dat de wetenschap het scientisme werd, waarmee de wereld ging herschapen worden in een nieuw aardsch paradijs. De groote propagandisten van dat scientisme waren te vinden in den vriendenkring: van Claude Bernard: Littré, Magendie, RenanGa naar voetnoot(7), Berthelot, en dezen maakten gretig gebruik van het determinisme om te velde te trekken tegen alle nutteloos geworden vitalisme, dat niet experimenteel, dus niet wetenschappelijk gefundeerd was. Claude Bernard zelf heeft echter steeds zorgvuldig vermeden uit het determinisme, zooals hij het opvatte, eenige philosophische gevolgtrekking af te leiden. Zijn determinisme moet alleen dienen om de verschijnselen te verklaren en de geneeskunde, via de physoilogie, op vaste, wetenschappelijke banen te brengen.
Hoe heeft zich nu dit determinisme in de geneeskunde ontwikkeld? Geen wetenschap zonder wet; het is de wet die een bloot empirisch waargenomen verschijnsel tot een wetenschappelijk verschijnsel maakt. Maar geen wet zonder determineerende verschijningsvoorwaarden. Dus ook geen wetenschap zonder determinisme. De omschrijving van dat wetenschappelijk determinisme vindt men herhaaldelijk als een dogma aangehaald in de gekende uitspraak van La PlaceGa naar voetnoot(8). Klassiek ook het voorbeeld, hoe in 1840, dank aan | |
[pagina 21]
| |
dit determinisme, in de mechanica der hemelruimte, Adams in Cambridge en Leverrier in Parijs, onwetend van elkaar, het bestaan voorzegden van een planeet op een bepaald punt van het heelal, waar kort nadien, voortgaande op hun aanduiding, Galle te Berlijn de voorspelde planeet (Neptunus) ontdekte. Dit determinisme, basis van alle wetenschappelijke wetgeving, bewijst dagelijks, en dit niet alleen in de mechanica, zijn waarde en zijn waarheid: hoe kon scheikunde of physica bestaan, hoe kon men op de technische toepassingen van beide rekenen en betrouwen, indien hun verschijnselen niet met zekerheid op voorhand konden worden vastgelegd? Hoe kon er regelmatigheid bestaan in de opvolging der natuurverschijnselen indien deze niet geregeld werden door een gekend determinisme en op voorhand konden worden voorspeld? Tegen het determinisme in de natuurwetenschappen zijn nooit veel opwerpingen gemaakt tenzij door enkele wijsgeerenGa naar voetnoot(9). En toch wordt zijn absolutisme ook in de physica sedert eenige jaren besproken, en, zonder zijn practische waarde te ontkennen of zelfs te verminderen, kan o.a. Louis de Broglie in zijn boek 'Matière et Lumière' een hoofdstuk schrijven over 'la crise du déterminisme'Ga naar voetnoot(10). Ten tijde van Claude Bernard waardeerde men het determinisme in de physische wereld. In de wereld der levende wezens integendeel, genoot dat determinisme heelemaal niet hetzelfde aanzien. Voor de meesten speelde het 'leven', de force vitale, eenigszins met dit determinisme en ontnam het hieraan zijn strakke, onveranderlijke regelmatigheid. Tegenover die onafhankelijkheid der biologische verschijnselen in vergelijking met het strenge determinisme der physische verschijnselen, hield Claude Bernard één zelfde determinisme voor alle verschijnselen staande. 'Il faut admettre comme un axiome expérimental que chez les êtres vivants aussi bien que dans les corps bruts les conditions d'existenee de tout phénomène sont déterminées d'une façon absolue. Ce qui veut dire en d'autres termes que, la condition d'un phénomène une fois connue et remplie, le phénomène doit se reproduire toujours et nécessairement, à la volonté de l'expérimentateur'. Men zou tientallen van dergelijke citaten kunnen aanhalen. Zonder iets af te doen aan de waarde van dit determinisme in de biologie, geeft hij alleen toe dat het lezen van de determineerende omstandigheden in de biologische verschijnselen nog complexer en minder gemakkelijk is dan elders. In zijn herhaalde beschouwingen over dit thema van het ééne determinisme weigert Claude Bernard steeds den mensch te zien als mensch, als levend wezen. Het verschijnsel 'leven' ziet hij voorbij; alleen het stoffelijk waarneembare is proefveld voor de wetenschap, omdat dit alléén kan worden geëxperimenteerd, en omdat alléén die kennissen wetenschappelijk zijn die met gedetermineerde experimenten kunnen worden opgeroepen en gecontroleerd. Al het overige is 'causes premières', is het 'waarom', en daarover discussieeren is geen wetenschap, daar het voor geen proefneming vatbaar is; men kan het niet kennen, men zal het nooit kennen zoomin in de levende als in de niet-levende wereld. Men heeft niet méér recht of rede om te zoeken naar het 'waarom', de oorzaak van wat gebeurt, in de biologie, dan men recht heeft om in de scheikunde of in de physica te zoeken naar het 'waarom', | |
[pagina 22]
| |
de oorzaak van de scheikundige of physische wetten over affiniteit, elasticiteit, zwaartekracht, enz. Het is nu juist door die weigering om in de biologische verschijnselen van het menschelijk organisme iets méér te willen zien dan verschijnselen door niets anders gedermineerd dan door zuivere physico-chemische factoren die op de proeftafel kunnen worden opgeroepen, dat het zoo opgevatte determinisme in de geneeskunde voor tekortkomingen komt te staan. Practisch althans; maar het practische is in de geneeskunde niet te versmaden. De geneeskunde is praktijk, is geen zuivere wetenschap, zij is een toegepaste wetenschap; de physiologie is laboratoriumwetenschap waaruit de geneeskunde practische gevolgtrekkingen maakt. Daarom alleen reeds ware de titel 'Introduction à l'étude de la Médecine expérimentale' beter gesteld geweest: 'Introduction à l'étude de la Physiologie expérimentale'Ga naar voetnoot(11). Maar voor Claude Bernard waren de ziekteverschijnselen slechts een afwijking van de physiologische verschijnselen, was er dus o.z. geen verschil tusschen physiologic en pathologie; ziekte is ook leven en al wat leven is, is physicoscheikundig gedetermineerd. Maar zelfs in del physiologie. Ook de dieren waarop de proefnemingen geschieden zijn levende wezens, en het valt niet atlijd mee te beweren, dat een totaal identiek ingesteld experiment bij twee dieren altijd identiek uitvallen zal, zelfs niet bij twee dieren van een zelfde ras. Juist, antwoordt het theoretisch determinisme uit het laboratorium; omdat toch, al kennen we hem niet, een deteremineerende factor veranderd moet zijn. Inderdaad, wedervoert het practisch determinisme uit de geneeskunde, maar dat zijn nu juist de imponderabilia die afhangen van het leven, van de individualiteit die elk levend wezen is, imponderabilia die zeer veranderlijk zijn, niet determineerbaar, al determineeren zij voor een groot deel mee de physico-chemische reacties die een verschijnsel begeleiden. Claude Bernard zelf zegt ergens: 'du choix de l'animal peut dépendre la réussite d'une expérience' en het is gebruikelijk in de laboratoria het dier vooraf vertrouwd te maken met personeel en omgeving Pleiten dergelijke mee-determineerende, maar onbepaalbare, onmeetbare, oncontroleerbare factoren niet voor een voldoende veranderlijkheid in het determinisme van een biologisch verschijnsel om er niet dezelfde waarborgen van te verwachten als in de anorganische wereld? Voor Claude Bernard echter blijven dus al de verschijnselen van het leven te herleiden tot verschijnselen die door vaststaande factoren, voorwaarden, omstandigheden worden gedetermineerd; eens deze voorwaarden gesteld, in de physiologie en in de geneeskunde zooals in de physica en in de scheikunde, 'le phénomène se reproduit non pas une fois ou souvent, mais toujours'. Wie of wat die voorwaarden stelt, wil Claude Bernard dus niet te onderzoeken hebben; hij neemt ze alleen wanneer ze er zijn. Van twee zijden wordt nu in de geneeskunde dat theoretisch determinisme zóó gecompliceerd dat het er practisch wel heel wat van zijn waarde bij verliest: eenerzijds door de erfelijkheid, anderzijds door de in de geneeskunde veld winnende opvatting van het zg. neohippocratisme, volgens welke de mensch een samenstelling is van geest en stof. De erfelijkheidsleer heeft de erfelijkheid als een nieuw determinisme in de biologie binnengevoerd, dat op zijn beurt alle gebeurtenissen van het leven determineert, ook het physico-chemisch determinisme van Claude Bernard zelf. | |
[pagina 23]
| |
Volgens sommigen zijn de erfelijkheidswetten absoluut in hunne uitwerking. Dit kan echter niet altijd het geval zijn, want dan verdween meteen de afstand tusschen het genotype, de aanleg, en het phenotype, de verschijningsvorm, dan verviel alle doel van opvoeding en hygiëne en vergingen we in het onmeedoogenloos fatalisme onzer erfelijke genen. Claude Bernard aanvaardt niet dat determinisme fatalisme zou beduiden - maar om heel andere redenen - omdat fatalisme 'suppose la manifestation d'un phénomène indépendamment de ses conditions, tandis que le déterminisme n'est que la condition nécessaire d'un phénomène dont la manifestation n'est pas forcée'Ga naar voetnoot(12). Eigenlijk slaat dit antwoord van Claude Bernard, voor wie de erfelijkheid niet bestond (al voorzag hij ze wel), niet op de gemaakte opwerping. Het bedoelt dat het verschijnsel wel zijn determineerende oorzaken moet hebben, maar dat die oorzaken zich niet noodzakelijk moeten voordoen. Maar wanneer de erfelijkheid deze oorzaken noodzakelijk meebrengt, dan zou het verschijnsel altijd moeten volgen. Het physico-chemisch determinisme van Claude Bernard wordt op die manier sedert eenige jaren voor een groot deel verlegd naar het determinisme der erfelijkheid. Zooals sommigen het dus voorstellen bezit die erfelijkheid het onontkomelijke dat Claude Bernard voor zijn wetenschappelijk determinisme opeischte; ze is het noodlot, de fataliteitGa naar voetnoot(13), waaraan men niet ontsnapt en het antwoord dat Claude Bernard gaf op de opwerping dat het determinisme fatalisme zou beteekenen, kan hier dan niet meer gelden, noch voor de erfelijkheid, noch bijgevolg voor het determinisme dat van de erfelijkheid afhangt. Voor hen determineert erfelijkheid fataal het verschijnsel, en determinisme wordt dus wel degelijk fatalisme. Het staat nu echter vast dat de gevolgen van de erfelijkheid niet altijd zoo onverbiddelijk zijn en dat velen, dank zij de beïnvloeding van buiten uit, zoo niet in hun bestaan, dan toch in hun verschijningsvorm wèl kunnen gewijzigd worden. Want met de erfelijkheid gaat het nu zoo, dat ze meestal slechts een aanleg meegeeft en dat om een verschijnsel te hebben er in de meeste gevallen factoren van buiten uit noodig zijn, waar de erfelijkheid niet tusschen komt, en inwendige factoren die door de erfelijkheid worden geregeld. Het verschijnsel is de reactie van die factoren onder elkaar. Theoretisch zijn de erfelijkheidsfactoren maar gewone determinanten zooals de andere; in de geneeskunde liggen ze practisch buiten ons bereik. In de laboratoria van de embryologie of van de physiologie, waar men één detail uit al de overige afzondert en ontleedt, en waar men op planten of dieren experimenten uitvoeren kan die bij een menschelijk subject totaal uitgesloten zijn, is men er wel in geslaagd deze of gene bepaalde erfelijkheidsfactor te treffen, en het mogelijk gevolg ervan te determineeren. Maar in de geneeskunde waar men de erfelijkheidsfactor niet rechtstreeks aan kan, daar staat men voor zóó'n mengeling van verschijnselen, dat er van een gelijkaardig practisch bruikbaar determinisme voorloopig geen spraak kan zijn. Wat men proefondervindelijk vermag bij azijnvlieg en zeester, vermag men daarom nog niet in de geneeskunde, zoolang men niet is beland in 'The Brave New World' van Aldous Huxley. De sprongen die mutaties en kiembeschadiging van allerlei oorsprong in de erfelijkheid doen ontstaan, mogen heir nog onbesproken blijven. Men zou nu nog altijd kunnen beweren dat al die reacties verschillen omdat tenslotte hun determineerende factoren, de erfelijkheid zelf incluis, toch niet dezelfde zijn en dat het determinisme toch gaaf gebleven is; dat het, door de | |
[pagina 24]
| |
ontdekking der erfelijkheidswetten, slechts dieper in de ontleding binnendringen kon. De afstand tusschen de beteekenis van het determinisme in het laboratorium - de physiologie -en in de geneeskunde wordt daardoor niet geringer. Wat de overschakeling van het determinisme van Claude Bernard uit het laboratorium naar de geneeskunde nog meer in den weg staat dan het onder den richting-gevenden invloed der erfelijkheid door elkaar wemelen van een massa stoffelijke gebeurtenissen, is de niet te loochenen inwerking van den geest op de stof. Dienaangaande moet men zich herinneren, hoe Claude Bernard geen onderscheid wilde maken tusschen de physico-chemische verschijnselen in de anorganische en in de organische, levende, wereld. Zeker heeft hij gelijk wanneer hij zonder meer een scheikundige, of een physico-scheikundige reactie bedoelt - een oxydatie blijft een oxydatie - maar de oorsprong der factoren, de snelheid der reactie, de omwegen zijn niet steeds dezelfde. Claude Bernard zelf wist reeds in zijn tijd, dat ook bij dieren factoren voorkomen die de loutere physico-chemische reacties kunnen beïnvloeden, en hij waarschuwde angstvallig voor de groote moeilijkheden van experimentatie en voor de besluiten die men er uit trekt, naarmate men van de lagere naar de hoogere diersoorten overgaat. Mag de overgang van planten naar dierenwereld niet zonder omzichtigheid gemaakt worden, evenmin mag dit van de dierenwereld naar den mensch. Bij den mensch zijn daar het verstand en de affectiviteit, die vele verschijnselen beïnvloeden en wijzigen. Hij is niet alleen een biologisch, hij is een biopsychologisch wezen. Hij is een onverbreekbare eenheid van geest en materie, en de materie staat voor een groot deel van haar arbeid, een veel grooter deel dan in de overige dienrenwereld, onder het commando van de ziel, die hier een immaterieele geest is. Al gebeurt het overbrengen van dit commando nu ook via het zenuwstelsel en al kan men nu ook weer de samengaande physicochemische reacties hiervan opvangen en ontleden, toch blijft de echte animator van de bewuste niet vegetatieve verschijnselen, die we vrij oproepen en van sommige andere vegetatieve verschijnselen, die we versnellen of vertragen, - al zijn ze dan ook allen ontleedbaar - zelf immaterieelGa naar voetnoot(14). De invloed van het zuiver geestelijke op het stoffelijke geschiedt niet alleen bewust in het normale dagelijksche leven, ook niet alleen onbewust in het automatisme of in de voorwaardelijke reflexen, hij laat zich ook onverwacht en onberekenbaar bij nieuwe affectieve toestanden gelden (angst, vrees, genot, pijn, verrassing), roept elders werkelijk ziekteverschijnselen op, onderhoudt ze en staat hun genezing in den weg. Alles immaterieel, onmeetbaar, ondetermineerbaar en onwetenschappelijk, maar toch mededeterminanten van een verschijnsel. En dat is dan toch nog niet dit 'waarom', die 'causes premières', dit metaphysische waarvan Claude Bernard beweert, dat het hem niet aangaat; dat alles hoort nog wel bij het 'hoe' dat hij wèl onderzoeken wil, dat een tusschenschakel vormt naar het primum movens, en waarmee het determmisme in de practische geneeskunde wel degelijk rekening dient te houden. De opwerping dat de hormonenleer veel van dat alles wat vroeger des geestes heette te zijn, teruggebracht heeft naar het rijk der determineerende materieele factoren, in zeer vele gevallen ook weer via de erfelijkheid, die opwerping verklaart niet alles. De hormonenleer heeft ons wel veel verklaard, en nog veel meer misschien heeft ze ons niet verklaard; ze zou echter, samen met de erfelijkheid, en, nu op onze dagen ook met de vitaminenleer, alles moeten verklaren. Doch ze verschuiven eenvoudig het vraagstuk. Lang vóór | |
[pagina 25]
| |
de hormonenleer was het de anatomo-pathologie die veel geheinizinnigs zou ophelderen. Daarna zijn het geweest de bacteriologische en serologische ontdekkingen. Nààst de hormonenleer staat nu de constitutieleer en de karakterleer. Van de constitutie, die alweer erfelijk bepaald is, heeft men de verschillende typen gegeven welke van te voren niet alleen onze gezondheid, lichamelijke en geestelijke, maar evenveel, zoo niet nog meer, onze ziekten, ook lichamelijke en geestelijk-zedelijke, gaan determineeren. Men mag voorzeker het belang van dit alles niet ontkennen, maar men mag er toch ook niet uit afleiden dat overgeërfde constitutie beteekenen zou een bruikbaar soort fatalisme of biologisch determinisme. De lichaamstypen zijn practisch zóó vermengd, laten dus zóó'n rijke variatie van reactievormen toe, dat men bij hun waarneming in de ziekteverschijnselen veel meer staat als een eenvoudig waarnemer, dan als de meester die het vermag ze vooraf te bepalen. Niettegenstaande al de ontdekkingen die, dank zij de bewonderenswaardig verfijnde technische middelen der laboratoria dieper en dieper zijn ingedrongen in de verschijnselen van het leven, blijft het verschijnsel 'leven' steeds even wisselvallig en ongelijk, ja soms schijnbaar wispelturig. Zelfs het in leven houden van een afgezonderd weefsel, zooals Carell het vermocht te doen, heeft dat raadsel niet opgelost, maar is slechts een uiterste toepassing van de verst doorgedreven laboratorium ontleding. Ook dit blijft nog een zuiver experimenteel feit, dat niet geschiedt zooals het zonder meer geschiedt in het levende lichaam. Een dergelijk weefsel vegeteert alleen door, los, afgezonderd van al het overige, dat in het lichaam gelijktijdig voltrekt. In het lichaam staat elk weefsel onder den invloed van de wisselende samenstelling van het bloed dat al de afvalproducten, nuttige of schadelijke, van de werking der organen met zich voert, onder den invloed ook van de wisselende omgeving, van het zenuwgestel dat remt of prikkelt, van den zeer ingewikkelden erfelijken aanleg, van louter geestelijke factoren. De determinanten van het weefsel, dat voortleeft in Carell's toestel, ondergaat niet de schommelingen, die dat weefsel in het lichaam zelf ondergaat. In het lichaam is dat weefsel een brok van een geheel. De werkelijkheid 'mensch' is niet een naast elkaar liggen van afzonderlijke deelen, het is een gecoördoneerde samen- en wisselwerking van alle weefsels die het geheel tot een biologische individualiteit maken. En het is de biologische individualiteit die in de geneeskunde het laatste determinisme uitmaakt dat alles regelt. Die individualiteit kan men in het laboratorium in sommige van hare componenten ontleden om aan die componenten een algemeenen deeler te ontdekken. Door deze ontdekkingen kan men soms vrij veel van een individualiteit samenstellen en, daarop steunend, de gekende determinanten van een afzonderlijk verschijnsel beïnvloeden om dit verschijnsel zelf te vermijden of te wijzigen. Dit wordt dan de onschatbare verdienste van Claude Bernard, dat hij ons met zijn determinisme den weg van deze wetenschappelijke geneeskunde heeft opgevoerd. Er blijft echter steeds in de geneeskunde een breede marge van niet-determineerbare factoren en dus ook een ruim spel van onvoorzienbare varianten. En uitspraken zooals Claude Bernard er talrijke neerschreef, b.v. '(qu')il faut admettre comme un axiome expérimental que dans les corps vivants aussi bien que dans les corps bruts les conditions d'existence de tout phénomène sont déterminées d'une manière absolue', kunnen voor afzonderlijke, losse experimenteele feiten en verschijnselen in het laboratorium waar zijn, ze kunnen dit zelfs ook, in theorie, in de geneeskunde zijn, maar ze zijn er niet voldoende practisch wetmatig. Men kan de vrucht der ontleding van een verschijnsel in het laboratorium aanzien als een schema; men moet echter in de veralgemeening van het schema uiterst voorzichtig zijn en niet vergeten dat een schema op meerdere manieren | |
[pagina 26]
| |
kan worden ingekleed en gestoffeerd. Zoo groot zijn de mogelijkheden, dat er wel geen twee totaal identieke organismen zullen bestaan, ook dan nog niet wanneer de erfelijkheidsaanleg identiek zou zijn (zooals bij ééneiïge tweelingen). Zelfs in dat geval nog wijzigen opvoeding en verleden, door het aankweeken van automatismen en gewoonten bij middel van voorwaardelijke reflexen, door opvoeding ook van wil en verstand, met blijvende reacties van het heele organisme op ziekten en levenswijzen, zeer sterk de gevolgen eener erfelijk aangelegde constitutie in veel harer verschijningen. Voor de zooveelste maal, niet het determinisme als dusdanig blijft daar misschien in gebreke, doch alleen zijn algemeene bruikbaarheid in de geneeskunde. Het wetenschappelijk determinisme van Claude Bernard ontleedt een verschijnsel. Maar waarom in de biologie van de analyse meer geëischt dan in de andere wetenschappen? In de chemie en in de physica zal er toch niemand aan denken de eigenschappen van de componenten in te schakelen bij deze van het geheelGa naar voetnoot(15). Al leidt het chemisch gebeuren ten slotte dan nog tot dezelfde eindproducten, de vertering van eiwitstoffen in den darm verloopt toch niet steeds zooals in de proefbuis. Dit alles weze niet gezegd om de waarde van de wetenschappelijke analyse ook maar eenigermate te minimiseeren. Alleen willen wij erop wijzen, dat de analyse een detail niet afzonderen mag van het geheel, dat dit detail slechts een deel blijft en dat het geheel een synthese is, een individualiteit, een onsplitsbare eenheid. Op zichzelf kan men Claude Bernard het recht niet ontzeggen zijn werkterrein te beperken zooals het hem lust. De oorzaak van het leven, zegt hij, wekt zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid niet op; dat is metaphysica, en hem interesseert alleen de manier waarop die oorzaak de materie doet werken. Maar helaas! die scheiding kan een zoekende geest als die van Claude Bernard niet scherp onderhouden; de twee vragen stellen zich zoo dikwijls terzelfdertijd. En al herhaalt hij dan nog zoo dikwijls dat hij ze niet onderzoeken wil, hij kan ze niet ontwijken: 'Malgré moi l'infini me tourmente' (A. de Musset). Pierre Mauriac heeft hieraan zijn inaugurale professorsrede en een paar essays gewijd.Ga naar voetnoot(16) Claude Bernard mag dan nog zeggen en herhalen dat hij alleen aan wetenschap doet en dat alles wat geen determineerbaar experiment is geen wetenschap is. hij mag er zich tot vervelens toe tegen verzetten onder de vitalisten of onder de materialisten te worden gerekend, hij heeft niet kunnen verhinderen dat zijn determinisme in de biologie gebruikt en misbruikt is geworden om alle vitalisme mede te helpen vernietigen. Men heeft van hem gemaakt, zegt Mauriac, een philosoof tegen wil en dank. Door zijn geschriften heeft hij er zeer zeker aanleiding toe gegeven. Anderzijds kan men bij hem talrijke citaten vinden waarin hij het vitalisme niet ontwijkt; andere waarin hij aan de hersenen de 'vrijheid' geeft de materieele middelen van hun arbeid zelf in gang te zetten en waarin hij het opneemt tegen het philosophisch determinisme. Nog andere waarin hij meeningen weergeeft die rechtstreeks naar het finalisme voeren. De meeste en duidelijkst geformuleerde citaten vindt men in zijn nagelaten nota'sGa naar voetnoot(17). Maar ook reeds in de geschriften die hij tijdens zijn leven publiceerde kan men die vinden. Zoo o.a. in zijn 'Rapport sur les progrès de la Physiologie générale en France', waarin hij zich weer inspant voor 'un déterminisme absolu et rigoureux' en ook weer 'respecte le voile qui nous couvre l'origine des choses', roept hij de hulp | |
[pagina 27]
| |
in van 'une loi organogénique qui préexiste d'après une idée préconçue', 'une puissance organisatrice' enz...Ga naar voetnoot(18). Dit met geweld van woorden ontwijken van het probleem van het levenGa naar voetnoot(19), en zijn herhaalde poging om het vitalisme met het materialisme te verzoenen (20) heeft Claude Bernard tot het voorwerp gemaakt eener niet uitgevochten discussie: was hij in zijn binnenste materialist geworden? vitalist gebleven? Was zijn wetenschap, en bizonder zijn omgeving, er niet in geslaagd het geloof zijner kinderjaren heelemaal uit te dooven en bleef hij inzien dat er geen tegenstrijdigheid bestaat tusschen geloof en wetenschap?Ga naar voetnoot(21). Was hij het slachtoffer van een tikje afgunst op de rijzende ster van Pasteur, die zich voor geloovig uitgaf, en mistte hij daardoor den moed om openlijk tegen zijn vrienden Littré, Berthelot, Renan e.a. zijn gezindheid te bekennen? Het posthuum incident Cl. Bernard-Pasteur, uitgelokt door BerthelotGa naar voetnoot(22), zou het kunnen laten vermoeden; maar het blijft een loutere veronderstelling.
Wat er ook van zij, Claude Bernard blijft de meest geniale physioloog dien we kennen. Zijn determinisme heeft in het laboratorium groote diensten bewezen; en wat hij door zijn experimenteele methode in het laboratorium verwezenlijkte heeft tot onschatbare blijvende weldaden in de geneeskunde geleid. In de geneeskunde nochtans mag het biologisch determinisme niet rechtstreeks op hetzelfde fatalisme aanspraak maken als in het laboratorium, of als het wetenschappelijk determinisme in de natuurwetenschappen. Het gaat er dus niet om Claude Bernard tegen te spreken waar hij zegt 'les conditions d'un phénomène une fois connues, ce phénomène doit se reproduire non pas une fois mais toujours'. Het gaat om het feit dat in de geneeskunde die voorwaarden van het phenomeen te veranderlijk zijn van de eene individualiteit tot de andere om alle rechtstreeks als onveranderlijke determinanten uit het laboratorium te worden overgenomen; een verschijnsel, een ziekteverschijnsel b.v. is niet zoo maar in het laboratorium te determineeren en daarna met elk concreet ziektegeval gelijk te stellen. Er zijn niet zoozeer ziekten als wel zieke menschen. Anderzijds heeft Claude Bernard zelf nooit zijn determinisme ten dienste willen stellen van eenige philosophische school of philosophische opvatting. |
|