| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
E. ROULIN, O.S.B.. Nos Eglises, Liturgie, architecture moderne et contemporaine, mobilier, peinture et sculpture. - Lethielleux, Parijs, 1938, 889 blz., Fr. Fr. 260.
Dit boek werd geschreven met het doel, een gids te zijn voor al wie in den kerkbouw belang stelt: voor geestelijken, bouwkundigen, kunstenaars en vaklieden, gewone leeken. Het biedt hun inlichtingen aan over het kerkgebouw, zijn onderdeelen en zijn meubileering, en het bespreekt al wat er op dit gebied tot stand werd gebracht.
Natuurlijk gaat het over moderne kerken: kunst en gedachten evolueeren immers, en het is volstrekt nutteloos deze evolutie te willen stuiten - aldus schrijver in zijn inleiding. Op het gebied van de religieuze kunst komt deze evolutie tot uiting door het oprichten van kerken naar de bouwwijze van den tijd, kerken die aangepast zijn aan de noodwendigheden van den eeredienst en die voldoen aan de eischen van de liturgie, kerken die bruikbaar zijn en logisch ingericht. Maar indien schrijver beslist modern is, toch houdt hij vast aan de goede tradities en hij doet herhaalde malen beroep op vroegere kunstwerken, in zoover zij moderne vaklieden kunnen inspireeren en leiden.
Een korte bespreking gaat vooraf over de taak van den priester, van den bouwkundige, van de vaklieden, en van de andere personen die betrokken zijn in den bouw eener kerk. Hoe een kunstwerk leeren beoordeelen? Welke zijn de hulpbronnen ter beschikking voor wie bouwen wil? Daarna volgen enkele princiepen en regels die het kunstwerk zullen beheerschen. Dan gaat het over de problemen die het bouwen voorafgaan: welke zullen de afmetingen en de ligging der kerk zijn? welke bouwstoffen gebruiken en hoe ze toegepast? welke zal de indeeling en de schikking der onderdeelen zijn?
Nu bespreekt schrijver afzonderlijk alle onderdeelen: muren, vensters, ingang, toren, overkapping, beuk en zijbeuken, pijlers, bogen, zoldering, bepleistering.... De verlichting, de glasramen, de bedekking van den bodem, het koor met zijn schikking en onderdeelen, met zijn altaar en zijn ciborium, met zijn kommuniebank, lampen, kandelaars, enz.; niets wordt vergeten, zelfs de stoelen niet en de manier om met smaak een altaar te versieren. Slechts enkele vraagstukken worden weggelaten, zooals de verwarming en de acoustiek. De beeldende kunsten, het schilderwerk en het mozaïek worden besproken, breedvoerig en met kennis van zaken.
Kortom, het is een boek dat vele vraagstukken aanraakt; voor ieder toont het de verscheidene oplossingen die erop gevonden worden. Schrijver bespreekt deze oplossingen met hun voor- en nadeelen; maar hij toont ze vooral door het beeld: 770 zichten, zeer oordeelkundig uitgezocht, illustreeren het boek. Om deze te verzamelen heeft Dom Roulin West- en Zuid-Europa doorreist. Een korte tekst onder ieder zicht geeft, op de juiste manier, het oordeel van den schrijver weer. Aan wien de tijd ontbreekt om gansch het boek te lezen, geven de teksten onder ieder figuur de samenvatting van het gansche werk. Dit maakt het raadplegen heel gemakkelijk.
Maar hierin ligt dan ook het kiesche, het moeilijke der taak van den auteur: hij stelt niet alleen voor hetgeen er op ieder gebied verwezenlijkt werd; hij geeft ook zijn oordeel te kennen, en dit oordeel is niet altijd gunstig. Hij heeft den moed zijn meening oprecht te uiten en af te keuren wat hem afkeurenswaardig lijkt. 'La juste critique se fait rare', schrijft Dom Roulin terecht. Geen wonder dat dit werk bij zijn verschijnen ophef maakte en een scherpe kritiek uitlokte. Het is voorzeker een ondankbare taak, een oordeel te vellen over zaken die zulke uiteenloopende belangen raken. De talrijke subjectieve faktoren waardoor dergelijk oordeel noodzakelijkerwijze beïnvloed wordt, maken de taak niet gemakkelijker. Zijn oordeel is het oordeel van iemand die de zaak grondig onderzocht heeft, veel gestudeerd en veel gezien, die gesproken heeft met lieden van het vak, en daarom verdient het beslist onze aandacht. Is dan zijn oordeel onherroepelijk te aanvaarden? Vele opvattingen kunnen betwist worden en worden het ook. Maar wij zijn het met Dom Roulin eens, waar hij van den kunstenaar godsdienstzin en liefde voor zijn werk verlangt; waar hij beslist optreedt tegen louter materialistische en utilitaristische opvatteingen. Is hij wel logisch met zich zelf, bij het lovend beoordeelen van sommige kerkgebouwen, de kerk van Raincy b.v.?
Jammer dat schrijver sommige landen, Duitschland en Zwitserland b.v., slechts kent om hun mislukkingen. Hier had zijn werk ruimer kunnen opgevat worden en het had er veel aan waarde bij gewonnen.
Tekst en uitleg van het boek zijn zakelijk en bij veel lezers aangepast, duidelijk en gemakkelijk te begrijpen, ondanks het gebruik van technische woorden en vakundige begrippen.
Ten slotte mag het boek van Dom Roulin een welgeslaagd en goed bestudeerd standaardwerk genoemd worden. Het is een practisch opgevat werk, zeer handig: een boek voor kunstenaars en geestelijken vooral. Ook in seminaries en vormingshuizen is het stellig op zijn plaats.
C. Pickery
J.M. VANDE VYVERE O.P., De verschijningen van Onze Lieve Vrouw te Fatima en het Geheim eraan verbonden. - Tweede druk. Debruyne, Gent, 1943, 56 blz., Fr. 10.
Deze brochure gaat terug tot een artikel, dat in 1929 verscheen in de 'Revue du Rosaire': een tijdschrift van de Fransche Dominikanen, Theologische School Saint-Maximin. Zij bevat hoofdzakelijk een objectief relaas van de feiten van Fatima: de zes verschijningen van Onze Lieve Vrouw, van den dertienden Mei tot den dertienden October 1917,
| |
| |
aan twee herderinnetjes en een herdertje; het groote wonderteeken bij de laatste verschijning; de verschillende verhooren die men de kinderen afnam. Volgen enkele bladzijden over de ontroering weldra in geheel Portugal opgewekt, over het later lot der kinderen, over de groote bedevaarten die weldra te Fatima samenstroomden en over de mirakelen die werden opgeteekend. Alles wordt objectief en sober voorgesteld. De belangrijke documenten over Fatima, na 1929 slechts publiek gemaakt, worden in deze brochure niet gebruikt. Op één uitzondering na: het 'groote geheim' namelijk, dat de kerkelijke overheid bekend maakte ter gelegenheid van de vijf-en-twintigste verjaring der verschoningen. Deze boodschap van Onze Lieve Vrouw wordt door den schrijver samengevat; maar niet heelemaal juist. Volgens hem zou de Heilige Maagd gezegd hebben: 'Indien het menschdom zich niet bekeert na dezen oorlog (1914-1918), zal er een ander oorlog uitbreken, die slechts een einde zal nemen indien de Heilige Vader de menschheid toewijdt aan mijn Onbevlekt Hart en indien de geloovigen eerherstellende communies opdragen den eersten Zaterdag van ieder maand'. Volgens hem ook zou Onze Lieve Vrouw aangekondigd hebben dat 'men zou vrede en bekeering der wereld verkrijgen op die voorwaarden'. Indien men echter op den tekst zelf der zieners voortgaat (hier niet afgedrukt), dan belooft Onze Lieve Vrouw wel, op bepaalde voorwaarden, den vrede en de bekeering van Rusland; zij spreekt echter noch over de bekeering van de wereld, noch over een oorlog die, tenzij bepaalde voorwaarden vervuld werden, niet eindigen zou.
Ed. Dhanis
Gregoriaansch Missaal met Vespers voor de Zon- en Feestdagen door de Benediktijnen van de Abdij Keizersberg, Leuven. Onder leiding van Dom J. Kreps O.S.B. - Abdij Keizersberg, Leuven, 1942, 1728 + 211 blz.
De Leuvensche Benediktijnen hebben keurig en nuttig werk geleverd met een dergelijk missaal uit te geven. Men vindt er al de noodige muzikale aanduidingen in voor Mis en Vespers, den Latijnschen en Nederlandschen tekst, niet alleen van het gezongen gedeelte, maar ook van de gebeden, lezingen, Evangelie, enz., een aangepasten Gregoriaanschen muziekdruk, nuttige herhalingen, en nog meer andere voordeelen, die het gebruik van dit misboek aangenaam maken. Zoowel de koorzangers als de geloovigen, die de gezongen liturgische plechtigheden graag volgen, zullen dit boek met vrucht ter hand nemen. Misschien komt eens de tijd dat de Benediktijnen van Leuven een dergelijk missaal bezorgen met een algeheel moderne muziekannotatie, hetwelk door velen wordt gewenscht. In afwachting verdient dit Gregoriaansch missaal een ruime verspreiding.
A. Darquennes
G.M. LE BRUN en C. VAN DEN BLIEK, Twaalf Lessen over het H. Vormsel. - Brepols, Turnhout, z.j., 1943, 238 blz., Fr. 30.
Dit boekje is de Nederlandsche bewerking, door C.v.d. Bliek, van het verdienstelijk werk van E.H. Le Brun, pastoor uit het Doorniksche dat met een warme aanbeveling van Z.E.H. Kanunnik J. Thomas de wereld inging. De bewerker heeft niet alleen voor een (niet altijd keurig) Nederlandsch pakje gezorgd, maar ook den inhoud met verwijzingen naar Nederlandsche literatuur en leerrijke nota's verrijkt, b.v. over 'Sint Gerolf, Vlaanderen's martelaar van het H. Vormsel' (blz. 170-173).
E. Dr.
Uitgewerkte lessen in opvoedend catechismusonderricht voor den Derden Graad, in aansluiting met het godsdienstprogramma. Door de Zusters der Christelijke scholen van den H. Jozef Calasanz, te Vorselaar. Eerste en Tweede deel. - Goede Pers, Averbode, 1943, 251, 271 blz. Fr. 70.
Deze tweede gansch vernieuwde uitgave van dit waardevolle catechetisch werk is een goede aanwinst en duidt op het leven en de aanpassing van de reeds zoo goed befaamde methode der Zusters. De lessen zijn ingedeeld volgens het leerprogramma en gegroepeerd naar de hoofdthema's van den catechismus. Een dubbele gedachte, die van Christus en die van God, bezielt dit deel; zij wordt uitgewerkt als een motief, dat de kinderen geheel het leven moet bijblijven. De stof is paedagogisch voorgesteld door bordschema's, door het didactisch aanbrengen van de leerstof en door de verbinding van de les met de godsdienstige en zedelijke opvoeding. Kortom, dit handboek geeft aan den onderwijzer, voor de catechismusles van elken dag, uitstekende schema's, die gemakkelijk bezield en aangepast kunnen worden tot echt levend godsdienstonderricht.
G. Huyghe
P. GHYSSAERT, pr., Ik overweeg mijn gebeden. - Beyaert, Brugge, 1942, 152 blz., Fr. 15.
P. GHYSSAERT, pr., Ik overweeg 'onze H. Mis'. - 1942, 116 blz., Fr. 15.
P. GHYSSAERT, pr., Ik overweeg Gods wil. - 1943, 134 blz., Fr. 15.
P. GHYSSAERT, pr., Ik overweeg Gods genade. - 1943, 130 blz., Fr. 15.
Aldus verscheen al een eerste, naar den inhoud kostbare, reeks meditatieboekjes en schrijver stelt een tweede reeks 'Ik overweeg' in het vooruitzicht, over Christus en de Kerk.
Nadrukkelijk vragen we de aandacht voor deze bondige en inhoudrijke overwegingen. Onder bescheiden titel en uitzicht dienen ze zich aan. Maar hier leeft en spreekt een modern priester het beste en diepste van zijn geest en hart uit. De intellectueel die deze overwegingen wil doormaken, werkelijk overwegend en biddend, zal waarlijk op een geestelijk hoogvlak gaan leven. De eenvoud der gebeden en geboden - (de titel alleen is al een vondst: ik overweeg 'Gods wil') - staat hier doorstraald van de diepten van dogma en verfijnd gemoed, en doorwaaid van den adem van het huidig leekenapostolaat. In de overwegingen over de geboden vooral opent de schrijver nieuwe en aangrijpende uitzichten en stelt practische besluiten voor die de ziel tot in de diepte omvormen en den evangelischen geest in onze donkere en toch heerlijke tijden weer in concrete en beleefbare
| |
| |
gestalte laten oprijzen. Hier hebben we eens eindelijk overwegingen die volop, hartstochtelijk en schoon-gefolterd in hun eigen tijd en volle werkelijkheid gaan staan. Niet om er in te verzinken, maar om daarin en daaruit te gaan leven in de ruimte van Gods rust: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, de hooge Drieëenheid, met wie, door den overdenkenden gesprekvorm, vol vroomheid en godgeleerde diepte, de nabiddende mensch tot een innigen en verfijnden omgang wordt opgevoerd. Het beste der huidige godsvrucht: tot den Drieëene, tot Christus onzen broeder, tot het Eucharistisch offer, doordrong deze overwegingen, samen met de edelste bestrevingen van den katholieken tijdsgeest. Zoo zijn ze, in hun geheel, een inwijding in de gemoedsdiepe wereld der geloofsgeheimen, een opleiding in de konsekwente christelijke levensopvatting, een school van heiligheid en volmaaktheid. En dit alles wordt voedsel voor een persoonlijk gesprek met de Goddelijke personen, waarin het diepste van het gebed en het hoogste van het leven bestaat.
M. Brauns
J.D. FOLGHERA O.P., Retraite spirituelle d'apres les écrits et la vie de Sainte Catherine de Sienne. - Editions Spes, Parijs, z.j., 269 blz.
De negentien korte hoofdstukken van dit boek handelen over ons einddoel en onze uitersten; over God, den naaste en onszelf; over het religieuze leven, deugden en sacramenten. Meer misschien dan door de H. Catharina van Siena, wier geschriften en leven alleen tot illustratie worden aangewend, laat de auteur zich door den H. Thomas inspireeren, wiens klassiek geworden voorstellingen hij meestal bevattelijk en getrouw weergeeft.
Voor geestelijke lezing, geestelijke onderrichtingen en retraiten, is zulk boek, hoe eenvormig en eenzijdig ook (Jesus-Christus komt niet voor, evenmin Onze Lieve Vrouw), nochtans heel bruikbaar.
Em. Janssen
Kan. Dr FLORIS PRIMS, De Antwerpsche Heiligen. - De Seizoenen 40/41, De Nederlandsche Boekhandel, 1943, 136 blz., 23 platen, Fr. 25.
Voor deze korte schetsen van 'heiligen' die te Antwerpen ten minste verbleven, put Kan. Prims uit zijn rijke kennis van het Antwerpsche verleden; want niet alleen kende dat verleden economische bedrijvigheid, maar ook de doorstraling van godsdienstige waarden, die zich cristalliseerden in enkele figuren van Heiligen, Zaligen en Eerbiedwaardigen. S. koos hier slechts diegene, die reeds het voorwerp waren geweest van breedere studies; anderen worden alleen vernoemd (blz. 12-13). Na deze geriefelijke schifting, verwerkt hij zijn bronnen zóó, dat hij tegelijk kritisch en ascetisch wil aandoen. Hier kwam natuurlijk een grootere, voorarbeid bij te pas. Dit ietwat halfslachtige en het oneffene van de taal belet intusschen niet dat het wonder Gods in de zielen en de vervlochtenheid van het menschelijke steeds den lezer interesseert, ja soms aangrijpt.
A. Ampe
| |
Wijsbegeerte
Uit de moraalphilosophische werken van Aristoteles. Keuze door Prof. Dr Aug. MANSION; vertaald door Dr A. Kriekemans. - De Seizoenen 42. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1943, 83 blz., Fr. 12,50.
Dat deze teksten voortreffelijk gekozen werden, daar staat de naam van Prof. Mansion borg voor: hun 80 blz. leveren de bijzonderste trekken van gansch Aristoteles' moraalphilosophie. Misschien kost het den leek, voor wien ze bestemd zijn, wel wat moeite om zich door Aristoteles' dorre en soms technische zegging heen te werken. Wie volhardt vindt er stof tot rijke meditatie over de eeuwige thema's van geluk en van deugd.
R. Leijs
Prof. Dr. V. RUEFNER. - Die Geschichtsphilosophie Giambattista Vico. - Kriegsvorträge der Rheinischen Friederich-Wilhelms-Universität, Bonn a. Rh., Heft 106. Universitäts-Buchdruckerei, Bonn a. Rh., 1943, 28 blz.
Jan Baptist Vico, een cultuurphilosoof - 'avant la lettre' zoo men wil -, de eerste die het woord 'philosophie van de geschiedenis' gebruikt, leefde in het koninkrijk Napels van 1668 tot 1744. In deze voordracht wordt hij voorgesteld als een wetenschappelijk hernieuwer van hetzelfde formaat als Descartes en Bacon van Verulam. Een professor die het scotisme aanhing, bracht Vico in kennis met Plato en Augustinus, waardoor hij zich uit den slenter van een laatscholastiek-barok-opleiding eenerzijds en van den greep van het cartesianisme anderzijds kon bevrijden. Onder invloed van het exemplarisme van Augustinus, kwam hij tot het adagium: 'Verum et factum convertuntur', 'Waar is hetgeen geschapen wordt'. Omdat de natuur door God geschapen wordt, kan alleen God de natuur kennen, en omdat de geschiedenis schepping is van de menschen, is de geschiedenis het eigenlijk object van de menschelijke kennis. Alzoo wordt door Vico tegen Aristoteles, de scholastiek en Descartes in, de geschiedenis tot wetenschap verheven.
In het licht van deze theorie wil Vico een eeuwige, ideale geschiedenis opbouwen met een voortdurend terugkeerend proces van opkomst en verval. In aansluiting hiermee heeft hij zijn eigen opvattingen over mythen, heldenvereering, het ontstaan van maatschappij en recht, enz.
Alles samen een interessante voordracht over een te, weinig bekend schrijver.
B. Boeyckens
Dr. A. KRIEKEMANS, Het Leven der Verbeelding. - Tweede druk. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1943, 90 blz.
Een verhandeling over de verschillende soorten van voorstellingen, over het bewaren, reproduceeren en scheppen van beelden, bestemd voor wie in de psychologie geen onbekende is en wien een wijsgeerig denken niet afschrikt. Klaar en beknopt geschreven, getuigend van de groote belezenheid van den schrijver, ver- | |
| |
dient liet boekje, voor zulke lezers, een aanbeveling.
Veel vraagstukken worden aangeroerd (de inspiratie, het genie, de droom, het spel, enz.), die natuurlijk op deze 90 blz. slechts oppervlakkig kunnen behandeld worden. Het veelvuldig verwijzen, aan den voet van de blz., naar allerhande werken, komt wel eens overdreven en nutteloos voor. Ook veel onverbeterde zetfouten storen den lezer.
De schrijver verdedigt het bestaan van affectieve voorstellingen. Van de lagere aandoeningen, die nauw bij de coenesthetische toestanden aansluiten, desnoods ja; maar van de hoogere emoties? Dit betwijfelen wij. Heeft men niet eerder te doen met emoties, heropgewekt tengevolge van zintuigelijke waarnemingsbeelden, dan met eigenlijke affectieve voorstellingen? Zich bewust zijn van dezelfde stemming als enkele dagen te voren, is het een affect zelf, vermengd met waarnemingsbeelden, of is het een aandoeningsbeeld?
Het aanwenden van begrippen (kenvorm b.v.) wier metaphysisch karakter men liefst onvermengd bewaart, tot het verklaren van vraagstukken van empirische psychologie (cfr. p. 43-44), leidt tenslotte op een dwaalspoor. Het is beter den toegang van metaphysische begrippen aan de empirische psychologie streng te ontzeggen. Men zal dit ook in acht nemen wanneer men het eerste hoofdstuk leest over de bepaling van de psychologie en haar voorwerp.
W. Smet
| |
Taal- en letterkunde
Antoon VANDER PLAETSE, Practische uitspraakleer. - Derde omgewerkte uitgave. Lannoo, Tielt, 1943, 271 blz., Fr. 30.
Met recht noemt de auteur zijn boek een practische uitspraakleer. Vanaf het eerste hoofdstuk, Beschaafd spreken, is alles op de praktijk gericht; men leert de organen van ademhaling en spraak beheerschen; de Nederlandsche spraakklanken vindt men ingedeeld en één voor één behandeld; de assimilatie van de consonanten ziet men verklaard en de beklemtoning der woorden; volgt, als aanhangsel, een hoofdstuk over het fonetisch schrift en een vrij uitgebreide bloemlezing.
Opmerkelijk is de zorg waarmede de auteur, uitgave na uitgave, zijn werk grondiger fundeert en nauwkeurig verbetert; alsook zijn herhaaldelijk merkbare fiere dienstbaarheid tegenover volk, voornaamheid en cultuur.
Em. Janssen
Dirk VANSINA, Hölderlin. - Wiek Op, Brugge, 1943, 242 blz., ing. Fr. 100, geb. Fr. 130.
Een met liefde en toewijding geschreven boek. Een vulgarisatiewerk, dat ons één der allergrootste dichters leert kennen en een weinig begrijpen. Dit boek moet zijn weg vinden naar alle eenigszins ontwikkelde lezerskringen. Wij bezitten in Vlaanderen nog te weinig essayistische literatuur die tevens ons volk nieuwen rijkdom bijbrengt, en de oningewijden door haar moeilijkheid niet afschrikt. Het werk van Vansina heeft zijn gebreken, en deze dienen erkend. Maar midden van de kleinheid waarin wij in ons landje leven, werkt het kontakt met een figuur als Hölderlin noodzakelijk veredelend en verruimend. Dit boek heeft dan ook een werkelijk volksopvoedende taak te vervullen. Het biedt een eerste kennismaking met den groeten mensch en dichter, wiens werk zonder inleiding zoo goed als ongenietbaar is: hier krijgen wij deze inleiding. Wij volgen zijn leven met en door zijn werken. De overvloedige citaten uit brieven en gedichten, die, goedgekozen, in den tekst werden ingelascht zonder eenige overlading van voetnoten, maken het boek zeer aantrekkelijk. Vansina tracht uit 's dichters leven en werken één geheel te maken; meestal weet hij echter de organische éénheid van beide maar fragmentarisch te bereiken; blijkbaar was het zijn opzet ook niet ons een grootsch opgevatte synthese van Hölderlin's geestesontwikkeling te ontwerpen.
Op de vraag voor welke klasse van lezers dit essay dan eigenlijk bestemd is, valt het eenigszins moeilijk te antwoorden: het is tevens té vulgariseerend en niet vulgariseerend genoeg. Wijsgeerig geschoolde lezers zullen nu en dan de neiging gevoelen om zich even te ergeren aan de absolute uitlatingen en systematiseeringen van een tweede-hands-philosofie, die zelfzekerder schijnt dan zij is; terwijl minder ontwikkelde lezers zich in diezelfde plaatsen zullen vastlezen, - of er overheen lezen. De schrijver stond hier inderdaad voor een moeilijk vraagstuk: is het mogelijk een vulgarisatiewerk over Hölderlin te schrijven, zonder leugen, en zóó dat men den dichter wat meer dan oppervlakkig leert kennen? Wat mag, én van den schrijver, én van de lezers, verondersteld worden, niet alleen op het gebied van literatuurgeschiedenis, maar als kennis van Platoon's wijsbegeerte, van de evolutie van het neo-platonisme, van zijn religieuze stroomingen, en ten slotte van het neo-hellenisme en het idealisme in Duitschland? Want zonder een minimum kennis van dit alles is het onmogelijk tot een zeker inzicht in Hölderlin's kunst te geraken.
Vansina zal zelf wel de zwaarte hebben aangevoeld van de taak waarvóór hij zich stelde. Hij heeft er zich naar best vermogen van gekweten. Hij was zoo voorzichtig zich daarbij meestal aan de hand van zijn Duitsche zegslui - vooral Kurt Hildebrandt - te laten leiden. Doch dit maakt zijn werk voor den lezer niet altijd klaarder, omdat hij er zelf niet toe kwam Hölderlin's gedachtengang van uit één, persoonlijk verworven, wijsgeerig standpunt uiteen tezetten. Vandaar enkele duisterheden en zelfs incoherenties - men herleze b.v. de bladzijden over Hölderlin's Godsbegrip en pantheisme -, waar de beste wil de begripsverwarringen niet kan goed maken. Vandaar wellicht ook dat de Schrijver zich soms laat verleiden tot het gebruik van zwaarwichtige, hoogdravende, doch vrij beteekenislooze woorden. Hölderlin is een te ingewikkeld genie om zoo maar in zijn volle werkelijkheid aan den lezer voorgesteld te worden. Bewondering, hoe gemeend ook, vermag het gemis aan werkelijke beheer- | |
| |
sching van het onderwerp niet goed te maken.
Aangezien het blijkbaar de bedoeling van den Schrijver niet was, een diepe, oorspronkelijke studie aan Hölderlin te wijden, zouden wij de gebreken van zijn boek in één enkel kunnen samenvatten: het is niet beslist vulgariseerend genoeg, en te zeer pseudo-wetenschappelijk getint. De Schrijver kon ons in dit enkele essay Hölderlin niet volledig leeren kennen; hij had beter ervan afgezien den schijn te willen redden. Wij vreezen dat men van bevoegde zijde een te gereserveerde houding tegenover dit werk zal aannemen. Doch aan diezelfde 'bevoegde wereld' mag de vraag gesteld, waarom er van harentwege gedurende het verloopen jaar geen enkel ernstig Hölderlinboek in het Nederlandsen verscheen? Het is treurig dat wij in Vlaanderen nog steeds een vulgarisatie-literatuur moeten missen, die niet aan degelijkheid inboet, wat zij aan leesbaarheid wint. De werkelijk bevoegden in ons land blijken voor actieve volksopvoeding weinig over te hebben, en zich liever in een cenakel van 'wetenschappelijkheid' op te sluiten. Of zijn zij tot volksopvoeding onbekwaam? - Wanneer dan een zeer begaafd essayist hun werk op zich neemt, moet hij kunnen rekenen op den vollen steun van allen die zich om de kultureele opvoeding van hun volk bekommeren. Vansina's werk beteekent dan ook een positieve aanwinst in dit genre van literair-psychologische essays, waaraan onze kultuurschat nog zoo arm is.
A. Deblaere
Brieven van Albrecht Rodenbach, verzameld, ingeleid en toegelicht door R.F. Lissens. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1942, 278 blz., Fr. 65.
Negen-en-vijftig brieven vinden we hier gebundeld, deels bekende en deels onbekende. Het zijn brieven die Rodenbach verzond van 1872 tot 1880, vanaf de vijfde Latijn tot aan het sterfjaar; brieven aan G.H. Flamen, aan Hugo Verriest, aan Amaat Joos en Pol De Mont, aan Max Rooses, aan Servaes Daems, aan Guido Gezelle, aan Ad. Duclos, aan verscheidene anderen; prospectussen voor 'Het Pennoen' en voor 'Het nieuwe Pennoen'; polemische brieven aan tijdschriften, en de geheele polemiek wordt dan opgehaald...
We kunnen Dr Lissens niet genoeg bedanken omdat hij zooveel verspreide stukken te verzamelen wist, ze wetenschappelijk voorstelde en toelichtte; omdat hij ze zoo breedvoerig inleidde (blz. 15-120) en zoo nauwgezet Rodenbach's verhouding schetste tegenover G.H. Flamen, Prof. P. Alberdingh Thijm, Pol de Mont, met op de duisterste punten steeds den meesten nadruk.
Positief-wetenschappelijk heeft de verzamelaar gearbeid: aanzienlijk doet hij de Rodenbach-studie vorderen,; doch aan de Rodenbach-vereering geeft hij een deuk. Zijn werkwijze levert veilige uitslagen op, maar blijft eenzijdig: Rodenbach wordt een prikkelbaar menschje, met ijdelheid en kleine geheimen. Op de 'magnanimitas' in de brieven aan Verriest, op den ernst in de brieven aan Rooses, op de drift naar waarheid, op de dichterlijke begaafdheid, op de buitengemeene veelzijdigheid en vastheid wordt niet gewezen: de geniale gestalte van den schepper van Gudrun van den stichter der studentenbeweging steekt boven zijn tijdgenooten niet uit, - en dat ze werkelijk uitstak: dat hoort toch niet bij het Rodenbach-mythe!
Doch laten we de plaats en de waarde van dit werk niet verkleinen! Zooveel beter kennen we nu Rodenbach, en is Dr Lissens, na zulken voorarbeid, de aangewezen man misschien voor de zoozeer ontbeerde levensbeschrijving?
Em. Janssen
Eug. DE BOOK, Hendrik Conscience en de opkomst van de Vlaamse Romantiek. - Tweede Uitgave. De Sikkel, Antwerpen, 1943, 269 blz., ing. Fr. 75, geb. Fr. 90.
De eerste uitgave van dit werk verscheen in 1920. Deze nieuwe editie, die overigens van de vorige weinig verschilt, is zeker welkom. Ofschoon een en andere bijzonderheid uit den inhoud kan betwist worden, en al is de vorm ook niet vrij te pleiten van enkele taalslordigheden, toch beantwoordt het geheel zeer goed aan de gestelde opgave. Dit is ongetwijfeld een van de beste biographieën van Conscience tot hiertoe verschenen. Eug. de Bock beheerscht zijn onderwerp, vertelt niet enkel Conscience's leven, maar schetst duidelijk de evolutie en het karakter van dezen romantischen schrijver, die de dankbare waardeering verdient van alle oprecht voelende Vlamingen. De jongere generatie kan, bij de aanzienlijke veranderingen van het Vlaanderen der XXe eeuw, figuren als Conscience niet me er begrijpen, tenzij door de lezing van werken als dit er een is.
Wij vinden het minder gelukkig dat het boek in de moderne spelling werd gedrukt; terwijl deze in ons land niet de officieele is en terwijl de tekst van het boek zelf zoo talrijke aanhalingen bevat in de oudere spelling.
J. Noë
Jef CRICK, Conscience. Intieme bladzijden uit zijn leven. - Tweede uitgave. Moderne drukkerij, Hoogstraten, z.j., 126 blz., Fr. 22.
De eerste uitgave van dit werk verscheen in 1937, bij het honderdjarig bestaan van De Leeuw van Vlaanderen. De auteur heeft enkele documenten doorzocht en laat zooveel mogelijk tijdgenooten en getuigen van Conscience's leven aan het woord. Zoo biedt hij ons een suggestieve verzameling van anekdoten en wetenswaardigheden aan, die, niet alleen aan de jeugd, den meest populaire van onze schrijvers beter doet kennen, meer waardeeren, bewonderen en ja beminnen.
Em. Janssen
R. VAN DE MOORTEL, Vijf dichters aan het woord. - De Kinkhoren, Brugge, 1943, 119 blz., Fr. 35.
De auteur bundelt vijf interviews, gelijk ze in Nieuw Vlaanderen verschenen: met Buckinx namelijk, met Demedts, Jonckheere, Van Gaverte, Vercammen. Elk opstel leest heel vlot; in schijn heeft men er veel aan, in werkelijkheid nogal weinig.
Want alleen vooraanstaande menschen of getuigen bij belangrijke gebeurtenissen dienen geïnterviewd; nog hebben de interviews dan eerder een occasioneele dan
| |
| |
een blijvende waarde. In boekvorm samengebracht, plaatsen deze opstellen overigens verdienstelijke schrijvers te zeer op het podium, ze brengen tweede-rangs-gebeurtenissen te ver naar voren: zoo wordt het relief in de literatuurgeschiedenis vertroebeld; zoo verbijstert men den zin voor proportie in literaire waardebepalingen; zoo hooren we persoonlijke invallen, onvoltooide gedachten en kleine belevingen van de daken verkondigd als eeuwige waarheid; zoo zien wie de literatuur te zeer tot de kennis van dichters teruggebracht, waarbij de werken geignoreerd blijven.
Volgens zijn 'korte verantwoording' (blz. 7) bedoelt de auteur het wel anders; deze bedoeling wijzigt echter de werkelijkheid wel niet. En waarom bleef voor de laatste vier dichhters de bio-bibliographische nota achterwege?
Em. Janssen
R.C. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK. Van Hollandsche potaard. Studiën en fragmenten. Keuze en inleiding van Abel Eppens. - De Lage Landen, Brussel, 1943, 277 blz., Fr.
Dit boek stelt ons den beroemden, ook wel beruchten Hollandschen letterkundige, philoloog, geschiedkundige en archivaris Bakhuizen van den Brink voor: den vriend van Bake, Geel en Potgieter; den mede-stichter van 'De Gids'; den zwerver door België, Duitschland, Oostenrijk, Bohemen; den herschepper van het Hollandsche archiefwezen. Vooreerst treft ons, bij dezen te veel vergeten kunstenaar en geleerde, de verbazende veelzijdigheid en vitaliteit; ten tweede de trouw aan land en volk, hoe lang hij ook als banneling elders leefde. 'Ik ben van Hollandsche potaard', schreef hij in een brief. 'De roem van het voorgeslacht is mij zoo lief, dat ik zelfs zijne gebreken zien durf zonder iets van mijne bewondering te verliezen' (blz. 5).
De inleiding van Abel Eppens (blz. 7-38) is degelijk en verantwoord. De keuze uit de werken stelt het meest den geschiedschrijver in het licht (lange fragmenten uit 'De adel' en 'Over den Tienden Penning'); maar de reiziger en veelzijdige opmerker komen tot hun recht in de brieven, de liberaal en de mensch in het opstel over Coornhert; van den min of meer ongedurigen, hartstochtelijken, geleerde en kunstenaar, zoeker en genieter nemen we alom, in dit even krachtige als lenige proza, de stem waar en de gestalte. En we betreuren het dat de opvolgers van de groote negentiende-eeuwsche geschiedschrijvers in Holland - van Bakhuizen, van Groen, van Prinsterer, van Fruin -, met uitzondering van een Huizinga wellicht, eenigermate de kunst van het proza verleerd hebben.
Natuurlijk moeten deze opstellen met kritischen zin gelezen worden; maar zulk verzorgd cultuur-boek is ons heel welkom.
Em. Janssen
Albert LEONARD, Alain-Fournier et le Grand Meaulnes. - Desclée, De Brouwer, Parijs, 1943, 304 blz. Fr. 45.
Niet zonder een bang verwachten. neemt men een studie over Alain-Fournier ter hand, want te dikwijls reeds werd die stille figuur door onbehendige of vooringenomen geesten ontwijd. En men is dezen schrijver dankbaar om den eerbied waarmede hij zijn onderwerp aanvat.
Geschreven zonder voorkennis van het degelijke werk van Fernand Desonay, maar breeder opgezet, komt het in vele van zijn conclusies met diens inzichten overeen. Het religieuze in A.-F. wordt sterker beklemtoond, en terecht wordt betoogd dat: 'Le christianisme seul peut avoir raison de cette âme, désormais totalement absente du monde'.
Achtereenvolgens behandelt de schrijver den kindertijd; de vormingsjaren; den invloed van het symbolisme, waar hij blijk geeft van een zeer goed inzicht op de wisselwerking symbolisme-realisme. In 'Alain-Fournier et la femme', geeft hij o.i. zeer juist de verhouding weer van kind-vrouw-reinheid. De literaire en andere invloeden op de ontwikkeling van Le Grand Meaulnes, lijken echter soms ver gezocht, wat wellicht duidt op een lichtelijk verkeerd begrijpen van de grondige beslotenheid van A.-F.'s temperament. Een kort hoofdstuk, gewijd aan Miracles, leidt de eigenlijke studie van Le Grand Meaulnes in; het is degelijk werk, misschien iets te veel van buiten uit gezien. Interessant zijn de bespiegelingen over 'le sens, l'art, l'influence du roman', aan dit deel verbonden. Om te besluiten nog een laatste hoofdstuk, dat de vriendschap van Alain-Fournier met Jacques Rivière behandelt.
De omvangrijke bibliographie op het einde van dit boek, bewijst den ernst waarmee de schrijver zich aan zijn taak wijdde. Misschien was die massa literatuur ook wel eenigszins de oorzaak van de overladenheid bij een boek, dat daarom niet minder een belangwekkende bijdrage is tot de kennis van de groote en aantrekkelijke figuur, Alain-Fournier.
J. Burvenich
F. DE PILLECIJN, Stijn Streuvels en zijn werk. - Tweede druk. Lannoo, Tielt, 1943, 224 blz., ing. Fr. 32.50, geb. Fr. 50.
Ongeveer tien jaar geleden verscheen de eerste uitgave van deze studie; de tweede druk werd vluchtig slechts bijgewerkt. Want de auteur is er van overtuigd dat een grondig nazien van den tekst hem tot een herschrijven van het geheel zou geleid hebben, en met recht beschouwde hij het werk als nog actueel genoeg om ook zoo opnieuw te mogen verschijnen.
Over Streuvels hebben we nog niets beters; vooral de twee centrale hoofdstukken 'Het werk van Stijn Streuvels' (blz. 25-161) en 'De kunst van Stijn Streuvels' (blz. 162-215) zijn, in een zekeren zin, definitief. Ze blijven wat veel in het vage; op grond van Streuvels' autobiographie (waarvan Heule verscheen) dienen ze zelfs weldra geheel vernieuwd; maar de groote lijnen dezer ontwikkeling en de groote kentrekken dezer kunst liggen onweerlegbaar vast, - en dit boek kan wel overtroffen worden, doch dan pas heeft het zijn taak volbracht.
Em. Janssen
Keurbladzijden uit de Nederlandsche Letterkunde.
1. | Dr. J. GLAZEMAKERS, Ridderpoëzie en Reinaert de vos, 96 blz. |
5. | Drs. K. VERTOMMEN, Legenden en Exempelen, 79 blz. |
6. | Aloïs DE MAEYER, Middeleeuwsch
|
| |
| |
| geestelijk en wereldlijk tooneel, 128 biz. |
9. | Drs. J. VAN TICHELEN, G.A. Bredero, 79 blz. |
11. | R. VAN DE MOORTEL, Heiman Dullaert, 68 blz. |
13. | P.M. BROUNS, O.S.Cr., J. van Lennep en Bosboom-Toussaint, 79 blz |
14. | Dr. M. VAN CAN, Alberdingk Thijm, 71 blz. |
18. | Em. JANSSEN S.J., Frederik van Eden, 94 blz. |
26. | Ernest VAN DER HALLEN, Arthur van Schendel, 93 blz. |
31. | Paul HARDY, Anton Van de Velde (dubbel deel), 148 blz. |
33. | Dr. Karel ELEBAERS, Antoon Coolen, 109 blz. |
34. | Paul HARDY, Anne de Vries, 87 blz.
Kunstuitgeverij 'Pro Arte', Diest, 1943. Prijs per los deel: Fr. 15, dubbel deel: Fr. 30; eerste of tweede reeks: Fr. 130; de 24 verschenen deelen: Fr. 240. |
Dit is de tweede reeks van 12 deelen uit de '36 bloemlezingen met inleidende studies uit het beste onzer literatuur van alle tijden, zoo van Noord als van Zuid, onder leiding van Drs. Karel Vertommen'.
In ons Augustus-nummer van 1942 (Streven IX, 535-536) verscheen de bespreking van de eerste twaalf nummers der Keurbladzijden. De aldaar geleverde kritiek is, ofschoon niet geheel, ook toepasselijk op deze tweede serie.
Met alle respect voor A. Coolen, A. Van de Velde en A. de Vries, vinden wij het kiezen van deze auteurs nauwelijks of niet verantwoord; vooral niet het dubbel deel gewijd aan A. van de Velde (naast het dubbel deel over J. van den Vondel!).
Op een paar na, werden de inleidingen ditmaal beter verzorgd, en treffen we gelukkig een kleine bibliographie aan. In de meeste nummers ontbreekt echter de noodige commentaar.
Alles samen genomen, verdient het geheele werk toch onze aanbeveling. Het brengt sommige schrijvers, die anders bijna totaal onbekend bleven, dichter bij het lezend publiek.
J. Noë
Hubert LAMPO, De jeugd als insparatiebron. De jeugd, haar wezen en haar problemen in de jongste Vlaamsche Letteren. - Basisreeks 18, Manteau, Brussel, 1943, 111 blz., Fr. 15.
Onder 'de jeugd' verstaat de auteur niet de kinder- en niet de vlegeljaren, maar de daarop volgende rijping en rijpheid. Dat tijdperk, de puberteit namelijk, zou bij de hedendaagsche romanciers het voorwerp zijn van een 'meer algemeene en meer systematisch gerichte belangstelling' (blz. 18); aan zulke belangstelling, bij bepaalde auteurs waargenomen, wijdt H. Lampo 'een psychologisch- litteraire studie' (blz. 21).
Die auteurs zijn: Weyts, Roelants, Delbeke, Gilliams, Rosseels, Matthys, De Vree, Van Hoogenbemt, Berghen, Brulez, Daisne, Lebeau. Waarom geen andere? Omdat Lampo deze toevallig kende; hij bedoelt alleen zijn lezerservaring ten dienste te stellen voor wien het onderwerp belang inboezemt (cfr. blz. 19).
Maar dan blijft zijn werkje ook smal en betrekkelijk van waarde. Zooveel meer, daar het, zelfingenomen en beperkt tot de actueele en voorbijgaande romanschrijverij, de diepere gronden niet eens aanraakt. De godsgedachte en de bijna instinctieve verdediging tegenover het leven, de negatieve fatum-gedachte en het geloof: deze begrippen loopen eenvoudig dooreen (cfr. vooral blz. 25-26, 96); theoretisch althans wordt een zedelijkheid gehuldigd (quia dixit Vermeylen; cfr. blz. 32), op niets anders gefundeerd dan op het schoone en rijke leven zelf (heeft de auteur de 'petitio principii', de tautologie bijna, wel opgemerkt?); - de zoogenaamde slotsom van Delbeke wordt beaamd 'dat het ware geluk in de geestelijke vrijmaking van het dogmatische en in de aardsche bestemming van den mensch en de liefde dient gezocht te worden' (blz. 39).
Zelfs binnen zijn beperkt bestek is de auteur heel kwetsbaar. In de psychologie lijkt hij slechts even gegrasduind te hebben (blz. 11-17) en over de geslachtelijke opvoeding praat hij onbevangen als een onwetende (blz. 12); - naargelang hij vordert beheerscht hij minder zijn onderwerp, en zijn afzonderlijke studiën over de romans worden, tegen zijn bedoeling in, vooreerst critisch-literair (cfr. blz. 21); - tot een klaar omschreven besluit komt hij niet, behalve dat onze letterkunde nog niet op peil zou zijn (cfr. blz. 105) en dat August Vermeylen, toen hij in 1896 Een jeugd schreef, de inwendige verscheurdheid reeds beter zou aangevoeld en weergegeven hebben dan de beste van onze hedendaagsche romanciers (cfr. blz. 110).
Doch volgende feiten blijven: de hedendaagsche psychologie (een wetenschap in wording) en de hedendaagsche romanliteratuur werken intens op elkander in, tot groot nadeel dikwijls van beide; - niet 'methodisch', maar toch herhaaldelijk, behandelen onze schrijvers de puberteitsjaren, en daarin bij voorkeur de plots ontwakende sexueele driften, het bederf en de ontaarding. Zedelijkheid en schoonheid, zuivering en kunst gaan er eenvoudig bij ten onder.
Het hier voorgestelde onderwerp verdient dus een behandeling; maar dan volledig, op grond van al de belangrijke documenten en getuigenissen, met steekhoudende normen en criteria. Dan zullen er ook besluiten zijn: heel andere dan die van optimisme en vooruitgang, welke de jong-onbesuisde en verlicht-poseerende Hubert Lampo lijkt te suggeeeren.
Em. Janssen
Cyriel VERSCHAEVE, De grootheid van onze cultuur. Rede uitgesproken op de eerste Nationale Cultuurdagen voor Vlaanderen te Mechelen, 13-6-43. - Zeemeeuw, Brugge, 1943, 30 blz., Fr. 18.
Verschaeve ziet onze cultuur door het Russische geweld bedreigd, en de tijd is gekomen om de doodsklok te luiden en de lijkrede te houden, dit wil zeggen, onze cultuur te beschouwen in het teeken van 't afgeloopene en afgeslotene, dat de echte hoegrootheid vastlegt' (blz. 10).
Van het Vlaamsche 'beroemd of berucht realisme' (blz. 12) gaat de redenaar uit, en zeven groote feiten zullen aantoonen hoe hoog en machtig het ten hemel reikt. Het runenwerpen bij onze voorouders; de Vlaamsche ballade (Ser Hale- | |
| |
wijn en Beatrijs vooral); de Vlaamsche mystiek (''t realisme van al 't Goddelijke', blz. 16); ''t scheppen van de polyphonie in de muziek en 't invoeren van 't landschap in de schilderkunst' (blz. 18); Rembrandt en Rubens; de ontembare en 'hartstochtelijk Vlaamsche 'Wille zur Wirklichkeit' (blz. 23), alle eeuwen van onze geschiedenis door: bij elk van deze feiten richt Verschaeve onzen blik naar de eigen grootschheid en grootheid, en, hoe de toekomst ook moge dreigen, de hoop ziet de verrijzenis achter den dood. Wij kenden reeds de meeste van deze Verschaeviaansche thema's; niet zonder nut worden ze eens te meer overwogen.
Em. Janssen
Johan VERCAMMEN, Verkenningen en kleine normen. - Ignis, Brussel, z.j., 70 blz., Fr. 15.
Johan Vercammen bundelt 29 korte opstellen, waarin, min of meer geleidelijk maar zonder een vaste volgorde, allerlei onderwerpen worden behandeld: vanaf het leven en zijn voornaamste thema's, doorheen de tijdperken der geschiedenis en de nieuwe orde, tot aan het vitale belang van den geest, de gewoonte, de kunst, de liefde.
Vercammen, die onlangs fragmenten van Montaigne vertaalde, durft, op het spoor van den meester, een heel klein bundeltje Essays aan; zelfs diens koele, af en toe niets ontziende, tenslotte milde en aanvaardende geest en houding neemt hij eenigszins over. 'Verkenningen' mag hij zijn opstelletjes noemen; ontdekkingen worden ze nergens, en als ze normen aangeven, dan toch maar 'kleine normen'. Voor dit genre - dat van Pascal en van Nietzsche - mist hij formaat: den scherpen geest namelijk; het onafhankelijk oordeel; de eigen-gecreëerde, als openbaring aangrijpende levensbeschouwing en -houding; den profetischen toon; het machtig overtuigende zelfvertrouwen. Hij levert ons nukkige cultuurproductjes, bleek en correct, soms meer en soms minder aannemelijk; met af en toe een paradoxale wijsneuzigheid (over Aristoteles b.v., op blz. 43), - een onverantwoorde bewering waarbij heelemaal niet nagedacht werd ('De muziek van Bach is misschien nog de eenige vorm van moreel en religieus gevoel', blz. 45), - het boerenbedrog van duistere bewoordingen voor een doodgewoon cliché. ('Wacht tot de duisternis is ingetreden en, van zoodra de klank der woorden is verzwonden, laat ons samen luisteren naar de diepe, koele stilte, naar de stilte van onze ziel, naar het groeien van ons geslacht, naar het wrochten van ons volk, naar het bloed van Gods eeuwig stroomende muziek...', blz. 70).
Vercammen neme ons deze afwijzende critiek niet kwalijk: zijn voorname en bezonnen persoonlijkheid vermag veel meer! Doch als hij ons volk wijsheid wil leeren (het heeft ze zoo noodig!), laat het dan heldere, bezonken, doorproefde wijsheid zijn.
Em. Janssen
Rüdiger SYBERBERG, Peter Anemont. Uit het Duitsch vertaald door Anton Van de Velde. - Pro Arte, Diest, 1943, 434 blz., Fr. 80.
Verdient dit lijvige werk den naam roman of een andere benaming? Het bevat de veelvuldige, heel verscheiden, tragische doch allesbehalve wanhopig makende lotgevallen van Peter Anemont, een vaderloozen jongen uit Westfalen. Een zagerij en een Rijnaak vooreerst (eerste boek), daarna het gezelschap van een schoonpratenden aftroggelaar (tweede boek) vormen voor hem den aanloop tot den eersten wereldoorlog. Als soldaat gekwetst en in gevangenschap naar Sibirië gevoerd, heeft hij daarna jaren noodig om in Rostov te belanden (derde en vierde boek); daar kruipt hij door het oog van een naald; hij vaart af naar Rotterdam om eindelijk, in zijn geboortedorp, onbekend om te komen bij de redding van een kind (vijfde boek).
Peter Anemont is een verhaal vol verrassingen. In de eerste twee boeken lijkt een traditioneel Duitsch heimat-verteller aan het woord: geestig, fantastisch, gemoedelijk; een waardig opvolger van Reuter, Gotthelf, Brinkman, - en reeds wordt de zwaardere toon gehoord, de godsdienstige overtuiging, die het verhaal schraagt als een soms luid opklinkend, nooit geheel verstorven bas-akkoord. Maar met het derde boek verandert alles: al de avonturen in Duitschland zijn kinderspel tegenover die in Rusland, - en de meeste gestalten leven daar zoo intens, zoo diep, zoo ontroerend dat vele lezers dit werk herhaaldelijk ter hand zullen nemen om hun godsdienstige overtuiging te voeden. Tot het einde toe blijft de toon vol en breed (we denken soms aan de dagboeken van Alja Rachmanowa); tot we ineens weer Rotterdam en Westfalen bereiken, en de auteur, licht onhandig, het scherm iets te vlug vallen laat.
Bij den aanvang doet Peter Anemont aan Pietje de Booy denken, van Herman de Man; maar spoedig wordt de sfeer geheel anders. Deze indruk blijft echter: de auteur heeft den allereenvoudigsten, alleroprechtsten, allergodsdienstigsten Westfaalschen jongen en man willen teekenen: een mensch die alleen getrouw kon zijn en zich wegschenken, die veel mee moest maken om overal doorheen te gaan als drager van het volkomenste godsvertrouwen, brenger van de laatste berusting. Meer dan een eeuw na Peter Schlemihl (van Chamisso) gecreëerd, wordt Peter Anemont, hopen we, een beroemde literaire gestalte: een symbool van trouwe offervaardigheid, van nooit begevend geloof en moed. Een stakker onder de stakkers; maar zelden is iemand zoo gelukkig geweest.
Een zuiver meesterstuk is het boek niet geworden. Het bevat, breedvoerig en verscheiden, 'des Guten zu viel'; zijn inhoud valt wat breed uiteen; een tikje overdrijving maakt ons, hier en daar, even wantrouwig; het einde is gewrongen. Anderzijds vinden we, in de laatste jaren, moeilijk een roman zoo rijk, zoo verscheiden van toon en inhoud, zoo verrassend en toch consequent, zoo grondig ernstig en toch vermakelijk boeiend, als deze moderne Odussea. Tolle, lege. Geef het werk niet aan kinderen, want het vergt zedelijke voorlichting; maar al de anderen zullen er evenveel plezier aan beleven als nut, stichting, verdieping.
De uitgave is, met het oog op den oorlog, heel verzorgd. De vertaling kon beter zijn; maar graag vergeleken we ze, om daarover precies te oordeelen, met den Duitschen tekst. Anton Van de Velde arbeidde met de hem eigen vaardige zwie- | |
| |
righeid; te dikwijls echter hooren we, door zijn taal, het Duitsch nog (veelvuldig gebruik van 'Ach, danke, immer, priegel, genoot'), en bepaalde slordigheden had hij moeten vermijden (waarom 'Tartaren' en niet 'Tataren'?). Zulk uitzonderlijk werk verdiende, vanwege den vertaler, een meer uitzonderlijke verzorging.
Lees het boek en verspreid het; zulke verspreiding kunnen wij alleen een goede daad noemen.
Em. Janssen
Francesco CHIESA, Amaryllis. Uit het Italiaansch vertaald door Dr Cam. Van Deyck. - Pro Arte, Diest, 1943, 250 blz., Fr. 45.
Amaryllis, het verhaal van een meisje dat zich opoffert voor haar familie aan lager wal, moet, in het Italiaansch, een heel fraai, geestig, gemoedelijk en behoorlijk roman zijn, met meer stijlhoedanigheden dan imponeerende macht of diepte, en gebaad in een sfeer van heldere poëzie. Een heel ernstig, zelfs tragisch boek, in leuken, onderhoudenden en dichterlijk innemenden toon. Maar artistiek vertaald werd dit idealiseerende, artistiek hoogstaande werk toch niet. Doorheen de niet heel zuivere, nogal houterige taal ('haar kunstig opgeflikt gelaat', blz. 16; 'met hen af te breken', blz. 133) en den stroeven dialoog vermoeden we nog even de charme van het oorspronkelijke proza.
Em. Janssen
L. STERKENS S.J., Pater Francis Finn. Een spel van leven en verbeelding. - Stroomlijnen I, De Kinkhoren, Brugge, 1943, 296 blz., Fr. 45.
Er zijn van die verrassingen, die je komen aanwaaien als een vleug kruidige geur op een Lentemorgen. Zoo moet het Pater Sterkens wel vergaan zijn, toen hem op een goeien dag de gedachte aanvloog: 'dàt zou wel wat wezen, 't leven van Pater Finn te schrijven!' Hij bedoelde toen, of liever de aangewaaide gedachte bedoelde in hem: het leven van dien Pater volgens de gegevens van diens Engelsche autobiographie even frisch, even waar en even begeesterend in het Vlaamsch te vertalen.
Daar zijn echter ook van die gedachten, die eens als ze je vast hebben, niet meer los laten voor ze werkelijkheid werden. Ze kunnen je dan wel 'ns veel last bezorgen. Zoo was het ook met zijn gedachte. Alleen het laatste blijkt niet waar te wezen. Last?... Nee, daar merk je niets van in dit boek: zoo los en makkelijk, zoo huiselijk vertelt het zich van zijn eerste woord tot zijn laatste uit. Des te duidelijker integendeel wordt het je dat de vreugde van de oorsprongsgedachte tot een vreugde om elke nieuw te schrijven bladzijde uitgroeide, een ongedwongen, luimige, gezellige vreugde, die nergens achterwege blijft en zichzelf nooit moe wordt. Zoo zit er in dit boek niets opgezweepts, echter ook niets banaals. Menschen en dingen en gebeurtenissen worden met het juiste, vinnige woord geschetst, alles zoo vaardig, zoo vanzelfsprekend, zoo 'op den kop getikt', dat je jezelf vergeet af te vragen bij lezing hoe het komt dat alles zoo spannend is.
Hoe kan het echter anders?!... Als je op het levensverhaal van Pater Finn, die als mensch zeer begaafde, als priester zeer vrome, als type vrije origineele en als Amerikaan nog zeer Iersch getinte Jezuietenfiguur, de jongensgestalten uit zijn boeken en de wording dier boeken zelf ziet geprojecteerd. Daarvoor heb je dan toch zelf in je middelbare studiejaren te zeer gedweept met Tom Playfair, Percy Wynn, Harry Dee en heel de jonge wereld daarrond, dan dat het je nu in dit boek geen onverhoopt genoegen wordt om met die knapen in aanraking te komen tot een bijna natuurlijke 'shake hands' van echte, historische kennismaking. Veel meer genoegen echter nog zal de kennismaking met Pater Finn zelf bezorgen. Waar in dien naam vroeger alleen maar sympathie om zijn gelezen boeken gesynthetiseerd zat tot een aureool rond een onbekende, daar staat men hier zoo direct voor den glimlach en de houding en het gebaar van den levenden mensch zelf, dat elke bladzijde je blijft verrassen. Daar bovendien die mensch een zeer edele blijkt te zijn, wat wil men dan over dit boek nog meer zeggen dan een eerlijk en simpel: 'neem en lees!'
J. Van Laer
KOEN LISARDE. Ik wil een dappere kerel zijn. - Stroomlijnen III, De Kinkhoren, Brugge, 254 blz., Fr. 35.
Een goeddoend jongensverhaal met veel sympathieke gezichten! Het is vlot en onderhoudend geschreven. Jongens van veertien tot zestien jaar zullen er het meeste deugd aan beleven.
De handig verwerkte thesis: hoe een vertroetelde jongen, een eenig kind, fiks op weg om een dandy en een vaandelvluchtige voor het leven te worden, toch uitgroeit tot een held, dank zij een frissche en flinke, katholieke opvoeding; zal inderdaad veel jongens aanlokken om zelf dappere kerels te worden.
Jammer dat zooveel storende taalfouten het boekje ontsieren. Wij geven er enkele aan: blz. 30, pregel (bestaat niet); blz. 42, bijdehandte (bestaat niet); blz. 72, op de toppen van zijn schoenen (Z.N.); blz. 57, voorvoelen (Fransch); blz. 121, hij zou pogen Pietje met een neus te zetten(?).... Konden deze weggenomen worden, dan verovert het boek zeker zijn plaats bij de degelijke jong-studenten-literatuur.
L. Sterkens
B.H. ERMES, Henk. - Zonnewende, Kortrijk, 169 blz., Fr. 35.
De schrijver heeft heel zeker een van de brandendste jongensproblemen weten uit te kiezen en uit te werken, waar hij ons op aangrijpende wijze de zwijgzaamheid en geslotenheid van Henk verhaalt. Duidelijk zien wij, hoe dat jonge hart het zich hierdoor tragisch lastig maakt. Het boek is zeer onderhoudend geschreven en de schrijver laat de spanning rond de hoofdfiguur niet verflauwen.
Ik ondervind echter een ware moeilijkheid, om uit te maken voor welke jongens dit verhaal het best geschikt is. Naar de helden zelf te oordeelen, lijkt het bedoeld voor jongens van twaalf tot vijftien jaar. Maar is het dan niet misplaatst den vader en de moeder van Henk voor te stellen in hun buitenechtelijke verhouding tot een vreemde vrouw en een vreemden man? Er wordt ook een al te vrije omgang geïnsinueerd tusschen een vriend van Henk, een jongen van veertien jaar,
| |
| |
en het dienstmeisje. Het blijft alles zeker 'netjes' voorgesteld en voor een meer gemengd publiek ook aan te bevelen. Voor onze jongens doet de taal een tikje te 'Hollandsch' aan.
Het boek is keurig uitgegeven, zooals steeds bij Zonnewende.
L. Sterkens
Jos. VAN ROOY, De profeet der verdwazing. - Pro Arte, Diest, 1943, 289 blz.
Weinigen in ons land zijn in staat tot een monumentaal werk als De profeet der verdwazing; de geschiedenis namelijk van den ketter Tanchelm en van den H. Norbertus, beiden van Xanten aan den Rijn, beiden wedijverend om een vrouw, beiden profeet: der verdwazing of der goddelijke liefde. Monumentaal noemen we dit gewrocht: niet alleen om zijn omvang, ook om zijn eenheid van conceptie en structuur (den gelijkloopenden levensgang namelijk van beide helden), ook eenigermate om de zware vastheid van zijn stijl. Vluchtig beschouwd, kon De profeet der verdwazing met een Gothische kerk vergeleken worden, imponeerend als geheel; met daarbij, aan elk portaal, pilaar of hoek, een verscheidenheid van beelden en tafereelen. Om zijn kleurigen rijkdom, zijn grootsche proportie, zijn massale kracht, zal de keurraad voor den Jos. Philippenprijs, aan dit werk boven andere waardevolle, de voorkeur hebben geschonken.
Zooveel grondiger dient het gecritiseerd: Jos Van Rooy is tot té veel in staat dan dat men hem, met één forsigen zwaai van het wierookvat, voorbij mag gaan. Wij beschouwen zijn praestatie als een groote belofte; nog niet als een kunstwerk, omdat te duidelijke gebreken het ontsieren.
Vooreerst omvormt hij nogal willekeurig historische gestalten. Wanneer we bij Floris Prims lezen: 'Tanchelm en Norbertus hebben elkander zeker nooit ontmoet' (De Antwerpsche Heiligen, blz. 49); dan weten we dat geheel Van Rooy's verhaal op een fictie berust. Daarom heet het ook 'een roman'; maar liever zagen we, tot zuiverder onderscheid van de genres, de historische gestalten als bijfiguren, omheen fictieve menschen die zich op het voorplan zouden bewegen.
Daarbij bestaat bij Van Rooy de neiging om de scholastische cultuur van de dertiende eeuw tot in de elfde en twaalfde vooruit te schuiven; ook de gothiek, - terwijl anderzijds van den eersten kruistocht, de groote beroering in de christenheid, nergens sprake is. Nogmaals: de historische roman laat veel toe; hier lijkt ons echter alles niet verantwoord.
In de hier voorgestelde twaalfde eeuw staat duidelijk een moderne psychologie geprojecteerd. Een moderne? Een negentiende-eeuwsche veeleer; een romantisch dronken-zijn aan schelle kleuren, heftige gevoelens en avontuurlijke liefde (met iets minder idealiseering en pudeur, dan dat in de negentiende eeuw het geval was). Alles goed beschouwd, staat Van Rooy zoo heel ver niet van den Conscience der historische romans, van Bosboom-Toussaint, van Schimmel; zelfs van Walter Scott, - en, al leggen we hiermede zooveel nadruk op zijn kunnen, heel wat klatergoud (we bekennen het meteen) ontsiert zijn tempel. Hetgeen eens, bij de authentische romantici, spontaan geweld was en glansrijke vondst, kan nu, voor een deel althans, onbesuisde voortvarendheid en mat cliché geworden zijn.
Een derde euvel geldt de taal. Stellig heeft Van Rooy den aanleg om, als stylist, den schepper in hem te evenaren; zijn beste paragrafen en bladzijden doorvaren ons als een zwaardreunende muziek. Een donkere bewogenheid, een suggestieve plastiek, een stoere constructieve macht kenmerken zijn stijl, die een machtige persoonlijkheid verraadt. Doch hoeveel onwezenlijke rhetoriek daartegenover, goedkoope romantiek, taal- en stijlfouten! Meer dan eens getroostte de auteur zich de moeite niet om naar het geijkte woord, de zuiver-passende uitdrukking, even uit te zien!
Zoo is De profeet der verdwazing een belofte gebleven; het werd geen monument van beteekenis. De diepere reden daarvan achterhalen we gemakkelijk: Jos Van Rooy is een onpraktisch, een schuchter, een overgevoelig geweldenaar. Een geweldenaar vooral, met een onuitputtelijk scheppend vermogen, waarvan hijzelf de diepte en de macht niet heelemaal lijkt te beseffen. Van zijn roman-in-wording lijkt hij bezeten: het móét er uit en het put hem uit. Maar, gelijk het werd uitgeworpen, zoo blijft het dan; zoo moet het maar goed zijn! De bijkomstige verplichtingen van den literairen kunstenaar, de veelvuldige vakkennis in den strikten zin van het woord zijn hem vreemd; telkens geeft hij ons den oervorm van iets wat een meesterwerk had kunnen zijn, een nog ongelikte gestalte... met berenkracht. Hoezeer zouden, in dit geval, meer rust en geduld de constructie voltooid hebben (waarschijnlijk viel het nogal chaotische geheel in twee of drie deelen uiteen), - de gestalten verfijnd en de karakters uitgediept (ze bestaan te veel op romantische simplistische gevoelens en op sexueele bevliegingen; de heiligheid van Norbertus b.v. komt niet tot haar recht), - de taal gezuiverd en de stijlwaarde verhoogd! Nu kunnen we alleen waarnemen dat die schrijver van Egmont en van Ambiorix zijn vorig werk wel overtroffen heeft, maar zichzelf nog niet gevonden. Nu ontvangen we deze machtige verbeelding met gemengde gevoelens; waarvan het voornaamste de hoop is dat deze auteur-van-formaat heel spoedig onvoorwaardelijk moge geloofd worden. En graag waren we dan bij de allereersten.
Voor gevormde lezers, maar dan ook aanbevolen!
Em. Janssen
Steven DEBROEY, Volksche trouwe. Een boek voor jonge meisjes. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1943, 248 blz., gen. Fr. 30, geb. Fr. 42.
Dit boek verhaalt hoe Goedroen Verstegen, de dochter van een activist die in de gevangenis omkwam, aan haar Dietsch ideaal getrouw blijft en ziekenverpleegster zal worden. Veel andere gestalten bewegen zich om haar, duidelijk in twee kampen verdeeld, en de strijd wordt gestreden om de volksche trouwe.
Een meesterwerk leverde de auteur nog niet: hij mist stielvaardigheid en stijl; de velerhande bestandeelen van zijn werk vormen samen geen organische eenheid; niet alles werd grondig doordacht en de nogal strijdvaardige tendenz kent alleen licht en donker, maar geen kleurschakeering noch schemering. Ook tegen de onder- | |
| |
liggende ideologie hebben velen bezwaren; de nogal naïef en simplistisch abstraheerende voorstellingen en beginselen doen ook meer dan eens onwerkelijk aan... Maar de hoofdzaak ligt elders: dit werk is een uitstekend propaganda-boek voor een Dietsch georiënteerde jeugdbeweging, en ook andere meisjes zullen het met veel nut lezen. Want het is zoo zuiver, zoo verheven, zoo edel; vanzelf maakt het allen tot offerende idealisten! Zoo katholiek, wilden we meteen zeggen, al kunnen wij het tikje gewilde onkerkschheid - de roeping namelijk van Goedroen tot ziekenverpleegster - niet onopgemerkt laten voorbijgaan.
Graag aanbevolen.
Em. Janssen
Theo BOGAERTS, Ibolya. Roman. Met teekeningen van Jan van Noten. - Meddens, Brussel, 1943, 257 blz.
Edward Buur, die na een ongelukkige liefde, verlichting zoekt in een zeereis, ontmoet op het schip een Hongaarsch meisje, Ibolya, slachtoffer van hetzelfde leed, die dadelijk zijn hart verovert zonder er evenwel de gedachte aan de vorige geliefde uit te verdrijven. Wanneer Edward weer thuis komt, nog meer ontredderd dan voorheen, besluit hij, na lang aarzelen, en wanneer reeds een derde vrouw in zijn hart dreigt binnen te dringen, terug te keeren naar Louise, zijn eerste geliefde die hem, ondanks alles, trouw blijft. Ibolya, aan wie hij alles meedeelt, pleegt op bedekte wijze zelfmoord. Edward zal eeuwig van haar houden, en slechts later, veel later trouwen met Louise, die hij toch niet meer als vroeger beminnen zal, 'want het is niet wààr, wat hij vroeger dacht: dat een droom die onderbroken werd, even mooi kan voortgezet worden' blz. 256).
Practisch komt heel het boek neer op de analyse der gevoelens van Edward die, hoogmoedig en hypersentimenteel, dag en nacht de gefolterde is van zijn eigen onevenwichtig karakter. Dit heeft de auteur goed weergegeven in een rustigen, misschien te vlakken stijl, te vlak vooral omdat het verhaal zelf, wegens tekort aan peripetieën, weinig spanning biedt; wat tot in het midden van den roman sterk opvalt, hoezeer beschrijvingen van het milieu dit ook trachten te verbloemen. Gelukkig volgt daarop een aangehouden crescendo.
De uitwerking van het verhaal is helaas niet ontsnapt aan den decadenten invloed van de moderne literatuur. Waar blijft het katholicisme van de twee hoofdfiguren, die de schrijver toch voor katholieken doet doorgaan?
Wat de blijkbaar als contrast bedoelde geschiedenis betreft van Jantje, het kind van den tuinman, dat sterft aan T.B.C.: zij staat o.i. te los van het hoofdgebeuren om geslaagd te mogen heeten. Ook zij schijnt er op te duiden dat de auteur met een gemis aan spanning heeft te kampen gehad.
Over de teekening op het schutblad ten slotte moet een ernstig woord gezegd worden. Indien katholieke auteurs dergelijke vrijheden dulden, hoe zullen wij dan andersdenkenden terechtwijzen? Trouwens het is en blijft misplaatst. Niet zoo maakt het goede boek reclame.
Voor volwassen lezers.
J. Talloen
| |
Geschiedenis, aardrijkskunde
Germaine DYCKHOFF-CEUNEN, Jeanne Vande Putte. - Dietsche Gestalten, 9. Lannoo, Tielt, z.j., 184 blz., Fr. 22.50.
Hier werd, blijkbaar met sympathie, gepoogd een beeld te schetsen van onze heerlijke vrouwelijke jeugdfiguur. Ik kan, spijtig genoeg, niet zeggen dat de sympathie hier den blik heeft geopend voor het meest diepe en uitzonderlijke van Jeanne, en dat haar beeld op het plan verschijnt dat het hare was. Hoe veel goede dingen, soms wat moraliseerend, over haar ook worden gezegd, het jongheroïsche waarvan dit leven pas zijn echte beteekenis krijgt, is niet de kristallisatieas geweest voor deze visie van Jeanne, zoodat de details niet hun ware taal spreken. Zoo goed als buiten den gezichtseinder is gebleven Jeanne's felle jeugdworsteling met de haar aangrijpende menschelijke en goddelijke werkelijkheid; haar honger naar synthese der opdoemende schijnbare tegenstrijdigheden in en buiten haar; die mystieke trek die, hoe schaarsch ook aan de oppervlakte tredend, in haar werk toch alleen diens meest markante plaatsen kan verklaren. Alles is te veel gebracht op het plan van het brave, vrome en interessant-begaafde. Er was iets anders en meer by Jeanne.
Maar wat ik bovenal moet betreuren voor haar gave gedachtenis, is de totaal verkeerd geïnspireerde illustratie in deze uitgave. De meeste teekeningen zijn van een melodramatische sentimentaliteit, die vloekt met Jeanne's op wezen beluste persoonlijkheid, en die zij zelf met een fijn 'spotrondeeltje' zou hebben weggelachen.
L. Reypens
Dr. Paule VAN USSEL, De regeering van Maria van Bourgondië over de Nederlanden. - Universiteit van Leuven, Publicaties op het gebied der Geschiedenis en der Philologie. 3e reeks, 15e deel. Te verschijnen bij De Kinkhoren, Brugge.
Ons Octobernummer wijdde een kroniek aan de onlangs verschenen studie van M. Lousse over 'La Société d'Ancien Régime'. Het hier besproken werk biedt een bevestiging van de hoofdthesis van M. Lousse, voor een bepaald en veel omstreden deel van onze instellingengeschiedenis, nl. het Groot Privilegie van 1477. - Gewoonlijk beschouwen de historici het ontstaan van dit charter als een revolutionnaire beweging, die in enkele maandden omverwerpt wat de Bourgondische Hertogen hadden opgebouwd. Volgens Mej. Van Ussel zijn het Privilegie en de andere keuren van 1477 niet revolutionnair, noch naar vorm, noch naar inhoud; ze passen perfect in het juridisch kader van gansch het Ancien Régime.
In het besproken werk gaan methode en conclusies innig samen, zoozeer dat wie de methode aanneemt, ook de conclusies als vanzelfsprekend zal aanvaarden, en wie haar verwerpt, heel de verdere studie moet waardeloos achten. Volgens deze methode geeft de tekst van een keure een trouw beeld van de gebeurtenissen
| |
| |
en onderhandelingen die leidden tot het opstellen van de keure. Heel het instellingencomplex van het A.R. kwam tot stand door onderhandelingen tusschen gezag en onderdanen betreffende hun wederkeerige plichten en rechten; die onderhandelingen werden secuur genoteerd: het verlangen van den vorst en het antwoord der onderdanen, de eischen van de onderdanen en de toegevingen van het gezag - zoodat de keure eigenlijk een verslag is van wat precies gebeurde; en het geheel der juridische teksten van het A.R. geeft een trouw beeld van het ontstaan, den groei en de werkelijkheid der instellingen. - Over heel Europa nu, bieden de keuren van het A.R. een opvallende gelijkenis naar vorm en inhoud; indien men de zoo juist beschreven methode aanvaardt, zal men hieruit besluiten tot de eenheid en identiteit (ten minste voor de essentieele trekken) van de instellingen zelf, zoowel naar hun ontstaan als naar hun vorm. Ook het Gr. Priv., samen met de andere keuren van 1477, sluit volmaakt aan bij dit geheel: de manier waarop het ontstond is niet revolutionnair, maar heel normaal in de instellingengeschiedenis van het A.R., en zijn verwezenlijkingen beteekenden niets ongewoons. - Alle instellingen van het A.R. berustten op het dualisme gezagonderdanen: de plichten die de heer aan zijn onderdanen oplegt in ruil voor bepaalde voorrechten, de vrijheden, die de onderdanen geleidelijk veroveren en waardoor zij hun dienstplichten binnen zekere grenzen weten te houden. In het tot stand komen van de samenlevingsvormen volgens deze factoren, kan men een beweging van ebbe en vloed waarnemen: het gezag wordt geleidelijk sterker, besnoeit rechten en vrijheden, legt steeds zwaardere diensten op; en wanneer de macht van den heer dan een crisis doormaakt, bij troonopvolging en dgl., heroveren de onderdanen een deel van hun vroegere vrijheden en weten er zelfs nieuwe bij te winnen. Zoo groeit stilaan een steeds fijner geschakeerd instellingennet; die groei heeft niets revolutionnairs:
het vroeger tot stand gekomene wordt niet vernietigd, maar in het nieuwe opgenomen. - De samenleving van de Nederlanden groeide op een dergelijke wijze. Men weet hoe de centralisatiepolitiek van de Bourgondische Hertogen steeds zwaarder drukte op de standen, regelrecht tegen den geest in van de Nederlandsche vrijheden, volgens de Fransche monarchale opvattingen. Een reactie daartegen was onvermijdelijk zoodra het hertogelijk gezag zou verzwakken: en het zou niet alleen een drang zijn om enkele voorrechten te herwinnen, maar een wil om de eeuwenoude traditie zelf te herstellen. Zoo gebeurde het ook: de Staten beantwoorden aan den oproep van Maria von Bourgondië in nood, ze willen haar helpen, maar niet voor niets. Ze leggen aan de Hertogin een lijst van desiderata voor, en na een reeks onderhandelingen heen en weer, wordt ten slotte het uiteindelijke stuk geteekend, dat een serie wederkeerige toegevingen bevat. De toestemming werd Maria niet afgeperst, en zijzelf had haar doel, het verkrijgen van militaire hulp, bereikt. - De inhoud van het Gr. Priv. komt heelemaal overeen met de overige charters van het A.R.: alle bepalingen betreffende de wetgeving, de rechtspraak, den legerdienst, de fiscaliteit, enz., sluiten aan, zelfs tot in de termen, bij wat men overal elders vindt. 'Ook de slotformule, immer een steen des aanstoots, bevat niets wat bevreemdt. Maria verklaart hierin dat zij nooit een reden zal aanwenden om aan die bepalingen van dit charter te tornen, en stemt er in toe dat, in geval van tekortkoming van harentwege, de Staten niet verplicht blijven tot gehoorzaamheid. Deze clausule, “de non praestanda obedientia”, vindt men haast in alle Middeleeuwsche charters weer.'
Het Gr. Priv. beteekent ongetwijfeld een reactie tegen de centralisatie-politiek der Hertogen. Maar die reactie was niet revolutionnair; ze vormde een normaal keerpunt in den levensgroei van de instellingen, die steunden op een dualisme van gezag-standen, en zich ontwikkelden door de schommelende beweging van die twee polen. 1477 vertegenwoordigt het oprijzen der standen en het neerdalen van het vorstelijk gezag.
Met deze bespreking werd slechts een gedeelte, maar dan ook het beste, uit het werk van een beginnelinge aangegeven. We meenen dat de hier uiteengezette thesis haar weg zal maken in de genschiedschrijven; in elk geval werd ze op knappe wijze verdedigd. - Gelukkig mag dit nog jonge werk aanleunen bij de magistrale studie van M. Lousse, en zal ze daardoor wellicht gemakkelyker belangstelling en genade vinden in de wereld der geschiedschrijvers.
K. Van Isacker
L.J.M. PHILIPPEN, Pr., Het Ontstaan der Begijnhoven. Een synthetische studie. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1943, 52 blz., Fr. 20.
Nadat hij ons een der twee of drie beste boeken over dit onderwerp had gegeven, was wel niemand beter dan E.H. Philippen aangewezen om alweer, na vijf-en-twintig jaar nieuwe publicaties en bevindingen, een 'synthetische studie' uit te geven over het ontstaan der begijnhoven. Het werk bevat zes hoofdstukken waarvan de eerste vier handelen over de verscheidene vormen van het vrouwelijke ascetisme, buiten kloosters en kluizen, in de hooge middeleeuwen; terwijl de laatste twee worden gewijd aan het tot stand komen van onze ommuurde, door een eigen pastoor bediende, Nederlandsche begijnhoven. Dit doet Schrijver op zoo een wijze dat het fraaie boekje tegelijk een herwerking en aanvulling beteekent van de eerste hoofdstukken zijner vroegere studie, en ons een stap verder brengt naar een, door iedereen verlangde en door hem zelf gelukkig aangekondigde, bijen omgewerkte heruitgave van het al lang uitverkochte boek van 1918.
Dr. M. Dykmans
M. DIERICKX S.J., Geschiedenis van Zingem. - Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1943, 120 blz., Fr. 20.
Pater Dierickx heeft aan zijn dorpsgenooten een heerlijken dienst bewezen, met op gemoedelijken toon doch zeer wetenschappelijk het verleden te doen oprijzen van zijn schilderachtig geboortedorp uit de Schelde-streek.
Hij kon zijn stof niet putten uit de rijke verzameling der Geschiedenis van de
| |
| |
gemeenten van Oost-Vlaanderen, daar dit werk aan den rand van Zingem is blijven staan, en enkel eenige karige gegevens oplevert in het behandelen van Asper dat met Zingem één heerlijkheid gevormd heeft. Hij moest de bronnen zelf opzoeken en de geschiedenis opbouwen. Dit heeft hij ook met de grootste wetenschappelijke nauwkeurigheid gedaan en een boeiende en veel omvattende monographie geschreven. Hij slaagde er in de plaatselijke geschiedenis in het kader der landsgeschiedenis met kundige bedrevenheid in te lasschen, en tevens alle bijzonderheden en eigenaardigheden van het plaatselijke verleden en heden in volle licht te stellen.
Dit werkje kan doorgaan als een model van plaatselijke geschiedkunde, waar de wetenschappelijke degelijkheid gepaard is met een boeienden en volkschen verhaaltrant. Een prachtige keuze van suggestieve illustraties luisteren den tekst op. Schrijver schijnt ook voor zijn geboortedorp een record ontdekt te hebben, namelijk den oudstgekenden windmolen te bezitten, die dagteekent van 1154. Deze geschiedenis zal niet enkel door de Zingemenaars met belangstelling gelezen worden.
A. De. Bil
Dr. Phil. Martin BECHTHUM, Beweggründe und Bedeutung des Vagantentums in der lateinischen Kirche les Mittelalters. - Beiträge zur mittelalterlichen, neuern und allgemeinen Geschichte XIV. Fischer, Jena, 1941, 199 blz. Rm. 7.50.
De voornaamste bedoeling van den schrijver was een afbakening van het begrip 'Vagant' voor te leggen, althans voor te bereiden. In een eerste deel wordt de oorsprong een paar eeuwen naar voren geschoven, na aanduiding der oorzaken die dit kerkelijk sociaal verschijnsel schiepen. Ondanks de ongunstige belichting door louter-vijandige berichtgevers (Concilies...) schetst hij het voor vaganten gunstige milieu uit de 9e en 10e eeuw rond bisschopsscholen, - en spoort de litteraire activiteit op (N.B. uitstraling van Aken, Versus de Unibove wellicht ontstaan op 'Niederdeutsch-vlämische Gebiet'. Geen sporen rond Luik?). Het vaganten-wezen der 12e en 13e eeuw was vergankelijker. Met het ontstaan der Universiteiten als nieuwe factor kent het een grooten kultureelen invloed en hoogstaande vertegenwoordigers (we noemen: Walterus de Insulis, Rijsel). Poësie en atmosfeer der 'Diesseitsstimmung' wordt met veel sympathie geschreven. - Niet overal in dit werk is wetenschap en waarheid de stelregel; niet alles is logisch en klaar uitgewerkt.
A. Ampe
Chr. MONHEIM, Belgische kolonisatieplannen naar wijd en zijd. - Zaïre, Van Dieren, Antwerpen, 128 blz.
Dit boek is zoo interessant omdat het antwoord geeft op de vraag, die natuurlijk oprijst bij het nogal verbazende feit dat talrijke Vlamingen en Walen naar alle werelddeelen vertrokken en wij, voor Leopold II, geen plaats op de aarde konden aanwijzen met de karaktertrekken van een eigen kolonie. De apostelen van andere nationaliteit werden daarentegen steeds de voorloopers van andere volksgenooten.
Schrijver wijdt zijn aandacht niet aan persoonlijke initiatieven, maar wel aan de officieele of officieuse plannen om definitieve nederzettingen te bekomen. Wij zien dat het falen van die ondernemingen niet zoozeer aan gebrek aan durf of ondernemingsgeest te wijten zijn - de Oostendsche Compagnie bewijst duidelijk het tegenovergestelde - als wel aan de kleinzieligheid van de officieele instanties in het moederland, en vooral aan de tegenwerking van het Parlement, sinds 1830.
Een speciaal woord van lof voor de bibliographie. De taal kon beter verzorgd.
L. Bruyns
G. VAN DER KERKEN, La politique coloniale belge. - Zaïre, Van Dieren, Antwerpen, 1943, 238 blz.
Over 't algemeen voelen wij - inwoners van een weinig uitgestrekt land - niet erg imperialistisch. De vraag rijst zelfs op: zijn wij wel in staat imperialistisch te denken? Het is nutteloos daarover veel bespiegelingen te maken; de feiten - zooals ze te voorschijn treden uit de geschiedenis van ons koloniaal verleden - toonen sprekend aan dat wij er degelijk toe bekwaam zijn. Wij hebben immers den Congostaat ingericht met wel omschreven doeleinden voor oogen. Wij zijn er in geslaagd een streek, 80 maal zoo groot als het moederland, werkelijk en blijvend te beïnvloeden. Wij hebben dus imperialistische initiatieven tot een goed einde gebracht.
Schrijver toont vooral aan 'hoe' dit gebeurde; vervolgens hoe het huidige bestuur, rekening houdend met de eischen van de meest verscheidene belangen (van inlanders, inwijkelingen en van de inwoners uit het moederland) een wel bepaald economisch en humanitair doel nastreeft.
Eerlijk wijst hij op de leemten en fouten, zonder bitterheid noch wrok. Hij plaatst zich steeds op het standpunt van den Belgischen kolonisator, zonder chauvinisme. Integendeel toont hij aan, dat een gezonde politiek steeds den klemtoon legt op het welzijn van den inlander, al gebeurt dit ook om politieke redenen. In een uitbatingskolonie immers hangen de Europeanen af van de medewerking der inlanders.
Is echter het politieke standpunt van den staat, als hij zich met de belangen van de inlanders inlaat, wel zóó doorslaggevend als de schrijver het voorstaat?
Twee groote deelen zijn in het boek te onderscheiden: de princiepen en uitvoering van de politiek in Congo-Vrijstaat, en de princiepen en uitvoering in de huidige voor-oorlogsche omstandigheden.
Er wordt o.m. gehandeld over de inlandsche-, de economische-, de financieele politiek, de houding tegenover de Missies, de zwarte arbeiders, het onderwijs, de inwijkelingen, de wetenschappen, enz.
De vlotte stijl, het vermijden van overdreven detailstudie, en de menigvuldige concrete gegevens, maken dit boek zeer interessant en zeer aangenaam om lezen.
L. Bruyns
Van Gansen-gedenkboek 1842-1942. - Dirix-Van Riet, Antwerpen, 1943, 164 blz.
De hoofdman van den Boerenkrijg in de Kempen, Emmanuel-Jozef Van Gansen, overleed te Westerloo in 1842; normaal zou, in 1942, zijn eeuwfeest gevierd wor- | |
| |
den, en de onthulling van een gedenkteeken lag wel voor de hand. Hoe jammer dat de hedendaagsche verdeeldheid een zoo zwarten schaduw wierp op deze hulde, en dat het Van Gansen-gedenkboek te zeer een document blijft van ons aller treurige ervaring!
De levensschets van V.G. door Arthur De Bruyne (blz. 7-19), de dubbele bijdrage: 'Willem Verhoeven over de volkstaal en het schoolwezen aan den drempel van den Franschen tijd' (blz. 37-80), de voordracht over den Boerenkrijg door Prof. Dr van Roosbroeck (blz. 83-100), enkele andere opstellen verleenen aan dezen bundel een werkelijke en blijvende waarde. Maar ons drievoudig bezwaar nemen ze niet weg: vooreerst had men, wetenschappelijk (bibliographisch althans), eenigermate volledig moeten zijn; ten tweede had men zich, voor de uitgave, buiten het hedendaagsche twisten moeten houden (zoo haalt men Van Gansen eenvoudig neer); ten derde had men, indien men toch literatuur wilde, meer waardevolle, minder verouderde of disparate teksten moeten verzamelen.
Hoe jammer dat dit eeuwfeest in 1942 moest vallen! Enkele jaren vroeger of later had, aan de hulde van den strijder 'voor outer en heerd', de geheele volksgemeenschap graag deelgenomen, en had men, op Van Gansen zelf, de hedendaagsche harde strijdvaardigheid zoo maar niet geprojecteerd!
Em. Janssen
| |
Opvoeding, wetenschappen
Prof. Mr. Dr. E. VAN DIEVOET, Het burgerlijk recht in België en in Nederland van 1800 tot 1940. De rechtsbronnen. - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 480 blz., ing. Fr. 240, geb. Fr. 280. half lederen band, Fr. 330.
In vier afdeelingen (wetgeving, rechtsleer, gewoonte en rechtspraak) behandelt Professor Van Dievoet de verschillende aspecten van het burgerlijk recht in België en in Nederland - men zou er bijna kunnen aan toevoegen 'en in Frankrijk' - van 1800 tot 1940; waarop dan nog een naschrift volgt, met enkele beschouwingen gewijd aan een mogelijke eenmaking van het Belgisch en Nederlandsch burgerlijk recht.
Tot rooden draad, welke doorheen de behandelde stof loopt en de verschillende onderdeelen (al is het ook soms losjes) met mekaar verbindt, dient het onderzoek naar de rechtsbronnen, waarbij aan de gewoonte bijzondere aandacht wordt geschonken.
Wat de wetgeving betreft, wordt vanzelfsprekend een eerste hoofdstuk gewijd aan het Wetboek Napoleon van 1804, dat van het begin af voor België heeft gegolden; dat niet enkel als uitgangspunt van de groote codificatiebeweging der 19e eeuw, den stoot heeft gegeven tot het scheppen van een nationaal wetboek in Noord-Nederland, maar dat bovendien het meesterwerk is, waarvan, volgens het woord van Prof. Scholten, het Nederlandsch burgerlijk wetboek 'een bruikbare copie' is. De wordingsgeschiedenis van deze 'copie' wordt dan ook in breede trekken geschilderd en critisch nagegaan. De bijzonderste persoonlijkheden die aan de codificatie hebben deelgenomen, en vooral die welke er hun stempel hebben op gedrukt, worden niet enkel voorgesteld, maar ook hun onderscheiden bijdragen worden aangetoond, afgewogen en gekarakteriseerd.
De schrijver legt er gepast den nadruk op, dat het Wetboek Napoleon voor onze provinciën, de Belgische zoowel als de Noord-Nederlandsche, geen van buiten uit opgedrongen Romaansch recht was; hetgeen blijkt uit de bouwstoffen van het wetboek zelf, met als hoofdbestanddeel het gewoonterecht, dus het oud-Germaansch recht; en slechts als tweede bestanddeel het Romeinsch recht, dat, zooals Mr. Van Kan het uitdrukte, in de Nederlanden met het nationaal recht vergroeid was, evenals het Kerkelijk recht, dat sedert de Middeleeuwen hetzelfde was voor alle geloovigen, dus ook in Frankrijk en in Nederland; terwijl eindelijk voor de Fransch-revolutionnaire bestanddeelen eerder een bescheiden plaats werd ingeruimd.
Bij het volgen van den wetgevenden arbeid in beide landen sedert de codificatie van 1804 en 1838, stelt Prof. Van Dievoet vast, dat beide wetboeken zich weliswaar nebben gehandhaafd, doch daarbij wijzigingen en aanvullingen hebben moeten ondergaan; terwijl ook buiten hun kader heel wat burgerlijk recht is tot stand gekomen; van dit alles wordt een overzicht gegeven, en tevens opgemerkt, dat in beide landen een aantal van dezelfde onderwerpen wordt geregeld, en dat dezelfde richting wordt uitgegaan.
Hoe belangrijk ook het geheel der wijzigingen of aanvullingen mag blijken, toch zijn de pogingen tot algeheele herziening, in Nederland zoowel als in België, zonder succes gebleven.
In de tweede afdeeling, gewijd aan de rechtsleer, tracht de auteur te antwoorden op de vraag, hoe de rechtsleer haar taak heeft vervuld van het opsporen van het niet geschreven recht, alsook van de door de rechtspraak gewonnen regelen; want, zoo laat Prof. Van Dievoet opmerken, 'de wet is immers niet de eenige bron van recht'.
Bij de behandeling der rechtsleer in de eerste jaren, wordt even aangestipt dat België aanvankelijk niet enkel onder Franschen maar ook onder Duitschen invloed stond (verscheidene Duitsche geleerden doceerden aan Belgische universiteiten (Ahrens, Warnkönig, Arntz) en Duitsche werken werden vertaald). Weldra echter verdween de invloed van de Duitsche rechtsleer geheel, om plaats te maken voor dien van de Fransche, hetgeen de overheersching van de exegetische methode geweldig verhaastte, tengevolge waarvan het recht uitsluitend of bijna uitsluitend in de wet en in de uit de wet afgeleide beginselen diende gevonden.
Laurent, hoofd van de school, heeft de exegese en de logica op de spits gedreven; hij beheerschte bij ons, gedurende de 19e eeuw, de wereld van het recht.
Het eerste hoofdstuk van deze tweede afdeeling, waarin de rechtsleer der 19e eeuw wordt behandeld, evenals het tweede, dat voor de nieuwe rechtsleer werd
| |
| |
voorbehouden, vormen samen een indrukwekkende reeks portretten van de juristen die in de beide landen aan het woord zijn geweest. Het is onmogelijk hieruit een keus te doen, om er op deze plaats over uit te wijden. Wij zullen er ons bij beperken nog aan te stippen dat, naar het oordel van Prof. Van Dievoet, het werk van Laurent op het punt schijnt om definitief vervangen te worden door het tweede groot Franschtaling en overigens 'wat de doctrine betreft, uitsluitend Fransch georienteerd' werk, nl. dat van De Page; terwijl hij zich anderzijds al te pessimistisch uitlaat over de plaats die de jongere Vlaamsche rechtsliteratuur aan het innemen is.
Het mag een weldaad heeten, dat Prof. Van Dievoet ook flink uitgeweid heeft over de beteekenis van een reeks Noordnederlandsche juristen, zooals Diephuis, Asser, Moltzer, Hamaker, Scholten, Cohen e.a.; want in België kent iedereen doorgaans de meeste Fransche auteurs, terwijl integendeel zelfs door Vlamingen de rechtsliteratuur in eigen taal stiefmoederlijk bejegend wordt, en zelfs de groote Nederlandsche juristen voor hen onbekenden zijn. Op dit laatste punt althans heeft Prof. Van Dievoet machtig bijgedragen om het euvel te verwijderen.
In de derde afdeeling heeft de schrijver het over de gewoonte.
Belangwekkende beschouwingen worden gewijd aan het 'recht dat leeft in de maatschappij'. De gewoonten, het 'van ouds overgeleverd recht', blijven voortleven naast het op zeker oogenblik verstarde recht van de wet. Van het wettenrecht zijn er zelfs gedeelten die met den tijd in onbruik raken ('niet toegepast wetrecht'), terwijl nieuwe rechtsfiguren en -instellingen door de gewoonte in het leven worden geroepen.
Prof. Van Dievoet haalt van dit alles voorbeelden ter illustratie aan; hij betoogt dat de codificatie geen overlijdensakte van het gewoonterecht geweest is, noch kan zijn; dat de gewoonte nog steeds rechtsbron blijft; en dat het plicht is, voor den rechtsgeleerde, het levende recht te betrachten 'naar het leven toe te gaan', en zijn methode te herzien; voor den rechter, het dwingend voorschrift zoodanig uit te leggen en het geval zoodanig te construeeren, dat het levende recht de zege behaalt; voor den wetgever, zijn optreden tot het strict noodzakelijke te beperken.
In de vierde afdeeling gaat de auteur over tot de studie van den ontwikkelingsgang der rechtspraak.
Het feit zelf dat de overgroote meerderheid der Belgische rechtsbeoefenaars naar Frankrijk gericht is, maakt het tot een natuurlijk verschijnsel, ook Prof. Van Dievoet deze studie te zien benaderen aan de hand van beschouwingen ontleend aan de techniek van de Fransche rechtspraak, en ze door te voeren en af te werken onder aanwending eener methode van vergelijking met de karakteristieken der rechtspraak onzer Zuiderburen.
Het volgend hoofdstuk behandelt dan de evolutie van de Nederlandsche rechtspraak, waarbij, evenals in het vorige, gewerkt wordt met steekproeven, die blijk geven van de nauwgezetheid waarmede de schrijver te werk gaat. Na dit overzicht vergelijkt hij nog, bij wijze van samenvatting, de evolutie zooals zij zich afgeteekend heeft in Nederland en in België.
In het naschrift, waarover hierboven reeds een woord werd gerept, beantwoordt Prof. Van Dievoet op bevestigende wijze de beruchte vraag, of een unificatie van het burgerlijk recht in België en in Nederland practisch denkbaar is; zulks natuurlijk onder bepaalde voorwaarden, waarvan de vervulling met groote moeilijkheden zou gepaard gaan.
Deze laatste beschouwingen zijn niet de minst interessante van dit zeer persoonlijk en, in vele opzichten, leerrijk boek.
Prof. A. Kluyskens
Dr J. DE ROECK, Zoo is de mensch. Een analytische studie van de constitutie en het karakter op anatomo-physiologischen grondslag. - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 158 blz., gen. Fr. 55, geb. Fr. 70.
In iemands uiterlijk voorkomen, in zijn geheelen lichaamsvorm en in het bijzonder in zijn gelaat, leest de mensch, intuïtief, iets af van het innerlijke psychisch leven van den medemensch. Sedert vele jaren is men, vooral in Duitschland, bedrijvig om dien intuïtieven kijk op het verband tusschen lichaam en zieleleven op meer objectieve basis te grondvesten. Dr. De Roeck wenscht den Nederlandschen lezer iets van die typologische systemen en van die psychognomische wijsheid mede te deelen. Vooral tracht hij, aan de hand van talrijke voorbeelden en illustraties, het inzicht van den lezer te verscherpen, bij het aflezen van het karakter uit den lichaamsbouw. Men moet echter geen beroepspsycholoog zijn om te weten, hoe wankel het terrein nog blijft, waarop men zich hier bevindt. Het moet nochtans, tot eer van den schrijver, erkend, dat hij hier heel wat omzichtiger en wetenschappelijker te werk gaat, dan dit in sommige werken over psychognomie wordt gedaan.
Aan deze practische karakterkunde, zooals het heet, laat schrijver een meer theoretisch deel voorafgaan, waarin hij, naast allerlei physiologische en psychologische gegevens (§ 2), een algemeenen kijk op de psychische persoonlijkheid en haar opbouw wil geven (§ 1). Deze schets draagt het merk van de Duitsche wetenschap op dit gebied. Zij accentueert nl. de rol van het irrationeele: 'rationeele vermogens worden in werkelijkheid bestuurd door irrationeele zielekrachten (p. 13); en zij heeft ook de neiging om de rol van de erfelijkheid sterk op het voorplan te schuiven. Laten we echter opmerken dat deze tendenzen in het werk van Dr. De Roeck binnen bepaalde perken worden gehouden, dank zij de traditioneele aristotelische opvattingen van den mensch, die de oud-student van het Hooger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven, in zijn boek ook tot uiting laat komen.
Alles samengenomen: een werk waar de ontwikkelde en critische lezer heel wat interessants in kan vinden.
Prof. Dr. J. Nuttin
1. | Dr. H. VERTRUYEN, De Puberteit. - Familieleven, 15. 1943, 30 blz., Fr. 5. |
2. | Dr F. ARTS, Voorbehoedende Geneeskunde. - Familieleven 16. 1943, 32 blz., Fr. 5. |
| |
| |
3. | Fr. M. CUSTERS, D.H.O.S., Gezinsbeperking. - Familieleven 17. 1943, 48 blz., Fr. 5. |
4. | Dr. M. VANHAEGENDOREN, Ken uw grootere jongen. - Familieleven 18. 1943, 58 blz., Fr. 10. |
5. | Dr. J. VAN HERCK, Gezondheidsproblemen voor de rijpere jeugd. - Familieleven 19. 1943, 32 blz., Fr. 7. 't Groeit, Antwerpen. |
1. Deze brochure kan eenigszins een kijk geven op de veranderingen, die in de zoo belangrijke overgangsperiode van het leven plaats grijpen. Zeer bondig en zakelijk geeft schrijver de hoofdzaak weer en laat het geneeskundig aspect niet onaangeroerd.
2. Het is een feit dat vele ouders en opvoeders hun plicht verzuimen, wat betreft de gezondheid van hun kinderen. 'Beter voorkomen dan genezen', zegt het spreekwoord en Dr. Arts geeft hier duidelijk aan hoe die volksche wijsheid tot haar recht kan komen, bijzonder in onzen tijd
3. Misschien is de titel eenigszins misleidend; het gaat niet over de beperkingen van de gezinnen, maar van de kinderen in het gezin. Toch is hij goed gekozen, want 'kinderbeperking' heeft reeds een zoo ingeburgerde beteekenis! Aan de hand van statistieken wijst schrijver op den dringenden plicht, niet het minst van katholiek standpunt uit, de vrees voor het leven te keer te gaan. Na een onderzoek naar de innerlijke oorzaken der kwaal, stuurt hij aan op een gezonde gezinspolitiek.
4. Schrijver is ongetwijfeld een kenner van grootere jongens, al zijn deze dan ook raadsels en vaten vol tegenstrijdigheden. Daarom zijn de aanduidingen over lichamelijken groei, grenzen, verstandelijke ontwikkeling en zoo meer, zakelijk voorgesteld en zullen de bondige aanduidingen - soms te realistisch neergeschreven - de ouders en de opvoeders boeien en tot nadenken stemmen. Mooi zijn de bladzijden over het karakter der adolescenten. Waarom in den titel de buigings-n bij het bijvoeglijk naamwoord weggelaten?
5. Hier is een dokter aan het woord, wiens jarenlange praktijk de raadgevingen nog meer waarde bijzet. Meer dan kinderen en oudere menschen, vergen rijpende jongens en meisjes een aanhoudende medicinale zong, die hun gezondheid op peil zal houden. Schrijver is terecht een voorstander van een nauwer contact tusschen het onderwijzend personeel en de dokters.
A. Darquennes
| |
Economie
Prof. Dr Jan DENUCE, Koopmansleerboeken van de XVIe en XVIIe eeuwen in handschrift. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 213 blz., Fr. 60.
Het grootste deel van dit boek bestaat uit den bijna volledigen tekst van een anoniem handelsleerboek uit het midden der XVIIe eeuw. Het werd op het Antwerpsch Stedelijk Archief door den H. Denucé, hoofdarchivaris, ontdekt in de nalatenschap van de bekende Antwerpsche firma van Colen-de Groot en is vermoedelijk geschreven in 1643 om de jonge familieleden in de ingewikkelde kunst van handeldrijven op te leiden.
Het behandelt achtereenvolgens al de voornaamste handelsproducten van dien tijd, zegt op welke markten zij met het meeste profijt gekocht en verkocht kunnen worden, somt al de bijkomende onkosten op en geeft een reeks voorbeelden van berekening van den kostprijs. Ook worden er tal van problemen opgegeven, die de jonge koopman bij wijze van oefening zelf moet oplossen. Een uitgebreid hoofdstuk wordt gewijd aan de wijze van berekening van den wissel tusschen al de belangrijke handelsplaatsen, en twee bondige maar zeer leerrijke bladzijden, leggen de praktijk uit van de goederenverzekering en van de z.g. bodemarije. Kortom, wie zich de moeite wil getroosten, die onhandig opgestelde en slecht geordende teksten aandachtig te lezen, zal een zeer treffend beeld hebben van de financieele en handelsverrichtingen en zelfs van een goed deel der economische aardrijkskunde van dien tijd. Een korte inleiding van den H. Denucé geeft eenige inlichtingen over de families van Colen de Groot, over het Leerboek van 1643 en over een tiental andere, veel kortere, leerboeken.
Mogen wij niet hopen dat de geleerde archivaris ons mettertijd ook een systematische studie van die handschriften zal aanbieden?
R. Van Ooteghem
Fernand BAUDHUIN. Déontologie des affaires. - Etudes morales, sociales et juridiques, Leuven. L'Edition Universelle, Brussel, 1943, 207 blz., Fr. 40.
Met deze plichtenleer biedt de Leuvensche hoogleeraar aan den zakenman een weldoend boek aan dat hem krachtdadig aanzet tot volle eerlijkheid en oprechtheid, wars van alle vitterij. Eerst en vooral van alle vitterij die zoekt de verplichting te ontwijken wanneer deze zwaar weegt; maar ook van alle neerdrukkende vitterij, die schier het gansche zakenleven voorstelt als van ikzucht en bedrog doordrongen of het althans als lag-bij-den-grond kleineert. Moge dan ook dit werk, dat de rijpe vrucht is eener rijke eigen ondervinding, getoetst aan wijzen raad ingewonnen bij 'specialisten in zedelijke vraagstukken', door al onze financiers, handelaars, nijveraars en andere zakenmannen ter hand genomen worden; mogen ze alle dezen veiligen gids volgen, ook wanneer hij hen langs steile paden leidt.
Want zekere oordeelen van Mr Baudhuin zijn streng, zoodanig dat ze mogelijk wel eens den moralist zullen verwonderen. Deze bedenke echter, dat de schrijver geenszins bedoelde telkens de grens af te bakenen van het veroorloofde..., op het gevaar af wel eens over die grens heen te doen stappen. Men zoeke hier ook geen volledigen codex die voor alle denkbare gevallen eene kant en klare oplossing aanbiedt. Dit nastreven ware vermetel geweest: het zakenleven is daartoe te ingewikkeld en het terrein dat hier betreden wordt, bleef tot heden toe jammer genoeg bijna volledig onbewerkt. Moge dan, naar den wensch in de inleiding uitgedrukt, deze eerste, en reeds merkwaardige, poging anderen aanzetten om hetzelfde onderwerp uit te diepen: om een volledige synthese aan te bieden; om een en ander, dat onvolledig uitgewerkkt werd, verder te onderzoeken of om het
| |
| |
zedelijke in bepaalde aspecten van het zakenleven nog duidelijker te kenschetsen.
K. du Bois
Travail et salaire. - La pensée catholique, Luik, 1943, 220 blz., Fr. 30.
Tien schrijvers onderzoeken hier, in zoovele bijdragen, alzijdig, theoretisch en praktisch, het loonvraagstuk. In eene inleiding behandelt Pater TONNEAU La rémunération du travail et la morale; hierop volgt een eerste deel gewijd aan meer theoretische studies over la rémunération du travail par le salaire: het liberaal standpunt, de behoeftendekking door het loon, en zijne aanvullingen als de kindertoeslagen, het loon en de goede gang der onderneming. Aan de beginselen hier uiteengezet, worden dan, in een tweede deel, drie initiatieven getoetst. De titel aan dit deel gegeven: vers un dépassement du salaire, duidt ons de strekking er van aan.
Het doel dezer studies is duidelijk: ze willen nuchter-realistisch de nieuwe strekkingen onderzoeken die de laatste drie jaren in Frankrijk tot uiting kwamen en nastreven 'une transformation des modes habituels de rémunération du travail ouvrier'. Het besluit is duidelijk: die initiaven zijn edel; ze schijnen echter weinig doelmatig. Wanneer men afwijkt van het essentieele uit het looncontract, kan men moeilijk aan den arbeider voldoende zekerheid waarborgen betreffende het bedrag zijner vergoeding en de voorgestelde middelen tot nauwer verband met de onderneming door deelneming aan hare baten zullen waarschijnlijk slechts zeer onvolmaakt hun doel bereiken en gemakkelijk aanleiding geven tot jammerlijke wrijvingen.
De hier besproken vraagstukken maken bij ons tegenwoordig minder de belangstelling gaande; dit belet echter niet dat ook wij veel nut uit dit werk kunnen halen.
K. du Bois
William REY, L'économie de la laine. Préface de Max-Léo Gérard. - 2e uitg. Vinche, Verviers, 1943, 162 blz., Fr. 95.
De wol is een van die typisch internationale producten, die slechts op enkele plaatsen van de wereld op groote schaal voortgebracht worden, maar die op elk stadium van behandeling en vervaardiging het voorwerp zijn van een uiterst levendigen internationalen handel en de meest onverwachte kronkelwegen volgen, vooraleer zij bij den uiteindelijken verbruiker geraken..., om trouwens daarna weer opnieuw als tweede-handsch of geheel afgedankt voorwerp in den stroom van den handel opgenomen te worden en tot grondstof te dienen voor fabricaten van lagere kwaliteit.
M. Rey, die handelsbestuurder is van een der meest bekende wolfirma's van Verviers en die meerdere malen zoowel de voortbrengingslanden van Zuid-Amerika als de groote verbruikscentra van gansch Europa bezocht heeft, kent door en door al de eigenaardigheden van de economie van de wol: de productie er van en de verschuivingen die zij ondergaan heeft, het verbruik van wol in de wereld en de concurrentie van de vervangingsvezels, de structuur van de wolnijverheid, de organisatie van den wolhandel, de schommelingen van de wolprijzen en hun oorzaken. De lezer volgt zijn duidelijke en bondige uiteenzetting met groeiende belangstelling en wordt ook geboeid door zijn talrijke rake opmerkingen en kantteekeningen. Wij vinden het jammer dat er niet méér gezegd werd over de Belgische wolnijverheid en haar opmerkelijke evolutie in de periode tusschen de twee oorlogen; maar wij moeten bekennen dat zulks minder goed paste in het kader van dit boek. Misschien vernemen wij daar meer over in een volgend werk?
Van een meer algemeen standpunt bekeken zal vooral het hoofdstuk over de termijnmarkt opgemerkt worden; naast de beschrijving vindt men daar een zeer genuanceerde beoordeeling van de werking dier veel besproken instelling. Een tiental statistische tabellen besluiten deze zeer goed geslaagde en interessante monographie.
R. Van Ooteghem
Friedrich LUETGE, Die landesherrlichen Urbarsbauern in Ober- und Niederbayern. - Quellen und Forschungen zur Agrargeschichte. Band 2. Fischer, Leipzig, 1943, 412 blz., RM. 33.
De schrijver van dit werk, een navorscher die zich rekenschap wil geven van de geschiedkundige ontwikkeling van den boerenstand, maakt ons hier met een leerrijke vondst bekend. Toevallig ontdekte hij, bij opzoekingen in Beyersche archieven, een telling uit 1779. Doel er van was zich rekenschap te geven van den omvang en de beteekenis der zg. Landamialbelastung die men hinderlijk achtte en door een jaarlijks te betalen recht wilde vervangen. Het onderzoek strekte zich over Opper- en Nederbeyeren uit en de bijzonderheden die het relaas er van inhoudt, zijn voor den geschiedkundige leerrijk. Hier wordt ons echter enkel de inhoud meegedeeld van het ontdekt document, met voetnota's tot toelichting van enkele vermelde bijzonderheden, vastgestelde leemten, enz. De korte inleidende toelichting duidt verder aan tot welke interessante vaststellingen de geschiedkundige door bestudeering van dit rijk documentatie-materiaal kan komen.
B.V.
| |
| |
PREVOST-DEBATTE, Th., Maman jardinière d'enfants. - Les sciences et l'art de 1'éducation. La pensée catholique, Luik, z.j., 75 blz., Fr. 18. |
RIPPE, P.J., Nieuwe banen in lichamelijke opvoeding en sport. - Versluys, Amsterdam, z.j., 152 bls., fl. 1,95. |
ROELANTS, Maurice, De weduwe Becker. Reportage over haar proces. - Manteau, Brussel, z.j., 200 blz., gen. Fr. 30, geb. Fr. 45. |
ROOY, Jos. Van -, Ambiorix. - Were di, Antwerpen, z.j., 314 blz., gen. Fr. 25, geb. Fr. 40. |
RUEFNER, Prof. Dr. V., Die Geschichtsphilosophie Giambattista Vicos. - Kriegsvorträge der Rheinischen Friedrich-Wilhelms-Universität, Bonn a. Rh. Heft 106. Universitäts-Buchdruckerei, Bonn, 1943, 28 blz. |
SCHEEBEN, M.J., Systematische mariologie. - Vertaald door H.B. Van Waes S.J. Met inleiding en aanteekeningen voorzien door Eug. Druwé S.J., Prof. theol. dogm. - 2e uitg. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1943, XXXVI en 444 blz., gen. Fr. 65, geb. Fr. 115. |
Arthur van Schendel. Ingeleid en samengesteld door Ernest Van der Hallen. - Keurbladzijden uit de Nederlandsche letterkunde 26. Pro Arte, Diest, 1943, 94 blz., Fr. 15. |
SIMONS, Jozef, Dientje Goris. - 6e druk Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1943, 157 blz., Fr. 15. |
STROBEL, Dr. Anton, Kleine opvoedingsleer. Vertaald door A.W. Claes. - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 75 blz., Fr. 15. |
STERKENS, L., S.J., Pater Francis Finn. Een spel van leven en verbeelding. - Stroomlijnen I. De Kinkhoren, Brugge, 1943, 296 blz., Fr. 15. |
STERKENS, Dr. Remi en Dr. Paula STERKENS-CIETERS, Inleiding tot de taalstudie ten dienste van athenea, colleges en normaalscholen. 2e deel. - De Boeck, Brussel, 1943, 160 blz. |
TAPARELLI d'AZEGLIO, Essai sur les principes philosophiques de l'économie politique. Recueil d'articles publiés dans la Civiltà cattolica de 1856 à 3862. - Lethielleux, Parijs, 1943, 128 blz., Fr. Fr. 35. |
TESKE, Hans, Die Ueberwindung des Provinzialismus in der flämischen Literatur. - De Lage Landen, Brussel, 1943, 53 blz. |
THIEL, Rudolf, Groote strijders tegen ziekte en dood. Uit leven en werken van groote geneeskundigen. Geautoriseerde Nederlandsche bewerking van Dr. Mr. W. Schuurmans Stekhoven. - 2e druk. Leopold, 's Gravenhage, 1943, 286 blz. |
J.A. Alberdingk Thijs. Ingeleid en samengesteld door Dr. M. Van Can - Keurbladzijden uit de Nederlandsche letterkunde 14. Pro Arte, Diest, 1943, 71 blz., Fr. 15. |
VANDENBERGHE, B.H., O.P., Aesopische fabels. - Onze Nederlandsche klassieken. Labor, z.j., 62 blz. |
VANHAEGENDOREN, M., Sociale jeugdproblemen. - Jeugdvraagstukken 3. De Pijl, Leuven, z.j., 155 blz. |
Anton Van de Velde. Ingeleid en samengesteld door Paul Hardy. - Keurbladzijden uit de Nederlandsche letterkunde 31. Pro Arte, Diest 1943. 148 blz., Fr. 30. |
VELDE, Anton Van de -, Het hart vecht. - 3e druk. Vlaamsche Boekencentrale, Antwerpen, z.j., 262 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 47. |
VENZMER, Dr. Gerhard, Uw hormonen bepalen uw lot. De stoffen die ons leven richting geven. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen 1943, 251 blz., Fr. 48. |
VERSCHAEVE, Cyriel, De grootheid van onze cultuur. Rede uitgesproken op de eerste nationale cultuurdagen te Mechelen, 13-6-43. - Zeemeeuw, Brugge 1943, 29 blz., Fr. 18. |
Anne de Vries. Ingeleid en samengesteld door Paul Hardy - Keurbladzijden onzer Nederlandsche letterkunde 34. Pro Arte, Diest, 1943, 88 blz. Fr. 15. |
VYVERE, Jac. Vande -, De verschijningen van Onze Lieve Vrouw te Fatima en het geheim er aan verbonden. - 2e druk. Debruyne, Gent, z.j. 56 blz. |
VOORDE, Urbain Van de -, Eros Thanatos. - De Sikkel, Antwerpen 1943, 45 blz., Fr. 35. |
VOORDE, Urbain Van de -, Gezelle's eros of de leeraarstijd te Roeselare - 2e druk. Het Kompas, Antwerpen, z.j., 72 blz., Fr. 52. |
WILL, Dr. Hellmuth, Die deutschen Sparkassen. Entwicklung - Organisation - Bedeutung. - Kohlhammer, Stuttgart, 1942, 180 blz., RM. 4,80. |
ZEDTWITZ, Franz. Graf, Feldmünster. Roman aus einem Jesuiteninternat - Nordland, Berlin, z.j., 567 blz. |
Van Gansen-gedenkboek 1842-1942. - Dirix-Van Riet, Antwerpen, 164 blz. |
Die heiligen Kartage. Die Feier des Leidens und der Aufersteigung unseres Hern. Herausgegeben von Dr. P. Urbanus Bomm O.S.B. - Benziger, Einsiedeln, z.j., 448 blz., geb. Zw. Fr. 6,75 en 7,75, lederband Zw. Fr. 12,50 en 16. |
De laatste visschersschepen van de Vlaamsche kust (voor de komst van den motor). Teekeningen van Maurice Seghers, toegelicht door R. De Bock - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 51 blz. tekst, 25 blz. teekeningen, Fr. 120. |
(Vervolg tegenover blz. 113)
| |
| |
FRIED, Ferdinand, Wending der wereldhuishouding. - 2e druk. Opbouw, Amsterdam, 1943, 414 biz., gen. fl. 7,50, geb. fl. 8,90. |
GEBAUER, Anton K., Burma. Tempel und Pagoden. - Erlebnisse längs der Burmastrasse. - Bisschoff, Weenen, 1943, 284 blz. |
GHYSSAERT, P., pr., Ik overweeg Gods genade, - Beyaert, Brugge, 1943, 130 blz., Fr. 15. |
GHYSSAERT, P., pr., Ik overweg Gods heiligen wil. - Beyaert, Brugge, z.j., 134 blz., Fr. 15. |
GOTTL-OTTLILIENFELD, Friedrich von -, Ewige Wirtschaft. Die Grundlehre vom Wirtschaftsleben. - Junker und Dünnhaupt, Berlin, 1943, 2 Bande, samen 1091 blz., RM. 45. |
GROTKOPP, Dr. Wilhelm, Monnaie sans or. Traduction de M.E. Guerre. - Recueil Sirey, Parijs, 1943, 210 blz., Fr. Fr. 90. |
HALLEN, Ernest Van der -, Steden in vlammen. Teekeningen van Frans Mertens. - Die suverlicke Boexskens 11, Pro Arte, Diest, z.j., 72 blz., Fr. 18. |
HARSANYI, Zsolt, Hongaarsche rhansodie III. Het vreemde vaderland. - Zonnewende, Kortrijk, 1943, 350 blz., geb. Fr. 89. |
HEYNS, Paul, Palmzondag. Een volkskundige studie. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. 1943, 72 blz., Fr. 15. |
HEMPTINE, Chr. de- en A. BRUGGEMAN, Voor Jezus' beste vriendjes. Misgebeden, biecht- en communieoefeningen voor de kleintjes. - Beyaert, Brugge, z.j., 108 blz., geïl., Fr. 17,50. |
HOUTTE, J.A. Van -, Schets van een economische geschiedenis van België. - Universitas, Leuven, 1943, 267 blz., Fr. 80. |
JACQUIN, Rotbert, Taparelli. - Lethielleux, Parijs, 1943, 405 blz., Fr. Fr. 100. |
KERKEN, G. Van der -. La politique coloniale belge. - Zaïre 3. Van Dieren, Antwerpen, 1943, 238 blz., Fr. 40. |
KEYZER, J. De -, Beschavingsgeschiedenis van het oude Oosten. - 2e druk Magistra vitae. Geschiedenis der beschaving. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1943, 115 blz., Fr. 35. |
KLEIST, Heinrich von -, Michaël Kohlhaas. Uit een oude kroniek. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 166 blz., gen. Fr. 18, geb. Fr. 22. |
LAMPO, Hubert, De jeugd als inspiratiebron. De jeugd, haar wezen en hare problemen in de jongste Vlaamsche letteren. - Basis 18. Manteau. Brussel, z.j., 111 blz., Fr. 15. |
LENAERTS, Dr. K.B.M., Johann Sebastian Bach. Drie voordrachten. - Die suverlicke Boexskens 10. Pro Arte, Diest, z.j., 92 blz., Fr. 18. |
Jacob van Lennep, Bosbom-Toussaint. Ingeleid en samengesteld door P.M. Brouns O.S.Cr. - Keurbladzijden uit de Nederlandsche letterkunde 13. Pro Arte, Diest, 1943, 79 blz., Fr. 15. |
LEROY, A.M., Hoe leg ik een goed examen aft Gouden raadgevingen aan examinandi. - Debruyne, Gent, z.j., 100 blz., Fr. 30. |
LISARDE, Koen, Ik wil een dappere kerel zijn. - Stroomlijnen III. De Kinkhoren, Brugge, 1943, 254 blz., Fr. 35 |
MALASCHOFSKY, Dr. Alfred, Rumänien. - Kleine Auslandkunde 17. Junker und Dünnhaupt, Berlin, 1943, 95 blz., RM. 2,60. |
MARIA-CALLISTA, Zuster, Het eenig kind. Met een inleiding van Prof. Dr. V. D'Espallier. - Gezinsproblemen 3. 't Groeit, Antwerpen, z.j. 207 blz., Fr. 45. |
MARLINGHEN, Jan Van -, Lotsverbondenen. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 220 blz., gen. Fr. 18, geb. Fr. 22. |
MATTHIJS, Marcel, Menschen in den strijd. - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 143 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 48. |
MEISSINGER, K.A., Friedrich List der Pionier des Reichs. - 9.-13. Auflage. Paul List Verlag, Leipzig, z.j., 220 blz. |
MEYERS, Dr., Le prix d'un empire. - Dessart, Brussel, 1943, 286 blz., Fr. 36. |
MINNE, André, Het academische balet. Historisch overzicht van Belgiojoso tot Sergej Lifar. - Basis 19. Manteau, Brussel, z.j., 199 blz., Fr. 30. |
MOORTEL, R. Van de -, Vijf dichters aan het woord. - De Kinkhoren, Brugge, 119 blz., Fr. 35. |
MUELER, Dr. Heinz und Dr. Fritz REUTER, Oeffentliches Haushaltsrecht im Reich, Ländern und Gemeinden. - Neugestaltung von Recht und Wirtschaft, 14. Heft 6. Teil. W. Kohlhammer, Abteilung Schaeffer, Leipzig, 1943, 100 blz., RM. 2,80. |
MULS, Pr. Dr. Jozef, Memling, de laat-Gothische droom. - Die suverlicke Boexskens 13. Pro Arte, Diest, z.j., 79 blz., Fr. 18. |
MUYLLE, Dr. E., Een woordje over hormonale beïnvloeding. - Familieleven 20. 't Groeit, Antwerpen, z.j., 30 blz., Fr. 5. |
OFFEL, Edmond Van -, Adriaan, roman. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1943, 346 blz., Fr. 50. |
PERNITZSCH, Dr. Max Gerhard, China. - Kleine Auslandskunde 4/5. 2e uitg. Junker und Dünnhaupt, Berlin, 1943, 156 blz., RM. 4. |
PFEFFER, Dr. Karl. Heinz, Australien und Neuseeland. - Kleine Auslandkunde 19. Junker und Dünnhaupt, Berlin, 1943, 96 blz., RM. 2,60. |
PILLECIJN, Filip De -, Stijn Streuvels en zijn werk. - 2e druk. Lannoo, Tielt, 1943, 224 blz., gen. Fr. 32,50, geb. Fr. 50. |
PLAETSE, Antoon Vander -, Practische uitspraakleer. - 3e uitg. Lannoo, Tielt, 1943, 271 blz., Fr. 30. |
(Vervolg op voorgaande bladzijde.)
|
|