| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
D. Dr. Odo CASEL O.S.B., Het christelijke Kultusmysterium. Naar de tweede Duitsche uitgave vertaald door D. Eligius Dekkers O.S.B. - De Kinkhoren, Brugge, 1943, 192 blz.
De mysterieleer van Casel was totnogtoe ten onzent zoo goed als onbekend. Wel vond zij eenigen bijval in den kring van zijn ordebroeders en kon men bij een of andere vaktheoloog eenige belangstelling er voor opmerken, zoodat zij in handboek of tijdschriftartikel wel eens vernoemd werd. Maar in de zoo overvloedige mis-literatuur b.v. volstaat een eerste oogopslag om er zich rekenschap van te geven dat de schrijvers bijna zonder uitzondering niet het flauwste vermoeden hebben van het bestaan dezer in Duitschland misschien wel meest bekende en zeker meest omstreden theorie van het H. Misoffer.
Dom Eligius Dekkers, die verleden jaar reeds door een artikel in het 'Tijdschrift voor Liturgie' een eerste poging waagde om in breedere kringen de aandacht op Casel te trekken, brengt ons thans een keurige Nederlandsche vertaling van 'Das christliche Kultmysterium'.
De keuze viel uitstekend. Nergens wordt de mysterieleer zoo synthetisch, zoo bevattelijk en volledig tevens dor haar grooten voorstander en verdediger uiteengezet, als in dit vulgarisatiewerkje, dat door zijn overzichtelijkheid en zijn sierlijken stijl gunstig afsteekt bij de vaak omslachtige en slordig geschreven bijdragen van C. in zijn Jahrbuch für Liturgie-wissenschaft.
C. gaat uit van dezen terugkeer tot het totale denken dat onzen tijd kenmerkt, en waarvan hij, op religieus domein, een uiting ziet in den terugkeer tot het mysterie. Niet in de beteekenis die wij gewoon zijn aan dit woord te geven: een abstracte dogmatische formule, die zich alleen tot het verstand richt. Maar in den zin dien het woord bij Paulus en de Vaders heeft; het heilsplan zelf van God over ons, verwezenlijkt in den persoon van Christus, dat den heelen mensch, lichaam en ziel, in beslag neemt en aanspreekt, om hem physisch te boetseeren naar het beeld van Christus. Van dat mysterie tracht Casel het wezen en de voornaamste verschijningsvormen in het christendom te bepalen. De sacramenten en secramentaliën, de kringen van het kerkelijk jaar en het koorofficie van elken dag, heel de liturgie kortom ziet hij, binnen het geheel van het Christusmysterie, als het christelijk 'cultusmysterie': een aanwezigheid van Christus' heilsdaad onder den sluier van symbolen, die daarom onze deelname aan die heilsdaad mogelijk maken. Liturgie heeft dus niets gemeens met een ascetische inspanning tot moreele gelijkvormigheid met Christus; ze is evenmin een subjectief vroom bemediteeren van Christus' daden; ze is ook niet het toepassen van Christus' verdiensten op ons; maar ze is een boetseeren van ons wezen door Christus naar zijn beeld een innerlijke, physische gelijkvormigmaking aan Christus; en dat is alleen mogelijk als Christus' heilsdaad, waarin wij opgenomen worden en die zich aan ons moet voltrekken, werkelijk, zij het ook in een speciale, niet-historische, maar 'sacramenteele' of 'mysterische' zijnswijze, onder de symbolen en den uiterlijken ritus aanwezig is.
Men kan het met vele détails en zelfs met vele hoofdpunten van de mysterieleer oneens zijn; men kan vooral den vorm waaronder zij voorgesteld wordt en vele conclusies die er uit afgeleid worden, eenzijdig en overdreven vinden. Zeker is het dat deze beschouwingen nieuwe uitzichten openen op liturgie en sacramenteel leven, en dat zij in haar grondtrekken de leer van het Corpus Mysticum ook op dit domein consequent doortrekken. Daarom zal voor theologisch geschoolde lezers dit boek een aanwinst en een verrijking zijn.
De vertaling verdient allen lof. Alleen begrijpen we niet waarom steeds 'mysterium' gebezigd wordt voor 'mysterie', dat veel beter de gedachte van C. zou weergeven. Hij bedoelt immers, dat heel de beteekenis van 'mysterie' in ons huidig spraakgebruik zou bewaard blijven, maar opgenomen en opnieuw ingeschakeld in de oorspronkelijke en volledige beteekenis van het woord. C. zelf trouwens gebruikt steeds als meervoud 'Mysterien', een bewijs er voor dat hij 'Mysterium' niet als een Latijnsche uitdrukking opvat, maar als het gewone Duitsche woord voor 'mysterie'. Voor 'Kult-Eidos' verkiezen we, boven de vertaling 'cultus-soort', de uitdrukking 'cultus-type' of 'cultusvorm'.
L. Monden
Chr. de HEMPTINNE en A. BRUGGEMAN, Van moeder geleerd... Eerste godsdienstonderricht. Eerste en tweede deel. - Beyaert, Brugge, 1942, 112 en 103 blz., Fr. 28.
In dit godsdienstboek voor onze kleuters, waarin ze zich beweegt op het kruispunt van Catechese en Katholieke Actie, bundelt schrijfster het beste van haar jarenlange ervaring op dit dubbel terrein samen. En zooals aan vele kruispunten Maria en haar Kindje staan, zoo vinden wij hier ook de Moeder en het kind, en het zachte geprevel tusschen beide gaat over God. Waarom toch zou een moeder aan vreemden overlaten haar eigen kind in te wijden tot de heerlijkheden van ons geloof? De moeder, die haar verheven taak begrepen heeft, weet echter niet altijd hoe ze dit moet aanvangen. Wij durven gerust beweren dat geen enkel catechetisch werk haar zulke diensten zal bewijzen als deze vier en twintig onderhoudses: Hier wordt in een frissche en moderne kindertaal klare stof opgedischt om uit te leggen, om voor te lezen, om samen te lezen, om te vertellen, en alles even smakelijk als de heerlijke prentjes die het boek onweerstaanbaar aantrekkelijk maken. Schrijfster is werkelijk te bescheiden in de inleiding! Wij hopen dat ze dit boek later zal kunnen uitgeven naar haar wensch met kleurplaten, dan wordt het ook een juweeltje. Warm aanbevolen.
J. Smets
| |
| |
Missiemap ten gebruike der vrouwelijke K.A. Jeugd. - Hernieuwen, Roeselare, St. Tillo's Missiebond, Brugge, 126 blz.
Van onze Moeder de H. Kerk en van Onzen Heiligen Vader den Paus gaat het missiewerk uit; voor ons, kinderen van een sedert eeuwen gekerstend volk en dat eeuwen reeds missioneerde, is zij een callerkostbaarst erfstuk. Door de Propaganda te Rome wordt het geordend; de missieactie kan van de K.A. niet gescheiden worden. Wie het missieprobleem op zich laat inwerken (zooveel nietbekeerden na zooveel eeuwen christendom!) wordt er door geobsedeerd: actief wil hij deelnemen aan algemeene missieactie, zonder eenige particuliere voorkeur daarom te verloochenen. Priesters worden lid van de 'Unio Cleri'; leeken en priesters ijveren voor de drie pauselijke missiewerken; edelmoedig en ijverig willen allen de Protestanten overtreffen. Welk jaarprogram kan in de K.-A.-afdeelingen worden afgewerkt? Welk is het aandeel van de vrouw in missiewerk en missieactie?
Kort hebben we hiermede den inhoud van deze voortreffelijke missie-map aangegeven, die besluit met een heel verzorgde bloemlezing uit de missieliteratuur en met een verscheidenheid van documentatie. Maar zulke samenvatting zegt nog niets? Hoeven we daarbij den bonten overvloed te beklemtonen van het zoo keurig geordende materiaal? Of de paedagogische bruikbaarheid van het werk, hoofdstuk voor hoofdstuk? Of de voorname en verzorgde uitvoering der uitgave? Laten we dit alleen zeggen: niemand neemt deze missie-map op, dan beschaamd over zijn onwetende onverschilligheid; niemand legt ze ter zijde dan met een brandend hart. Mogen ze bij jongeren en ouderen, een geest schappen van ruime, opmerkzame naastenliefde, tot alles in staat.
Em. Janssen
Dr. C. VAN GESTEL O.P., Mysterium crusis. Tien reeksen vastenpredikingen. - Geloofsverdediging, Antwerpen, z.j., 2 deelen, 278 en 245 blz..
Wie jaar op jaar P. Van Gestel mocht beluisteren, in de Sint-Caroluskerk of in de radio, zal gelukkig zijn deze twee bundels te bezitten, om zich, telkens opnieuw, aan den rijkdom der gedachten en de zalving van den tekst te kunnen verzadigen. Tien reeksen van vastenconferenties zijn, op zich reeds, een meer dan gewone prestatie. Soms werd de vraag gesteld of lijdensmeditaties nog aktueel zijn: hier krijgen we, van hun actualiteit, het stralend bewijs.
De Carolus-reeksen zijn meer dogmatisch gehouden; hooge en zeer voorname vulgarisatie van de geloofsleer omtrent ons genadeleven in Christus en de Kerk. De blijde Boodschap van het verlossend Licht straalt tegen den donkeren achtergrond van het tijdsgebeuren. Christelijk realisme bloeit steeds uit in bovennatuurlijk onverwoestbaar optimisme.
De radio-reeksen volgen van dichterbij het passieverhaal; ze zijn meer menschelijkinnemend en zalvend van toon: modellen van moderne passiepreeken.
Beide reeksen munten uit door klassieken rijkdom en soberheid van taal, gevoel en allure.
Deze twee bundels verrijken aanzienlijk en gelukkig onze Nederlandsche geestelijke literatuur. Priesters vinden hier een rijken voorraad van klassieke voorbeelden en een zaligen prikkel. Vrome leeken kunnen aan deze hoogstaande geestelijke lezing hun hart laven en hun ziel voeden.
L. Arts
H. JONGEN S.M.M., Rosa. Offerlam te midden van den oorlog (1929-1940). Derde uitgave. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1942, XVI, 208 blz., Fr. 18.
Dit is het verhaal van het eenvoudige, morgenschoone leven van Rosa Stuyven, een klein burgermeisje uit Blauwput bij Leuven. Meer dan het leven van verre jeugdheiligen kan dit ons boeien en warm ontroeren, omdat het gebeurt zoo dicht bij ons, omdat het ons toont hoe Gods genade in alle tuinen wonderen wekt, ook in den tuin van Vlaanderen, als er maar zielen worden gevonden die Hem in zich laten werken. Dat er ook bij ons, God zij gedankt, heilige kinderen zijn, is o.m. te danken aan het feit dat er bij ons nog heilige moeders zijn. - Ook dit leven speelt zich af op den gouden achtergrond van heilige moederliefde.
Het boekje is geschreven in een gemakkelijke, vloeiende taal, eenvoudig en sober, doch hier en daar missend de heldere aristocratie die bij dit onderwerp past.
L.V.
| |
Taal- en letterkunde
A. GEEREBAERT S.J., Beknopt Grleksch-Nederlandsch woordenboek. - Dessain. Luik, 1943, XXII - 621 blz., Fr. 80.
Dit is een echt meesterwerk, een boek zooals er in geen enkele taal ter wereld een bestaat, zoo eerlijk, zoo accuraat, zoo methodisch, dat men er reeds bij de eerste kennismaking in bewondering voor staat, al moet men het toch eerst enkele weken gebruikt hebben, vóór men zich werkelijk rekenschap kan geven van wat men er aan heeft. Reeds 45 jaar is het geleden, dat P. Geerebaert zich voor de Grieksche lexikographie ging interesseeren; in 1913 opende hij met zijn Bloemlezing uit de Grieksche Lierdichters de imposante reeks zijner 'Grieksche en Latijnsche schooluitgaven'. Sindsdien heeft hij nooit meer opgehouden, materiaal voor dit woordenboek te verzamelen. In 1933, kort na het verschijnen van zijn vermaard Latijnsch - Nederlandsch Woordenboek, zette P.G. zich voor goed aan deze nieuwe taak. Systematisch ging hij alle Grieksche auteurs, die in Noord- en Zuid-Nederland bij het humaniora-onderwijs gelezen worden, exeerpeeren. Het resultaat van dezen arbeid, waaraan hij 18 maanden besteedde (en alleen zijn vrienden weten, hoeveel uren per dag hij, onverpoosd en zonder eenige afleiding, werken kan), was: 145.000 briefjes, die hij nu als eerste-handsmateriaal verwerken kon. Alleen reeds deze prestatie is verbijsterend. Men zal wel doen met zich te herinneren, dat sinds de dagen van Henri Estiennne's Thesaurus linguae graecae (1572) geen enkel opsteller van een Grieksch woordenboek op deze wijze te
| |
| |
werk is gegaan. Alle andere lexikografen zijn uitgegaan van bestaande woordenboeken, die zij aan de hand van min of meer systematische lezingen hebben trachten te verbeteren en aan te vullen. P.G. heeft zich van dezen band losgemaakt; zijn woordenboek is rechtstreeks op de teksten gemaakt, en deze teksten, die hij ten gerieve der studenten voor een groot deel zelf uitgegeven en gecommenteerd heeft, kent hij beter dan wie ook.
Maar dit was slechts voorbereidende arbeid; nu zette zich de auteur aan het voornaamste deel van zijn taak: de redactie der ca. 27.000 artikels van zijn woordenboek. Ook hierin maakte hij zich los van elk kader, door de lexikographieche traditie opgedrongen, al gebruikte hij vanzelfsprekend de resultaten door zijn voorgangers bereikt tot controle voor eigen conclusies. Steunend op zijn rijke documentatie wilde P.G. vóór alles inzicht verschaffen in de waarde en het gebruik van elk woord. Hij is hierin in uitzonderlijke mate geslaagd. Nergens, op verre na niet, zal men zooveel orde, klaarheid en methode vinden in de onderscheiding en rangschikking der verschillende beteekenissen. Bijzonder baanbrekend moeten de resultaten heeten, die de auteur bereikt heeft met zijn studie der voorvoegsels en der samengestelde werkwoorden; niet alleen de leerling, ook de man van het vak heeft menigmaal moeten constateeren, hoe lastig het is, zijn weg te vinden in de rijk gevariëerde menigvuldigheid der composita, en hoezeer ook de beste speciale literatuur ons op dit punt in den steek laat. Wat de vertaling betreft, moet de methode in dit lexikon gevolgd, insgelijks hoog worden geroemd; ze stelt zich niet tot doel, den student de uitdrukking aan te bieden, die hij kant en klaar in een versie kan overschrijven, maar bij hem het juiste begrip te wekken van wat de Grieksche schrijver bedoeld heeft, en hem zoo in staat te stellen, door persoonlijke reflexie op de stilistische mogelijkheden van het Nederlandsch, zelf de passende omzetting te vinden.
Het is overbodig, ook maar één woord te verspillen aan de akribie, waarmee het boek is opgesteld en de drukproeven verbeterd. De andere uitgaven van P.G. hebben ons van ouds gewend aan een accuratesse, die ook hier niet in gebreke kan gevonden worden. Gezien het aantal woordvormen, de menigvuldigheid der uitdrukkingen en zinswendingen, en het uiteenloopend karakter der bewijsplaatsen die hier besproken worden, is dit geen geringe lof.
Gaarne zou ik nog bladzijden aan dit meesterwerk wijden. Laat ik ten minste nog op één verdienste van den auteur wijzen: P.G. is wel de bekwaamste classicus van Vlaanderen. Zijn bescheidenheid staat op de hoogte van zijn bekwaamheid: altijd heeft hij al zijn krachten besteed, om aan onze humaniora-studenten boeken van de eerste kwaliteit te verschaffen. Hij heeft het versmaad, zich een naam in de internationale wetenschap te verwerven. Wanneer vandaag ons klassiek humaniora-onderwijs vernederlandscht is, dan zijn we dit aan hem verschuldigd. Wetten en paragrafen helpen hierbij niet, wanneer het onontbeerlijke studiemateriaal in eigen taal ontbreekt. Hierin heeft P.G. voorzien. Bij het verschijnen van dit jongste meesterwerk van hem mag ons volk dezen dienst dankbaar gedenken.
E. de Strycker
Dr. L. BROUWERS S.J., Het juiste woord. Beteekenis-woordenboek der Nederlandsche taal. Met een inleidend woord door Dr. Jac van Ginneken S.J. - Brepols, Turnhout, 1942, 1466 blz.
Iedereen kent Het juiste woord van Pater Brouwers; doch wie een exemplaar van de eerste uitgave bezit, ma daarom de tweede niet ontberen. Van 1094 bladzijden werd het boek op 1466 bladzijden gebracht, en op elke bladzijde staat heel wat méér gedrukt. Niet alleen werden de woordenlijsten dan aangevuld, hoofdzakelijk met de terminologie van verschillende moderne begrippen (radio, bloskoop, auto- en vliegwezen); een groote hoeveelheid van staande uitdrukkingen vond meteen haar plaats, - en vooral: de spreekwoorden werden opgenomen, 'zoodat hier voor de eerste maal aan den lezer een logisch geordend spreekwoordenboek wordt geboden' (blz. 15).
Het juiste woord, deze Nederlandsche 'Thesaurus', heeft bij ons volk ingang gevonden. Toch wordt hij nog veel te weinig gebruikt. Onze taal is arm, stroef en foutief: ziehier het allereerste werktuig om ze rijk, zuiver en soepel te maken. Letterkundigen en schrijvers hebben zulk werk noodig: zoo worden taal en stijl mooi, scherp en precies, veelvuldig verfijnd en schitterend; leeraren, op zoek naar taaloefeningen, vinden er een onuitputtelijk materiaal; taalkundigen zien er onzen geheelen taalschat in een logisch systeem samengebracht; cultuurmenschen allerhande staan verrukt voor wat eeuwen ervaring en praktijk ophoopten en samenbrachten voor hun dagelijksch gebruik en genot.
Em. Janssen
C.P.F. LECOUTERE, Inleiding tot de taalkunde en tot de geschiedenis van het Nederlandsch. Vijfde, verbeterde en vermeerdere druk, bewerkt door L. Grootaers. - De Vlaamsche Drukkerij, Leuven, Wolters, Groningen, Den Haag, 1942, 447 blz., Fr. 100.
'Na deze derde grondige omwerking van C. Lecoutere's Inleiding - zoo lezen we in het Voorbericht tot den vijfden druk - blijft er van den oorspronkelijken tekst bijna niets meer over: toch hebben we uit een gevoel van piëteit voor onzen hooggewaardeerden leermeester zijn naam op de titelbladzijde gehandhaafd'.
De Inleiding tot de Taalkunde van prof. Grootaers is een boek waarvan de titel totaal beantwoordt aan den inhoud: evenwichtig en ruim van opvatting volledig en degelijk van uitwerking. Met een onverpoosden ijver heeft de schrijver bij dezen vijfden druk rekening gehouden met al de recente publicaties van de voornaamste taalkundigen, inz. met de vernieuwing van de Praagsche phonologen; zoodat er van de vorige uitgave (1934) een aantal hoofdstukken geheel of grootendeels werden omgewerkt, speciaal deze hoofdstukken over de semantemen en morfemen, de grammatische categorieën, de analogie, en over de ontwikkeling van de Nederlandsche klanken.
Het werk biedt tevens de uitstekende verdienste dat het in zake bibliographie
| |
| |
niet alleen een groot aantal boeken aangeeft maar die bovendien kort bespreekt en beoordeelt.
Onmisbaar voor alle beginnelingen in het vak.
J. Noë
TH. DE JAGER, De ontwikkelingsgang van de taalkunst der Nederlanden. - De Rottestroom, Rotterdam, 1941, 168 blz.
Het boek van Th. de Jager heeft zijn hoedanigheden en zijn gebreken. Om alle misverstand te vooromen dient de lezer volgende zinsneden uit de Inleiding goed in het oog te houden: 'Onder Nederlandse literatuur verstaan we de taalkunst van de bevolking der Nederlanden'. 'Taalkunst' wordt zonder meer gebruikt in den zin van 'literatuur'. En, iets verder in dezelfde Inleiding: 'Het gebied der Nederlanden omvat de stroomgebieden van de Maas en de Schelde en de Rijndelta, van de Dollart tot de Somme'. Uit het Voorbericht vernemen we: 'Noch de beperking van de staatkundige grenzen, noch die van de taal of de tijd wordt hier aanvaard'. Aan een ruime opvatting dus geen nood.
Ondertusschen kunnen we wel begrijpen dat een Verhaeren of een Georges Eekhoud, m.a.w. verfranschte Dietsche temperamenten, een plaatsje veroveren ook in een beknopte Nederlandsche literatuurgeschiedenis; maar wat authentieke Walen als een Albert Mockel, I. Gilkin, A. Giraud enz. met den ontwikkelingsgang van de taalkunst der Nederlanden te maken hebben, is niet recht duidelijk, of liever bevreemdend.
Het mag verdienstelijk heeten dat schrijver de literatuur niet als een apart vakje afsluit en telkens de gansche kunstbeweging overzichtelijk beschouwt. Ook de indeeling van de perioden is niet zonder verdienste en getuigt van een persoonlijken kijk. Het is echter de vraag of deze overigens zeer goed geordende nomenclatuur nog wel den naam van 'ontwikkelingsgang' verdient.
J. Noë
R. SCHRIJVERS, Terminologische kijkjes. - Brepols, Turnhout, 1942, 151 blz., Fr. 25.
Dit nieuwe boekje van R. Schrijvers zal uiterst welkom zijn bij allen die iets voelen voor taalzuivering.. Aan dergelijke boekjes bestaat nog altijd geen overvloed, en wie iets afweet van onzen huidigen taaltoestand kan zich daar helaas niet over verwonderen.
In zestien losse hoofdstukken werd hier materiaal verzameld dat afzonderlijk in tijdschriften en in sindsdien uitverkochte brochures verscheen: vandaar deze nieuwe uitgave.
Schrijvers houdt zich vooral, ofschoon lang niet uitsluitend, bezig met de rechtsterminologie. Zoo krijgen we typische staaltjes te zien van de leemten, de minder gelukte vertalingen... kortom van den 'slappe kost' in Beilefroid's Dict. français-néerl. des termes de droit, evenals in het Nederl.-Fransch Wdb. der rechtstermen van F. Maginelle en C. Evenepoel. In het IXe hoofdstuk komt het Vlaamsch aan de beurt, waar woorden als barema, aanplakbrief, examenjury, lijfrentekas enz. naar verdienste behandeld worden: alles samen een tiental leerrijke bladzijden.
Wat er zooal aan acrobatisch Nederlandsch verscheen in ons Staatsblad van 1929, is het voorwerp van een ander interessant hoofdstuk. Het verwondert ons toch dat 'primeeren', 'leefbaar', 'failliet' (in den zin van faillissement) afgekeurd worden, dat 'fiscaal' en 'fiskaal' een onderscheiden beteekenis hebben. Overigens neemt de auteur, naar onze meening althans, de juiste houding aan in zake taalzuivering, vrij van vooroordeelen en enge opvattingen. Zijn korte inleidingen en slotbemerkingen zijn blijkbaar het resultaat van veel ervaring, van een raak en gezond oordeel.
Tegenover de zeer verspreide opinie dat het Nederlandsch niet erg geschikt is voor een goede, klare en bondige terminologie, bewijst Schrijvers het tegendeel met enkele voorbeelden: diepbouw (exploitation par excavations souterraines), brandschade (dommages causés par un incendie), dijkplichtig (obligé de contribuer à l'entretien des digues)...
Er is reden te over om een massa vreemde woorden als abordeeren, autoriseeren, completeeren, altereeren, decideeren... door echt Nederlandsche te vervangen.
We veroorloven ons echter een bedenking tegen de signifische verfijning zooals de auteur die voorstaat. Dat men het heerschende spellingstelsel behoudt waar dit signifische waarde heeft, is niet onredelijk: canon en kanon, as en asch, enz.; ofschoon men kan opwerpen dat spelling een louter practische aangelegenheid is en dat verwarring in het geheel van den zin en van den tekst zoogoed als uitgesloten blijft. In ieder geval hoeft men toch het extremisme van een Fr. van Eeden niet wenschelijk te achten en b.v. de huidige beteekenissen van 'weder' te verdeelen over een vorm 'weder' en een anderen vorm 'weeder'.
De interessante opmerkingen en de gezonde critiek maken de Terminologische kijkjes tot een nuttige bijdrage voor 'de veredeling van het Vlaamsch tot Nederlandsch en van het Nederlandsch tot cultuurtaal'.
J. Noé
Louis SOURIE, Prosper Van Langendonck. - Davidsfonds, Leuven, 1942, 211 blz., Fr. 20.
Tegen dit boek bestaan wel bezwaren; maar gemakkelijk zou men, met het oog daarop, zijn vele en groote verdiensten miskennen.
Want Louis Sourie heeft zijn onderwerp werkelijk gecreëerd. Alles zocht hij na! Over den 'poète maudit', den criticus-polemist, den Van-Nu-en-Strakser vond hij zooveel, dat zelden, in één boek, een even rijke oogst verzameld ligt. Geen enkel litterair geschiedschrijver mag de hoofdstukken over V.L.'s litterair optreden en handelen nog ignoreeren, - en de volgende, over den dichter, den criticus en den mensch, getuigen van zooveel eerbied en genegenheid, dat wij ze, met hier en daar een protestje weliswaar, toch alleen ontroerd kunnen lezen.
Voor gedachte, vormgeving en stijl, mist het boek vastheid en scherpte. Met te veel geestdrift, schrijft Sourie gemakkelijk om de eigenlijke zaak heen. Bondig en raak zegt hij nog niet wat gezegd moet worden...; maar we wenschen bijna dat hij het nooit moge leeren: nu schrijft hij uit het hart!
Deze studie beschouwen we dan als een der meest verdienstelijke keurboeken van
| |
| |
het Davidsfonds, als een voortaan onmisbare bijdrage tot onze litteraire geschiedenis.
Em. Janssen
Galerij van Dietsche grooten. Teekeningen van R. DE RUYCK, tekst van F.R. BOSCHVOGEL. Eerste reeks: portretten van H. van Veldeke, J. van Maerlant, J. van Ruusbroec, G. Gezelle, H. Verriest, A. Rodenbach, P. De Mont, K. Van de Woestijne, R. De Clercq, Stijn Streuvels, F. Timmermans, F. De Pillecijn. - Lannoo, Tielt, Fr. 100.
Eerst als men deze twaalf portretten naast elkander uitgestald ziet, ervaart men hun weelde en harmonie van kleuren en symboliek. Aan de wanden van klaslokaal of bureel vlammen en schitteren ze: een bonte overweldiging van Dietsche grootheid.
Misschien vindt men de symboliek wat goedkoop en gewild: de dageraad en het riet bij Gezelle, de golfkammen omheen Rodenbach, de steile bergtop achter Van de Woestijne. Doch zoo ligt, omheen ieder groote en voor eenieder bevattelijk, de stemming van eigen tijd en leven, en wie elke prent geheel te verklaren weet, kent de voorgestelde gestalte.
De tekst van R. Boschvogel is wat hij moet zijn: bewonderend (met hier en daar een overdrijving), bezielend, concreet nochtans en historisch (meestal) verantwoord.
E.J.
Martha HECHTLE, Die flämische Dichtung von 1830 bis zur Gegenwart. - Flämische Schriften, Diederichs, Jena, 1942, 95 blz.
Niet dan met een waardeerende dankbaarheid nemen we kennis van deze heel ernstige poging om ons literair en nationaal leven der laatste eeuw in het buitenland te doen kennen en hoogschatten. Een heel ernstige poging, want het werk getuigt van een veel omvattende voorstudie en van een belangloos doordringen in de Vlaamsche volksziel.
Ingewijden in deze literatuurgeschiedenis weten heel goed hoezeer zij, ook bij onze eigen geschiedschrijvers, herhaaldelijk betwistbaar en nogal willekeurig blijft; Martha Hechtle neemt, natuurlijk, de algemeen gangbare oordeelvellingen en voorstellingen slechts over. Met recht (naar ons oordeel te weinig) legt zij even nadruk op den invloed van Duitsche kunstenaars en geleerden als Jacob Grimm, Hoffmann von Fallersleben, Mone en Wolff; zonder dezen hadden Jan Frans Willems en de zijnen nooit hun baanbrekend werk verricht!
Het werk bevat goede gedeelten, doch vormt minder een overzichtelijk geheel. Vooral vanaf 1914 blijft de chronologische ordening in gebreke. Auteursnamen en titelnamen worden slordig gespeld ((Sleecks, Van Duysse, Jan Beers, De Konninck, Baekelsmans; Kerkhofbloemen, Uren der bewondering, Uren van bewondering, De Pennoen... enz.), en al willen we op de nog talrijke kleine vergissingen niet wijzen, de geest van 'Vlaamsche Arbeid' wordt niet gevat (blz. 57-58), evenmin de verhouding van Verschaeve tot Gezelle (blz. 59).
Ook de Vlamingen zullen in dit werk heel wat leeren.
Em. Janssen
Trivium. Schweizerische Vierteljahresschrift für Literaturwissenschaft und Stilkritik. Jahrgang I, Heft I. - Atlantis Verlag, Zürich, 1942, 82 blz., Zw. Fr. 3 (voor den geheelen jaargang Zw. Fr. 10).
Dit nieuwe Zwitsersche tijdschrift voor literatuurwetenschap en stijlkritiek heet 'Trivium', omdat Zwitserland op den driesprong ligt van het Duitsche, het Fransche, het Italiaansche taalgebied. Het zal dan ook opstellen en kronieken in de drie talen bevatten; vooral wordt de aandacht gevestigd op de groote werken en op de wetten der litteraire vormgeving.
Dit eerste nummer bevat studiën van de uitgevers Emil Staiger en Theophil Spoerri, beiden van de Universiteit van Zürich. Er zijn Duitsche, Fransche, Italiaansche bijdragen; Goethe, La Fontaine, Verlaine worden besproken, en duideljk staat de kunstvorm in het midden der belangstelling.
Zulk internationaal litterair tijdschrift, op het kruispunt van wegen en culturen dat Zwitserland heet, kan wel heel belangrijk worden.
Em. Janssen
Prof. Philipp WITKOP, Goethe in Strassburg. - Herder, Freiburg i. B., 1942, 29 blz.
Nog vóór het verschijnen van dit werkje overleed Prof. Witkop. Dit is zijn laatste bijdrage tot de Goethe-studie, kort, zinvol en klaar geschreven. Na zijn studiejaren in het verfranschte rococo-Leipzig en zijn ziekte thuis, komt de jonge Goethe naar Straatsburg om er dichter bij Parijs te zijn. Hij vindt er een echt Duitsche stad, en leert er de natuur, zijn Volk, en - dank zij Herder's invloed - het Duitsche verleden kennen en liefhebben. Hier bemint hij Frederika Brion, ontstaat zijn nieuwe poëzie, en krijgt zijn leven voorgoed een andere wending.
A. Deblaere
Jozef BOON C.SS.R., De roep der verre landen. Missie-declamatorium I. - Opbouwen, Desclée De Brouwer, Brugge, Hernieuwen-uitgave, Roeselare, 1943, 196 blz., Fr. 25.
Jozef BOON C.SS.R., De missie-droom der kleinen. Missie-declamatorium II. - 78 blz., Fr. 12.
Men kan deze bundels op twee wijzen beoordeelen. Niet alleen het stoute initiatief van Pater Boon, die een missie-declamatorium in drie deelen beloofde; ook reeds de gedeeltelijke uitvoering van zijn plan kan en moet men begroeten met een dankbare geestdrift. Geen moeite heeft hij gespaard om het allerbeste te vinden, om tegelijk up-to-date te zijn en eenieder tevreden te stellen. Nooit zagen we zooveel missie-gedichten van zooveel verschillende auteurs bij elkander, en - daar staat Pater Boon's ervaring en talent wel borg voor - voor de voordracht zijn alle bruikbaar. In dat opzicht biedt ons de tweede bundel eenvoudig een verrassing; voor missiefeesten of missie-vergaderingen kan geen van beide nog ooit gemist! Welke verscheiden inhoud overigens: verzen, verhalen, spreekkoren; waarbij men alleen een zekere ordeloosheid betreurt en, voor de meeste inleidende teksten, een te haastigen spoed.
Wanneer Pater Boon ons echter de bewijsstukken wil voorleggen als zou de missieliteratuur bij ons bloeien (zie zijn Verantwoording): dan onderzoeken wij critisch de teksten, en dat is de tweede wijze van beoordeelen. Teksten van waar- | |
| |
de vinden we wel; niet talrijk echter, en grootspraak en rhetoriek zijn zelden van de lucht. Te zelden worden de gedichten uit stilte geboren. En dan komen we tot het besluit dat geheel de missiebeweging zich aan den buitenkant der cultuur nog ophoudt, dat de cultuur van haar kant de heerlijkste en hoogste bezieling in zich niet opnam. Met deze praktische gevolgtrekking dat, op dit domein gelijk op andere, katholiek leven en cultureel humanisme elkander nog niet precies hebben gevonden.
Maar na deze eerste uitgave komen er wel andere! En geleidelijk, van uitgave tot uitgave, worden keuze en voorstelling dan soberder, smaakvoller, meer bezonken, klassiek.
Em. Janssen
Johan DAISNE, De trap van steen en wolken. Roman. - Manteau, Brussel, Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam, z.j., 360 blz., ing. Fr. 65, geb. Fr. 85.
Langs de trap van steen en wolken zou de mensch naar de onsterfelijkheid opstijgen: langs werkelijkheid en verbeelding, en de verbeeiding is werkelijker dan het waarneembare. Want de stoffelijke wereld schaduwt de ideëele wereld slechts af; met de verbeelding zoeken we blijvende paradeigmata voor onze voorbijgaande daden en genegenheid.
Op zulk platonisch idealisme werd dit verhaal gebouwd. Deze dubbel-roman, die tegelijk een roman van Evert ter Wilgh bevat en diens levensverhaal: een roman waarin zijn leven vastheid zoekt en vindt; een leven dat, ook als hij voorgoed verdwenen lijkt, in al zijn naastbestaanden wordt voortgezet als een gelukkig makende herinnering, een onvergankelijk bijzijn.
We gaan hier niet verder op in: een ook maar summiere ontleding zou bladzijden vergen. Maar dit is een werk van meer dan gewone proportie; Johan Daisne behoort bij de koninklijk begaafden, die, veelzijdig, met een eigenaardige mengeling van scheppend vermogen en veelvuldige waarneming, van ontledend scepticisme en ware bewogenheid, langs de trap van wolken even echt opklimmen als langs die van steen: één opgang slechts, die tot boven de wolken reiken wil, steeds op vasten grond. Hij openbaart zich meteen als een heel persoonlijk stylist en kunstenaar, opmerker en geleerde, denker en ziener.
Toch wijzen wij het boek af: het is niet rijp. De vele levensvormen, die het verwerken wil, versmelten niet harmonisch noch geheel. Taalkundig en stylistisch niet gaaf, met zijn verscheiden inhoud die niet tot stille bezonkenheid is verhelderd, komt het boek voor als een groene vrucht. Johan Daisne mist geduid; misschien mist hij het eenvoudige zelfvergeten ook, dat, wars van pose of zelfoverspanning, zich blootgeeft in het als organisch gegroeide kunstwerk. Stellig mist hij, de verbazend belezene, de noodige traditioneele, moreele en religieuze vastheid. Misschien heeft hij dat alles overboord gegooid; in elk geval ignoreert hij het moedwillig, en ook voor den artist en zijn kunstwerk blijft zoo iets nooit ongestraft.
Alleen voor geschoolde en gevormde lezers.
Em. Janssen
Roel DE RIDDER, Als de stormen luwen. - Pro Arte, Diest, z.j., 315 blz., Fr. 35.
Terloops treedt, ergens in dit boek, Berten Vanopdenbosch op, de held van 'De kwelm der liefde' door Michiel van Raversgonde; dus moeten Michiel van Raversgonde en Roel de Ridder wel twee namen zijn voor één schrijver.
Als geheel gezien, is 'Als de stormen luwen' een vrij sterk boek. Het verhaalt van den advokaat Steven Doon, en van zijn vrouw Francine Verwilghe. Het huwelijk is eerder ongelukkig te noemen; het ontstond onder een ongunstig gesternte, - en de vele stormen over hun vereenigd en gescheiden bestaan luwen binnen kloostermuren. Van Francine vernemen we niets meer; Steven ontvangt, Broeder Willibrordus nu, het genegen bezoek van zijn kinderen en kleinkind.
Zulk verloop doet onwaarschijnlijk aan (in welk klooster zou Francine aanvaard worden?); het wijst ook op een tikje dweepzucht. Daarbij is het boek niet gaaf. Noch zijn taal, een composiet verbinden van oud Westvlaamsch met moderne zegswijzen; noch het verhaal, te episodisch en te nauw omheen de twee echtelingen besloten; noch de peilingen in ziel en gedachten. Roei De Ridder is niet precies een romanschrijver en niet precies een denker: hij overlaadt zijn romans met te zwaren ernst en zijn ernstig denken blijft te romantisch. Voor het eene gelijk voor het andere heeft hij opmerkelijke hoedanigheden; deze worden niet harmonisch één. Zwaartillend en wat somber loopt hij verloren in een nogal nevelachtige romantiek; wanneer, met meer zon aan den hemel, veel smoor vanzelf zou verzwinden.
Em. Janssen
Daniel ROSSEELS, Halfwas. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1942, 214 blz., Fr. 30.
Van ver doet D. Rosseels aan Willem Elsschot denken; van naderbij aan R. Berghen. Een knap verteller in een zuivere taal; een Antwerpsch temperament, nogal nuchter maar fijn observeerend, minder ideologisch beladen en meer humorist dan Bergen, met iets van de diepere hunkering die men gewoonlijk aan Elsschot toeschrijft!
Hij vertelt de jeugdjaren van Mane Reinaertz, die voor onderwijzer studeert en liever zeeman zou worden. Na zijn krijgsdienst en een paar pijnlijke ontgoochelingen, komt hij op een kantoor terecht: het burgerlijke leven kan beginnen.
Met 'Blindeman' vergeleken, doet deze nieuwe roman minder praegnant aan; maar hij is menschelijker van toon. Bij 'Blindeman' kregen wij den indruk als zou de auteur zich niet zoo gauw overtreffen (Streven, IX, 434); nu lijkt ons een ontwikkeling goed mogelijk. Maar het allernoodzakelijkste, opdat hij formaat zou krijgen, is: een bezield levensidealisme.
Voor volwassen lezers.
Em. Janssen
A. BONI, De jonge Edison. Een geromanceerd jeugdbeeld van Thomas Alva Edison. - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 1943, 162 blz.
Nog vóór deze recensie mij werd toevertrouwd ontving ik het bezoek van een jongen: 'Nu heb ik eens een boek ge- | |
| |
lezen, Pater! Had ik ook maar zoo 'n leven! Ik verlies mijn tijd!'
Met een jeugdig optimisme en steeds nieuwen durf, met een onwrikbare taalheid in het nastreven, trots herhaalde mislukkingen, van het eens gekozen levensideaal, zoo bereikt de jonge Edison de wereldfaam.
Zedelijke lessen van groote waarde liggen hierin besloten: eerbied voor de ouders, onthechting, roem die niet ijdel maakt, geld dat slechts middel is, een verbazende energie en uithoudingsvermogen. Zedelijke lessen en voorbeelden die de lezers vanzelf zullen aanvaarden en behartigen; want ziehier de groote verdienste van het boek: het gemoed van de jeugd zoo te hebben aangevoeld dat de schrijver een heimwee wekt naar meer ideaal.
Door de avonturen van Al (bijnaam van Edison) sleept schrijver zijn lezer mee. Zijn taal is jong, frisch, zeer... soms té... beeldrijk. (Werd aan A. Boni dan nooit zijn overladen en overdreven beeldspraak verweten? Soms blijft het niet echt meer.)
Onverwachte wendingen, persoonlijke verhaaltrant, niet geringe paedagogische verdiensten: om zooveel andere redenen nog moeten we dit boek bij de jeugd heel warm aanbevelen.
M. Deckers
Jozef SIMONS. Dientje Goris. Vijfde druk. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1942, 157 blz..
Jozef SIMONS, De laatste flesch. Derde druk. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1942, 107 blz.
Jozef SIMONS, Willy Branders (Van twee koningskinderen). Tweede druk. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1942, 143 blz.
Jozef SIMONS, Bonifacius Suikerbuik. Achtste tot twaalfde duizendtal. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1943, 149 blz.
Jozef SIMONS, Bonte garve. Zevende druk. Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1943, 175 blz.
Einar F. MANSSON, Sprookjes uit het hooge Noorden. Vertaald door Em. De Deyne en Jozef Simons. - Pro Arte, Diest, z.j., 171 blz., Fr. 25.
Johan DE MEESTER, Geertje. Zesde druk. - Van Ditmar's Boeken-keur, Van Ditmar, Antwerpen, z.j., 400 blz.
De meeste van deze heruitgaven bespraken we in dit tijdschrift.
Bij Dientje Goris vroegen we ons af of Simons ooit beter werk leverde (Streven III, 221-222), en de derde uitgave noemden we 'denkelijk de laatste nog niet' (Streven VI, 331). - De laatste flesch prezen we aan als 'eerbiedige jongensstreken, spotternij met een grond van ernst, leuke geestigheid met eenmaal een weemoedigen ondertoon, een blijde verpoozing waarvan de herinnering naleeft, een uur van ontspanning waarna men opgeruimd den arbeid hervat' (Streven VIII, 410-411). - Over Willy Branders schreven we: 'Is het niet buitengewoon dat een volksschrijver en letterkundige, in onzen tijd een roman bouwt op een der grondbeginselen van het katholieke leven: boete en eerherstel?... Hoeveel bedrevenheid vergt de volkomen evenwichtige bouw van het geheel' (Streven III, 438)! - Bonifacius Suikerbuik werd, onlangs nog, zoo beoordeeld: 'B.S. hoort niet bij de beste boeken van Simons...; heeft hij er echter één, dat typischer aandoet' (Streven X, 154)? - De liederenbundel Bonte garve bespraken wij verleden jaar (Streven IX, 260-261); maar aan deze nieuwe uitgave zijn de 'Fabelen' toegevoegd die L. de Vocht toonzette, een 'Declamatorium' met veertien stukken, acht 'Liederen uit vreemden gaard' en negen 'Canzonette'. - Sprookjes uit het hooge Noorden werd hier aangeprezen (Streven VIII, 86), toen het, onder den titel Zweedsche sprookjes door het Davidsfonds was uitgegeven. - Blijft het bekende Geertje van De Meester over, het eenige boek van deze herdrukken, dat volwassen lezers dient voorbehouden. Al vereenigen we ons niet met de socialiseerende strekking bij den
schrijver, al werd het verhaal uitgewerkt volgens het reeds verouderde impressionisme: toch kennen we weinig boeken, geschreven met zooveel meewarige, begrijpende, meelevende, vergevende, in alles bewonderenswaardige genegenheid en goedheid.
Em. Janssen
Zsolt HARSANYI, Hongaarsche Ehapsodie I, De weg naar de wereld. - Zonnewende, Kortrijk, 1942, 352 blz., geb. Fr. 89.
Een boeiende en vlot vertaalde 'vie romancée' van Franz Liszt. De harde training van een écht wonderkind, dat zijn weg naar de wereld vindt, en niet alleen in den zin van roem en eerbetuigingen. Door alles heen de gouden draad van de moederliefde. Men krijgt een beter inzicht op het artistenleven en in het gemoed van den jeugdigen kunstenaar. Zijn dweepziek gevoels-katholicisme kan zijn artistiek temperament niet bijhouden, en slaat, op dien beroerden revolutiedag te Parijs tot een vlot 'laisser aller' bruusk over.
De schrijver brengt ons van uit het kleine rentmeestershuisje te Doborjàn, over Weenen en Londen, naar Parijs, en samen met Liszt komen wij er in levende aanraking met de Europeesche toestanden en het milieu van dien tijd. Wij leven werkelijk in het Europa van Goethe, Beethoven, Cherubini, Chopin, Lamennais, Hugo en Sand.
De levendige voorstelling is wel de sterkste kant van dit werk, maar toch is het niet geworden wat het beloofde. De té sterke nadruk op bijkomstigheden heeft tot een zekere vervlakking geleid. Te zeer wordt alles op één plan gehouden en te breedvoerig uitgewerkt, met als gevolg, dat, op sommige oogenblikken, de hoofdpersoon vervaagt. Veel tooneelen zijn niet sober genoeg behandeld, zoodat ze hun uitwerking missen, of eenigszins onsmakelijk aandoen. Een voorbeeld daarvan is de lang uitgesponnen intrigue met gravin d'Agoult, welke het eerste deel afsluit. Toch blijft het boek interessant.
De vertaler heeft dit werk omgezet in een levendig en gaaf nederlandsch.
J. Burvenich
| |
Kunst
Dr. Al. MATHE, Gregoriaansch zingen. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1942, 53 blz.
In een vorige brochure van meer algemeenen aard had schr. slechts terloops zijn opvattingen over rhythme meegedeeld.
| |
| |
Thans gaat hij grondig in op deze onder gregorianisten zoo omstreden vraag. Dit boekje lijkt ons de vrucht van veel studie en nadenken en vooral van liefdevolle praktijk, die ten slotte altijd de veiligste toetssteen blijft voor elke theorie.
De hier gehuldigde opvattingen zijn uitgesproken mensuralistisch. Of misschien zou het juister zijn te spreken van proportionalisme.
Steunend op teksten die geschreven werden in den tijd waarvan men mag aannemen dat de oorspronkelijke goede gregoriaansche traditie nog niet was verloopen, betoogt schr.:
1) dat het hoofdelement in de gregoriaansche muziek de neume is en niet de afzonderlijke noot. Alle neumen - ten minste de eenvoudige, want er zijn er ook dubbele - zijn even lang en tellen van één tot vier noten. Hieruit volgt dat alle noten niet van gelijk langen duur zijn.
2) Zooals de literatuur vast en vrij rhythme kent, d.i. regelmatige of vrije opeenvolging van groepen van lange en korte lettergrepen, zoo dient er in het gregoriaansch onderscheid te worden gemaakt tusschen 'metrische' en 'prozaïsche' gezangen. De eerste zouden erfgoed zijn van het grieksch-latijnsche cultuurmidden, de tweede van het Oosten.
3) De rhythmische teekens - eigenaardige schrijfwijze van neumen, episema's of 'notkeriaansche letters' (litterae significativae) - krijgen een aannemelijke beteekenis in het kader van schr.'s opvatting over het rhythme.
4) Leest men de uiteenzettingen van de muziektheoretici uit de hooge middeleeuwen in het licht van het hier betoogde, zoo moet men toegeven dat ze een gemakkelijke en voor de hand liggende verklaring vinden. We merken hierbij terloops aan dat we die teksten graag in de oorspronkelijke taal en met nauwkeurige verwijzingen hadden geciteerd gezien.
5) Uit dit alles blijkt dan wel dat in de gregoriaansche muziek de melodie de overhand heeft op den tekst, en dat er, naar den regel van de Instituta Patrum dien schr. tot motto heeft gekozen, moet worden gezongen 'secundum melodiam'.
G. De Wolf
F. VAN DURME, Lieven Duvosel. Uitgegeven in opdracht van 'Volk en Kunst' en den 'Interprovincialen Cultuurdienst'. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1943, 31 blz. en buitentekstplaten, Fr. 15.
Na een als inleiding opgevat kort overzicht van het zeer beproefd leven van Meester Duvosel, wijdt schr. de rest van zijn boekje aan de studie van Duvosels muziek. Knappe, vormkundige analyses afwisselend met rake, fijnzinnige beoordeelingen. Niet alle composities worden besproken; daartoe was de beschikbare ruimte te beperkt. Maar het karakteristieke werd vermeld, en dit volstaat om ons schr.'s begeestering voor Duvosels muziek overtuigd te doen deelen.
Deze studie over een componist, voorbeeldig in haar beknoptheid, sluit met een volledige lijst der werken. En als welkome toemaat brengt ze nog, naast een foto van den meester en een badzijde handschrift, een overdruk van het zeer mooie lied 'De Torens van Vlaanderen'.
G. De Wolf
Peter BENOIT, Geschriften van -. Ingeleid en van aanteekeningen voorzien door Dr. Aug. Corbet. - Klassieke Galerij 4, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1942, 167 blz.
Peter Benoit heeft veel geschriften nagelaten. Dit feit vindt zijn verklaring in een dubbele oorzaak: hij bracht nieuwe inzichten én op muziekesthetisch én op muziekpaedagogisch gebied, en hij leefde in een tijd waarin het voor de kunstenaars - onder invloed van de litteraire romantiek - mode was om hun opvattingen met de pen te verkondigen en te verdedigen.
De figuur van Benoit is thans in de geschiedenis getreden en zijn geschriften hebben nu nog slechts historische waarde. Maar als dusdanig zijn ze van groot belang. Benoit stond aan het begin van de heropleving onzer Vlaamchh-nationale muziek: hij is er de opwekker van. In zijn litteraire nalatenschap klaagt hij de toestanden aan die voor hem heerschten en, wat beter is, hij toont den weg ter verbetering. Door vergelijking met den huidigen toestand onzer muziek kunnen we eenig idee krijgen van zijn diepgaanden invloed op alle Vlaamsche kunstenaars die na hem zijn gekomen.
Het opzet van Dr. Corbet was de voornaamste geschriften van den baanbreker der Vlaamsche muziek opnieuw uit te geven. Zijn keuze omvat 'Over de nationale toonkunst', een alleszins lezenswaardig geschrift, 'Opvoedingsleer der nationale toonkunde', 'Over schijn en blijk in onze nationale muziekbeweging', 'Voorstellen aan den verbeteringsraad van het muziekonderwijs' en een correspondentie met het stadsbestuur van Antwerpen over het ontstaan van de Rubenscantate.
Deze goed te verantwoorden bloemlezing voorzag de samensteller van een ernstig gedocumenteerde inleiding.
G. De Wolf
| |
Geschiedenis, aardrijkskunde
Helmut BERVE, Griechische Geschichte. Erste Hälfte. Von den Anfängen bis Perikles. Zweite Hälfte. Von Perikles bis zur politischen Auflösung. - Herder, Freiburg i. B., 1931, 1933, VI - 308 en 309 blz., 1931 en 1933, RM. 8,50 en 11.
In dit werk, dat verscheen in de reeks 'Geschichte der führenden Völker', wil de bekende professor te Leipzig, een poging wagen om naar eigen, oorspronkelijke opvatting, een zoo krachtig mogelijke synthese te maken van de heele Grieksche geschiedenis.
Hiertoe zal hij met alle kultuuruitingen als kunst, literatuur, wijsbegeerte, godsdienst, zeden en levensvormen rekenin houden. Elk dier uitingen behandelt hij echter niet in afzonderlijke hoofdstukken, maar hij neemt ze alle saam in oogenschouw om daaronder de eenheid van zielshouding te ontdekken die aan eiken stam in een bepaalde periode eigen is. Zoo zoekt hij de atmosfeer van het antieke milieu in zijn bonte verscheidenheid en individualiteit te herscheppen in een stijlvol, doorloopend verhaal dat een
| |
| |
echt kunstwerk wordt. Aldus krijgt menig feit een nieuwe belichting en een dikwijls verrassend reliëf.
We zien dan het verloop van de Grieksche geschiedenis als logisch en organisch groeien uit de bodem- en rashoedanigeden, uit de toevallige omstandigheden en uit den invloed van krachtige individuën.
De rijke inhoud van de Grieksche cultuur wordt allereerst bepaald door den bonten aanleg van de oerstammen die van uit het Noorden Griekenland komen bezetten. De verschillende organisatievormen komen uit hun specialen aard te voorschijn: de Dorische degelijkheid wordt belichaamd in den 'cosmos', de Ionische soepelheid in de 'polis' en de eenvoud van de Noordwestgrieken in den losseren bestuursvorm van den gewestelijken stambond.
In het eerste boekdeel wordt ons de geleidelijke opgang geschilderd van de Doriërs en Ioniërs vooral die, omheen de Middellandsche zee verspreid, in grootschen kamp den Griekschen vrijheidsgeest tegen het Aziatisch despotendom beveiligen. Daarop volgt de ongemeenschitterende cultuurbloei, vooral te Athene.
In het tweede deel wordt ons het contrast verklaard van het toenemend verval van de Grieksche cultuur naast de universeele expansie ervan.
Bloedige broedertwist ontstaat uit de tegenstelling cosmos-polis, eigenbaat vervangt de gemeenschapsidee, winzucht leidt tot verraad, individueele willekeur regeert den staat: doch juist die ontbindende elementen breken de enge wallen van de Grieksche stadstaten en geven de kans aan de nog jeugdige Noordwestgrieksche stammen om Griekenland te veroveren en op de voetstappen van Alexander de Grieksche cultuur over de wereld te verspreiden.
Alleen een specialist in de Hellenistische periode als Berve (zie o.m. zijn boek: Das Alexanderreich auf prosopographischer Grundlage, München, 1926), kan met zekere hand de synthetische lijn trekken door het vele, uiteenloopende bronnenmateriaal. Zoo schraal zijn daarentegen de vaste gegevens voor sommige periodes van het eerste boekdeel, als in den oertijd vóór den Dorischen inval, dat elke reconstructie, hoe waarschijnlijk en bekorend ook, als hier en daar te subjectief en onvoldoende gesteund, moest voorkomen.
Ook de doorsnee-intellectueel, die interesse voelt voor de wording van onze Europeesche beschaving, zal uit dit boek veel leeren. De heele synthese en de zoo vruchtbare, vormende gedachten over wording, groei en verval van een leidend volk zouden met nut in onze handboeken voor geschiedenis kunnen verwerkt worden.
Dr. A. Van den Daele
A.G. JONGKEES, Staat en Kerk in Holland en Zeeland onder de Boergondische Hertogen, 1425-1477. (Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche Geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht, uitgegeven door Prof. R.O. Opperman, dl. XXI.) - Wolters, Groningen, Batavia, 1942. 358 blz.
'Staat en Kerk onder de Boergondische Hertogen', het standpunt is goed gekozen om de crisis te observeeren waaruit de moderne tijden zullen groeien. Over heel Europa is ze acuut geworden, en duidelijk waarneembaar in het Boergondisch erfgebied: we maken hier de vestiging mee van een nieuwe dynastie volgens 'moderne' grondbeginselen. Meer en meer verwordt de organische inrichting der middeleeuwen, toen rechten en plichten vloeiden uit diensten, aan de gemeenschap bewezen; de immuniteit der geestelijkheid in 't bijzonder, berust niet meer op diensten, maar is een zinlooze uitzonderingspositie geworden. De verschillende standen zijn te zeer in elkaar gevloeid, opdat hun rechten en plichten nog langer onderscheiden zouden blijven; de geestelijken oefenen ambten uit die het voorrecht zijn van andere klassen, maar weigeren zich te onderwerpen aan de lasten van die klassen. De wereldlijke macht staat niet langer gericht naar de geestelijke gemeenschap, maar heeft haar eigen zelfstandig doel. En zelfs de Kerk, en vooral de Kerk, moet ten dienste staan van de politiek.
De verschillende fazen van de crisis worden in deze studie onderzocht, die leerrijk is, ook voor de kennis van Europa, niettegenstaande de beperking in de ruimte. Wel betreuren wij de afwezigheid van een persoonlijk standpunt tegenover deze crisis waarin de christelijke samenleving plaats maakt voor een nieuwe wereld.
K. Van Isacker
Georges H. DUMONT, Banquibazar. La colonisation belge au Bengale au temps de la Compagnie d'Ostende. - Les Ecrits, Brussel-Parijs, 1942, 224 blz. + hors-textes.
De ondertitel geeft voldoende den inhoud van het boek aan, hetwelk ons meer bewust, zal maken van wat onze voorouders hebben verwezenlijkt. Methodisch maakt de schrijver gebruik van reeds bestaande studiën en van heel veel archieven; zijn werk mag als definitief gelden.
De stijl is overigens allesbehalve zwaar; levendig vinden we het drama verteld van deze heldhaftige, tenslotte gemiste, onderneming. Verscheidene kaarten illustreeren nog een reeds klaren tekst.
J. Masson
Anton VAN DE VELDE, Willem van Saeftinge. - 'Dietsche Gestalten' 4, Lannoo, Tielt, z.j., 285 blz., ing. 30 fr., geb. 45 fr.
De fantast Anton Van de Velde biedt ons hier een bont en uitvoerig verhaal over Willem van Saeftinge, leekebroeder van de abdij Ter Doest: zijn zware zielestrijd binnen de enge kloostermuren tusschen zijn religieus ideaal en zijn liefde voor zijn volk; zijn dapper verweer op den Groeninger Kouter, zijn treurige terugkomst in de abdij waar hij in een bui van passie een Waalschen medebroeder neerslaat en daarop in den ban van de Kerk wordt gedaan; zijn boetetocht naar paus Bonifatius VIII, dien hij te Anagni eigenhandig bevrijdt uit de macht van Filips den Schoone, en die hem vergiffenis verleent. Er komen mooie bladzijden in voor die ons herinneren aan 'De Leeuw van Vlaanderen' van Conscience; maar hoe meer de auteur vordert, des te meer slaat de fantasie op hol tot soms stootende onwaarschijnlijkheden toe. Om de kleine historische kern heeft de schrijver van Tijl een romantisch en deels fantastisch verhaal geweven. Die vrijheid gunnen wij hem.
De vraag moet echter gesteld of dit onhis- | |
| |
torisch verhaal past in de reeks van historische 'Dietsche Gestalten'. De schrijver neemt het volstrekt niet nauw met de geschiedkundige waarheid. Zijn beschrijving van den Groeninger slag houdt allerminst rekening met de feiten, die nog in 1935 door Majoor Baron Maurits de Meere wetenschappelijk zijn vastgelegd. De burcht van Kortrijk, door een Fransch garnizoen bezet, wordt zoogezegd ingenomen door de Ieperlingen gedurende den veldslag (blz. 226); Robrecht III van Bethune, 'de Leeuw van Vlaanderen', verschijnt op het strijdtooneel om op een kritiek moment de krijgskans te doen keeren (blz. 228); de Franschen pogen op vlotten de Leie over te steken (blz. 220); paus Bonifatius VIII wordt maandenlang gevangen gehouden te Anagni door Filips den Schoone (blz. 273), en hij wordt door Willem van Saeftinge zelf verlost (blz. 279); Bonifatius VIII sterft in 1304: zoovele onjuistheden, naast vele andere, te lang om aan te stippen.
Nog eens, de auteur mag zijn verbeelding vrijen loop laten bij het verhalen van het eene of andere leven; maar dat deze grootendeels gefantaseerde 'Willem van Saeftinge' verschijnt in 'Dietsche Gestalten' vinden wij een vergissing.
M. Dierickx
Vicomte Charles TERLINDEN, Princesses du Passé. - Dessart, Brussel, 1943, 321 blz., Fr. 42.
Met een indrukwekkende kennis van ons verleden, in een levendigen, vluggen stijl, weet Prof. Vic. Ch. Terlinden het beeld van tien prinsessen der Lage Landen ten voeten uit te teekenen. De auteur heeft de gave om met enkele typische details een bepaald historisch milieu duidelijk en geschakeerd tevens voor oogen te brengen. Soms rijst nochtans de vraag of een fijnvoelende vrouw ons niet dieper had doen doordringen in de psyche van deze vaak tragisch beproefde prinsessen.
Van de elfde tot de zestiende eeuw hebben deze tien gravinnen en hertoginnen met een wonderbare edelmoedigheid en een volledige opoffering van persoonlijk geluk, de belangen van hun familie en van hun volk gediend. Richildis van Henegouwen - die wat al te sympathiek wordt voorgesteld - regeerde over het huidige Henegouwen en een breede strook Fransch gebied; Joanna en Margaretha van Constantinopel over het groote graafschap Vlaanderen en Artesië, en Margaretha van Male bracht dit rijke erfdeel als bruidschat aan Filips den Stoute. Joanna van Brabant heerschte over het huidige Brabant, Antwerpen en Noord-Brabant in Nederland, terwijl de ongelukkige Jacoba van Beieren over Henegouwen, Holland en Zeeland het bewind voerde. Maria van Boergondië erfde van haar vader, den vermetelen Karel den Stoute, al de Boergondische Staten, en de laatste drie prinsessen: Margaretha van Oostenrijk, Maria van Hongarije en Margaretha van Parma waren gouvernante-generaal over de Zeventien Provinciën.
Als wij eens nagaan welk grondgebied de graafschappen en hertogdommen van deze tien prinsessen omvatten, dan constateeren wij dat het prinsbisdom Luik - Limburg, Luik en het grootste deel van Namen - daar buiten valt, dat anderzijds een gansche brok Fransch gebied en vooral Nederland voor een merkelijk deel of bijna geheel daar in begrepen zijn. Sommigen zullen dan ook met een zekere verwondering lezen dat de auteur in de inleiding schrijft: 'Il est digne de remarquer, comme le fera le lecteur de ce modeste travail, qu'à toutes les époques, même alors que les principautés belges étaient encore indépendantes les unes odes autres, un courant irrésistible entraînait vers des distinées communes les divers éléments qui devaient un jour constituer la Belgique' (blz. 10-11). Wellicht neemt de geleerde professor het woord: 'Belgique' in zijn ruime beteekenis die het had tot in de tweede helft der achttiende eeuw, nl.: de Lage Landen, de Zeventien Provinciën.
M. Dierickx
| |
Wetenschappen, opvoedkunde
Y. VANHAEGENDOREN - GROFFI en M. VANHAEGENDOREN, Meisjes-Gidsen, Deel III, de Idealen. - Vlaamsche Scouts-Pers Comité, Leuven, 112 blz., Fr. 12.
In het Decembernummer 1942 werden reeds deel I en II besproken. Deel III brengt ons: de Idealen van de Meisjes-Gidsen: de Belofte en de Wet. Deel na deel, worden beide formuleeringen nagegaan en duidelijk omschreven. Elk punt van de wet wordt tevens gevolgd door een keuze van anecdoten en verhalen, en door een verwijzing naar verdere illustratie - wat deze handleiding zeer bruikbaar maakt. 'Bondig en grondig' is dit deeltje, zoowel als de eerste twee afleveringen. Elk oogenblik merkt men hoe de vele en ingewikkelde problemen van jeugdopleiding eerlijk onder de oogen worden gezien. Ook aan buitenstaanders die met de opleiding van jonge meisjes zijn gelast, en niet minder aan de ouders zelf, geeft dit werk een gouden schat van theoretisch en practisch inzicht.
J. Burvenich
A. COPPENS, Jeugd oefent en speelt. Geïllustreerd dor J. Van den Bergh. - De Sikkel, Antwerpen, 1942, 151 blz., Fr. 38.
Dit boek brengt ons een rijken voorraad spelen, gerangschikt volgens hun bruikbaarheid: persoonlijke verrichtingen, partneroefeningen met en zonder hulpmiddelen, enkele gezelligheidsspelen, maar vooral groepsspelen.
De grootste verdienste van dit werk is, dat de opsteller verspreid en vergeten materiaal bijeenbracht en vernieuwde. We vinden 'speeloefeningen' uit de Zweedsche gymnastiek; 'kampen' uit het werk van onzen landgenoot O. Delaive; verder de goed bekende spelletjes, waaronder enkele met folkloristischen inslag.
De uiteenzetting is klaar; de illustratie, op enkele kleinigheden na, duidelijk. Waren de figuren genummerd, dan sloten tekst en teekeningen ook nauwer samen.
Warm aanbevolen aan de gymnastiekleeraren en aan de spelleiders van onze jeugdvereenigingen.
W. Luyten
Georgy FOUARGE, Gymnastique professionnelle. - Les Editions de la jeunesse, Brussel, 1942, 98 blz., Fr. 25.
De tijd waarin men alles, ook de physiologie en de psychologie van den arbeider, ondergeschikt maakte aan het opdrijven der productie, lijkt wel voorbij te zijn. Men is er zich van bewust geworden dat fabriek en mechaniek op me- | |
| |
zijn. Zoo komt men er toe den arbeid disch-psychisch gebied een gevaar kunnen vreugdig-aantrekkelijk, minder eentonig en vermoeiend te maken. Hierin kan aangepaste gymnastiek groote diensten bewijzen.
Het is dan de verdienste van G. Fouarge, leeraar in het L.O., een origineel werkje over arbeidsgymnastiek samengesteld te hebben. Want in het steeds ruimer wordende complex van het L.O. neemt deze gymnastiek een eigen plaats in.
G. Fouarge stelt twee soorten van oefeningen voor: 1) oef. die gedurende het werk gedaan worden en die voor doel hebben de belaste spiergroepen te ontspannen; ze duren slechts 2 tot 4 min. en worden hernomen om de twee uren; 2) oef. er op berekend om het equilibrium te herstellen en het lichaam harmonisch te ontwikkelen; deze worden gegeven in vorm van gymnastiekles, één of tweemaal per week. Schrijver ontleedt de bewegingen van een zestigtal beroepen en geeft voor elk van hen de aangepaste compensatieoefeningen.
Zijn systeem is ruim opgevat. Eerst een voorbereidingsgymnastiek om lenig te maken; dan pas de eigenlijke lessen met ontwikkelings-, compensatie-, en toepassingsoefeningen. Hiervoor doet Fouarge beroep op sport, spel, natuurlijke oefeningen en o.m. ook oefeningen uit het Happelstelsel.
'Gymnastique professionnelle' is een technisch werk, een studieboek voor moniteurs. Geenszins gemakkelijke, vlotte lectuur, of propagandageschrijf. Toch steekt er een sterk ideaal achter... de verzorgde fotoversiering verraadt het.
Mochten alle bedrijfsleiders spoedig begrijpen dat het plicht is de lichamelijke opvoeding in hun fabriek te organiseeren; even vlug zouden ze er profijt uit halen!
W. Luyten
Max PULVER, Auf Spuren des Menschen. - Orell Füssli, Zürich- Leipzig, z.j., 124 blz., 29 afb., RM. 2.10.
Het lag blijkbaar niet in Pulvers bedoeling hier een handboek te geven der grafologie, maar wel zeer losse gedachten in verband met het onderwerp.
Na een degelijke rechtvaardiging van de grafologie, volgt een lange uiteenzetting over het inzicht in en het intuïtief vatten van de persoonlijkheid van hem, wiens geschrift men ontleden moet. Dit noemt schrijver 'Verstehen' in tegenstelling met het 'Kausalgenetische Erklären' en het 'Deuten', dat, doorheen de verschillende uitingen, tot de wezenskern als eenheid wil doordringen. 'Verstehen ist ein Sichhineinversetzen in einen anderen mit Hilfe der vorerwähnten Sinnträger' (blz. 41). Deze 'Sinnträger' zal in onderhavig geval het geschrift zijn; tegelijk wordt nochtans het vreemd zijn onderlijnd.
Deze methode wordt dan toegepast op de handschriften van Napoleon en Goethe, van musici, kinderen en moordenaars; ook wordt een onderzoek ingesteld naar de uitdrukking van den moed in het handschrift.
Grafologisch beteekent dit boek geen groote aanwinst; het biedt slechts de formuleering van de methode die in de moderne grafologie wordt gebruikt, en een rechtvaardiging van deze wetenschap aan de hand van enkele voorbeelden. Nochtans is het geen louter technisch werk; het is doorweven van rijke gedachten ook op het plan der algemeene psychologie. Hoewel we niet al deze gedachten onderschrijven, blijft het een leerrijk werkje, vooral voor hen die reeds eenigszins met de grafologie vertrouwd zijn. Voor anderen is het een degelijke inleiding.
A.H.
| |
Economie
Henri VELGE, Profession et législation sociale. - Bâtir, 2 V, 70 blz.
Baron SNOY et d'OPPUERS, Profession et organisation de la production. - Bâtir, 2 VI, 83 blz.
Baron van der STRATEN-WAILLET, Profession et progrès technique. - Bâtir, 2 VII, 100 blz., Casterman, Doornik, z.j., Fr. 7 de brochure, Fr. 42 de volledige reeks van 7 brochures.
In het vorige nummer van Streven bespraken wij no I tot IV dezer reeks; de brochures die nu aan de beurt komen verdienen denzeifden lof als de vorige; ze dwingen heel bijzonder tot vruchtbaar nadenken doordat ze de toekomst voorbereiden. De beroepsorganisatie zal er onvermijdelijk komen, en moeten komen om orde te brengen in het economisch leven; ze werd trouwens in België reeds voorbereid door verschillende maatregelen der laatste jaren vóór den oorlog getroffen - zie daarover de bijdragen van Ph. VAN ISACKER over: De bedrijfsordening in België vóór 10 Mei 1940 in den XIen jaargang van Streven -. Welke zal hare taak zijn og het gebied der sociale wetgeving en hoe zal onze huidige sociale wetgeving moeten gewijzigd worden om zich aan hare eischen aan te passen (V); hoe moet zij er toe bijdragen technischen vooruitgang te bevorderen, een onmisbare vereischte, opdat ons economisch leven blijve bloeien (VII); hoe eindelijk moet zij, overeenkomstig de eischen van onzen volksaard, ingericht om de productie overeenkomstig de eischen van het algemeen welzijn te doen geschieden (VI)? Ziedaar de drie vragen waarop ons hier een oordeelkundig antwoord gegeven wordt.
Dr. K. du Bois
Prof. Dr. Hans VAN WERVEKE, Brugge en Antwerpen. Acht eeuwen Vlaamsche handel. - Uitgave van het Willems-Fonds, nr 177. Rombaut-Fecheyr, Gent, 1941, 216 blz.
Dr. Karel ENGELBEEN, Van den Vlaamschen stedelijken lakenwever tot den Kempischen mijnwerker. - Wiek op, Brugge, 1942, 82 blz.
Deze twee werkjes geven ons een nieuw blijk van de groeiende belangstelling die in breede kringen te bespeuren valt voor de sociaal-economische geschiedenis.
Prof. Van Werveke beperkt zich tot de beschrijving van het ontstaan en de ontwikkeling van den Vlaamschen handel met het buitenland en van den bloei en het verval der twee havensteden waarin die handel zich voornamelijk afspeelde. Het derde hoofdstuk zal met bijzondere interesse gelezen worden, vooral het begin er van, waar de opvattingen van Prof. J.A. Van Houtte over de oorzaken
| |
| |
van het ontstaan eener groote internationale markt te Antwerpen op het einde der Middeleeuwen overgenomen worden. Leerrijk en keurig geïllustreerd geeft dit boekje een zeer duidelijk beeld van de internationale verhoudingen op economisch gebied in onze streken van de elfde tot het einde der achttiende eeuw.
Dr. Engelbeen biedt ons in zijn brochure een algemeen overzicht van de economische ontwikkeling onzer gewesten. Hij volgt daarbij zeer getrouw de werken van Prof. Van Werveke, Prof. J.A. Van Houtte en L. De Raet. In de laatste twee hoofdstukken wordt er getracht, den huidigen toestand te kenmerken en een blik te werpen in de toekomst. We misten daarbij de o.i. zeer noodzakelijke waarschuwing tegen een te ver gedreven of althans tegen een te snelle industrialisatie van de Vlaamsche provincies.
R. Van Ooteghem
Dr. S. ELZINGA, Het economisch hooger onderwijs als vertegenwoordiger der moderne cultuur. Met een voorwoord van Prof. Mr. G.W.J. Bruins. - G. Delwel, Wassenaar, 1941. 120 blz.
Dit werk bevat interessante bijzonderheden over het Nederlandsch hooger handelsonderwijs, dat een evolutie onderging en dan ook economisch onderwijs genoemd werd: 'in de plaats van een 'algemeene vorming voor den handel' kwam (te Rotterdam) een brede economische opleiding met het oog op het bedrijfsleven, het onderwijs, de journalistiek, consulaire functies betrekkingen bij Kamers van Koophandel en allerlei ambtelijke beroepen'. De studiestof wordt zorgvuldig onderzocht; de beschouwingen hierover zijn vooral voor ons eigen hooger handelsonderwijs leerrijk. Van meer algemeen belang is het laatste hoofdstuk: 'Verbondenheid van het economisch hoger onderwijs', waarin gedrukt wordt op de noodzakelijkheid dat onderwijs zoo in te richten dat het den ganschen mensch vormt: 'in het economisch hoger onderwijs zonder een voldoende culturele eenheid als geestelijke achtergrond ligt een gevaar, niet minder groot, dan er lag in het vroegere onderwijs, dat van alle sociale realiteit gespeend was'.
Dr. K. du Bois
Eugène SCHUELLER, La révolution de l'économie. - Editions S.E.M.P., Parijs, z.j., 376 blz., Fr. Fr. 40.
Het werk van een werkgever die niet te spreken is over den weg tegenwoordig in Frankrijk ingeslagen; meer nog, die wil 'la transformation de la structure de tout un monde: le monde économique'. Volgens hem is de laatste oorzaak der huidige economische verwarring het tijdloon, het moet vervangen worden door een 'salaire au produit', berekend naar het zakencijfer der onderneming, naar de hoeveelheid producten door de onderneming voortgebracht. Dat loon zal tot overvloediger productie aanzetten en tevens de mogelijkheid openen om meer te bestreden en de levensstandaard verkoopen. Hierdoor wordt de werkloosheid hoogd. De schrijver voert een stormaanval op de naamlooze vennootschap uit die het initiatief van de ondernemers doodt. Persoonlijke ondernemers moeten aangesteld, eerst aan het hoofd van kleine ondernemingen, om daarna geleidelijk op te stijgen, indien een daartoe aangesteld organisme ze voldoende bekwaam acht.
De werkgever die ons hier toespreekt, is edelmoedig; we verwachten echter geen heil van de 'révolution de l'économie', waartoe hij aanzet!
Dr. K. du Bois.
Walter EUCKEN, Die Grundlagen der Nationalökonomie. Derde uitgave. - Fischer, Jena, 1943, 334 blz., RM 11,50.
Met het economisch leven, maakt de economische wetenschap beroerde tijden door. Het oeuvre van Eucken is grondig revolutionnair, minder op het gebied van de economische leer, dan op het gebied der methode van de economische wetenschap.
Tusschen de Historische School, die analyseerend, soms ondergin in haar feitenmateriaal, en de z.g. Klassieke a prioristische, die schematiseerend opging in economische 'Stijlen', in 'Stufen' en 'Idealtypen', wil Eucken, uitgaande van het alle daagsche gebeuren, door 'ponktueerende abstractie', 'zuivere typen' uitstippelen, klasseeren en ontleden, ze onderscheiden in de konkrete bestaande economische constellatie, en deze dan naar hun domineerend type kenmerken en rangschikken, om ze eindelijk 'begrijpend' terug te plaatsen in hun sociaal-economisch-kultureel-politiek milieu.
Detail-uiteenzetting en -bespreking zouden ons te ver voeren. Dit werk is minder een tractaat van economie dan een methodologie. In die nieuwe methode ligt het belang, en meteen de moeite, die men aan de studie van dit boek beleeft. Schrijver schept een heel nieuwe terminologie.
Dit speciale opzet brengt mede dat het critisch gedeelte zeer breed uitvalt - al te breed voor hem die een handboek over economie verwachtte. Wellicht valt die kritiek van de gangbare methodes wat al te scherp. De positieve deelen, waarin de nieuwe methode wordt toegepast, komen maar voor als illustraties of bewijzen: zij vormen enkel een inleiding en een zeer algemeene schets van een nieuwe economie.
Het nut van dit oeuvre, is dat het heilzaam reageert tegen overdreven schematiseeren en systematiseeren, ten koste van de levende werkelijkheid. Anderzijds doet het nieuwe categorieën aan de hand, om een aldoor rijker feiten-materiaal te systematiseeren zonder het te verminken. Tegenover de jongste Angelsaksische en Fransche analyseerende scholen, biedt Eucken een heel nieuwe methode van analyse.
Wat zoo heel nieuw is, doet vreemd aan. Deze band levert enkel een inleiding en een ontwerp; wellicht zullen verdere uitgewerkte toepassingen volgen. Daaruit zal blijken of de nieuwe methode bruikbaar en of de nieuwe school leefbaar is.
L. Arts
| |
| |
JENNES, P. Dr. Jozef, Missionaris van Scheut, Invloed der Vlaamsche prentkunst in Indië, China en Japan tijdens de XVI en XVII eeuw. - Davidsfonds, Leuven, 1943, 179 blz., Fr. 20. |
KOCH, Franz, Geschichte deutscher Dichtung. - 5e uitg. Hanseatische Verlagsanstalt, Hamburg, z.j., 373 blz., geb. M. 6,50. |
LEESE, Kurth, Krisis und Wende des christlichen Geistes. Studien zum anthropolischen und theologischen Problem der Lebensphilosophie. - 2e uitg., Junker und Dünnhaupt, Berlin, 1941, 428 blz., geb. RM. 14. |
LINDEKRUIS, T., Paulus de vurige. - Davidsfonds, Leuven, 1943, 144 blz., Fr. 12. |
MECHEL, Eberhard, Conrad Ferdinand Meyer. - Die Dichter der Deutschen. Cotta, Stuttgart, z.j., 97 blz., RM. 1,50. |
MESSERSCHMIDT, Das Reich im Nationalsocialistischen Weltbild. - Neugestaltung von Recht und Wirtschaft 1, 6e uitg. Kohlhammer, Abteilung Schaeffer, Leipzig, 1943, 127 blz., RM. 2,50. |
MUELLER, Dr. Heinz en Dr. Walther ECKHARDT, Finanzwissenschaft (Grundlagen, Lehre und Praxis der Finanzwirtschaft). - Schaeffers Grundriss des Rechts und der Wirtschaft 18, 38e tot 42e uitg. Kohlhammer, Abteilung Schaeffer, 1943, 155 blz., RM. 3,30. |
MULS Jozef, Werk. Ingeleid door Jan HALLEZ en Dirk VANSINA met een bibliographie door Rob. ROEMANS. - Pro Arte, Diest, 1942, 543 blz. Fr. 195. |
PETITOT, H., O.P., Inleiding tot de heiligheid. De voorwaarden tot de geestelijke wedergeboorte. Vertaald door een Kanunnikes van het H. Graf, Turnhout. - 't Groeit, Antwerpen, z.j., 307 blz., ing. Fr. 32, geb. Fr. 42. |
RAABE, August, Das Erlebnis des dämonischen in Goethes Denken und Schaffen. - Junker und Dünnhaupt, Berlin, 1942, 402 blz. RM. 16. |
SCHENZINGER, Karl Aloys, Aniline. - Oceanus, Den Haag, z.j., 358 blz., ing. f. 4,25, geb. f. 5,25. |
SNOY et d'OPPUERS, Baron, Profession et organisation de la production. -Bâtir II, 6. Casterman, Doornik, z.j., 82 blz., Fr. 7. |
STRATEN-WAILLET, Baron van der -, Profession et progrès technique. - Bâtir II, 7, Casterman, Doornik, z.j., 100 blz., Fr. 7. |
STUYVER, Dr. Clara, Psychologie en symboliek van Ibsens ouderdomsdrama's. - Noord-Hollandsche Uitg. Mij, Amsterdam, 1942, 251 blz. |
VALKHOFF, Prof. Dr. Marius, De expansie van het Nederlands. - 2e uitg. Manteau, Brussel, z.j., 76 blz., Fr. 45. |
VELDE, Anton Van de -, Peter zoekt naar geluk. - Pro Arte, Diest, 1942, 270 blz., Fr. 25. |
VELGE, Henri, Profession et législation sociale. - Bâtir II, 5, Casterman, Doornik, z.j., 70 blz., Fr. 7. |
VERTRUYEN, Dr. H., De puberteit. - Familieleven 15, Geloofsverdediging, Antwerpen, z.j., 30 blz., Fr. 5. |
VERLEYEN, Cyriel, Van Bibbel, Bobbel en Babbel en al de beroerde dingen die zij beleefden. - De Kinkhoren, Brugge, z.j., 95 blz., Fr. 14. |
VLOEMANS, Dr. Antoon, Augustinus. Bekeerling op het keerpunt der tijden. - Leopold, Den Haag, 1942, 122 blz. |
WACHTER, Leo De -, Repertorium van de Vlaamse gouwen en gemeenten (Heemkundige dokumentatie 1800-1940). I Algemeen gedeelte en gewesten. - De Sikkel, Antwerpen, 1942, 710 blz., ing. Fr. 280, geb. Fr. 310 en Fr. 375. |
ZENO, P. Dr. O.F.M. Cap., Newman's leer over het menselijk denken. Inleiding op Newman's Grammar of Assent en zijn psychologische ontdekking: de illatieve zin. - Dekker en van de Vegt, Utrecht, 1943, 306 blz., f. 4,90. |
Briefe von deutscher Klassiker. Herausgegeben von Albert HAUEIS. - Dieterich, Leipzig, z.j., 612 blz., RM. 5,80. |
Jahrbuch der Schweizerischen Philosophischen Gesellschaft. Annuaire de la Société Suisse de Philosophie. - Verlag für Recht und Gesellschaft, Basel, 1942, 175 blz. |
Loquela. Derde druk, eerste en twee aflevering. - Lannoo, Tielt, z.j., blz. 1-42, 43-90, Fr. 25 per aflevering. |
La taxe professionnelle et la taxe mobilière à charge des sociétés. - Centre d'étude des sociétés. Bruylant, Brussel, 1943, 48 blz. |
| |
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
Boeken bij de bedactie toegekomen van 21 Maart 1943 tot 20 Mei 1943. Bespreking in de mate van het mogelijke.
ALARCON, P.A. de -, De mooie molenaarsvrouw. Uit het Spaansch vertaald door Josef SIMONS. - 4e uitg. Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1943, 142 blz., Fr. 12. |
ARNOLD, Jean, L'appel des dunes. Roman. - Editions de l'Etoile, Brussel, 1942, 227 blz., Fr. 30. |
ARTS, Dr. F., Voorbehoedende geneeskunde. - Familieleven 16, Geloosverdediging, Antwerpen, z.j., 31 blz., Fr. 5. |
AXTERS, Prof. Stefanus, O.P.. Jan van Leeuwen. Een bloemlezing uit zijn werken. - De Sikkel, Antwerpen, 1943, LXXXIV en 208 blz., ing. Fr. 120, geb. Fr. 145. |
BARCKHAUSEN, Joachim, Oom Paul. De roman van een leven van strijd. Oceanus, Den Haag. z.j., 351 blz., ing. f. 4,90, geb. f. 5,90. |
BAYLE. Pierre, Les deux femmes du Comte de Gleichen. - La Phalange, Brussel, 1943, 12 blz. |
BECHERT, Dr. Rudolf, Germanische Rechtsgeschichte. - Schaeffers Grundriss des Rechts und der Wirtschaft 32.1., 7e tot 10e uitg. Kohlhammer, Abteilung Schaeffer, Leipzig, 1943, 89 blz., RM. 2. |
BECHERT, Dr. Rudolf, Rechtsgeschichte der Neuzeit. - Schaeffers Grundriss des Rechts und der Wirtschaft, 23.2., 4e tot 6e uitg. Kohlhammer, Abteilung Schaeffer, Leipzig, 1943, 73 blz., RM. 1,80. |
BECHERT, Dr. R. und Dr. J. WIESELS, Das neue Eherecht für Gross-Deutschland. - Neugestaltung vom Recht und Wirtschaft 4.4., 3e uitg. Kohlhammer, Abteilung Schaeffer, Leipzig, 1943, 92 blz., RM. 2,15. |
BROUWERS, Dr. L., S.J., Het juiste woord. Beteekenis-woordenboek der Nederlandsche taal. - Brepols, Turnhout, z.j., 1466 blz., Fr. 135. |
BRUNO, P. Fr. - de J.M., Carme déchaux, La belle Acarie. Bienheureuse Marie de l'Incarnation. - Desclée De Brouwer, 1942, 761 blz. |
DEPAUW, Valère, De 15e Compagnie. Schetsen uit het soldatenleven. - Manteau, Brussel. z.j., 164 blz., ing. Fr. 30, geb. Fr. 45. |
DEYSSEL, Lodewijk van -, Proza. Een bloemlezing uit het werk van -. - Oceanus, Den Haag, z.j., 231 blz., ing. f. 2,90, geb. f. 3,90. |
DRIESKENS, Dr. Paul, Levet scone! Vlaamsche volksaard. Vlaamsche volkskunst. - Davidsfonds, Leuven, 1943, 244 blz., Fr. 22. |
DRIESSCHE, Dr. Albert Van -, Het glorielooze lot. - De Kinkhoren, Brugge, z.j., 244 blz., Fr. 43. |
DIEVOET, Prof. Mr. Dr. E Van -, Het burgerlijk recht in België en in Nederland van 1800 tot 1940. De rechtsbronnen, - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 480 blz., ing. Fr. 240, geb. linnen Fr. 280, half lederen band Fr. 330. |
GEEREBAERT, A. S.J., Beknopt Grieksch-Nederlandsch woordenboek voor het Humoniora-onderwijs. - Dessain, Luik, 1943, 621 blz., Fr. 80. |
GERARD, J., Matin. Roman. - Desart, Brussel, 1943, 193 blz., Fr. 30. |
GESTEL, Hugo Van -. SS. CC., Het witte legioen. - PP. der HH. Harten, Leuven, z.j., 182 blz. |
GHELDERODE, Michel de -, Kronieken over torens, landschappen, feesten en menschen van Vlaanderen. - Pro Arte, Diest, z.j., 131 blz., Fr. 18. |
GOUW, Jan ter -, De Gilden. Een bijdrage tot de geschiedenis van het volksleven. - Oceanus, Den Haag, z.j., 123 blz. |
GRIESE, Friedrich, Frits Reuter. Die Dichter der Deutschen. - Cotta, Stuttgart, z.j., 92 blz., RM. 1,50. |
HAESAERTS, Paul, Jakob Smits of de strijd tusschen licht en schaduw. - Pro Arte, Diest, z.j., 48 blz. + 7 kleurplaten en 35 platen, Fr. 65. |
HAHN, Dr. Georg, Die abendländische Kirche im Mittelalter. Ihr aüsserer Aufbau. In Werkstunden zusammengestelt. - Werkbuch der Kirchengeschichte, zweiter Teil, erste Hälfte. Herder, Freiburg i.Br., 1942, 454 blz., ing. RM. 7,80, geb. RM. 9,60. |
HAHN, Dr. Georg, Die Kirche der Märtyrer und Katakomben. In Werkstunden zusammengestelt. - Werkbuch der Kirchengeschichte, erster Teil, 2e uitg., Herder, Freiburg i.Br., z.j., 506 blz. ing. RM. 8,60, geb. RM. 10,60. |
HARSANYI, Zsolt, Hongaarsche rhapsodie. I. De weg naar de wereld, II. Uitvaart der liefde. Uit het Hongaarsch vertaald door Frans SCHNEIDERS. - Zonnewende, Kortrijk, 348 en 382 blz., geb. Fr. 89 per deel. |
HARSANYI, Zsolt, Dit was leven. Roman van Pieter Paul Rubens, I. De jonge Rubens. II. In de kracht van zijn leven. III. De kroon op het werk. Uit het Hongaarsch vertaald door Paul Van Deuringen. - Zonnewende, Kortrijk, 1943, 428, 425 en 431 blz., geb. Fr. 120 per deel. |
HEISELER, Bernt von -, Kleist. - Die Dichter der Deutschen. Cotta, Stuttgart, z.j., 99 blz. RM. 1,50. |
HEYE, Jan Pieter -, een nationaal volksdichter. - Fenix-reeks I, Oceanus, Den Haag. z.j., 67 blz. |
HOFFMANN, E.T.A., Notenkraker en muizenkoning. Uit het Duitsch vertaald door Paul VAN TICHELEN. - Pro Arte, Diest, z.j., 123 blz. Fr. 18. |
|
|