Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
[Nummer 6]Jakob van Artevelde
| |
I Vlaanderen bij het optreden van Jakob van ArteveldeDe sleutel voor het verstaan van die vaak zoo verkeerd begrepen figuur, als Jakob Van Artevelde is, ligt wel in de zeer bizondere economische structuur van het toenmalige Vlaanderen. Naast de zoogenaamde 'cleene neringhen' als bakkers, beenhouwers, smeden, enz., die werkten voor de locale markt, bestond er in onze streken een grootnijverheid, de eenige van zoo'n verhouding in gansch het Middeleeuwsche Europa. Steden als Brugge met 35.000 inwoners en Gent met 50.000 waren in dien tijd ver te zoeken. Het feit dat Gent naar de belegering van Doornik in 1340, 1800 wevers stuurde, 1200 vollers en slechts 2100 man uit de kleine neringen, werpt een schei licht op het belang van de lakennijverheid in onze Vlaamsche steden. Daarom, willen wij eenigszins de uiterst delicate rol die de opperhoofdman te vervullen had en de om zeggens onoverkomelijke moeilijkheden in zijn 'beleet' naar waarde schatten, dan moeten wij steeds het parallel trekken tusschen de Middeleeuwsche Vlaamsche gemeenten, waar de tegenstellingen tusschen de machtige lakenbewerkers zoo sterk waren, en de moderne industriesteden, met hun honderdduizenden proletariërs en de gewone stakingen en lock-outs in crisisjaren. In het begin der XIVe eeuw kwam er een stilstand in de uitbreiding van de 'draperie': nieuwe markten werden niet meer gevonden en de concurrentie der Brabantsche steden liet zich reeds geducht voelen. De groote steden vonden er niets beters op dan het maken van laken binnen een zekeren straal rond de stad te verbieden, en zichzelf de fijnste soorten laken voor te behouden. Het platteland en de 'smalle steden' moesten buigen voor de ijzeren wet van de grootindustrie, en, als zij het niet deden, zouden zij er weldra toe gedwongen worden. Onder de wolbewerkers zelf ontstond er een vinnige strijd tusschen de wevers, die het talrijkst waren, en de vollers, waarbij zich de | |
[pagina 322]
| |
andere vier minder belangrijke ambachten der wolkloppers, scheerders, ververs en lakenarbeiders meestal aansloten. Gebruik makend van hun numeriek overwicht wilden de wevers zich het leeuwenaandeel toekennen van het loon dat de lakenhandelaars voor de verscheidene wolbewerkingen konden uitkeeren, en de werklui der vijf andere ambachten tegen een hongerloon doen werken. Voeg daar nog bij dat in 1297, 1317 en 1337 een muntontwaarding de levensduurte gevoelig deed stijgen. De wolbewerkers wisten niet, dat de aard van hun bedrijf de schuld droeg van die sociale wantoestanden, maar zij dachten in een politieke bestuurswisseling heil voor al hun kwalen te vinden. De rijke patriciërs, die te Gent in 1228 het bewind der XXXIX hadden ingesteld, hadden, niettegenstaande tijdelijke schorsingen van dit bestuurslichaam in 1275 en 1280, een opheffing in 1297 door graaf Gwijde en een verandering door koning Filips IV den Schoone in 1300, toch gedurende drie kwart eeuw de exclusieve leiding van de stad weten te behoudenGa naar voetnoot(1). De overwinning te Groeninge veegde voor goed deze gehate suprematie weg en de neringen alleen namen het bestuur van de stad in handen. Nu zou wel spoedig het gouden tijdperk voor de mannen 'met de blauwe naghelen' aanbreken, dachten zij. Ofschoon het willekeurig politiek regime der XXXIX voor goed van de baan was, en bepaalde economische voorschriften de werklui beschermden, bleef de grondige saneering van den toestand uit. De welstellende burgers, 'lieden die van ghenen ambachte en zijn', vormden nu een nieuwe klasse, de 'poorterie', en, gebruik makend van de oneenigheid tusschen de neringen, wisten zij, in 1320, samen met de vollers en de kleine neringen, de schepenbank te bezetten en de immer muitzieke wevers uit te sluiten. Eenige jaren later moesten de wevers zelfs een wekelijksche bijdrage, het 'weversgeld', betalen, en, toen in 1337 de werkloosheid zwarte ellende bij de lakenbewerkers bracht, werden zij alleen van den geldelijken steun der stad uitgesloten, terwijl aan de vollers en aan de kleine neringen elk 4.000 pond werd uitbetaald. Maar hoe stond de graaf tegenover die acute economische en politieke problemen? Lodewijk van Nevers (of van Crécy), in 1304 geboren, was aan het. Fransche hof opgevoed en gehuwd met de dochter van Filips IV den Schoone. In 1322 volgde hij zijn grootvader, den betreurden Robrecht van Bethune, op. Na een onvoorzichtigheid in 1323 en vooral na den geweldigen opstand der kustbevolking (1323-1328), kreeg hij zijn graafschap uit de handen van den Franschen koning terug. Dit was genoeg om hem voor de rest van zijn leven enkel nog heil en heul te doen zoeken bij zijn suzerein. De trouw aan zijn leeneed stelde hij boven de liefde voor zijn volk. Hij is een typische vertegenwoordiger van het Middeleeuwsche leenwezen, die natuurnoodzakelijk lijnrecht in strijd moest komen met de rijzende Vlaamsche democratie en haar genialen leider, Jakob Van Artevelde. In 1336 begon een crisis in de lakennijverheid. De oorlog broeide tusschen Engeland en Frankrijk, daar de Engelsche koning aan Filips VI van Valois de Fransche kroon betwistte. In Augustus 1336 legde Edward II, koning van Engeland, het embargo op de wol. Zijn bedoeling was zeker, door het monopolie van den woluitvoer, de Engelsche schatkist te vullen voor den nakenden oorlog met Frankrijk, maar evenveel, en misschien nog meer, wou hij door dezen. economischen maatregel politieken druk uitoefenen op bepaalde gewesten. De Vlaamsche lakenindustrie nu leefde bijna uitsluitend van de Engelsche wol. Lodewijk van Nevers antwoordde met de Engelsche handelaars te laten aanhouden en beslag te leggen op hun goederen. Daarop verbood de Engelsche koning | |
[pagina 323]
| |
in December 1336 allen uitvoer van graan en eetwaren, en den invoer van laken, wat Vlaanderen rechtstreeks trof. Vlaamsche schepen werden op zee gepraaid en in Engelsche havens aan den ketting gelegd. Weldra trokken benden wevers en vollers door het Vlaamsche land en zelfs tot in Noord-Frankrijk, om een bete brood te bedelen. Sohier of Zeger van Kortrijk, 'oppermaerscalc' van de Gentsche troepen en buitenpoorter van Gent, werd verdacht toenadering te zoeken tot de Engelschen, en te Brugge op 6 Juli 1337 aangehouden. Niettegenstaande het voortdurende aandringen van de Gentenaars bij koning en graaf, was en bleef hij gevangen, als een duidelijke waarschuwing. Wel schold Filips van Valois de Vlamingen groote sommen kwijt, die zij nog, krachtens de verdragen van Athis (1305) en Arke (1326), schuldig waren, wel waarborgde hij hun de volle wolvoortbrengst van gansch Frankrijk, maar dit was maar een doekje voor het bloeden. De Vlaamsche 'draperie', de roem van het nijvere Vlaanderen, was dood. | |
II Het economisch verdrag met engeland (1338)In die dagen waren de Vlamingen wel erg stuurloos, daar graaf Lodewijk, toen in November 1337 een Engelsche vloot de Schelde opvoer, ze nog meekreeg om te Kadzand een landing te voorkomen. Het nieuws echter, dat die vloot te Dordrecht 10.000 zakken wol had gelost, stemde de uitgehongerde wolbewerkers tot nadenken. Maar wie zou den moed hebben om in een kordate politiek om te zetten de eerste schuchtere poging van toenadering tot de Engelschen, die Sohier van Kortrijk met zijn gevangenneming had bekocht, en weldra met zijn leven zou betalen? Op 28 December 1337 werd de Gentsche bevolking voor de Biloke samengeroepen. Hier trad voor het eerst een gewoon burger op, die tot nog toe in de politieke leiding van de stad niet de minste rol had gespeeld. Het moet dan ook wel een staaltje van buitengewone welsprekendheid, van wijsheid tevens en van moed, geweest zijn, dat hij niet alleen de hongerige volksmassa, maar zelfs het Gentsche magistraat nagenoeg volledig op zijn hand kreeg. Zijn plan was doodeenvoudig: neutraliteit tusschen de oorlogvoerende mogendheden, Engeland en Frankrijk, en een economische overeenkomst met Engeland. Wie was die Jakob Van Artevelde, die zoo plots uit het private leven op het politieke plan opdookGa naar voetnoot(2)? Hij was geboren te Gent rond 1295. Van zijn | |
[pagina 324]
| |
eerste vrouw kreeg hij een dochter Margareta, en uit een tweede huwelijk met Kathelijne de Coster werden vier kinderen geboren: Jan, Jakob, Filips, die te West-Roosebeke zou sneuvelen, en Catherina. Hij was geen brouwer, zooals verscheidene veertiende-eeuwsche geschriften het voorstellen, ook geen lakenhandelaar, maar makelaar en tevens hotelhouder; hij had grondbezit Oost-Vlaanderen door, en in Gent zelf bezat hij drie huizen: kortom, hij was een welstellende burger van de 'poorterie'. Het feit dat hij in de gemeenterekeningen slechts eens vermeld wordt, nl. in 1326-27, toen hij in de 'overcosterie' van de St. Jans-parochie (nu St. Baafs) het weversgeld inde, wijst erop dat hij zich tot dan toe ver van alle politiek had gehouden. Enkele dagen na de samenkomst voor de Biloke werd, naast het schepencollege, dat in functie bleef, een buitengewoon ambt ingesteld, waartoe de Vlamingen in vorige decenniën reeds meermalen hun toevlucht hadden genomen. Er werd een college benoemd van vijf 'hooftmans', drie uit de 'poorterie' en twee uit de ambachten, met daarbij de dekens van wevers, vollers en kleine neringen. Gezien den hoogen nood werden alle krachten der gemeente samengebundeld: de wevers werden in hun volle burgerrechten hersteld, en de neringen kregen het overwicht zooals in een industriestad hoorde. Aan de leiding stond Jakob Van Artevelde zelf, zooals wij opmaken uit zijn sterkere lijfwacht, en uit zijn honorarium van 1100 pond, tegen Van Vaernewijck 480 en de drie andere hoofdmannen 295 pond. Brugge en Ieper, tot dan toe steeds gekant tegen Gent, schaarden zich onder Van Artevelde's leiding. Verrast door de golf van sympathie die over het gansche land de nieuwe Gentsche politiek tegensloeg, kon Lodewijk van Nevers wel niet anders dan zijn grafelijke goedkeuring hechten aan het voldongen feit. Begin Februari 1338 kwamen de steden tot een akkoord met den Engelschen koning en reeds in Maart bereikten de eerste wagens wol de Schelde-en-Leiestad: nu was de triomf volledig. Tegenover de bruske bewustwording en persoonlijke stellingname van het Vlaamsche volk, was Filips van Valois eveneens gedwongen de nieuwe politiek goed te keuren. Maar onmiddellijk begon het achterbaksch gekonkel. Om twist en tweedracht tusschen de 'Drie Leden' van Vlaanderen te brengen, stond hij aan Brugge en Ieper toe hun vestingen weer op te bouwen, terwijl hij Gent beval zijn stadswallen af te breken; op 21 Maart werd Sohier van Kortrijk, de vereerde 'oppermaerscalc' van Gent, in den burcht te Rupelmonde onthoofd, en den dag daarop werd het interdict over de stad afgekondigd. Kleinmoedigen en ongeluksprofeten zijn er dadelijk om het ergste te verwachten. Leliaerts en koningsgetrouwe edelen versterken zich zelfs te Biervliet, en komen de Gentenaars tot onder hun muren beleedigen. Nu toont de opperhoofdman dat hij een man van de daad is; met een Gentsche troepenmacht gaat hij Biervliet tuchtigen en uitbranden, en houdt te Brugge een militaire demonstratie. Door dit kranig optreden keert het vertrouwen terug en Filips ziet zich genoodzaakt, ditmaal met wat meer oprechtheid, de politieke koerswijziging goed te keuren en het interdict te laten opheffen (Juni 1338). Edward zijnerzijds, ofschoon begeerig naar het bondgenootschap der Vlamingen, verklaart zich tevreden met de neutraliteit. Gansch Vlaanderen zweert geestdriftig trouw aan de nieuwe politiek, die brood en aanzien brengt. Wanneer op 15 Augustus 1338 de schepenbank te Gent wordt vernieuwd, zijn alle nieuwe scabini uitgesproken partijgangers van den 'upperbeleeder'. Graaf Lodewijk is zoo overtroefd, dat hij zedelijk gedwongen is aan de processie te Doornik op | |
[pagina 325]
| |
15 September deel te nemen en er te midden van de Gentsche afvaardiging op te stappen, met de Gentsche kleuren bekleed. Nu staat Van Artevelde in de volle glorie van zijn macht. Hij is echter geen ijdel mensch, wien dit plotse, ongelooflijke gezag naar het hoofd stijgt. Neen, met koele berekening, als een zakenman, wil hij tot het laatste voordeel uit de neutraliteit halen. Edward verklaart zich bereid alle schade, die Vlaamsche kooplui de laatste twee jaren hebben geleden, volledig te vergoeden (November 1338). Daarop scheldt koning Filips in Januari 1339 de Vlamingen meer dan 300.000 pond parisis kwijt, die zij krachtens de verdragen van Athis (1305) en Arke (1326) nog schuldig waren, en ontslaat hen van de verplichting in geval van oorlog 600 gewapende mannen te sturen. Maar in zijn gewild-zoet schrijven kan hij zich toch niet weerhouden hen uit de hoogte te behandelen en ze 'gens rudes, simples et ignorans' te noemen. In tegenstelling met die steeds groeiende buitenlandsche successen, kwam er stilaan in het binnenland meer en meer verzet. Feodale heeren, hiertoe aangezet door Filips van Valois, staken het hoofd op; het Westland, door ballingen opgehitst, kwam in beroering; Fransche schepen opereerden dreigend voor de Vlaamsche kust, en, nog het ergste, graaf van Nevers vluchtte begin 1339 naar St. Omaars en verklaarde al zijn vroeger goedkeuringen van nul en geener waarde. 'Smalle steden' als Kortrijk, Eekloo en Poperinge toonden zich ontevreden om de overheersching der 'Drie Leden', die hen economisch fnuiken. Van Artevelde's politiek was echter zoo sterk, dat koning Filips het geraadzaam oordeelde graaf Lodewijk terug te sturen in October 1339, om een oogje in het zeil te houden en in elk geval een samengaan van Vlaanderen met Engeland te voorkomen. De raadgevers van den graaf durfden echter niet terugkomen; daarop duidden de Vlamingen vijf betrouwbare mannen aan voor 'mijns heeren raed van Vlaenderen' en de graaf moest zich dit laten welgevallen. Over het gansche land groeit meer en meer de antipathie tegen Frankrijk. Men herinnert zich, nu men weer de macht in handen heeft, de overwinning van Groeninge en het vernederende verdrag van Athis (1305), den heldhaftigen strijd van de kustbevolking (1323-1328) en de gruwelijke onderdrukking: 'There was an unmistakably rising tide of Flemish feeling against the French', schrijft de Amerikaansche historicus H. St. Lucas, en verder: 'It was a general feeling that a vast war against the French by all who spoke the Netherlandish tongue was imminent'Ga naar voetnoot(3). Ten slotte beschouwde men al dat toegeven van Filips als zwakheid. Was het oogenblik niet gekomen, nu het Engelsche leger van uit Henegouwen Frankrijk binnenviel, om Waalsch-Vlaanderen, 'die palen van Vlaanderen', terug te eischen? Tevens zou de Vlaamsche graaf door de gebiedsvergrooting van zijn graafschap erg gevleid zijn, zoo wou men zichzelf doen gelooven. Het antwoord van Filips van Valois op dien Vlaamschen eisch is niet bekend, maar is vanzelfsprekend genoeg. Einde 1339 staat de 'upperbeleeder' op het scheiden der wegen: de neutraliteitspolitiek heeft Vlaanderen tot een geduchte grootmacht gemaakt, van Edward en Filips, als bij politiek opbod, nooit verhoopte toegevingen verkregen en den welstand in het land teruggebracht. Met den dag echter komen steeds meer de schaduwzijden aan het licht. De Fransche koning, onder het mom van in te stemmen, stookt oproer bij de edelen en andere ontevredenen, graaf Lodewijk is onwillig en staat altijd met een voet buiten het graafschap, en | |
[pagina 326]
| |
daartegenover kan men niet steunen op den Engelschen koning, met wien men enkel een economische overeenkomst heeft getroffen. | |
III Het militair verbond met Engeland (1340)De eerste besliste stap van toenadering tot Edward III was het verdrag van Vlaanderen met Brabant, Engelands bondgenoot, op 3 December 1339. Reeds in 1299 en 1300 hadden Vlaanderen en Brabant een economisch verdrag afgesloten, en nog onlangs, in 1336, hadden Vlaanderen, Brabant en Henegouwen-Holland-Zeeland door een militair verbond elkaar hulp toegezegd in geval van oorlog, behalve wanneer deze gericht was tegen den Duitschen keizer of den Franschen koning, hun wederzijdschen opperleenheer. Nu valt deze laatste clausule weg en dus wordt er een gemeenschappelijke oorlog voorzien tegen den Franschen koning. Behalve dit uitzicht van de buitenlandsche politiek, moeten wij er ook een bewust streven naar eenheid in zien van de voornaamste prinsdommen der Lage Landen, en dit nog wel op democratischen grondslag. De kooplui van Vlaanderen en Brabant mogen vrij handel drijven in het graafschap en het hertogdom, en er zal een gemeenschappelijke munt geslagen worden. Alle geschillen zullen geregeld worden door een bondsraad van tien personen, waarvan er vier door den hertog van Brabant en den graaf van Vlaanderen, en zes door de steden Gent, Brugge en Ieper, Leuven, Brussel en Antwerpen zullen aangesteld worden. Zelfs zullen de afgevaardigden van de twee prinsen drie maal 's jaars met elkaar contact nemen. Toen begin 1340 ook Henegouwen-Hofland-Zeeland toetrad, vormde het hart en veruit het belangrijkste deel van de Lage Landen één blok. Men moet zeker het belang van dit verdrag niet overschatten en er reeds een afteekening van den Boergondischen Staat in zien, maar anderzijds is het toch duidelijk, dat het graafschap zich daardoor keert tegen zijn suzerein, den Franschen koning, om aansluiting te zoeken bij volkeren waarbij het hoort 'par linage, par alliance et aussi par voisinage sans moyen', zooals de tekst zegt. Dit verdrag werd daarenboven beheerscht door de gemeenten die in den bondsraad de meerderheid hadden, en die hun vorsten tot het naleven van de overeenkomst konden dwingen. Jakob Van Artevelde nam nog een tweede voorzorg. Hij wist maar al te goed hoe de Vlamingen, niettegenstaande onderdrukking en miskenning, toch loyaal en aanhankelijk blijven tegenover hun vorsten. Daarom raadde hij, zooals de burgemeester van Brugge, Willem de Deken, in 1328 reeds had gedaan, Edward III aan, officieel den titel van 'koning van Frankrijk' aan te nemen. Dit zou Lodewijk van Nevens tevens in staat stellen de Engelsche alliantie te kunnen aangaan zonder zijn leeneed te breken. Edward III stelde aan Lodewijk bovendien het huwelijk voor van den zoon van den graaf, den toekomstigen Lodewijk van Male, met Isabella, de dochter van den koning. De Franschgezinde graaf kwam hierdoor in een lastig parket en koos weer eens den weg naar het Zuiden. Maar de 'upperbeleeder' liet zich niet uit zijn lood slaan en deed Simon van Halen of Mirabello, als 'ruwaert' aanstellen. Deze was een rijke Italiaansche bankier, die sinds lang poorter was van Gent, zeer gezien was in de stad en reeds optrad in politieke aangelegenheden; daar hij gehuwd was met de bastaardzuster van graaf Lodewijk, had het er althans den schijn van dat hij het grafelijk gezag overnam. Na al deze voorbereidingen kon nu veilig het economisch-politiek verbond met Engeland gesloten worden (begin 1340). De wolstapel kwam voor 15 jaar naar Brugge, en allerlei economische voordeelen werden verzekerd, de koning beloofde teruggave van Waalsch-Vlaanderen, Artois, het Doorniksche en zelfs | |
[pagina 327]
| |
Doornik, en zegde daarenboven een som van 140.000 pond sterling toe, te betalen binnen de drie jaren. Op 26 Januari 1340 werd Edward III op de Vrijdagmarkt te Gent plechtig tot koning van Frankrijk uitgeroepen, en deze ceremonie werd op 31 Januari te Brugge en op 3 Februari te Ieper herhaald. De koning verbleef nu twee maanden te Gent en werd intiem bevriend met Jakob Van Artevelde. Daar de opperhoofdman de ratificatie van het verdrag door de Engelsche steden verlangde, stak de Engelsche koning de zee over om dien wensch in te willigen. Terwijl hij in Engeland was, kwam opeens een machtig Fransch smaldeel voor onze kusten en in de Schelde-monding opdagen: de schrik beving de Vlaamsche gemoederen voor een nakende omsingeling door de Fransche strijdkrachten. Op 24 Juni 1340 voer echter de Engelsche vloot het Zwin bij Sluis binnen en versloeg er volledig het Fransche eskader: 15.000 Franschen sneuvelden en slechts enkele schepen konden 's nachts ontkomen. Volgens een Engelschen kroniekschrijver vertelde men dat, indien O.L. Heer de visschen had laten spreken, ze zeker Fransch zouden gesproken hebben, na dit festijn van zooveel Franschen. Het enthousiasme laaide op over gansch Vlaanderen. Ook de oorlog te lande wordt nu tegen den verzwakten Filips van Valois ingezet. Een slecht geleide campagne, onder Robert d'Artois zelf, tegen St. Omaars verloopt in het zand. Daarop worden alle krachten samengetrokken rond Doornik: koning Edward III, Jakob Van Artevelde, hertog Jan III van Brabant, graaf Willem II van Henegouwen en verscheidene andere prinsen sluiten de stad van alle verbinding af. Ofschoon de verdedigers daardoor erg in het nauw werden gedreven en reeds onder de ontberingen begonnen te lijden, wisten de aanvallers, wegens hun oneenigheid, de stad niet in te nemen. De hertog van Brabant had er het hart niet bij; hij verdroeg met tegenzin dat een gewoon burger als Van Artevelde zich den gelijke achtte van hertogen en graven, en hun zelfs de les durfde spellen, terwijl de Brabantsche patriciërs voortdurend in twist lagen met het Vlaamsche leger, waar de ambachtslui alles te zeggen hadden. Een paar incidenten tusschen den Gentschen opperhoofdman en Jan III verbraken voor goed alle intieme samenwerking. In den herfst van 1340 bracht het Bestand van Esplechin het einde van de krijgsverrichtingen: het was Van Artevelde's eerste groote tegenvaller. Toch verkregen de Vlamingen twee niet te versmaden toegevingen van den Franschen koning: eerstens zag hij af van zijn recht den banvloek of het interdict over Vlaanderen af te kondigen, bij het eerste verzet tegen den suzerein, en hij zou zelf bij den paus aandringen om dit recht te doen schrappen, vervolgens stond hij toe dat de ballingen, de vijanden van Van Artevelde's politiek, in het graafschap niet mochten terugkeeren. Even terugblikkend over het afgeloopen jaar 1340 moet men toegeven dat het militair verbond met Edward III niet de verhoopte vruchten had afgeworpen: nl. de inname van St. Omaars, als voorpost voor een verovering van Artois, en het bezetten van Doornik, de eeuwenoude invalspoort in Vlaanderen. Bovendien had de oorlog aan Gent schatten geld gekost en de stad diep in de schulden gestoken. De Engelsche koning, die zoo kwistig was met het toezeggen van subsidies, kon onmogelijk aan zijn geldelijke verplichtingen in de Lage Landen voldoen en vluchtte, begin 1341, uit Gent weg, de zee over. | |
IV Afnemen van Van Artevelde's invloed. Zijn doodHet Bestand van Esplechin werd verlengd tot Juni 1342 en, na een korten veldtocht in Bretagne, kwam de wapenstilstand van Malestroit tot stand voor een duur van drie jaar. Van Artevelde zou dus de laatste vijf jaar van zijn | |
[pagina 328]
| |
'beleet' geen inval meer kennen van de Fransche legers, maar hij zou des te meer moeilijkheden ondervinden in de binnenlandsche aangelegenheden. Telkens weer lezen wij, in de Gentsche gemeenterekeningen, van gewapende tochten naar eene of andere der 'smalle steden', waar oppositie rees tegen het bestuur van de drie groote steden: er broeide verzet te Oudenaerde, Poperinge nam de wapens op tegen Ieper, er was gisting en beroering in Kortrijk, Diksmuide, Deinze, Aalst, Dendermonde. Soms waren het ballingen die oproer stookten tegen den Gentschen leider, maar meestal was het gewoon zelfverweer, zoo typisch in onze Middeleeuwsche gemeenten, tegen inmenging van buiten in het eigen stadsbestuur. Een andere bron van moeilijkheden lag in de voortdurende oneenigheden tusschen de wevers en de vollers, en dit niet enkel in de kleine steden maar zelfs binnen de muren der drie leidende steden zelf. Aangezien de wolbewerkers de meerderheid van de werklui uitmaakten, verkeerden de Vlaamsche gemeenten daardoor aanhoudend in een toestand van latente revolutie. De onderschikking der lakennijverheid van de 'smalle steden' en van het platteland aan die van Gent, Brugge en Ieper, zette heel wat kwaad bloed. Maar zóó was de ijzeren wet van de Vlaamsche lakenindustrie: hiermee stond of viel ze. Bovendien boekte de Gentsche gemeentekas jaarlijks een stijgend deficit, dat moest aangevuld worden door beslagname op de goederen der ballingen of door leeningen bij Simon van Halen en anderen; het is bekend dat de welstellende Van Artevelde zich ruïneerde in dienst van zijn geboortestadGa naar voetnoot(4). Ten slotte trok graaf Lodewijk zich herhaaldelijk terug in Frankrijk, en ontnam aldus alle wettelijkheid aan de maatregelen die de 'Drie Leden' voor het welzijn van het gansche graafschap troffen. Einde 1342 was hij voor goed weg. Bijna vier jaar later sneuvelde hij te Crécy, in dienst van zijn leenheer, en had ondertusschen zijn graafschap niet meer teruggezien. Er was werkelijk meer dan gewone staatsmanskunst noodig om al die economische, financieele, sociale, militaire, politieke en ook kerkelijke moeilijkheden het hoofd te bieden. In deze periode nog het meest, bewonderen wij de wijze richtlijnen en de taaie volharding van dien volksleider, wiens gezag enkel en alleen steunde op zijn persoonlijk prestige. Terwijl de verdeeldheid en de tegenstand in Vlaanderen en in Gent zelf steeds maar aangroeiden, ontvielen Van Artevelde één na één zijn steunpunten. Gedwongen door den neteligen toestand, had de 'upperbeleeder' het lot van Vlaanderen gekoppeld aan dat van Engeland. Nu bleek echter hoe langer hoe duidelijker, dat Vlaanderen Engeland niet kon missen, maar dat Edward III wel de Vlamingen kon op zij laten voor zijn vastelandspolitiek. Het is van H. St. Lucas zeer juist gezien, wanneer hij dit 'the fundamental weakness of Van Artevelde's policy'Ga naar voetnoot(5) noemt. Jan III van Brabant, de geslepen diplomaat, hing de huik naar den wind, die aan het keeren was, en zocht, zonder zich nog te compromitteeren, toenadering tot Filips van Valois. Dit zette er Lodewijk van Nevers toe aan, om in April 1345, den hertog te Brussel op te zoeken, en met hem te onderhandelen. Hier moet nog worden aan toegevoegd, dat het ressentiment tegen den voor het oogenblik zwakken en onschadelijk geachten Franschen koning, en tegen den steeds afwezigen Lodewijk van Nevers, met den tijd werkelijk luwde. Den nekslag echter zou Van Artevelde's invloed krijgen in Gent zelf. Reeds in Januari 1[3]43 wil Jan Van Steenbeke, die vroeger den Gentschen opperhoofdman volledig steunde, het buitengewoon ambt van 'hooftmans' doen | |
[pagina 329]
| |
afschaffen. Het komt tot een heftige woordenwisseling, de twee partijen loepen te wapen en de schepenen kunnen nog op het nippertje het bloedvergieten voorkomen: Jan Van Steenbeke wordt afgezonderd in 's Gravensteen, en Jakob Van Artevelde, eens de gevierde leider van het graafschap, moet zich terugtrekken in het Geeraard-de-Duivelsteen. Wel sturen Brugge en Ieper onmiddellijk een gewapende bende om hem te steunen, wel verkrijgen zijn partijgangers, dat hij na eenige dagen in macht en eer wordt hersteld, terwijl Van Steenbeke met 80 aanhangers wordt verbannen, maar toch moet zijn ster erg aan het tanen zijn gegaan, dat zoo iets mogelijk was. Intusschen stijgt binnen het volkrijke Gent de tegenstelling tusschen wevers en vollers; op den ongelukkigen 'Quaeden Maendagh' (2 Mei 1345) worden de vollers door de wevers neergeslagen: 500 lieten er het leven bij! In de stadsrekeningen zien wij dat Van Artevelde, ofschoon hij de wevers gesteund had, door Geeraard Denys, den deken der wevers, verdrongen wordt uit de leidende positie. Uit verscheidene aanwijzingen moeten wij zelfs besluiten dat hij, evenals zijn trouwe steun, Gelnoot Van Lens, als hoofdman wordt afgezetGa naar voetnoot(6). Zou de Redder van Vlaanderen zich zoo maar gewonnen geven, nu hij langs alle zijden donkere wolken ziet opsteken, die een storm dreigen te ontketenen boven zijn volk? Edward III komt op 5 Juli te Sluis, waar afgevaardigden van de 'Drie Leden' hem gaan begroeten. Ook Van Artevelde gaat zijn vorstelijken vriend opzoeken en blijft er van 7 tot 17 Juli. Herhaaldelijk stuurt de Gentsche magistraat boden om hem naar Gent terug te roepen: zij schijnt bang, dat hij zijn invloed zou terugwinnen, dank zij den steun van den Engelschen koning. Wat wordt er intusschen te Sluis bedisseld? Uit alle bronnen die ons ten dienste staan, is het onmogelijk dit met zekerheid vast te stellen. Wij zoeken het geheel van de gebeurtenissen psychologisch zoo te verklaren: Van Artevelde zag dat de wevers hun heerschappij gingen gebruiken om aan kleine politiek te doen; hij begreep maar al te goed het gevaar van de vijandschap tusschen de ambachten onderling, en van de oppositie der 'smalle steden' tegen de 'Drie Leden', hij voelde het wankele van het bondgenootschap met Brabant, de onzekerheid van de hulp die een overzeesche Engelsche koning kon bieden, en ten slotte het gevaar van het voortdurende gekuip van den Franschen koning en van zijn trawant, graaf Lodewijk van Nevers. Het was dus niet een poging om zichzelf als eerste hoofdman weer op den voorgrond te plaatsen, maar het welbegrepen belang van Vlaanderen dat hem nu deed beslissen tot een uiterst gewichtigen stap: hij stelde Edward III voor, zijn zoon, den prins van Wales, tot graaf van Vlaanderen aan te stellen, indien Lodewijk bleef weigeren hem als zijn suzerein te huldigenGa naar voetnoot(7). Daar hij zich ten zeerste bewust was, welk een gevaarlijk spel hij speelde, | |
[pagina 330]
| |
verzekerde hij zich eerst van de toestemming van Brugge en Ieper, voor hij op 17 Juli, begeleid door 500 Engelsche krijgers, terug naar Gent kwam. Maar hij was nauwelijks in zijn huis op den Kalanderberg gekomen, of de volksmassa, waaronder vele wevers, schoolde samen voor zijn woning, beukte de voordeur in en drong binnen: de 'Wijze Man' van Gent, die Vlaanderen redde van den ondergang op een uiterst kritiek moment, viel ten offer aan den haat van een dwaze, opgeruide massa en aan de wraak van de enggeestige wevers. Vertoornd vertrok Edward III weer naar Engeland. De volgende jaren werd de buitenlandsche politiek gehandhaafd, maar in het binnenland werd het gezag der wevers stilaan ondergraven, totdat zij op hun beurt op den 'Goeden Diesendach' (13 Jan. 1349) door hun tegenstrevers werden neergeslagen. Lodewijk van Male, die sinds 1346 zijn vader was opgevolgd, voerde een nieuwe politiek. Hij trof een overeenkomst met den koning van Engeland en kon, na het uitschakelen der wevers uit de stadsbesturen, zijn graafschap in nieuwe banen leiden. | |
V Van Artevelde als staatsmanOm het talent als politicus van den Gentschen 'upperbeleeder' naar zijn juiste waarde af te wegen, moeten wij ons, behalve de zeer bizondere economische en politieke omstandigheden van die dagen, waarover wij boven voldoende hebben uitgeweid, ook den psychologischen aard van het Vlaamsche volk voor den geest roepen. De Vlamingen zijn van nature loyaal, trouw aan hun vorst, en, wanneer zij goed bestuurd worden, zijn zij gehecht aan hun prinsen, zooals weinige volkeren in de wereld. Zelfs wanneer zij onderdrukt worden, en dit is genoeg voorgekomen, waren zij er niet toe te brengen, zich met man en macht tegen het gestelde gezag te verzetten. Dat kan voorzeker in enkele gevallen dicht bij de lafheid naderen, maar toch steekt er, op zichzelf beschouwd, iets bizonder nobels in. Welnu, in het begin van den Honderdjarigen Oorlog, deed het zich voor, dat Lodewijk van Nevers, die op en top Fransche ridder, niet de minste belangstelling voor het Vlaamsche volk en zijn nooden toonde, maar enkel en alleen den leeneed, dien hij aan den Franschen koning had gezworen, tot aan zijn dood trouw wou naleven. Van Artevelde zag zeer goed in, dat Lodewijk van Nevers nooit een gezonde nationale politiek zou voeren, en zou hem zeker graag definitief hebben uitgeschakeld. Gezien echter het loyalisme van het Vlaamsche volk, moest hij hem noodgedwongen blijven erkennen als graaf: dat hij ten slotte, als laatste gevolgtrekking van de ingezette politiek, dit loyalisme kwetste, is de aanleiding, ofschoon niet de oorzaak, geweest van zijn dood. In den loop van de geschiedenis merkt men ook een uitgesproken zin voor democratie in het Vlaamsche volkskarakter. Ons volk heeft nooit een echt absolutisch regime gekend, al zijn er wel een paar pogingen geweest; nooit ook heeft het zich mak neergelegd bij een autoritair gezag. Het wil met goedheid behandeld worden en zijn rol spelen in 's lands bestuur. Daar Van Artevelde zelf een gewoon burger was en het bewind in handen kreeg toen | |
[pagina 331]
| |
de gemeentevrijheid haar hoogste triomfen boekte, heeft hij als handige diplomaat allen uiterlijken schijn van zijn overweldigend gezag vermeden. Hij heeft geen veranderingen aangebracht in het bestuursapparaat; nooit is hij zelf schepen geweest, zijn naam komt op geen enkel officieel stuk voor: hij was en bleef de opperhoofdman, die krachtens zijn ambt het leger aanvoerde in geval van oorlog, maar door zijn prestige practisch de leiding van het bestuur had. Vandaar dat het werkelijk geen zin heeft hem als een 'tiran' te doodverven. Hij bouwde voort op de gezonde traditie van zijn volk en leunde aan tegen zijn gezonde krachten. Dat was zijn kracht en ook zijn zwakheid. Volksgunst is uiteraard een zeer wisselvallige waarde. Ten slotte liet hij zich nooit verleiden door heerlijke toekomstdroomen of fantastische plannen, maar hij was de realist honderd procent, de zakenman in de politiek, die uit een gegeven conjunctuur alles haalde wat er maar eenigszins uit te halen viel. In zoover was hij een typische vertegenwoordiger van de nijvere gemeentenaren in de XIVe eeuw, van de uitgesproken realistische Vlamingen. Er moet zich in het gemoed van den makelaar Jakob Van Artevelde, einde 1337, wel een geweldige strijd afgespeeld hebben, toen hij, bewogen door de zwarte ellende van de 'scamele ghesellen' en den prangenden nood van de handeldrijvende poorters, plots uit zijn teruggetrokken privaat leven opveerde, om, met doorzicht en wilskracht, een politiek voor te stellen die zijn volk van den ondergang zou redden. Eerst bundelt hij alle krachten van het heftig levende Gent samen: de ballingen worden teruggeroepen, de wevers, die sinds jaren als tweede rangs burgers waren verdrukt, worden in eere hersteld, en aan de ambachten en neringen wordt het grootste aandeel in het stadsbestuur toegekend. Maar verder gaat zijn blik: te Groeninge had Brugge de zege bevochten, zonder de hulp van het toenmalige patricische Gent, en de opstand van de kustbevolking, zoo daadkrachtig ondersteund door Brugge en Ieper, was slechts door den graaf kunnen onderdrukt worden, dank zij den steun van Gent; nu bewerkt Van Artevelde op eenige weken tusschen de drie machtige steden een eenheid, die gansch zijn zevenjarig 'beleet' door, zou stand houden. Voor het eerst in de geschiedenis van Vlaanderen wordt de enge gemeentepolitiek omgezet in een ruime nationale politiek. Al heeft de economische structuur van het land meegebracht, dat de 'smalle steden' en het platteland niet gelijkberechtigd waren met de 'Drie Leden', toch waren er ook daar heel wat partijgangers van deze breed opgevatte staatkunde. Maar nog verder reikte de politieke horizon van Van Artevelde: de eerste pogingen van toenadering tot Brabant, en tot Henegouwen-Holland-Zeeland, gedurende de veertig vorige jaren, werden nu in een uitvoerig economisch en politiek verdrag omgezet, met sterken democratischen inslag; het was een eerste samengaan der drie voornaamste prinsdommen van de Lage Landen, niet als feodale staatkundige eenheden, maar als bij elkaar behoorende provinciën, waar het volk de leiding heeft. Ten slotte heeft zijn wijze staatsmanskunst, nagenoeg zonder openlijken oorlog met Frankrijk, kunnen tot stand brengen wat noch de zege te Groeninge met het onteerende verdrag van Athis drie jaar later, noch de verbeten opstand der kustbevolking, konden bewerken. Nu pas kwam het zelfbewuste Vlaanderen vrij uit de vangarmen van Frankrijk: met den Gentschen opperhoofdman wordt de Fransche opslorping geremd en verijdeld, totdat later een Lodewijk XI, maar vooral een Lodewijk XIV weer begeerig de handen zouden uitstrekken naar het eeuwig lokkende Vlaanderen. Ofschoon Jakob Van Artevelde in zijn persoonlijk leven niet van alle smet | |
[pagina 332]
| |
kan worden witgewasschen, en hij in zijn opvliegendheid wel eens hardhandig en ruw optrad, toch vereeren en bewonderen wij hem als een eerste-rangsdiplomaat, als een genialen staatsman, als een onzelfzuchtigen volksleider, kortom als den 'Wijzen Man' van Gent, of beter als den 'Wijzen Man van Vlaanderen'. |
|