Streven. Jaargang 11
(1943-1944)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Letterkundige Kroniek
| |
IBij het eerste, het oude probleem, bleven we niet lang stil; daarover werd reeds voldoende geschreven. De ontwikkeling van het roman-genre loopt wel samen met de religieuze, cultureele, maatschappelijke, technische, psychologische omwentelingen van de achttiende, negentiende en twintigste eeuw. Keer op keer stortte een oude samenleving ineen en teekende een nieuwe orde zich af, op haar beurt spoedig verouderd. De roman, van de achttiende eeuw tot nu, hangt het beeld op van velerhande verwarring en verwording, van menig streven naar een nieuwe vastheid en veiligheid. In het algemeen haalde hij den godsdienst en de zedelijkheid naar beneden; hij randde den ernst aan en de verdieping. Het humanistisch peil daalde; de kunst verloor vorm en stijl, traditioneele en cultureele saamhoorigheid; de kunstenaar werd de onuitputtelijke improviseerder van altijd maar nieuwe probeersels. Toch werkte, tot ver in de negentiende eeuw, de literaire scholing van voorgaande tijden nog na; ook deze is thans zoo goed als verzwonden. - 'U oordeelt wel streng!' onderbrak ik mijn vriend. | |
[pagina 106]
| |
- 'Aan de vruchten kent men den boom; maar ook aan den boom de vruchten. Indien de groote cultuurhistorici onze laatste eeuwen een tijd van verval noemen, hoe zou de verhalende literatuur hun kenmerken niet dragen? Wordt misschien een nieuwe groote tijd voorbereid, en voeren bepaalde romans voor den opbouw reeds materiaal aan en krachten? Onmogelijk is dat niet; ik kan er niet over oordeelen. Het andere, het kwaad, steekt meer de oogen uit. - Worden dan geen romans van waarde geschreven? - Jawel, tamelijk veel, waardevol van uit een verschillend standpunt. Hoogstaande persoonlijkheden en praegnante praestaties bestaan altijd en overal. Beleefde een van de meest universeele, van de meest actueel blijvende genieën, de Heilige Augustinus, den ondergang niet van de Romeinsche cultuur in Afrika?... Maar het geheele roman-phenomeen blijft er een van decadentie en verbijstering.'
In de laatste vijftig jaar, vooral sedert den eersten wereldoorlog, nam het getal en de verscheidenheid der romans angstwekkend toe. Hoofdzakelijk drievoudig diende hun invloed dan aangegeven: 1o De hypertrophie der verbeelding. Samen met de film, en daarvan voortaan onafscheidelijkGa naar voetnoot(3), bereikte de roman de volksmassa. Zoozeer voedden veel menschen zich met films en romans, dat zjj werkelijkheid en plicht verdroomden. Het overmatig leven der verbeelding werd een opium, dat den geest benevelde, den wil ontkrachtte, de ruime liefde verving door kleine zelfzucht, het plichtsbesef door egocentrisme, de eenvoudige soliede godsvrucht door ijdele opvluchten. Alles haalde het naar de oppervlakte toe; alles maakte het wankel, wisselvallig en betrekkelijk van waarde. 2o De vergroving. Een verhalende kunst, die onbeschermd de breede volkslagen ten deele valt, verliest noodzakelijk haar aristocratische fijnheid, haar sobere bevalligheid, haar diepen glans en bekorende openbaring. Zoo heeft thans de roman bij de grove, wel eens de allergrofste, volkstaal zich aangepast, de spanning door sensatie vervangen, de betoovering door prikkeling, de zich openbarende intuïtie door een technisch geconstrueerde thesis, de machtige vaart van een creatie door het brutale geweld van het vermechaniseerde leven. Gedeeltelijk heeft het verhaal zich vernieuwd; doch schoone literatuur is dat vernieuwde verhaal maar zelden geworden. 3o De verwarring. Dit alles geschiedde in een tijd, waarop de wetenschappelijke nauwgezetheid teloorging, de sobere oprechtheid, het schaamtegevoel en de zedelijkheid, de beleefdheid en de naastenliefde, de schroomvolle godsdienstigheid, het stille gebed en de eerbied voor elke (zelfs vermeende) openbaring. Deze veelvuldige ontreddering vervaagde alle grenzen; als een onverwoestbare zwam zette de roman op de wijsbegeerte en de wetenschap zich vast, op de moraal en den godsdienst, de maatschappelijke toestanden en de gerechtigheid, Hij werd een veelvormige (dat wil zeggen vormelooze) actualiteit, die overal verwarring stichtte en niets op te lossen vermocht. 'Versta me goed', zoo verbeterde mijn vriend zichzelf: 'ik spreek altijd van het genre in het algemeen. Want zonder moeite zult u, voor elk domein, heel waardeerbare, heel heilzame, zelfs eenigermate onvergankelijke romans aangeven. - Het minst gemakkelijke nog', opperde ik, 'op op het domein van de kunst zelf. Want ook de allerverdienstelijkste romans zijn zelden kunstgewrochten. - Zijn zelden voltooide kunstgewrochten', schakeerde mijn vriend. 'Het lijkt me niet onmogelijk dat, gelijk de algemeene gisting een nieuwe orde zou | |
[pagina 107]
| |
voorbereiden, deze overproductie een nieuw groot kunstwerk langzaam zou laten ontkiemen.'
Het algemeene, het oude romanprobleem was dat van de verhalende kunst, weerspiegeling en stuwkracht meteen, in een tijd van laïciseering, democratiseering, industrialiseering. Beiden dachten we, mijn vriend en ik, aan het boek van J. Ortego y Gasset, De opstand der hordenGa naar voetnoot(4), en we bevonden dat de roman het natuurlijke gevolg en het product was van en voor den opstandigen chaos. | |
IIDoch naast het tweede probleem gezien, dat van den roman in oorlogstijd, leek het eerste nog kinderspel. Ook in andere landen, naar de bibliographieën althans te oordeelen, neemt de romanproductie toe; bij ons is ze echter een springvloed geworden, een overstrooming. Roman-series, aristocratische en voor het volk; goedkoope uitgaven en luxe-edities; oorspronkelijke en vertaalde werken, inheemsche en uitheemsche; detective-romans, feuilletons en literaire praestaties; obscure trein-lectuur en boeken waarover men moet kunnen meepraten; lichte lezing ter verpoozing en zware studiën met problemen; verhalen tot stichting en tot voorlichting: voor dat wassende water hebben alle dijken begeven. Zooveel meer komt de roman op de boekenmarkt, en hoeveel meer wordt hij, boven elk ander werk, gelezen en gecommenteerd! Het roman-probleem is bij ons een van de oorlogsproblemen; gelijk de oorlog elke maat overschrijdt - daarna pas zal men de eindelooze ramp kunnen uitmeten -; evenzoo eenigermate de hedendaagsche roman-vloed. In het groote avontuur van onzen tijd plaatst hij en avontuurtje te meer; het maakt soms den indruk als zouden wij, die zoo vurig het einde der groote beproeving begeeren, den geest steeds aankweeken, die het ongeluk aanbracht en het opdreef tot zulk onrecht en wreedheid. Wij voeden steeds het monster, dat we tegelijk dood willen zien.
Samen met mijn vriend, zocht ik naar de oorzaken van dezen springvloed. Letterkundige belangstelling bestaat bij ons volk vanzelf. Vanaf de Middeleeuwen leefde, door alle omwentelingen heen, de zich aanpassende rederijkerij; de voornaamste ascetisch-literaire werken der Contra-Reformatie waren, in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, de schat van elk huisgezin. Conscience leerde ons volk niet lezen; hij verschafte het slechts nieuwe lectuur. Sinsdien pas nam het lezen, met volksschrijvers, volksboeken en volksbibliotheken, zijn waren aanloop, - en wij weten niet of elders, in een zoo beperkte volksgemeenschap als de onze, zooveel tijdschriften en uitgaven tegelijk hebben kunnen bestaan en bloeien. Wij zijn een volk van lezers en letterkundige genieters: ook andere werken bereikten, in dezen oorlogstijd, een ruimen lezerskring; maar proportioneel werd het getal der romans steeds grooter. 'De gewoonte van te lezen', zegde mijn vriend, 'bestaat nu eenmaal: wie leest zijn krant niet, en wie niet zijn roman? Het ds een behoefte geworden. Evenmin mist men roman en film, als sigaret en voetbalmatch. Met die gewoonte en gesteltenis gingen de menschen den oorlog in; de roman-industrie moest zich wel uitbreiden.' | |
[pagina 108]
| |
Voor een gedeelte nam de oorlog de vermaken weg, die van 's avonds vooral; roman-lectuur kon ze wel wat vervangen! En het geld, dat men eertijds aan toegangskaarten uitgaf en aan reizen: waarom er geen boeken voor gekocht? Het geld moest trouwens rollen, en boeken leken mooie geschenken. Koopen dan maar! spoedig wisten de uitgevers wat hun te doen stond. In de bezettingsjaren waren we bijna alleen met onszelf. Weinig betrekkingen met het buitenland; een besloten leven als in een niet heel ruime gevangenis! Zooveel meer keken de menschen naar hun eigen schrijvers op: alles wilden ze van hen weten, alles bezitten. Voor den oorlog reeds aan den gang, breidde de mode zich uit, waarbij de auteurs en dichters als filmsterren en sporthelden werden geëerbiedigd en bejegend. Zooveel meer las men al hun werken, en men maakte zich wijs dat men steeds meesterstukken ter hand nam. Werkte daarbij de oorlogspsychose niet door? Bedwongen en bedrukt, behoefden wij een uitvlucht, zij het nog in het rijk der verbeelding. Zooveel meer doorzochten wij roman na roman; even vergaten wij honger, gevaar, bekneldheid. 'Wij zweefden weg in den droom.'
Over het moderne uitgeven was mijn vriend niet te spreken: 'Het is een finantieele en industrieele wedloop, en finantie en industrie maken de menschen gauw gewetenloos. Wel eerbiedig ik, bij verscheidene van onze uitgevers en boekhandelaars, den kommer om cultureele, moreele, religieuze belangen en waarden. Groote offers leggen ze zich daarvoor op; tegen wil en dank worden ze nog meegesleept. - Meegesleept. Waarheen? - Naar het avontuurlijke uitgeven, zonder zin voor verantwoordelijkheid. Naar het zaken-doen, en geld heeft geen reuk! Nemen we eens de goedkoope roman-uitgaven; er zijn er thans legio. Ik vind het goed dat ze bestaan; maar elke reeks moet haar geest hebben, haat doel, haar inhoud. Een literair-historische reeks bij voorbeeld, met oudere bijna klassiek geworden werken, en een reeks voor volkslectuur. Nu komen achter elkander, zonder onderscheid noch nadere bepaling van wat dan ook: De witte van Claes, Pallieter en Boerenpsalm van Timmermans, De vlaschaard van Streuvels De Leeuw van Vlaanderen van Conscience, Een mensch van goeden wil van Walschap, Maria Speermalie van Teirlinck. Indien u huisvader waart, en uw kinderen verslonden boek na boek,zoudt u gerust zijn? - Wat zijt u streng! - Zoudt u gerust zijn? Dit is reeds een paar jaren voorbij, zegt u; is het intusschen, met Buysse, Baekelmans en Elsschot, zooveel beter dan geworden? Zaken zijn het, en boerenbedrog. En wat de schrijvers zelf betreft, ik vind het een artistieke devaluatie dat al hun werken zoo vulgair en goedkoop op de markt komen, als goten ze inktpotten uit op het papier. Dat drukt de verhaalkunst ineen: het hoogste wordt laag en het allerlaagste even hoog als het hoogste...' Ik kon daar niets op aanmerken. '... Boeken uitgeven en boeken koopen worden een passie. We krijgen romans en roman-series. Wat diep en beschaamd in een lade lag, en wat een onervaren beginneling door het hoofd ging! Een taal soms om alles te verleeren, en een techniek die het ontbreken mag heeten van elke techniek! Of moet ik er de vertaalde romans nog bijhalen: de ontluistering van zooveel mooie werken van het buitenland, of de ophemeling van wat beter buiten onze grenzen ware gebleven? - Hoe bedoelt u dat? | |
[pagina 109]
| |
- Gun me een voorbeeld. Ik las de eerste vijf hoeken van de laatste Feniks-reeks: Toomas Nipernaadi door August Gailit (Estland). Vertelsels over Onzen Lieven Heer door Rainer Maria Rilke (Oostenrijk), Wilde vaart door Willem de Geus (Nederland), Eenzame menschen door Ragnar Holmström (Zweden), Niels Lyhne door Jens Peter Jacobsen (Denemarken). Welnu, twee van de vier vertaalde werken verdienen een vertaling, Rilke en Jacobsen; maar het is een literaire zonde deze zoc maar, zonder eenige inleiding, het publiek voor de voeten te gooien... Holmström en De Geus hebben weinig waarde; het eerste werd overigens vrij onhandig vertaald. Gailit mag er zijn; hij vond echter evenmin den artistieken vertolker. En ziehier nu het ergste: de doorsnee-lezer, ook de afgestudeerde, weet geen weg: noch met het Protestantisme bij Gailit, Holmström, De Geus; noch met ongeloof bij Jacobsen en bij Rilke. Welke verwarring voor wie, onvoorbereid, deze vijf boeken zou hebben gelezen!... Onder schijn van cultuur neemt men ons de cultuur af; onder schijn van verdieping het geloof, de eenige macht die ons verdiepen kan en bevredigen... - Wat wilt u dan? -... Ook de Magneet-reeks, al werd ze in katholieke bladen nog aanbevolen, lijkt me eerder een bedreiging dan een belofte. Haar eerste boek, Marja door Astrid Väring, is zeker niet zonder pose en gewild diep-doen geschreven. Wie het met Kristin Lavransdochter vergelijkt, spot met Sigrid Undset. Daarbij is het voor veel lezers ongeschikt, gelijk minstens drie van de vijf aangekondigde werken streng voorbehouden lectuur worden genoemdGa naar voetnoot(5). Waar moet dat heen? - Maar wat wilt u dan? - Ik heb geen bezwaar tegen goede vertalingen, integendeel. Doch vooreerst moeten de oorspronkelijke werken waardevol zijn en de auteur niet alleen een beroemdheid. Ten tweede is niet elke vertaling, zelfs een correcte, de goede: het meeste proza van vertalingen heeft thans geen smaak. Ten derde moeten een vreemd auteur en een vreemd werk voorgesteld en ingeleid worden, niet in reclame-stijl alleen. Ten vierde moeten de roman-reeksen min of meer homogeen zijn, bestemd voor een bepaald publiek: dan weet de kooper bij voorbaat wat hij er aan hebben zal. Wat koopen de menschen nu katten in zakken!... Wat ik wil? Dat we deelachtig worden, jawel, aan het beste van de Europeesche cultuur; maar niet ondergedolven in een lawine van producten en wanproducten! Laat het beste ons ordelijk worden aangebracht en genietbaar voorgelegd! - Laat de ernstige kritiek dus weer optreden, weer gezag hebben tegenover de blinde industrie en de sluwe reclame! - Juist. Dan zullen de menschen er minder inloopen, gelijk het met de laatste best sellers toch gebeurde. Want Schip zonder haven van Corsari en het schotschrift Dr Vlimmen van Roothaert verdienen hun succes niet. Over Via mala van Knittel kan men verschillend oordeelen; maar De druiven der gramschap van Steinbeck, hoe meesterlijk en machtig ook en gemonteerd als een film, hoezeer steunend wellicht op werkelijkheid, zaait toch opstandigheid en haat! - Was Hollands glorie van De Hartog niet beter? - Zijn frissche, nogal bijtende, soms nukkige en stormende zeewind was voor gevormde lezers sterkend, prikkelend en heilzaam. Maak echter van dat ruwe boek, met zijn haast onbewerkt ruw materiaal, geen kunstschat, geen | |
[pagina 110]
| |
epos! Den weg daarheen kan het openleggen; voorloopig heeft het slechts wat nieuw leven, wat nieuwe concrete ervaring, ruime avonturen en fiere taaiheid bij de verhalende literatuur ondergebracht... ... Onbesuisd', besloot mijn vriend, 'hollen schrijvers, uitgevers en lezers het roman-avontuur in. Tot welke diepten van verarming, verbijstering en mogelijken ondergang dat hen voeren kan: daaraan denken ze voorloopig nog niet.'
Toen we de gevolgen bespraken van dezen roman-vloed, vielen we in het oude thema terug: de hypertrophie der verbeelding, de vergroving, de verwarring. Wie veel met menschen omgaat, weet hoe weinig, door overmatige lectuur, de zin voor werkelijkheid en het heldere inzicht nog gelden, de plicht en de rechtvaardigheid; hij weet hoezeer het huwelijk bij voorbeeld, door film en roman, wisselvallig en onbestendig is geworden, hoezeer het huisgezin uiteen wordt gerukt en zijn heiligheid vergaat. - Wie de werkelijke, de groote literatuur maar even waardeeren kan, begrijpt niet hoe men veel hedendaagsche gedrochten voor hooge kunst wil doen doorgaan, - en wie van een zekere vastheid, duidelijkheid, vormelijke beleefdheid en maatschappelijke ordening houdt, moet aan de romans den oorlog verklaren. Veel meer dan vroeger vervlakt, verkleint, ontwricht, vernielt de roman-vloed alles; geweldiger dan ooit zet hij de ontbinding voort, waarvan we zoo pijnlijk de gevolgen reeds ondergaan. En dat is, voor ons nauwelijks mondig volk met zijn aangevreten katholieke traditie, een groot gevaar, misschien een doodende ramp. De schrijvers vinden er baat bij, zou men meenen. Helaas! van goede herders worden ze huurlingen; de schapen laten ze in den steek. Hoeveel meer men ze thans lijkt te eeren en te bevoordeeligen: zooveel meer bijna verlaagt men ze, henzelf en hun kunst, tot leveranciers van mode-artikelen, tot mode-menschen zelf. Zelfbeperking en zelfkritiek; trouwe dienstbaarheid aan volk, kunst en hooger levensinzicht; een geëerbiedigde en beminde traditie van stijl, schoonheid en verheffing; een pleiade van begrijpende, steunende, inspireerende bewonderaars, mee-droomers van hun hoogsten droom; een verruimende, verdiepende cultuur en een naar vastheid richtende wetenschap: alles ontneemt men hun, de sociale functie van hun kunst, hun begenadiging en bestemming, het ontzag voor eigen arbeid en wezen. Ook om als schrijver groot te worden, moet iemand idealist zijn en held; de geïndustrialiseerde romanproductie maakt de auteurs tot onderling concurreerende individualisten; ze verzamelt ze in een syndikaat misschien, doch dat niet altijd de hoogste belangen het eerst behartigt. 'Is er niets goed dan in wat nu geschiedt? - In de overdaad, neen. De zaak zelf de roman bedoel ik, besluit misschien den opgang in zich naar een nieuwe toekomst; doch zelfs die mogelijke opgang wordt bedreigd door den overstelpenden chaos...'
Alls kwam er op aan, meenden we, dat de overdaad bedwongen werd dat de schifting zorgvuldig geschiedde, dat de reclame haar alleenheerschappij verloor. 'Dat is vooreerst het werk van de critiek! - Ja; maar nooit stond onze critiek zoo laag. Critici zelf houden het tempo niet bij; over elk boek schrijven ze zoo maar wat, liefst een aanbeveling met een onbeduidende schakeering of correctie. Ze schrijven elkander ook na; zelfs in katholieke bladen denkt men aan de waarschijnlijke gevolgen niet van menig zoo onbesuisd gegeven adviesGa naar voetnoot(6). Laat de critiek toch onbe- | |
[pagina 111]
| |
vangen, 'bedacht, objectief zijn, op de hoogte van haar taak, nauwgezet, met het hoogste goed voor oogen van schrijver en publiek! Laat den criticus het aesthetisch standpunt gerust innemen, ernstig dan: zoo valt de ethiek wel nooit buiten den gezichtseinder!...' Niet alleen negatief, moet de critiek ook den smaak bevorderen, den stijl, den vorm, den geest, waardoor de kunst wordt opgevoerd. Zelfs in de poëzie, dat laatste toevluchtsoord van den stijl, ging dat alles grootendeels teloor. Een nieuwe sfeer dient geschapen: een humanisme, dat het geheele leven evenwichtig verfijnt en verheft. Vanzelf zou zulke intens stuwende gemoedsadel het banale weggooien en weren, spoedig het verhinderen, al het andere dan samenbrengen tot een blijvend bezit, en daarin de groote bezieling vinden die we allen ontberen. Hij zou de wetenschap dichter bij de kunst brengen en de kunst solieder maken door dat contact. Hij zou de pudeur, den eerbied, de veelvuldige harmonie herstellen; de menschen werkelijk weer gelukkig maken met iets schoons en goeds, met een eenvoudige bewogenheid en een bewonderend vertelde offerdaad. Meer en beter geschreven boeken over wijsbegeerte en godsdienst, over geschiedenis, psychologie en natuurwetenschappen zouden, fraai en leerzaam, de lezers lokken en ontwikkelen. Met zulke ondernemingen laten onze beste uitgevers zich thans ook in: hun mooiste taak en hun weldaad! 'Zal het goede het dan winnen? - Waarheen voert ons deze raadselachtige tijd? En de romanproductie is daarvan toch functie! Elke beweging vermengt goed en kwaad; tegen het kwaad trachten we ons te hoeden en het goede te bevorderen. Verder geleide ons de Voorzienigheid.' |
|