| |
Over bloedtransfusie
door Dr. W. De Weerdt
De groote uitbreiding, die de bloedtransfusie in de laatste jaren aangenomen heeft, en de technische vaardigheid, waarmede zij thans wordt uitgevoerd, maken het niet ongewenscht hierover enkele noties mede te deelen.
Hoe ontwikkelde zich deze methode? Wat zijn bloedgroepen, welk is hun belang, en hoe worden zij gerangschikt?
De overeenstemming der bloedgroepen is overigens niet de eenige vereischte voor een goede transfusie. In het belang van den zieke of den gewonde zoowel als in het voordeel van den gever zelf, worden nog andere voorwaarden gesteld.
Bloedtransfusie kan geschieden van arm tot arm; dat is de rechtstreeksche transfusie. Zij kan ook plaats hebben door het bloed van den gever eerst onstolbaar te maken, zoodat dit gedurende verschillende dagen bewaard kan blijven en daarna pas den zieke toegediend. Dat is de onrechtstreeksche transfusie of de transfusie van geconserveerd bloed.
Om te eindigen zullen we ook een bondig overzicht geven van de verschillende gevallen waarin de bloedtransfusie als geneesmiddel aangewezen is. Ook in andere gevallen als dat van den klassieken uitgebloeden of stervenden gewonden bewijst zij reddende diensten.
| |
| |
| |
Geschiedenis van de bloedtransfusie
Sinds lang schijnt de menschelijke geest behept met het verlangen om de krachten van een stervenden door het toevoegen van nieuw bloed te vernieuwen. Was het bloed niet sinds immer het symbool van het leven? De krijger van de oudheid dronk het bloed van zijn gesneuvelden vijand. Hij meende zoo zijn moed en het geheim van zijn kracht in zich op te nemen. Eeuwen lang stelde men zich met deze superstitie tevreden. De verhalen daaromtrent leeren ons echter weinig. Bestond er reeds een echte transfusie van ader tot ader, of werd het bloed alleen maar gedronken? Of nog, vergenoegde men zich ermede zich met dit geheimzinnige vocht te besproeien? Men weet er niet veel over.
De Egyptenaren schijnen de eerste geweest te zijn om gebruik te maken van vreemd bloed in hun pogingen om het leven van hun Pharao's te verlengen. Herophilus, Plinius en Celsus maken in hun geschriften hier en daar een toespeling op het overdragen van bloed in een ander lichaam, maar de gebruikte uitdrukkingen, alsmede soms de dichterlijke vorm van hun werken missen de gewenschte nauwkeurigheid. Later, in 1492 (Kerkelijke Annalen) verhaalt Raynaldi een poging tot bloedtransfusie ten bate van Paus Innoeentius VIII. Driemaal, aldus Raynaldi, probeerde men het bloed van den ouden Paus te mengen met het bloed van een gezonden krachtigen jongen man, maar driemaal met het noodlottig gevolg, dat de gever stierf. Het feit dat onder de behandeling lucht in de aders van de gevers was geraakt, was oorzaak van deze mislukking. Pas in 1616, datum van de ontdekking van den bloedsomloop door Harvey, begint de geschiedenis van de echte bloedtransfusie. Ongeveer tegelijkertijd begint men in verschillende landen pogingen aan te wenden tot hetzelfde doel. Zoo goed als altijd gaat het alleen om transfusie van dierlijk bloed in het menschelijk lichaam. Allerhande kunstgrepen, als hoornen, beenen, zilveren buisjes, enz., worden ervoor uitgedacht. We noemen onder vele anderen: de monnik Robertus van Gabets te Metz in 1651, F. Fotti, lijfarts van Ferdinandus II van Toscana (1654) en J. D. Major van Leipzig, in 1664. Deze laatste kwam reeds op de gedachte een stollingwerend middel te gebruiken om de werkwijze te verbeteren, maar slaagde er niet in een bevredigende verwezenlijking van zijn plan te vinden. Drie eeuwen bijna zullen moeten voorbijgaan alvorens men daartoe komt. Het is vanzelfsprekend dat al deze pogingen, uitgevoerd in de volkomenste onwetendheid omtrent aseptie en antiseptie, tot zeer uiteenloopende resultaten
hebben geleid. Vooraanstaande vaklui uit dien tijd bestreden met klem het nieuwe procédé. De Parijsche Faculteit van Geneeskunde deed zelfs in 1675 door het Parlement elke bloedtransfusie verbieden. Harvey's ontdekking werd slechts gedurende een vijftigtal jaren toegepast. Er heerscht voortaan in de geneeskunde een ware afkeer van de bloedtransfusie. In de universiteiten wordt er alleen over gesproken als over een geschiedkundig feit. Het staat vast: elke bloedtransfusie is levensgevaarlijk.
Eerst in de XIXe eeuw, voor een groot deel door het ontdekken van de medische inspuiting, wordt de bloedtransfusie weer iri eere hersteld. De werken van Bichat (1800), Dieffenbach (1810), Blundell (1818) en Bischoff (1835) hebben het meest daartoe bijgedragen. Transfusie tusschen mensch en dier wordt steeds voor gevaarlijk gehouden, alleen de overgang van mensch tot mensch wordt in aanmerking genomen.
Een korte periode van ongenade treedt opnieuw in tegen het eind van de XIXe eeuw, tengevolge van het succes in de chirurgie, van het physiologisch serum. Spoedig echter zag men in dat deze isotonische oplossing toch niet in staat was om de roode bloedlichaampjes te vervangen.
De meest belangrijke ontdekking stamt echter uit de XXe eeuw: het
| |
| |
agglutinatieverschijnsel van de roode bloedlichaampjes. Nu kwam plotseling het waarom van alle vroegere mislukkingen in het licht te staan. Een nieuw tijdperk begint: men gaat eindelijk rekening houden met de bloedgroepen. Daarbij voegt zich dan nog de vooruitgang op aseptisch gebied, de snelle verbetering van de technische middelen, en vooral de ontdekking van een stabilisator of antistollingsmiddel voor het bloed. Ongeveer gelijktijdig worden te Brussel (door Hustin, Maart 1914), te Buenos-Ayres (door Agoste) en te New-York (door Lewisohn) transfusies uitgevoerd met bloed dat onstolbaar gemaakt werd bij middel van natrium-citraat.
Sindsdien kent de bloedtransfusie een steeds toenemend succes. In alle landen worden centra voor bloedtransfusie opgericht, die bloedgevers, of in de best mogelijke voorwaarden gestabiliseerd bloed ter beschikking houden van den geneesheer.
De huidige omstandigheden hebben ertoe gebracht, dat juist in die landen, die het meest door den oorlog te lijden hadden, de practische inrichting van de bloedtransfusiediensten ook het ibest werd georganiseerd.
| |
De bloedgroepen
Wanneer men roode bloedlichaampjes van een reeks individuen mengt met het bloedserum van anderen, ziet men dat bij een zeker aantal van deze mengsels de roode bloedlichaampjes samenklonteren om hoopjes te vormen, die reeds met het bloote oog zichtbaar zijn, en door menging en roeren nog duidelijker worden; bij anderen daarentegen gebeurt dit niet. Men zegt dan dat er geen agglutinatie is, d.w.z. dat de bloedlichaampjes homogeen in het serum in suspensie blijven.
Aan een Belgischen geleerde, Jules Bordet, komt de verdienste toe in 1895 aangetoond te hebben, dat sommige roode bloedlichaampjes de eigenschap bezitten door sommige sera geaglutineerd te worden. Jansky, in 1907, en Moss, in 1909, stelden vast, dat men al de menschehjke bloedsoorten in vier groepen kan rangschikken.
Het serum bevat dus een agglutineerenden factor, agglutinine genoemd. De roode bloedlichaampjes bezitten anderzijds soms de eigenschap geaglutineerd te worden. Deze eigenschap wordt toegeschreven aan het agglutinogeen. Volgens de klassieke werken van Moss, Jansky, von Dungern en Hirsfeld bestaan er twee agglutininen α en β, en twee agglutinogenen A en A. Hierop is de indeeling van de bloedgroepen gebaseerd.
Naar het voorstel van von Dungern en Hirsfeld worden ze door letters en niet door cijfers aangeduid. Dit om alle gevaarlek misverstand te vermijden.
Volgens Bruynoghe
|
Volgens Weil |
In de Belgische bevolking |
Algemeene ontvanger |
Groep AB |
2% |
3,2 % |
|
Groep A |
45 % |
41,8% |
|
Groep B |
10 % |
7,1 % |
Algemeene gever |
Groep O |
43% |
47,9 % |
De AB-groep is de groep van de algemeene ontvangers. Hun serum bevat geen agglutininen, hun bloedlichaampjes daarentegen beide agglutinogenen A en B.
Tot de A-groep behooren zij wier serum de... agglutinine bevat en de bloedlichaampjes het agglutinogeen A.
De individuen van groep B hebben in hun serum de β -agglutinine en het B-agglutinogeen in hun cellen.
Tenslotte worden de individuën van Groep O algemeene gevers genoemd, omdat hun bloedcellen geen agglutinogeen bezitten, en dus door geen menschelijk serum agglutineerbaar zijn. Hun serum echter bevat beide agglutininen... en..., en zal dus de roode bloedlichaampjes van de drie andere groepen doen samen- | |
| |
klonteren. Er weze hier terloops op gewezen, dat bij transfusie deze agglutininen wegens verdunning in het ontvangersserum niet meer werkzaam zijn.
Daaruit volgt dus dat men agglutinatie bekomt wanneer de factoren α en A of β B tegenover elkander staan. Dit is weergegeven in de volgende tabel. - beteekent: geen agglutinatie en.+ wijst op agglutinatie.
|
Serum van groep |
Roode bloedlich. |
|
|
A |
B |
O |
van groep |
A |
B |
Roode Bl.l. |
AB |
+ |
+ |
+ |
Serum |
AB |
- |
- |
Roode Bl.1. |
A |
- |
+ |
+ |
Serum |
A |
- |
+ |
Roode Bl.1. |
B |
+ |
- |
+ |
Serum |
B |
+ |
- |
Roode Bl.1. |
O |
- |
- |
- |
Serum |
O |
+ |
+ |
Deze indeeling voldoet aan de eisenen der bloedtransfusie. In werkelijkheid bestaan er nog andere onderverdeelingen. Zoo kent men een groep A1, en een groep A2; zelfs spreekt men thans reeds van een groep A3. Verder kon ook nog de aanwezigheid van andere aggiutinogenen M, N, P, G en H aangetoond worden. Daar deze echter in het menschelijk lichaam geen correspondeerende agglutininen bezitten, zijn ze zonder belang voor de transfusie. Het klassiek schema der bloedgroepen behoudt dus in de practijk zijn volle waarde.
Volledigheidshalve moet men daarenboven, volgens de laatste onderzoekingen nog rekening houden met andere serumeigenschappen. Inderdaad heeft men ondervonden dat het serum van sommige algemeene gevers (O-groep) soms groote hoeveelheden hemolysinen kan bevatten, hetzij tegenover groep A, hetzij tegenover groep B, soms ook tegenover beide. Het bloed van zulke individuën zou dus in sommige gevallen, in vivo, een hemolyse (openbarsten van de roode bloedlichaampjes) kunnen veroorzaken, vooral wanneer de bloedarmoede van den ontvanger zeer groot is. Dit zou het begrip van de z.g. 'gevaarlijke algemeene gevers' rechtvaardigen. Proefnemingen toonden aan dat het bloed van sommige O-gevers regelmatig post-transfusioneele reacties gaf. Men moet ook rekening houden met het zoo-pas ondervonden Rh agglutino-geen, Hieruit volgt dat het altijd beter is een transfusie te verrichten tusschen individuën van denzelfden bloedgroep. Alleen in de uiterst dringende gevallen zal men transfusie uitvoeren zonder van tevoren den bloedgroep van den ontvanger te hebben bepaald.
De onveranderlijkheid van den bloedgroep wordt niet meer in twijfel getrokken. De z.g. variaties bij een en hetzelfde individu spruiten voort uit de quantitatieve schommelingen van agglutinogeen of agglutininen. De meeste vergissingen gebeuren bij individuen van den AB-groep die ten onrechte in groep A of B gerangschikt worden, tengevolge van de kleine hoeveelheid van het eene of het andere der beide aggiutinogenen. De agglutinine-concentratie kan soms sterk dalen tengevolge van een anti-typhus-vaccinatie of een bloedziekte. Daarom moeten de test-sera die voor de bloedgroepenbepaling gebruikt worden, op hun inhoud aan agglutininen onderzocht worden.
Het begrip der bloedgroepen wordt ook in de gerechtelijke geneeskunde en in de rassenkunde toegepast. De agglutininen A en B kunnen door de ouders op hun kinderen overgedragen worden. We hebben hier te doen met een 'domineerend' kenmerk in den zin der mendelsche erfelijkheid, en dat volgens de wetten van Mendel overgaat van het eene geslacht op het andere. Hieruit volgt dat deze aggiutinogenen alleen dan bij de kinderen terug te vinden zijn, wanneer ze bij tenminste één der ouders aanwezig zijn. Omgekeerd kunnen zij bij de kinderen ontbreken, terwijl ze bij de ouders toch aanwezig zijn. In het opsporen van het vaderschap of het moederschap, in geval b.v. van verwisseling van kinderen, kan de bloedgroepenbepaling een negatief
| |
| |
argument leveren. Zij kan niet uitmaken of dit bepaald individu vader of moeder is van dit andere, wél kan zij bewijzen dat hij het met zekerheid niet is.
Daar de verdeeling der menschheid volgens de grootere of geringere verhouding van den eenen bloedgroep tegenover den anderen in verband schijnt te staan met de verspreiding der verschillende menschenrassen, hebben ook de anthropologen deze gegevens in hun zienswijze betrokken. De O-groep zou volgens sommige auteurs het primitief type vertegenwoordigen. De volkeren die er een hoog percentage van bezitten, zooals de Indianen (90%), de Eskimo's (80%), de Basken (55%), zouden van een zuiverder ras zijn dan de overige. Andere beschouwen den factor A als typisch voor de Noordsche rassen. Laten we echter hierbij opmerken dat hij ook veelvuldig voorkomt bij de inheemsche bevolking van Australië.
In China is de B-groep het sterkst vertegenwoordigd (34%). Andere, niet arische rassen tellen echter ook veel B-individuen: Hongaren 20 %, Senegalezen 29 %, Anamieten 28 %. De Hindoes, volgens Hirsfeld 41 %. De Japanners hebben het hoogste cijfer vanden groep AB, nl. 20 %.
| |
De keus van den gever
Wil een bloedtransfusie onberispelijk verloopen, dan dient zij te gebeuren met een perfecten gever. Welke zijn nu de eigenschappen van een goeden donor? Het zijn niet alleen physische, maar ook psychische hoedanigheden. Hij moet kalm kunnen blijven gedurende een moeilijke transfusie. Hij moet mildheidsbesef hebben. Hij is immers geen handelaar die zijn bloed verkoopt. Aanvaardt hij een bezoldiging, dan is dit een schadevergoeding van den last en de reiskosten, niet een loon. Verder moet hij de oprechtheid bezitten, alle ziekten die hij zou hebben, bekend te maken. Hij moet lichamelijk gezond zijn; zijn physiologische stelsels: bloedsomloop, ademhaling, spijsvertering, moeten normaal werken. De ouderdom is van minder belang; toch zijn kloeke gevers van 20 tot 50 jaar de meest geschikte. In de transfusiediensten neemt men maar alleen deze in acht die een geneeskundig onderzoek hebben ondergaan en zich regelmatig voor gezondheidscontrole willen aanbieden. De bezinkingssnelheid van de roode bloedcellen schijnt naast andere technieken een goed middel te zijn voor het opsporen van eene of andere infectie. Het bloed van patiënten met verhoogden bloeddruk mag gebruikt worden als hun algemeene toestand bevredigend is. Om als donor in een transfusiecentrum ingeschreven te kunnen worden, spreekt het vanzelf dat de aders goed bereikbaar moeten zijn. Het is ook van groot belang te weten of de donor een of andere infectieziekte heeft daargemaakt (roos, streptococcen-infecties, negenoog, kroep, typhus, enz.) en of hij daarvan volkomen genezen is. Het bloed van deze individuën bevat inderdaad, gedurende geruimen tijd, specifieke tegenstoffen die van belang zijn voor de z.g. 'immuno-transfusie '.
| |
Techniek der bloedtransfusie
Twee methoden worden voor de bloedtransfusie gebruikt: het overtappen van zuiver versch bloed, en het inspuiten van bloed dat door middel van een stollingwerende stof gestabiliseerd is en eventueel in de ijskast bewaard werd (rechtstreeksche en onrechtstreeksche transfusie).
Verschillende toestellen werden vervaardigd om het bloed van de ader van den gever naar dien van den ontvanger over te brengen. Allen streven er naar om de kansen voor de stolling zoo gering mogelijk te maken. De voornaamste zijn de spuit van Jubé en de pomp van Henry en Jouvelet. De rechtstreeksche transfusie heeft ook nu nog haar aanhangers; toch geven deze de groote
| |
| |
technische moeilijkheden die eraan verbonden zijn toe. Het gevaar voor stolling blijft, zelfs in de meest moderne apparaten, van den arts veel handigheid en ervaring eischen, vooral bij moeilijk bereikbare venen. Deze transfusie moet dan ook steeds zeer snel gebeuren, hetgeen in sommige inwendige aandoeningen niet altijd gewenscht is. Wanneer bij den patiënt de bloedmassa niet verminderd is, is het verkieslijker het bloed langzaam en geleidelijk in te spuiten. Dit nu is alleen goed te bereiken met onstolbaar gemaakt bloed; zoo kan men echte bloedperfusies verrichten, druppel na druppel, gedurende verschillende uren. Daarbij komt nog dat de rechtstreeksche transfusie alleen in een operatiezaal of een ziekenhuis kan gebeuren; zij is onmogelijk in open veld, zelfs in de ziekenkamer is zij moeilijk te verwezenlijken.
Dit verklaart dan ook het stijgende succes van de onrechtstreeksche transfusie, Vanwaar komt dit bloed? En hoe wordt het opgevangen en toegediend? Het gestockeerd bloed wordt vooral door aderpunctie aan de venen ontnomen. Ook wordt wel eens plancentair bloed en lijkenbloed gebruikt, dit alleen natuurlijk in uitzonderlijke gevallen, en deze vergen dan ook uitzonderlijke opname methoden. De opname van placentair bloed kan onmiddellijk na de geboorte plaats grijpen, direct na het ophouden der kloppingen in de navelstreng. Door punctie van een der bloedvaten van deze streng, verkrijgt men van 75 tot 100cc bloed. De transfusie met lijkenbloed werd tot hiertoe uitsluitend in U.R.S.S. toegepast. Het bloed wordt in de eerste zes uren na den dood van de vena jugularis opgevangen bij personen die een gewelddadigen dood stierven. Het is te begrijpen dat om psychologische en medico-legale redenen deze methode niet veralgemeend werd. Men is er ook in gelukt autotransfusies te verrichten in geval van bloedingen in de buikholte zooals b.v. in borsten van buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Het bloed van de zieke wordt gedurende de laparotomie aseptisch opgevangen en onmiddellijk intraveneus terug ingespoten.
Laten wij nog opmerken dat van het onstolbaar gemaakt bloed, alleen het plasma, niet de roode bloedlichaampjes, zeer lang bewaard kan worden. Met de cellen van het plasma af te zonderen sluit men de oorzaak uit, die het langer bewaren dan 14 dagen of 3 weken belemmert. Het is inderdaad de hemolyse (of het openbarsten der verouderde bloedlichaampjes en het vrijlaten van de hemoglobine) die het bloed bederft en het voor transfusie onbruikbaar maakt. Men is er zelfs in geslaagd het plasma volledig op te drogen door verdamping om het zoo nog langer houdbaar te maken.
Tijdens de bloedopname moet er voor een beter aseptie gezorgd worden dan bij een operatie. Niet alleen de pathogene, maar ook de saprophytische kiemen zouden in het bloed een uitstekenden voedingsbodem vinden. De keuze van het stollingwerend middel is ook niet zonder belang. Zonder tijdrecorden te willen breken, is het toch wenschelijk stoffen te gebruiken, die het bloed zoo lang mogelijk versch bewaren. Meer dan 65 van deze stoffen zijn ons op het oogenblik reeds bekend. Onder de belangrijkste noemen we het natriumcitraat, het heparine, het hirudine, het natriumhypesulfiet en de glucose. De doelmatigste werkwijze blijkt te zijn het bloed te verdunnen op 1/5 bij middel van een zoutoplossing die, met citraat, ook glucose bevat; de hemolyse begint dan pas ten hoogste den 15den dag na de opname.
Om zijn volledige werkzaamheid te kunnen uitoefenen moet het bloed rechtstreeks in den bloedsomloop overgaan. Gewoonlijk gebruikt men daarvoor een ader van den elleboogsplooi, wanneer het gaat om rechtstreeksche of snelle transfusie. Voor langzame toediening, druppel voor druppel, uren lang, is het gemakkelijker een vena van den voet of het been te puncteeren. Bij patiënten met onbereikbare venen, bij vrouwen met dunne adertjes b.v. of bij zwaarlijvige patiënten, of nog en vooral bij kinderen, moet men een andere ingangspoort
| |
| |
vinden. Het is natuurlijk altijd mogelijk de aders door een kleïn heelkundig ingrijpen bloot te leggen, maar dit kan men moeilijk dikwijls opnieuw beginnen bij herhaalde transfusies. Het is in zulke gevallen aangeraden het bloed in te spuiten in het beenmerg zelf, door punctie van het sternum of van het scheenbeen juist onder de knie, beide plaatsen die zeer gemakkelijk te bereiken zijn. Deze medullaire transfusie verloopt even gemakkelijk als de intraveneuse.
Bij den zuigeling met open fontanellen, kan het bloed ingespoten worden in den sinus longitudlnalis. Deze techniek is echter niet volkomen zonder gevaar; volgens vele auteurs is het voorzichtiger de transfusie langs intraperitonealen weg te verrichten.
Eindelijk stippen wij nog aan dat men bloedtransfusies verricht heeft in de vena femoralis van de dij, ja zelfs in hopelooze gevallen, is men overgegaan tot intracardiale transfusies.
| |
In welke gevallen wordt de bloedtransfusie toegepast?
De gevallen, die met bloedtransfusie behandeld worden, nemen een steeds grootere uitbreiding, eenerzijds om wille van de vereenvoudiging van de techniek, anderzijds om wille van de klinische proefondervindelijke gegevens, die aantoonden hoe het intreden van vreemd bloed een organisme tot gunstige reacties kan prikkelen, alsmede ook om wille van de studie der oorzaken van de verschillende bijwerkingen die met bloedtransfusie gepaard gaan. Het resultaat van een transfusie kan zeer verschillend zijn. Wordt zij aangewend bij een groote bloeding bij voorbeeld, dan werkt zij alleen reeds door den toevoer van het nieuwe bloed, kwantitatief gesproken. Zij heeft dus hier een suppleëerend effect. Daarbij is het nu ook bewezen dat zij een coaguleerende rol vervult. Verder is hare werking tonisch op de periferie, en door hare massa verhoogt zij den bloedtoevoer in den collateralen bloedsomloop; zij prikkelt de bloedvormende organen en laat de globulaire reserven vrij in den bloedsomloop. Tenslotte dragen haar plasmatische eigenschappen, in sommige gevallen althans, bij tot ontsmetting en tot het weren van allerhande toxische stoffen. Rekening houdend met deze eigenschappen, kunnen wij, volgens den huldigen stand der wetenschap, de door bloedtransfusie te behandelen gevallen in twee klassen indeelen: de heelkundige en verloskundige gevallen, en de zuivere medische gevallen.
| |
Heelkundige en verloskundige gevallen
1) | de acute traumatische bloedingen, |
2) | de postoperatieve bloedingen, |
3) | de chronische bloedingen van het spijsverterings-, ademings- en genitourinair stelsel, |
4) | de verschillende schoktoestanden na bloedverlies, zware kwetsuren, enz., |
5) | de prophylaktische transfusies (om den schok te voorkomen bij buikoperaties, om het vervoer van een gewonden mogelijk te maken, om een herstel te bespoedigen, enz.). |
| |
Zuivere medische gevallen
1) | verschillende bloedziekten (hemorrhagische diathesen, leukanemiën, aplastische anemiën, pernicieuse anemie, enz.), |
2) | sommige intoxicaties (koolzuur-vergiftiging, lichtgas, oorlogsgassen, vergiftiging door paddestoelen, door medicamenten, enz.), |
3) | bij ernstige en uitgebreide brandwonden, |
| |
| |
4) | bij vele besmettelijke ziekten: sepsis, typhus, endocarditis lenta, lange tuberculosis gepaard met bloedspuwing, roos, kroep, cholera, enz.. Een bijzondere soort is de z.g. 'immuno-transfusie'. Zij wordt verricht met het bloed van een genezen zieke of van een van te voren gevaccineerde of voorbereidden donor, |
5) | sommige nierziekten (zekere gevallen van anurie, lipoïde nephrose, chronische glomerulonephritis zonder verhoogden bloeddruk), |
6) | cachectische toestanden (tekort aan voedsel of vitaminen zoowel bij volwassenen als bij zuigelingen, kanker-cachexie), |
7) | allergische aandoeningen (akute hemorrhagische colitis ,asthma en weerbarstige netelkoorts), |
8) | sommige perifere vaatstoornissen als b.v. intermitteerende claudicatio, gangrena door seniele of diabetische endarteritis. |
Deze opsomming, die natuurlijk verre van volledig is, heeft tot doel aan te toonen hoe uiteenloopend van toepassing de bloedtransfusie zijn kan. De afwisseling in deze opsomming wijst er voldoende op. Het verschil tusschen heelkundige en geneeskundige toepassingen is van uiterst groot belang, vooral op practisch gebied in verband met de voorbereiding en de te nemen voorzorgen.
In de eerste categorie heeft men vooral te doen met gekwetsten of zieken bij wie de transfusie dringend is en snel moet gebeuren. Eenige minuten kunnen den zieken het leven kosten. In zulke gevallen verkrijgt men soms een echte heropleving en zijn de posttransfusioneele reacties zeer zeldzaam. Anders is het gesteld met de tweede groep. De transfusie gebeurt hier niet bij hoogdringendheid, maar eischt een reeks van voorzorgen om posttransfusioneele verschijnselen te voorkomen. Hier zijn deze immers talrijker zoowel bij rechtstreeksche als bij onrechtstreeksche transfusies.
In de groote meerderheid der gevallen begrenst dit zich tot een voorbijgaande temperatuursverhooging, die geen invloed heeft op de verwachtte gevolgen der transfusie.
* * *
Al deze gegevens, min of meer door elkaar besproken, bedoelden alleen de werking van deze nieuwe therapeutische aanwinst aan onze lezers bekend te maken. Het is immers in den loop van deze eeuw dat men den reeds zoo lang gekoesterden droom van de menschheid in werkelijkheid heeft kunnen verwezenlijken: het bloed, symbool van leven en kracht, kan zonder gevaar en met al zijn eigenschappen, van mensen tot mensen overgebracht worden.
|
|