klaviervirtuoos Philippe De Clerck er ten gahoore bracht van werk van Turrini, Scarlatti, Ravel, Chopin en Liszt.
Donderdag 29 April te 10 uur verklaarde de voorzitter de derde zitting voor geopend. Meer dan honderd twintig toehoorders woonden deze zitting bij. Een eerste lezing werd er gehouden door Dr. A. Kriekemans over: De problematiek van den persoon bij Ludwig Klages.
De spreker wou zich houden bij de eenvoudige weergave van de gedachten van Klages.
Het ietwat buitenissig systeem van Klages mondt uit in een Physiognomik, die hij opvat als een metaphysica met mythologischen inslag.
Zijn bronnen zijn: Kant, Schopenhauer, Bachofen, Goethe, Carus, Nietzsche, Dilthey, Simmel, Troeltsch, Keyserling, Bergsson, en bovenal de dichter Stefan George.
Heel het systeem is gebouwd op de tegenstelling van leven an geest, en op de meerwaarde van het leven.
Het leven is een cosmisch ééne en ononderscheiden macht. Een gebonden vervloeien in machtige golven, dat in den oertijd alleen heerschte, en den paradisiaanschen toestand verwekte.
Doch de a-cosmische en onderscheiden geest kreeg de overmacht en dreef den mensch uit het paradijs. De geest doodt het leven en maakt het zich ten nutte.
Uit de verwekte tegenstelling ontstaat het Ik, dat alleen maar bestaat in de bewuste acten van den geest, en dus niet als zijnde werkelijkheid. Het Ik is alleen maar da bestaansvorm van den geest, die één en onveranderlijk de eenheid aan Ik en dingen mededeelt.
De Persoon is dan een ziel, of een leven, dat door den geest is gebonden. Die gebondenheid uit zich in het Ik-gevoel, een kleurloos gevoel van de aanwezigheid of het bestaan.
Persoonlijkheid is de menschelijke vorm van het karakter dat aan alle dingen eigen is. Kennis van den mensch is kennis van zijn karakter, en dat kent men alleen in zijn verschijning, vandaar het belang der Physiognomiek en der graphologie.
Na de lezing van Dr. Kriekemans, door allen met spanning gevolgd, werd de zitting even onderbroken. Te 11.30 uur neemt Professor Dr. Edg. De Bruyne het woord over het thema: De definitie van het Persoonsbegrip.
Professor De Bruyne kondigde aan dat hij niet bedoelde een phaenomenologische beschrijving van het persoonsbegrip te geven, doch dat hij zich alleen wou afvragen hoe we er critisch-metaphysisch toe komen een wel bepaalde werkelijkheid en een wel bepaald begrip te omlijnen waaraan de naam persoon wordt toegekend.
Uitgangspunt van den spreker waren de klassieke bepalingen van Boëthius en van St. Thomas, in zooverre ze de uiting zijn van de antinomie tusschen het 'esse in se' en de 'natura rationalis'.
We kunnen er waarschijnlijk wel in slagen de beide polaire bevestigingen van subsistentie en intellectualiteit ieder voor zich te verantwoorden, doch daar ligt het vraagstuk niet. Het komt er op aan den eenheidsgrond te ontdekken van beide elementen.
Historisch hebben we vooreerst de extreme of zuivere oplossingen. Het empirisme loochent de subsistentie; de persoonlijkheid wordt uitgemaakt door da momentane ervaringen van de bewuste acten, geserieerd door het geheugen. Het rationalisme beweert dat we tegelijk een directe aanschouwelijke ervaring hebben van de dragende geestelijke zelfstandigheid. Beide termen zijn daar onmiddellijk gegeven.