Streven. Jaargang 11
(1943-1944)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het taalkundig en letterkundig onderwijs in de humaniora
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
I1o Een taal bestaat uit: gesproken en geschreven taal; beter: geïmproviseerde taal en taal die in formules en teksten werd vastgelegdGa naar voetnoot(4). De scheidingslijn tusschen de gesproken en geschreven taal trekt men nooit scherp; daarom gaan we liever van de geïmproviseerde taal uit en de vastgelegde. Zonder eenig schrijven zouden er weliswaar ook vast zegswijzen, formules en gewrochten bestaan, zelfs imponeerende taalmonumentenGa naar voetnoot(5); maar eenieder ziet onmiddellijk hoezeer de schrijfkunst hun getal en belang deed toenemen. Hoeveel gebeden; hoeveel godsdienstige, paedagogische, wetenschappelijke, leerende en moraliseerende teksten en stijlvormen bewaarde ze; hoeveel letterkundige werken en andere schatten! Viel het schrijven weg: hoe stortte alle traditie ineen; hoe verzwond de kostbaarste kunst! Met recht mag men dus de indeelingen: gesproken en geschreven taal, geïmproviseerde en vastgelegde taal, bij elkander plaatsen; beide dekken elkander voor de drie vierden, en de eene maakt de andere duidelijker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De gesproken taal gaat voor; zij is ook altijd de laatste norm, want door haar alleen is de taal levend. Bij de taal hooren dus - we zijn soms geneigd het te vergeten - gelaatsuitdrukking en gebaren, en, voor de woorden en zinnen zelf, het veelvuldige accent, de verscheiden quantiteit der lettergrepen, het tempo en de melodie van het spreken. Alles wat op het spreken betrekking heeft, heeft op de taal betrekking, en wij, door de veelvuldige lectuur vervlakt en gestremd, kunnen ons slechts met een zekere inspanning een geschreven tekst als gesproken voorstellen; doch dan pas komt hij tot zijn rechtGa naar voetnoot(6). Heeft de geschreven taal dan geen belang? Integendeel! Zij neemt het altijd onvoltooide, het losse en nevengeschikte van de improvisatie weg; zij vereenvoudigt en condenseert de gesproken taal. Zij bewaart en veralgemeent de goed gevonden uitdrukkingen en zegswijzen; door haar komt de periodische stijl tot stand, de wetenschappelrjk-technische taal en de verfijnd-poëtische. Zij veralgemeent de taal in de ruimte: door haar vervloeien de dialekten tot één taalgebruik; zij bestendigt de taal in den tijd: hoe zouden we zonder haar het verband kennen van het Middelnederlandsch met ons spreken? Onder woorden en zinnen, die zich schikken gelijk ijzervijlsel naar de krachtlijnen van een magneet, legt zij een systeem van ideeën, een geheel van ervaringen. Op de gesproken taal werkt zij in, ongeveer gelijk de cultuur op de natuur inwerkt, en men dwaalt gelijk Jean-Jacques Rousseau die de geheele cultuur veroordeelde, wanneer men de geheele taal tot de gesproken taal herleiden wilGa naar voetnoot(7). Toch kan een overladen cultuur de natuur altijd ontkrachten en breken; evenzoo kan de geschreven taal de gesprokene verdringen: dan wordt ze zelf abstract en rationeel, zonder kleur noch rhythme, arm en koud, of hoogdravend en als oneigen. Een taal bestaat dus uit: gesproken en geschreven taal, en het evenwichtig beïnvloeden van de eene door de andere voert de natuur-taal tot cultuur-taal op: een geschikt werktuig voor de meest verfijnde wetenschap, de meest subtiele poëzie, de meest looze diplomatie; tegelijk, zij het nog in tengerder vormen, spontaan en springlevend.
2o Een taal weerspiegelt de vorming, de ontwikkeling en geschiedenis, de maatschappelijke, geographische en politieke indeeling, de psychologische en moreele eigenschappen van het volk dat ze spreekt en schrijft. Als we de taal hanteeren, hoe vaak vergeten we de veelvuldige werkelijkheid die ze samenstelde! Er zijn machines - een fiets bij voorbeeld - waarvan de bijna volmaakte vorm lijkt gevonden te zijn; maar tientallen van jaren waren noodig voor zulk vinden. Het was een tasten en zoeken bij elk onderdeel en bij de geheele structuur; een nauwgezet afwegen en experimenteeren, bij elke wijziging, van voor- en nadeelen; een geleidelijke evolutie van het allereerste tweewielige voertuig (de zeven-mijlen-laarzen van Duimpje's reus) tot aan de hedendaagsche lichte machine waarmee de renners soms, tweehonderd kilometer ver, meer dan veertig in het uur afleggen. Alle voorwerpen voor het dagelijksch gebruik werden eerst gevonden en dan verbeterd; maar geen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
instrument is universeeler, machtiger, veelvuldiger en meer ingewikkeld dan de taal: als wij ze hanteeren, genieten we van eeuwen ervaring. Onze geheele geschiedenis ligt in de taal vervat: vanaf de bijna voorhistorische Indogermaansche volkeren tot en met den huidigen oorlogGa naar voetnoot(8). Geen maatschappelijke ordening, geen contact met vreemde mogendheden of beschavingen, geen onderworpenheid of overheersching, geen verovering of verlies, geen machtig pogen of ingrijpende revolutie, geen bezieling, mode of godsdienst: of het liet sporen na, - en gelijk het volk zich van de naburige groepeeringen afscheidde, zich inrichtte en tot welvaart kwam; gelijk het voorspoed of tegenspoed op zijn weg ontmoette, zelfstandigheid of verbastering; zoo staat het taalmonument gebouwd, versierd en gekleurd. De taal is de kathedraal, door alle geslachten opgetrokken. Het klimaat met nevels of hemelblauw, guren zeewind of landelijke teerheid, de vogelen en dieren, de woningen en nijverheid, de handel en productie, de volksklassen en hun mentaliteit, de levenslust en de vroomheid: van dat alles is de taal de weerspiegeling niet alleen, de draagster ook en eenigermate het leven zelf. In en door de taal leven we met elkander verbonden, verbonden met eigen land en lucht, met voorouders en toekomst, in de maatschappelijke ordening waaraan we gewoon zijn geworden. 'De taal is gansch het volk'; het oude adagium werd misschien te uitsluitend als een strijdleuze beschouwd, te weinig als de gelukkige samenvatting van een menigvuldige ervaring.
3o Ieder mensch vormt zijn eigen taal en stijl. Bij een taalkundig volgroeide is die taal, hoezeer bij de algemeen geldende normen ook aansluitend, het getrouwe beeld van zijn aanleg, temperament, kennis, bedrijvigheid en verdienste. 'De taal is gansch het volk', besloten we; maar we mogen ook zeggen: 'de taal is geheel de mensch'. Gelijk zij voor de volksgemeenschap spiegel en draagster is van geschiedenis, psychologie en samenstelling; evenzoo is zij voor ieder mensch spiegel en draagster van temperament, bekwaamheid en gebreken, ervaring en moreele houding. Gelijk iemand spreekt en schrijft, zoo doet hij het alleen, - en gelijk wij zijn stem waarnemen, hoog of Jaag, helder of heesch, hortend of zangerig, en daarin hemzelf steeds herkennen: evenzoo nemen wij in zijn taal - haar rhythme en zang, haar kortere of langere zinnen, haar directheid of omschrijvingen, haar plechtigheid of platheid, haar zekerheid of aarzeling, haar slordigheid of keurigheid - den geheelen mensch waar: zijn gezondheid en lichamelijke gesteldheid, zijn kennis en levenshouding, zijn ervaring en moed, zijn ouderdom zelfs en de kringen waarin hij verkeerde. Gelijk elk volk zijn taal heeft, zoo ieder mensch, - en al blijft ook iemand, die met geheel zijn ziel van zijn volk houdt, daarom niet minder zichzelf: wie zich, voor het taalgebruik, bij de algemeene normen nauwgezet aansluit, drukt daarom niet minder, op spreken en schrijven, een persoonlijken stempelGa naar voetnoot(9). Elke ware persoonlijkheid heeft dus een eigen taal en stijl; maar omgekeerd: hoezeer vormt de taal de persoonlijkheid! Onder welk minderwaardigheidscomplex lijdt bij voorbeeld degene, die zich niet behoorlijk of gemakkelijk uitdrukt: welke schuwheid, vrees, verbittering, onhandigheid! Hoezeer kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
een spraakgebrek iemands karakter beïnvloeden, en hoezeer voelen we ons allen, op een taal aangewezen die we niet beheerschen, verminderd en geknot, verongelijkt en voorbijgezien, weinig persoonlijk en banaal! Stel een taalvaardige daar tegenover, iemand die spreken en schrijven kan: hoe weet hij zich te doen gelden, zich te imponeeren! Soms beluistert hij zich of ziet zich schrijven: dan wordt hij een comediant, en zijn oppervlakkigheid bedriegt hemzelf nog eerder dan anderen. Neem zulke onevenwichtigheid echter weg: een ware persoonlijkheid moet taalkundig volgroeid zijn, en de taalvaardigheid hoort bij de persoonlijkheid. Daardoor alleen blijft alles harmonisch; zoo wordt het ook vruchtbaar. Taal en persoon: over de wisselwerking tusschen beide ware meer dan één verhandeling te schrijvenGa naar voetnoot(10). Wij vestigen de aandacht alleen op een daarmee verbonden vraag: taal en opvoeding. Want elke opvoeding moet ook een opleiding in zich besluiten tot de taalvaardigheidGa naar voetnoot(11); omgekeerd zou een zuiver-technische opleiding tot de taalvaardigheid, zonder een geheele opvoeding daaromheen, den mensch zijn diepe persoonlijkheid eenvoudig ontnemen. Hij werd, moreel gezien, een sophist en een grootspreker.
4o Taal- en letterkunde, hoewel verscheiden, zijn met elkander vergroeid. Taalkunde en letterkunde zijn niet precies hetzelfde; zij hooren echter, als beneden- en bovenzijde, bij één werkelijkheid. En die ééne werkelijkheid heet: het persoonlijk leven in zoover het zich mededeelt; meer globaal gezien: het volksleven met overlevering en geschiedenis. Na de voorgaande beschouwingen hoeft dat niet meer bewezen. We geven slechts vluchtig aan wat de taal is, de taalkunde, de letterkunde; daaruit trekken we een paar besluiten. a) De taal vooreerst. We onderscheiden deze in gesproken (geïmproviseerde) en in geschreven (geformuleerde) taal. De gesproken taal bevat allerhande dialecten, waarvan ééne hoofdzakelijk voor de algemeene taal tot grondslag dient. De dialecten bestaan op zichzelf en door zichzelf; overeenkomstig de bestaansvoorwaarden en de geschiedenis van het volk dat ze spreekt, groeien ze en volgen hun natuurlijken ontwikkelingsgang. Woordenlijsten en spraakkunst worden door geleerden wel aangelegd en opgemaakt; zij beschrijven slechts en leggen geen wet op. De algemeene taal daarentegen, om historische of geographische redenen meestal op één dialect geënt, is een cultuurproduct. Zij heeft kracht van wetGa naar voetnoot(12); bij spreken en schrijven dienen alle gecultiveerden haar getrouw te zijn. Zij verzamelt taalmateriaal: woorden, zinnen, wendingen, normatieve teksten; van alles legt zij de beteekenis en de gebruikswijze vast, de morphologische verscheidenheid en de organische structuur. Tusschen de gesproken en de geschreven taal, staat zij in het midden. De geschreven taal is zij niet; maar indiener geen schrijfkunst bestond, kwam | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
ze veel moeilijker tot stand en op een geheel andere wijze. In de hedendaagsche toestanden vormt zij den overgang. Door haar behoudt de geschreven taal iets van de frischheid der gesprokene; in haar wordt de gesproken taal tot cultuurtaal gesublimeerd. De geschreven taal bestaat uit allerlei teksten en documenten, waaruit men de samenstelling, ontwikkeling, verheffing en verval van de taal kan ophalen. Van de taal; dus ook van het volk. Als geheel beschouwd teekent ze het beeld van dat volk, zijn eenheid en verscheidenheid in tijd en ruimte, zijn bijzonder kenmerk en bestemming, zijn algemeen menschelijke hoedanigheden en gehalteGa naar voetnoot(13). b) De taalkunde daarna. De taalkunde heeft evenveel objecten als het taalphenomeen verscheiden is. Er is een taalkunde die de dialecten bestudeert: hun bijzonder voorkomen en geographische indeeling, hun verschillen en samenhang, hun historische en ethnologische beteekenis; een taalkunde die ook de sociologische taalkringen en taalstructuur trekken wil en opbouwenGa naar voetnoot(14). Zulke taalkunde is beschrijvend. Er is een taalkunde die den oorsprong en de ontwikkeling der taal naspeurt, haar verbondenheid met andere talen, en, daarvan uitgaande, den oorsprong en de geschiedenis van het volk. Ook zulke taalkunde is beschrijvendGa naar voetnoot(15). Er is een taalkunde die de algemeene taal vastlegt: woordbeteekenis en zinbouw, verscheidenheid en structuur, uitspraak en gebruik. Zulke taalkunde vaardigt bindende wetten uitGa naar voetnoot(16). Dat alles is taalkunde in de strikte beteekenis van het woord. We kennen ook een breedere taalkunde, die het taalphenomeen en zijn wetenschap in het geheele leven terugplaatst. We kennen een taalpsychologie, een wijsbegeerte van de taal, een geschiedenis van de taalwetenschap zelf. Niets daarvan is overbodig, integendeel! Maar men moet het gevaar durven zien dat de taalwetenschap met de taalvaardigheid zou verward worden, de theorie met de praktijk, en dat veel beschouwingen omheen de taal deze wel eens laten verkwijnen en verbasterenGa naar voetnoot(17). c) En eindelijk de letterkunde. Er is een letterkunde die de bestaande werken geldt; een andere wil haar beoefening bevorderen. De eerste verzamelt de teksten die, buiten elke andere bedoeling om, het bewaren waard zijn. Zij hoort, men ziet het, bij de geschreven taal; is zij daarvan het belangrijkste deel niet, omdat die teksten juist, voor de algemeene taal, als normatief aanvaard worden? De andere letterkunde speelt, tegenover de eerste, de rol van de algemeene taal tegenover de dialecten. Zij haalt literaire vormen op en vaardigt wetten uitGa naar voetnoot(18). Zij teekent het grondplan van het geheele literaire phenomeen; zij wijst den weg voor wie dat woud bewandelen wil en bewonen. Gelijk bij de taalkunde, is er ook een breeder opgevatte letterkunde: een literaire psychologie, een kunstphilosophie, een literatuurgeschiedenis. Zulke | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
wetenschappen brengen eenheid en overzicht; maar men kan ze competent beoefenen zonder in het minst literair kunstenaar te zijn, en dan blijven ze buiten het eigenlijk literaire levenGa naar voetnoot(19).
De letterkunde hoort dan bij de taalkunde, de taalkunde bij de letterkunde. De eerste bewering begrijpt men gemakkelijk: de letterkunde bewerkt taalmateriaal en voert de taal tot de hoogste volmaaktheid op. Ook de tweede wordt duidelijk als men (heeft men er het recht niet toe?) elk humanist een letterkundige wil noemenGa naar voetnoot(20). Ruimer opgevat, staat de letterkunde dan in het midden van alle cultuur en de taalkunde heeft geen ander doel dan de taal zuiver, sierlijk, humanistisch te doen hanteeren. Dan zijn taalkunde en letterkunde onderbouw en bovenbouw van het humanisme, dat daarin wel niet geheel bestaat, doch wiens uitwendige verschijning vooreerst en volstrekt daarvan afhankelijk isGa naar voetnoot(21). Taalkunde en letterkunde stellen we dus in één perspectief, dat van het humanisme. Zoo zien we de letterkundige werken als de keur der taalgewrochten; we zien ook hoe de algemeene taal de letterkunde voorbereidt, inleidt en steunt. Want de studie van de algemeene taal geldt vooral de woordbeteekenis, den zinbouw, de spraakkunst; vanzelf nu gaat men van de woordbeteekenis tot de tropen over, vanzelf van de woordvoeging tot de stijlfiguren. Wat is de stijlleer overigens anders dan een hyper-spraakkunst, die zich niet beperkt bij woord en zin, doch die structuur en wetten aangeeft voor een geheel verhaal, een tooneelwerk, een lyrisch gedicht, een verhandeling? En zoowel stijlleer als spraakkunst zijn tenslotte slechts trappen, waardoor men het kunstwerk bereikt: het benaderde of te creëeren kunstwerk, het eenige doel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
IIDe geheele methode, die we willen voorstellen, vatten we zoo samen: van de taal naar den stijl; van den stijl naar de letterkunde. Onder 'letterkunde' verstaan we: letterkundige werken in hun geheel, waarbij een alles omvattende, geheel bevredigende literaire theorie. Taal, stijl, letterkunde: de drie deelen moeten elkander doordringen; taalkennis en taalwetenschap passen nog op de rhetoricaGa naar voetnoot(22), letterkundige werkjes en werken reeds vanaf de zesde, stijlpraecepten en stijloefeningen al de jaren door. Maar voor de zesde en vijfde is de taal hoofdzaak; voor de vierde en derde de stijl; voor de poësis en rhetorica de letterkunde. Dat is een dubbele horizontale verdeeling; ziehier een vertikale. Het taalkundig en letterkundig onderwijs moet inductie en systematisatie harmonisch vereenigen. Inductie: met veel taalmateriaal en literaire teksten dient de leerling vertrouwd gemaakt; - systematisatie: toch zullen alle ervaringen, zonder vlinderen noch oppervlakkigheid, tot een vaste eenheid worden terug- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gebracht. Zulke vaste eenheid ligt in de spraakkunst, de stijlleer, een literaire theorie die hoofdzakelijk de vier groote genres, samen en afzonderlijk, peilt en beschrijft. Alles komt uit op een waardeerende, begrijpende, smakende en beminnende levenshouding tegenover taal en letterkunde; op een humanisme. 1o Het inductief gedeelte der methode kan dan als volgt omschreven: van de gesproken taal naar het literaire fragment; van het literaire fragment naar het literaire werk. Onder 'gesproken taal' verstaan we dit: het kind moet, in verscheidene milieu's, veel leeren opmerken en noemen bij zijn naam, zich gemakkelijk bewegen. De wereld moet voor hem opengaanGa naar voetnoot(23). Onder 'literaire fragmenten' verstaan we: gestyleerde teksten, passende en preciese modellen voor alle onderdeden van de stijlleer; kleine voorbeelden ook voor al de literaire genres, zoodat de knaap proefondervindelijk hun gelijkenis en verschil leert kennen. De 'literaire werken' dienen daarna in en om zichzelf bestudeerd: de jonge man hoeft hun rijkdom en pracht in zich slechts op te nemen... Weer vatten we samen: van de onmiddellijk waargenomen wereld naar de gestyleerde wereld (intuïtief uitgediept en tot een grootere eenheid teruggebracht)Ga naar voetnoot(24); van de gestyleerde wereld naar de schoonheid (de voedende en zuiverende, de verheffende en verdiepende, die alles doordringt, omglanst en één maakt). 2o Zoo gingen we tot het systematische gedeelte reeds over: van de spraakkunst namelijk naar de stijlleer; van de stijlleer naar de literaire theorie. De breed opgevatte spraakkunst - de studie van woordvorming, woordbeteekenis en woordvoeging - moet uitgaan van de grondig gekende taalkundige en redekundige ontleding. De stijlleer - het verbinden der zinnen, de stijlfiguren en tropen, het eerste contact met de literaire genres - moet op het proefondervindelijk bewustzijn steunen hoe de stijl het waargenomen leven condenseert, veredelt en als heilig maakt. De literaire theorie peile en vereenige de vier genres, afzonderlijk en gezamenlijk; zij toone hoe de literaire werken voor de volksgemeenschap de rijkste traditie uitmaken, voor het individu het kostbaarste bezit. Systematisch worde de leerling dus geleid: van het woord en den volzin naar het kleine literaire model; van het kleine model naar het groote werk. Of nog: van het hanteeren der taal naar het ontdekken van den stijl; van den ontdekten stijl naar de onvergankelyke volmenschelijkheid van het groote werk. Wij besluiten met een overzicht, dat eenieder verder stoffeeren kan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu pas, dunkt ons, kon nuttig werk beginnen. Op het zoo gespannen stramien diende een gedetailleerd leerprogramma geborduurd; zulke arbeid alleen bracht praktische hulp! Veel andere beschouwingen willen ons nog uit de pen: over het hedendaagsche tekort aan systematisatieGa naar voetnoot(25); over het te weinig inductief vorderenGa naar voetnoot(26); over de keuze van waardelooze stijlmodellenGa naar voetnoot(27); over de onmacht van veel leeraren om het literaire kunstwerk te laten spreken... Maar dit mogen we niet achterhouden. We hebben het taal- en letterkundig onderwijs eerder naar den vorm dan naar den inhoud behandeld; want de paedagogie en de kunst stellen vooreerst vorm-problemen. Toch ignoreeren we geenszins de wisselwerking tusschen vorm en geest: hoe alleen een volstrekte geest den vorm leven doet, en hoe anderzijds, in een vasten vorm, de geest zich harmonisch ontplooit. En dit evenmin. Gelijk de inductie en de systematisatie zich harmonisch moeten vereenigen tot een proefondervindelijk weten; evenzoo het passieve ontvangen en het actieve oefenen, tot een bewuste vaardigheid. Zonder regelmatige oefeningen met de pen - voor de taal, voor den stijl, voor elke soort van opstel, voor de versificatie - wordt de kunst van schrijven nooit geleerd en zelden gewaardeerd. Bij het schrijven hoort het spreken; niettegenstaande de vele pogingen der laatste jaren vragen we ons af of de mondelinge oefeningen, in het onderwijs, hun plaats reeds bekleeden. Spreken en schrijven beïnvloeden toch elkander! Beide vereenigd maken den spreker machtiger, soberder, aan zich zelf meer gelijk en zekerder van zijn kunnen; zij houden den schrijver evenwichtiger, frisscher, spontaner, dichter bij de samenleving en bij de menschelijkheid. |
|