Streven. Jaargang 11
(1943-1944)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNieuwe trekken in ons psychisch menschenbeeldGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 9]
| |
I Het arbeidsvermogen als waarde-meterEen eerste trek vind ik in de zg. testpsychologie. Zooals men weet is de testpsychologie die afdeeling van de individueele zielkunde, waar men hoofdzakelijk met de methode van de psychologische tests te werk gaat. Het doel van die methode bestaat hierin, dat men een nadere kennis van het psychisch vermogen van een bepaald individu zou krijgen, door objectief en precies na te gaan waarin en in hoever hij de doorsnee van zijn medemenschen overtreft of er bij ten achter staat. Men tracht daartoe, op allerlei gebied, een soort psychische waardenschaal op te bouwen, binnen wier grenzen het vermogen of de bekwaamheid der menschen variëert. Anders gezegd: men plaatst de menschen als het ware op een rij, volgens den graad van hun bekwaamheid op intellectueel of ander gebied; en zoodoende verkrijgt men een juisten kijk op de relatieve psychische waarde van een bepaald persoon, door na te gaan welke plaats hem toekomt in de rij van zijn medemenschen. Welnu het bepalen van de psychische waarde van een mensch gebeurt in deze testpsychologie op grond van het practisch prestatievermogen d.i. op grond van zijn rendement. Het is inderdaad met de test dat die psychische waardegraad wordt 'gemeten' en het toepassen van een test bestaat hierin, dat aan den proefpersoon werkjes of problemen ter afwerking worden voorgelegd, die zoo goed mogelijk met het algemeen prestatievermogen op het te onderzoeken gebied samenhangen. Heel de waarde van de test als meetinstrument berust ten slotte hierop, dat vooraf empirisch werd vastgesteld dat de uitslagen, in de testproef verkregen, min of meer samengaan of correleeren met het rendement, in het leven, op een of ander arbeidsgebied (studie of beroep). Zoo komt men er toe, op grond van dergelijke testuitslagen, voor ieder persoon het rendement vast te stellen, dat men van hem in zijn bezigheden kan verwachten. Dit wordt in een cijfer of quotiënt uitgedrukt en in den geest van de practische testpsychologen is het dan zoo, dat dit cijfer, eens voor goed, de psychische waarde of on-waarde van den persoon in kwestie weergeeft. De breede verspreiding van de testmethode, vooral in opvoedkundige middens, heeft dan ook het loopende waarde-oordeel over den mensch in die richting verschoven. Het nieuwe, en het eenzijdige, van zoo'n appreciatie van de menschelijke persoon komt duidelijk naar voor, wanneer men dit even met de opvattingen uit andere tijdperken vergelijktGa naar voetnoot(2). We stellen ons zeer goed voor, dat men in de klassieke oudheid b.v., de criteria der testmethode zou hebben aangelegd om de waarde van een slaaf te bepalen, doch het psychisch waardepeil van een vrij mensch, d.i. van den eigenlijken mensch, wordt er geschat op grond van andere maatstaven, zooals de capaciteit tot realiseering van het antiek schoonmenschelijkheidsideaal of het vermogen ter verwezenlijking van levensgeluk. In de middeleeuwen zou het criterium wellicht eerder gezocht worden in den graad van innerlijk leven en van ontvankelijkheid voor het bovennatuurlijke; terwijl de man der Aufklärung eerder van oordeel zou zijn, dat iemands intelligentiequotiënt dient bepaald in functie van zijn onbevangenheid van geest om oude vooroordeelen over boord te werpen en den weg der zuivere rede op te gaan. Doch de mensch van onzen tijd is een arbeider geworden, en de waarde van zijn psychisme ligt niet meer in het vermogen tot rijken innerlijken bloei, maar in de min of meer groote kans die het hem biedt om in het werk te slagen. Daarom klaagde Claparède reeds in 1920 de aanspraken aan van hen, die meenen zich van de testmethode te kunnen bedienen als eenig diagnostisch middel ter waardebepaling van den persoon. | |
[pagina 10]
| |
En nu is het wel zoo, dat deze trek in de opvatting van den mensch vooral in de Amerikaansche psychologie tot uiting is gekomen en minder gevaar loopt onze universitaire middens te overwoekeren. Daarvan getuigt reeds de critische glimlach waarop velen bij ons, ook gedeeltelijk ten onrechte, de ambities van de testmethode onthalen. Maar in de paedagogische milieu's van sommige onzer Europeesche landen is het gevaar niet denkbeeldig gebleken. En nu de testmethode in ons land het voorwerp schijnt te worden van een vernieuwde praktische belangstelling, is het misschien niet overbodig op haar grenzen te wijzen. Laat ik er echter den nadruk op leggen, dat het er hier niet om gaat het nut en het voordeel van de gebruikelijke testmethodes voor bepaalde doeleinden te betwisten. Wat ons hier alleen interesseert is: te zien hoe hiermee de opvatting is gegroeid, dat men thans een comprimé-formule bezit om de werkelijke waarde van de psychische uitrusting van den mensch te bepalen op de objectieve basis van het slagen in zijn beroepsfuncties. Uit de lofwaardige gedachte om uit een persoon alles te halen wat er practisch uit te halen is, en om dit met objectieve methodes te bereiken, heeft men de testmethode tot eenigen waarde-meter verlieven en daarbij over het hoofd gezien, dat daarmee veel van het psychisch vermogen en van de psychische reserves van den mensch, niet, of niet op betrouwbare wijze, wordt bereikt. Wanneer wij ons nu afvragen hoe, in onzen tijd, deze practische opvatting van het psychisch vermogen van den mensch, zoo sterk werd beklemtoond, dan ligt het voor de hand hierin den invloed te zien van het zg. amerikanisme en van de industrialisatie van de persoon. Doch een factor van meer wetenschappelijken aard moet hierbij, zooals ik reeds liet verstaan, eveneens naar voor gebracht; dit is nl. de invloed van de methode zelf, waarmee thans het psychologisch onderzoek van den mensch wordt uitgevoerd. We mogen inderdaad zeggen dat de objectieve methodes, die thans in de toegepaste psychologie worden aangewend, in casu de testmethode, de opvattingen nopens den mensch hebben helpen wijzigen. De testmethode is ontstaan uit een gerechtvaardigden drang naar objectiviteit en nauwkeurigheid bij de waardeschatting van den mensch. Doch niet die objectieve methodes bereikt men enkel een stuk van de buitenzijde van de persoonlijkheid en van de menschelijke activiteit. - Zoo houdt b.v. ook de wetenschappelijke gedragspsychologie, tengevolge van noodzakelijke methodische eenzijdigheid en begrenzing, zich enkel bezig met één aspekt van den mensch. - De geheele zaak is echter: bewust te blijven van de beperktheid der beteekenis die, ten gevolge der gebruikte methodes, aan de resultaten van een wetenschappelijk onderzoek moet gehecht. Bij de vulgarisatie nu van wetenschappelijke methodes en resultaten, in 't bizonder op het gebied van de toegepaste psychologie, gaat het critisch inzicht maar al te zeer verloren. Dit wordt dan het uitgangspunt voor globale en ongegronde interpretaties van de verkregen uitslagen, ofwel - bij de meer waakzamen - van een even weinig gerechtvaardigde critiek op de objectieve psychologie zelf. Zoo ging het ook met de testmethode. De eenzijdigheid van het door haar bereikbare gebied en de beperkte waarde van haar uitslagen, ging bij de algemeene toepassing er van te loor. Wat de genuanceerde uitdrukking moest zijn van één aspekt in den mensch werd, in de algemeene opvatting, de aanduiding van het psychisch waardepeil zonder meer. Zoo ontstond de belangrijke verschuiving. | |
II De beklemtoning van het onbewusteEen tweede en meer algemeene trek in ons huidig psychologisch menschenbeeld is eerder een produkt van de Duitsche psychologie. Hij is ontstaan uit het beklemtonen van de rol van het onbewuste in ons psychisch leven. Vroeger was men veelal gewoon, het psychische te onderscheiden van andere levensuitingen in den mensch, juist door de karakteristiek van het bewustzijn. | |
[pagina 11]
| |
Het psychisch leven was het bewustzijnsleven; en het ging er zóó toe dat, in dit bewustzijnsleven, verstand en wil het hooge woord voerden. Soms was er natuurlijk wel opstand van minder redelijke elementen, als instinkten en neigingen; doch de strijd, in dat doorzichtig glazen huis van ons bewuste zieleleven, werd geleverd met open vizier: men wist wie ten strijde trok, welke machten in het spel waren en wie, bij den afloop, het pleit gewonnen had. We zijn ook meestal overtuigd, meen ik, dat het er, tenminste bij ons, nog op die wijze toegaat: we weten wat we willen, wat we doen en waarom. Er zijn echter richtingen in de hedendaagsche zielkunde die zeggen, dat ons zieleleven in feite door heel andere krachten dan verstand en wil, en dan ook op heel andere wijze, wordt beheerd en geleid. De zoojuist vermelde grondneigingen van den mensch, zijn driften of instinkten, zouden een heel andere rol spelen; en vooral zouden zij, bij hun botsing met het redelijk-bewuste, een heel andere strategie volgen dan op het eerste zicht blijkt. In den openlijken, bewusten strijd nl., zouden zij zich nogal gemakkelijk gewonnen geven; en zoo meent de mensch dan zijn redelijken, doelbewusten weg verder te kunnen gaan. Doch het zou blijken, zoo zegt men ons, dat die fundamenteele neigingen toch eigenlijk altijd hun zin krijgen: zij zouden in feite ons handelen bevelen en de werkelijke motor zijn van heel ons psychisch leven - maar hun actie zou zich afspelen achter de schermen. Zelfs het verstand zouden ze in hun dienst nemen, en zijn rol zou daarbij dan hierin bestaan, dat het goede, aanvaardbare redenen uitdenkt, waarmee het van achter de schermen geleide gedrag kan worden gemotiveerd tegenover het bewuste ik en tegenover de wereld.
Dat dergelijke onbewuste tendenzen in den mensch kunnen bestaan en hun goesting doen buiten het bewuste ik om, dat kan best geïllustreerd door een voorbeeld uit het beginstadium van de studie van het onbewuste, nl. uit den tijd dat de ontdekking der posthypnotische verschijnselen opgang maakte. Een man komt binnen bij zijn vriend en daar, in huis, steekt hij plots zijn parapluie op. Men vraagt hem wat hij uitricht; doch de man weet heel goed wat hij doet en zijn handeling is heel redelijk: hij wil eenvoudig eens nazien, zegt hij, of er geen lek is in het overtrek van zijn parapluie. Maar in feite nu, wat is er gebeurd? Wel, deze man werd 's morgens gehypnotiseerd, en kreeg gedurende de hypnose het bevel, op een bepaald uur zijn parapluie te nemen en naar zijn vriend X te gaan en daar, in huis, zijn parapluie even op te steken. De aldus ontstane, onbewuste, tendenz naar het uitvoeren van die opdracht moet haar goesting krijgen doch, aan een anderen kant, kan een mensch toch geen gekke dingen uithalen in het huis van zijn vriend. Welnu het menschelijk psychisme is rijk genoeg en beschikt over voldoende middelen om aan beide eischen voldoening te geven. Zoo gebeurt het, in den namiddag van dienzelfden dag, dat die man de gedachte krijgt eens zijn vriend te gaan opzoeken; doch het zal misschien wel regenen, zoo meent hij, zoodat hij zijn parapluie meeneemt. Daargekomen krijgt onze man de lumineuse idee eens na te gaan of zijn regenscherm niet lek is... - wat kan de vriend daar nu anders van denken, dan dat de persoon in kwestie een zorgvuldig mensch is, die op zijn zaken past. Maar zoo weten we nu toch dat een mensch iets doen kan om goede redenen, en toch eigenlijk op grond van onbewuste krachten. Zoo zou men, uit de verdere stadia van de studie van het onbewuste, allerlei typische voorbeelden kunnen aanhalen, die ook het meer normale leven, raken. Zoo zijn daar b.v. menschen, die in communauteit leven en, uit hoofde van hun gezondheidstoestand bijvoorbeeld, geregeld een of andere uitzondering op den regel moeten maken. Die menschen zouden natuurlijk niets lievers wenschen dan te kunnen doen als al de andere leden van de communauteit: ze lijden er werkelijk onder dat ze zoo altijd uitzonderingen moeten maken. Doch, in den | |
[pagina 12]
| |
grond, is hun diepste psychisch streven er op gericht, niet eenvoudig te zijn zooals de anderen, niet te moeten onderduiken in de massa der anderen. En wanneer de grondtendenz van hun persoonlijkheid zóó is, en deze zich niet op een of ander positief gebied heeft kunnen verwezenlijken, dan komt de zaak toch wel in orde. Aan den eenen kant zal er, aan het organisme b.v., wel regelmatig iets verkeerd loopen, zoodat ze wel verplicht zijn uitzonderingen te maken; en aan den anderen kant zullen zij, in hun bewuste leven, overtuigd zijn hun best te doen en niets beters te wenschen dan te zijn en te doen als de anderen; maar... 'God heeft het anders gewild'. Ze zijn daarom bereid die kleine beproeving moedig te dragen; en zoo is de zaak geregeld: de grondstreving tot 'uitsteken' is voldaan en voor hun geweten zijn ze, misschien, op weg naar de heiligheid...Ga naar voetnoot(3).
Dit geheime spel van het onbewuste is de groote ontdekking van de zg. dieptepsychologie, vooral vertegenwoordigd door de psycho-analyse van Freud en de individual-psychologie van Adler. Niet dat dieptepsychologen als Freud en Adler de eersten waren om de aandacht te vestigen op het onbewuste in den mensch. Velen vóór hen hadden er over geschreven, vooral in de 19e eeuw. Zoo zegt b.v. Carus, een vriend van Goethe, reeds dat de sleutel van het bewuste zieleleven in het onbewuste moet gezocht. Doch wat werkelijk in breede kringen indruk heeft gemaakt en de geheele opvatting nopens het menschelijk zieleleven heeft gewijzigd, dat zijn niet dergelijke algemeene uitlatingen, maar wel de concrete gegevens, die de diepte-psychologie ons heeft voorgelegd. Eerst bleef dit alles nog tot het min of meer pathologische zieleleven beperkt; doch te gelijkertijd ontstond, in de psychologie en in de psychiatrie, een strekking die de grenzen tusschen het normale en het pathologische hoe langer hoe meer heeft vervaagd. Ten slotte is niets méér overgebleven dan een zeker graadverschil tusschen den normalen en den pathologischen mensch. Beiden hebben dezelfde tendenzen en conflikten; een kleinigheid slechts heeft gemaakt dat de eene het wat minder goed uithoudt in het leven dan de andere, en zoo in een gesticht terechtkomt. Zoo werd dan ook de normale mensch in dat nieuwe betrokken. Tot in de onbenulligste uitingen van het psychisch leven van den gewonen mensch, werd de nawerking aangetoond van onbewuste krachten. En het is die overvloeiïng, dit overloopen, van het pathologisch onbewuste in het normale, dat onze opvattingen over het menschelijk zieleleven, ongemerkt maar zeker, sterk heeft gewijzigd. Allerlei uitingen immers van dit zieleleven werden ontmaskerd als ziekelijke vermommingen van onbewuste tendenzen. Zoo werd in de dieptepsychologie het beeld van den koninklijken, den zich zelf zekeren en bewusten renaissance-mensch, en ook het beeld van den rationeelen Aufklärungs-man, van zijn voetstuk neergehaald. We staan thans dichter bij de opvatting die, met een tikje overdrijving wel, een Fransen criticus onlangs nog uitte: 'Toute être humain, est un fou qui se garde'Ga naar voetnoot(4).
En nu dat het reeds enkele decenniën geleden is dat deze stroomingen in de psychologie opgang maakten, nu zijn ze stilaan overal doorgesijpeld, en beïnvloeden ook de opvattingen van hen die zich niet met die richtingen hebben beziggehouden. Wij allen staan b.v. heel wat wantrouwiger en sceptischer tegenover allerlei uitingen van het zieleleven, zelfs tegenover uitingen van godsvrucht en vermeende heiligheid, tegenover uitingen van nederigheid en zelfopoffering; | |
[pagina 13]
| |
wantrouwiger vooral tegenover sommige krankheden en zwakheden. Zelfs de man van de straat spreekt bij allerlei dergelijke uitingen, te pas en te onpas, van hysterie en neurose. Dat zijn voor hem niets anders dan vage woorden, waarmee hij dit te kennen geeft: dat hij achter die gedragingen de werking vermoedt van allerlei mysterieuze krachten uit het onbewuste. De mensch is wantrouwig geworden en staat op zijn hoede voor den mensch, voor het pathologische en het onbewuste in den mensch, dat zich door het normale zieleleven heen heeft meegeweven. Ook in het openbare leven, b.v. in de rechtspraak, is het oordeel over den mensch en zijn daden heel wat aarzelender geworden. Men is er maar al te vertrouwd geraakt met begrippen als onverantwoordelijkheid, vroeger zoo goed als onbekend voor gevallen, waar de misdadiger zijn plan verstandig en scherpzinnig wist ten uitvoer te brengen. Ook hier vermoedt men nu vaak de uitwerking van pathologische en onbewuste krachten. Doch het is vooral het psychisch beeld, dat de hedendaagsche literatuur ons schildert van den mensch, dat sterk den stempel draagt van dit nieuwe. Deze literatuur juist heeft ten zeerste bijgedragen om dit nieuwe menschenbeeld te vulgariseeren. We staan hier ver af van de klare psychologie der klassieke werken, ver zelfs van de goedgeordende en doorzichtige passies van een Racine. Het fatum van de antieke tragediën, dat den mensch van buitenuit, van hoogerhand, mysterieus en tragisch voortstuwde, dat fatum is een innerlijke kracht geworden, de kracht van het eigen onbewuste zieleleven. Zoo is de meest karakteristieke trek van het menschenbeeld, zooals het in de hedendaagsche letterkunde tot uiting komt, dezelfde als die van de dieptepsychologie: een zieleleven waar het pathologische en het onbewuste als een onontwarbaar kluwen door het normale heen is doorgeweven.
Naast de gegevens van de dieptepsychologie zijn er andere bijdragen van de moderne wetenschap, die onze opvatting over het zieleleven van den mensch in denzelfden zin hebben helpen omvormen; ik bedoel nl., in de eerste plaats, de opzoekingen van de endocrinologie, of de leer van den invloed der hormonen op het organisme en op het psychisme van den mensch. Dat de lichamelijke processen en toestanden invloed uitoefenen op het karakter van den mensch en op al zijn psychische verrichtingen, dit is een waarheid zoo oud als de straat. Doch die algemeene kennis heeft weer niet belet, dat de meer concrete, experimenteele aanduidingen over de inwerking van het physiologische op het karakter en op het heele zieleleven, in breede kringen indruk hebben gemaakt. Men zag b.v. dat iemand werklustig en opgewekt was, ofwel traag werd en lui, niet omdat hij een blijde of teneerdrukkende gebeurtenis had beleefd, of omdat hij minder zijn best deed of zijn wilskracht niet gebruikte, doch heel eenvoudig hierdoor, dat de schildklier onvoldoende werkte of, omgekeerd, haar werking werd geactiveerd. Zoo ook voor allerhande passies en affekten: zinnelijkheid en ambitie, moederliefde en nederigheid, alles scheen een kwestie van hormonen of inwendige-klierafscheidingen te zijn. En Laumonier deed het ons afvragen, of er niet een doelmatiger middel bestond om van allerlei ondeugden en gebreken verlost te worden, dan de moeilijke weg van de ascese en de psychische beïnvloeding en inspanning. De endocrinoloog zou wellicht den geestelijken leider uitstekend vervangen en de zeven hoofdzonden zouden worden uitgeroeid door een injectie met het aangepaste klierextract. U hoefde enkel uw hoofdgebrek den geneesheer op te biechten en met een spuitje tegen de hoovaardigheid of een tegen de zinnelijkheid, de gulzigheid of de traagheid, stond U, beschut tegen alle bekoringen, veilig op den weg naar de volmaaktheid... Weliswaar, ondertusschen is de endocrinologie heel wat bescheidener geworden. Na den eersten roes is bezinning en kritisch inzicht gekomen. Doch heelwat | |
[pagina 14]
| |
van dat alles is, door vulgarisatie, in de lucht blijven hangen en drijft er veel moeilijker weg dan de wetenschap zelf. Vooral dit blijft: dat hier weer de rol van een irrationeelen en niet-bewusten, in casu een physiologischen, factor in het zieleleven werd beklemtoond. Ik zou U nog kunnen spreken over andere strekkingen in het moderne geestesleven, die eveneens in dezelfde richting hebben meegewerkt, nl. de verschillende psychologische theorieën - om dan nog over de louter philosophische te zwijgen - die het irrationeele en het instinktieve in den mensch hebben op den voorgrond geplaatst. Ik denk b.v. aan de irrationeele 'Seele' van Klages en vooral, vroeger reeds, aan sommige opvattingen van Nietzsche, die in het onbewuste, in het biologisch-zich-uitleven, den sterksten levensvorm zag, terwijl bewuste bezinning een teeken zou zijn van decadentie en eerst tot uiting komt bij het mislukken van het echte leven.
Al die stroomingen van verschillenden aard hebben dus dit gemeenschappelijk bewerkt: dat de rol van het irrationeele, het onbewuste, tot het pathologische toe, in het normale zieleleven van den mensch op het voorplan werd gebracht; en dat, meen ik, is de belangrijkste nieuwe trek in ons huidig psychologisch beeld van den mensch. Nu kunt U zich nog afvragen, of onze tijd, door het beklemtonen van het onbewuste, een juister inzicht in het psychisch wezen van den mensch heeft verkregen, en in het bizonder, hoe de bijdrage van de diepte-psychologie daarin moet beoordeeld. Een rechtvaardig oordeel, in dit verband, over de Individualpsychologie van Adler zoowel als over de psycho-analyse van Freud, zal een onderscheid moeten maken tusschen de feiten en gegevens die door deze psychiaters werden aan het licht gebracht en de theorieën die zij, daarvan uitgaande, hebben ontworpen. De nieuwe gegevens over het onbewuste zijn zeker van aard om ons psychisch beeld van den mensch te verrijken en te vervolledigen, maar in hun theorieën hebben deze psychologen alles in den mensch tot het nieuw-gevondene willen herleiden. Zoo werd datgene wat een verrijking had moeten zijn, het uitgangspunt van een pijnlijke verarming en misvorming van het veelzijdige menschelijke zieleleven. Om deze critiek een ietwat concreteren vorm te geven, zal ik U, in één woord, de grondfout van al deze systemen aanwijzen. Laten we dat doen aan de hand van een schematisch voorbeeld uit de theorie van Freud. Freud vindt erotische elementen terug in allerlei uitingen van het menschelijk zieleleven, b.v. ook in godsdienst en kunst. Daaruit besluit de psycho-analist dat alle psychische activiteit van den mensch, godsdienst en kunstschepping en wetenschap inbegrepen, te herleiden zijn tot vervormingen - langs onbewuste processen om - van erotiek of sexualiteit. Dit nu is juist de redeneeringsfout en de basis van het verarmingsproces in de opvatting van den mensch: één element wordt a priori op het voorplan gesteld, en al de rest wordt dan, zoo goed als het kan, daartoe herleid omdat sporen er van overal terug te vinden zijn. Dit simplistisch procédé vinden we, onder verschillende vormen, in de andere dieptepsychologieën weer. Welnu, de psycholoog die oog heeft voor de verschillende zijden van het menschelijk wezen, ziet dat ieder aspekt, het geestelijke met zijn aspiraties zoowel als het lichamelijke met zijn tendenzen, iedere uiting van de menschelijke activiteit noodzakelijk doordringt, om de eenvoudige reden, dat ieder van onze uitingen den stempel draagt van onze totale zijnswijze. Sporen van onze geestelijke aspiraties zijn te vinden in het bevredigen van onze lichamelijke nooden, zoowel als het lichamelijke (en ook het sexueele) zijn stempel drukt op onze | |
[pagina 15]
| |
geestelijke activiteitGa naar voetnoot(5). Doch met één kracht in den mensch (b.v. het sexueele) verklaart men nooit het ontstaan, in ons psychische leven, van heel andere aspiraties en vermogens op een heel ander plan. Niet wie het eene voor het andere van kant zet, helpt ons den mensch beter te kennen, doch wie het rijke spel blootlegt van allerlei krachten - bewuste en onbewuste, rationeele en irrationeele, psychische en physiologische - op de verschillende niveau's van ons ééne menschelijk wezen. In onze traditioneele, philosophische opvatting van den mensch, met haar lichaam-ziele-eenheid, hebben we de eenig voldoende breede basis die dit mogelijk maakt. |
|