Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe volmaaktheid van het buitentijdelijke
| |
[pagina 364]
| |
tegenstaande veel onvoltooids - zo volmaakt, dat hier wezenlijk verband tussen deze beide begrippen gelegd moet worden. Schoon en strikt-eigen, bijzonder door stralende over-verfijndheid, eenzelvig naast kuis-zintuiglijk, teer zowel als etherisch; al deze kenmerken verliezen zich in zijn volmaakte buitentijdelijkheid, aandoend als uit vreemde sfeer gekomen en voor andere wereld geschonken. Leopolds gedwongen verblijf op deze aarde was als een intermezzo, want voor elders geschapen leek hij steeds op een verschijning uit een andere wereld en kon hij niet anders dan naast, en eigenlijk tegenover, zijn omgeving staan. Geheel door de poëzie opgeëist diende hij haar in nederigheid en volstrekte overgave, allervoorzichtigst en met uitsluiting van alle bijkomstigheid; zich verliezend in een vereenzelving van ziel, denkend bewustzijn en ik, die hem steeds weer in het buitentijdelijke voerde. Daaruit vloeit voort, dat wij Leopolds poëzie niet op gewone wijze kunnen benaderen. Zij neemt ons in zich op, wij gaan haar in als genodigden, ook dan nog ervarend, dat dit doordringen zoveel vereist, dat niet weinigen het voor onmogelijk houden. Zo er waarheid steekt in de uitspraak, dat de grootsten slechts voor weinigen zijn, dan geldt dit zeker hier, waar zelfs de vrij beperkte omvang nog te velen verwijderd houdt van al het paradijselijke, het grootse en het zuivere in Leopolds Verzamelde Verzen bijeen te vinden. Een pracht bijna steeds gevoed door diepe zin; eerlijk, groot en geheel open, maar tevens altijd in een waas gehuld. Somwijlen een rond gesproken woord, maar dan met frêle sluier omhangen. Als het kleine trilkristal uit Regen houdt deze dichtkunst alles bevat; uiterst gecompliceerd, overrijk. Van prachtige regels vol, gesierd door magnifieke tekeningen, zwaar van gedachten, beweegt zij zich met aangrijpende staatsie van grootheid. Voornaam in alle opzichten, koninklijk tot in het vertaalwerk toe, is haar dichter een koning, een vorst, een heerser; als Cheops zich van eigen grootheid en eenzaamheid wel bewust en dan ook de plechtige stilte der laatste boven alles verkiezend.
Men heeft Verzamelde Verzen een dichterlijk dagboek genoemd, doch wie benadert ooit tenvolle hun verzonkenheid, die zelfs in haar symbolen nog steeds naar verder gaande diepte streeft? Zo voor een dichtkunst dan geldt hier het kleine het grote, waar de dingen als tekengevers gezien en de zin des levens in vervulling geduid wordt. Van een uiterste deerlijkheid, voortvloeiend uit vroeggegriefdheid en samenhangend met innerlijke treurigheid, is het dromend peinzen van dezen bloemmens vol van purperen rust, haar uiting bindend in een denkerspolsslag door dezen genius, hoe individualistisch ook, als algemeen ervaren en aangewezen. Krank gaande aan een onvervuld en onsterfelijk verlangen naar het andere land, is zijn onvergankelijk hart van rijpe verbeelding vol en verbeeldt hij in moeilijke concepties het tijdelijke naast het altoos durende in een werk dat voor de eeuwigheid is. 'De zee is eeuwig, maar de golfslag niet', dichtte hij eens, maar hij moet geweten hebben, dat zolang er mensen in haar geruis het ontijdelijke herkennen, er ook lezers zullen zijn, die, opgenomen in de eenzaamheid van het 'alleen ben ik', de Verzamelde Verzen zullen prijzen om alles wat zij bieden. Om gedichten van tederste schoonheid als daar zijn Mijn Hart neemt velerlei gestalten aan en Haar Hoofd zonk op uw borst neer, om de zeldzame verhevenheid der hier bezongen erotiek opengebloeid in een vers als En toen Zij van Mij opstond. Hun dichter zullen zij dankbaar zijn, waar ook hij gelokt door het ver verschiet, de Trekvogelkreet verstaan heeft en in zijn oeuvre, hoezeer ook steeds weer vragend naar het uiteindelijke der dingen, de gehele rijkdom van het onvoltooide in een altijd revolterend hart bezongen heeft. Zo daarbij in waarheid de moeilijkheden de kans des kunstenaars zijn, dan heeft Leopold deze niet gemist. Verscheurder van eigen geluk, drager van | |
[pagina 365]
| |
eenzaamheid waaraan wellust van verdriet niet geheel vreemd bleef, maar bovenal uitverkoren door zijn geboren dichterschap, heeft hij ervaren wat het zeggen wil, te weten, dat het eigen dichterlijk bestaan wel vezels maar geen wortels bezat. Nochtans was hij er niet minder rijk om. Wortel schieten op deze aarde kon hij niet, en wie getuigt dat het elders nodig was? Leopolds wezen onttrekt zich uiteindelijk aan iederen te dicht naderenden beschouwer. Zijn verstilde klank doet dan vreemd aan; zijn gang onaards, ja, bovenaards. Steeds weer staat men bij hem voor het raadselachtige verband tussen de volmaaktheid en het buitentijdelijke. Beide vallen buiten de preciese waarneming, maar van beide ook is Leopold de bezitter. Vandaar het buitengewone zijner verschijning. Geen herinneringen aan anderen oproepend, staat hij slechts in zeer verwijderd verband met figuren als Boutens en Van de Woestijne, die men graag naast hem plaatst. In de Nederlandse letteren sinds Vondel geen dichter met zo hoge vlucht, geen ook zo diep; alles omvattend, begenadigd als weinigen. Een der eerste verzen van Leopold draagt tot titel In gedempten Toon, en men is geneigd deze woorden als motto boven het hele werk te plaatsen. Muzikaal maakt Verzamelde Verzen de indruk van spel op cello con sourdine. Luister hoe haar bespeler een vlinderachtig Scherzo met de dans ener Kinderpartij weet te verbinden, doch hoor ook zijn Claghen, vol van zo diepe ellendigheid en zo volslagen leegte. Niet minder is deze artist een beeldhouwer, die met vaste hand kapt en in weidse vlucht gestalten uit het wereldstof ten leven roept. Cheops is als een relief, en wie kan beide Kerstliedje(s) niet als houtsnijwerk voor een kribbe waarderen? Rijk in zijn zwijgen en kennis dragend van de wortelstok des levens, is het pralend schoon verlies hem niet minder waard dan het stille denken, dat verder gaat dan spreken; want beheerser van het donker en grootmogend woord verheerlijkt hij de eenzaamheid der mensenziel in het zoeken naar de eeuwigheid. Ongevoelig voor de kittel van het goud aanvaardt hij het lot, den mens ziende als Godes evenbeeld, maar niet minder dan anderen kennis dragend van het oproer der polsen.
Zulk een uitverkiezing is tegelijkertijd een zegen en een vloek. Zij voert tot innerlijke onlust, die, zo al niet bij Leopold in overwegend sterke mate aanwezig, hem beinvloed heeft bij zijn, zo uiterst langzaam, arbeiden en bundelen. Als gewetensrijk kunstenaar meestal met talrijke gedichten tegelijk bezig, bleek vooral zijn latere leven in waarheid een voortdurende schommeling in maatloze maat, waarbij het - vanzelfsprekend! - zijn lezer aan liefde noch toewijding ontbreken mag. Terecht heeft men dan ook zijn dichterlijke nalatenschap als een eerste verschijnsel gekenmerkt en verzorgd, gedachtig, dat de kring der werkelijke kenners van Leopolds poëzie door haar karakter wel altijd betrekkelijk klein zal zijn. Het laatste als feit vaststellend, zij er aan toegevoegd, dat deze omstandigheid te betreuren valt. Voor wie leert zien dat dit karakter hoofdzakelijk in een volmaakte buitentijdelijkheid ligt, worden de Verzamelde Verzen een tuin, niet ongelijk aan die der goden, waarin te vertoeven meer dan een voorrecht is. Immers geen pagina - van de Christus-Verzen af tot de laatste regels toe - of zij draagt het stempel van Leopolds dichterschap. Reeds de jeugdpoëzie onderscheidt zich in beeld en toon door grote kracht en kent daarenboven die diepe ingekeerdheid, welke daarna zo spoedig tot de geroemde verzonkenheid wordt. Het 'trillend willen' en het 'streelend peinsbegeeren' komen erin ten leven en niet ver hoeft men te bladeren om de dromenvrouw te zien rijzen, zij die met der dromen wufte vlinderpracht haar telkens weer begonnen verhaal nimmer voltooit. En Leopold zelf, hoe weinigen hij ook | |
[pagina 366]
| |
gunt neer te zien in zijn ziel en te luisteren naar de taal zijner gedachten, bekent hij al niet vroeg zijn hele leven en werken te willen weggeven aan ene, onverschenene, ademloos gewacht? Van alle schatten vol is deze poëzie, en haar zanger, als beminnaar der kuisheid, staat dan ook rijk tegenover de dood, niet-vrezend doch verwachtend en de ouderdom triester achtend. Het geheime bezige der zielen overal aanwezig achtend, met zielsbevrienden in levensnevel levend, luistert hij in stilte naar herinnering, om vergeving zijner zonden smekend. Paul Verlaine te rekenen als een wijze is hem voorbehouden, die, behorend tot de gezegenden, weet uit te vliegen naar het verre gehucht der ziel, dat in de bergen ligt. Daar is om hem heen de stille dag en ziet hij in een web van schemeringen de morgen als een gouden mist. Oosters in zijn rijkdom, Westers in zijn eenvoud, schenkt hij albumbladen waarvan hoge luister afstraalt en in een gedicht Voor 5 December geeft hij zich met zo klare volkomenheid, dat men gerechtigd is het als een machtige, persoonlijke belijdenis te beschouwen. Zoeker naar geruster dingen is er in zijn werk een oveistelpensmacht, soms tot woedende onrust naderend en dan weer vervliedend in een zichzelf genoeg te wezen. En hoe weet deze man, bij wijlen van een goddelijke misnoegdheid, zich in wat geheel buiten hem ligt te verdiepen. Kinderpartij is daar wel het stralendst bewijs voor. Dansend in een begin vol rijkdom van beweging en gang in het kloppen van het bloed; en dan het jarig kind 'alleen en op zichzelve' - 'stil en zoet bezonnen', naderend 'den ingang tot bespiegeling' en het 'verrukkelijk beschouwen' van dat 'dierdere' - 'opgekomen bij haar alleen' - een zich vermeien 'in schemer van diepzinnigheid' en zo voortglijdend tot het schitterende einde. Deze man was klassiek, niet door vorming maar door geboorte. Hij was Grieks en harmonisch naar uit Van wijn eenen droppel blijken kan. Waar het leven hem in de zin kwam hief hij het vrije lied van de gedachte aan en geboeid door de symbolen van het voormalige kleedde hij eigen wijsheid in oude vormen. De schepping tegenover den Schepper stellend, beschouwde hij wereld en leven als een doorgangshuis, daarbij den mensch radend 's Heren gaven in stilte van bezit te genieten. Zelf verloor hij zich in de natuur om de aardse bloemenrijkdom als Codes boodschap te verheerlijken, een verheerlijking gekleed in de pracht van een mooi Oosters sprookverhaal. Soms bekropen door het verlangen in zijn eigen woorden te willen gaan schuilen, zag hij het grote in het kleine, zich hoedend ooit den prijs voor gedane zaak te aanvaarden. Zijn pracht was schenkenspracht, en de eenzaamheid der mensenziel het diepst van al ondergaand, hechtte hij geen waarde aan de oordeelspreuk, de nakomelingschap er zelfs voor waarschuwend. Verzuchtend om zijn medemensen, zelfs in het mensdom gedesillusionneerd, weerhield zijn arbeidskiesheid hem daarvan dikwijls te getuigen, al voelde hij de smart zich toegebracht 'als water vallend in den nacht'. Onophoudelijk overtuigde hem het voorgevoel daarbij van het andere land, waar de wurgende twijfelingen wijken en de leegte voorbij is. Daar zal niemand hem de vruchten der liefde onthouden, daar zal hij aan de vijver der liefde nog beter der dingen donzen elleboog kunnen voelen, daar ook zal duidelijk worden wat gelegd is in des harten koekoekroep. Daarvoor de moeilijke kamp in vele uren, daarvoor dit zware aardse leven met zijn mengeling van blijdschap en verdriet. Leest men Leopold op deze wijze dan zal men hem leren verstaan. Bezitter van een verlangen dat aan het geringste hangen blijft, is hij stil verrukt en vol verwonderd van de heerlijkheid der dingen. Het zien der lente verwart hem en steeds wordt hij heen en weer geslingerd door eeuwig verlangen en gemis. In afgestreden liefde streeft hij het eeuwig bezit na, om in het diepste diep | |
[pagina 367]
| |
het triomfante te ondergaan en weet hij, in cirkelen van eeuwige begoocheling, de morgenster te verheerlijken. Zelfs kent hij de dingen nooit gezegd, de onuitgedrukte innigste verwachtingen en het hopen, en hij plukt sterren van de hemel om ze tot een diadeem te vervlechten. Voor alles de zomerwereld liefhebbend ondergaat hij niet minder des levens hellevaart, waartegen liefdes diepst bestand een tegenwicht vormt. En hoe diep voert zijn bekentenis waar hij zijn werk in symbolen ziet? Dezen man is niets vreemd en vandaar dat men zich ook zijn eenzaamheid niet onvervuld voorstelle. Zo ergens dan ligt hier de wereld in die droom, waar het onrijpbare geluk steeds vertoeft. Vraagt men naar Leopolds levensopvatting dan is het mogelijk die 'nationalistisch-humanistisch' te heten, doch men moet dan wel enigermate voorbijgaan aan het pantheïstische dat uit sommige zijner poëmen spreekt. Ook dit behoort tot de quaesties dezer 'duistere poëzie', welke men desnoods ook nog 'impressionistisch' heten kan, zo men daarbij bedenkt, dat er van de laatste term evenveel definities gegeven als verworpen zijn. Evenwel het zijn niet zulke aangelegenheden, die den lezer bij het ingroeien in de Verzamelde Verzen op de eerste plaats bezig houden. Eer zou men wensen omtrent het leven van dezen bijzonderen mens beter te zijn ingelicht, doch vreemd - aan biographen schijnt hij zich al evenzeer onttrokken te hebben. De over hem bekende herinneringen zijn weinig in getal, en voor de kennis van zijn ontwikkelingsgang moet men volstaan met een kleine feitenopsomming, zeker geen aanleiding tot fantasieën gevend. Zijn eigen Nabetrachtingen van een concertganger doen ons den muzikaal zeer gevoeligen als een Beethovenbewonderaar kennen, en zo zijn liefde voor de Stoïcijnen, als uitgever van Stoïsche wijsheid en Uit den tuin van Epicurus, eer de wijsgeren dan de philosophie geldt, dan maakt dit feit het verkrijgen van een beeld zijner persoonlijkheid nog bezwaarlijker. Zijn werk bevat regels als spreuken, doch nimmer zat het bij hem voor te leren. Mat en zacht blijkt het niet minder sterk en helder. Soms mijmerend is het onmogelijk zich in zijn bedoelingen te vergissen. Hier wordt de overlijdensklacht een kruiszang. Het panische weet hij te vangen. Kenner van Oosterse letteren, liggen hem de Franse niet minder na aan het hart. Tegenover de grootheid der beweging treft hem de staatsie in de rust. Schijn weegt op tegen schaduw. De wanhopigheid vindt haar tegenpool in verrukking. De lotsaanvaarding verhindert Leopold niet het eeuwige mysterie te overwegen. De torenstad wordt tegenover het land van den buiten gesteld. Naast de werveling van de balzaal het glijdende van het jacht. Het bloed van Pyramus vindt men verbonden met het sprookverhaal van Babylon. Naar Gelderland gaat 's dichters verlangen uit, maar ook de Bojaren zijn hem niet vreemd. Deze enorme rijkdom ontstelt te meer, naarmate men de Verzamelde Verzen beter leert verstaan. Zuiver en geslepen als de fijnste diamant is deze dichtkunst van Europees peil en verleent zij haar schepper een eigen plaats naast de groote buitenlandse dichters der laatste decennia. Ongenaakbaar voor wie niet de moeite doen zijn schroom tot de hunne te maken, is hij welwillend voor ieder, die op juiste wijze over de drempel komt. Zijn poëzie te ervaren blijft een zeldzaam geluk, van welks uitzonderlijkheid men zich steeds meer overtuigt. Kan men hem toestemmen dat de dagen in klagen vergaan, de dichter van al deze pracht moet het eigen leven toch een weelde geboden hebben als slechts door zeer weinigen gekend. Zo niet alles dan is hem toch zéér veel geschonken, want wie is het gegeven het buitentijdelijke in menselijke volmaaktheid te omvatten? Men verlieze het laatste bij de lectuur zijner verzen nimmer uit het oog. Zij ontlenen er hun wezenlijkheid als hun vorm aan, terwijl zelfs de fragmenten en de schetsen tonen, hoe deze man, overal waar hij kunstenaar was, het door hem aangevoerde dagelijkse de glans van het eeuwige verleende. | |
[pagina 368]
| |
Dit is de genialiteit van den groten artist in het algemeen, en hier die des dichters in het bijzonder. Verdient zijn werk om dit alles diepste eerbied, het is daarenboven een zo volstrekt getuigenis der schoonheid, dat geen goedwillig lezer daaraan kan voorbijgaan. Leopold wist zelf hoe tranniek en zelfgerecht de schoonheid naar eigen wil en welbehagen bewind voert, maar altijd toch heeft hij haar te dienen als uitverkorenheid ondergaan. Niets gaat hem boven haar wier naam hij zelden bezigde, doch van wier grootheid hij steeds getuigde. Zo al niet haar schildknaap, was hij zeker haar ridder; voor haar strijdend en door haar begenadigd. Eigen eer nimmer zoekend werd hen de poëzie toegeworpen. Vandaar dat Leopolds Verzamelde Verzen behoren tot de schoonste poëzie onzer dagen. Zij zijn voor de eeuwigheid en hun dichter evenzeer. |
|