lijke instrumenten, maar steeds in den vorm derzelfde toonladders, komen we allicht tot de meening, dat onze toonschaal de eenige natuurlijke is. Die meening komt evenwel niet overeen met de werkelijkheid. Er kunnen zooveel gamma's worden gevormd als er manieren zijn van de heele en halve tonen te verbinden.
De Grieken gebruikten zeven verschillende toonaarden, die elk hun eigenaardig karakter hadden en genoemd werden naar de landstreek waarin zij het meest gebruikt werden. De Siameesche toonladder bevatte zeven en de Javaansche vijf tonen. De Chineezen gebruikten een toonladder die gelijk staat aan onze groote terts toonladder, met weglating van den vierden en den zevenden toon. De Indiërs verdeelden het octaaf in zeven hoofdtonen, met een onderverdeeling van twee en twintig kleinere afstanden. De Arabieren verdeelden hun toonladder in zeventien toontrappen, en onderscheidden intervallen van 1/3 toon, waaraan het Europeesch oor zich moeilijk gewent. Sommige onzer moderne componisten schijnen behoefte te hebben aan een nieuwe toonschaal; zoo bemerken we de gamma van Scriabine: c, d, e, f; a, h; en de gamma van Debussy met heele tonen.
De kerkelijke toonaarden, waarvan de oorsprong terug te wijzen is naar de Grieksche modussen, bieden ook voorbeelden van andere toonschalen dan die, waarop wij onze melodieën denken.
De indruk, bij het hooren van muziek, die op een ander stramien is geweven, is 'vreemd', dor, dikwijls vervelend en totaal onbegrijpelijk. We vinden er geen melodie in; we voelen ons niet thuis in die door ons onbeoefende toonordening; we hebben in ons tonaal bewustzijn aanvankelijk nog geen maatstaf om de beteekenis dier tonen te waardeeren.
Dit is een eerste moeilijkheid, eigen aan het Gregoriaansch. Er is een tweede innerlijke hindernis op den weg voor algemeene deelname aan den samenzang.
't Latijn is voor bijna de totaliteit der Vlaamsche geloovigen een vreemde en onbegrepen taal. Onze bedoeling is het volstrekt niet, het latijn te doen wegvallen bij het zingen in de kerk; maar het biedt moeilijkheden. Om begrijpelijke redenen houdt de Kerk aan het latijn als eenheidstaal, ook bij het zingen. Men bewijst evenwel geen goeden dienst aan de liturgische beweging, en aan het samenzingen in 't bijzonder, indien men aldus argumenteert: wil de liturgie vereering Gods zijn, dan moet zij gehouden worden in een vreemde taal, wier fijn-bewerkte sluier den heiligen tekst met geheimnisvolle waardigheid omgeeft; het Mysterie verlangt mysterietaal.
Zou dit niet leiden tot de absurde conclusie, dat de priester dan liefst onbekend hoefde te blijven met de taal waarin hij de H. geheimen voltrekt?
Wie innerlijke schoonheid betracht bij het zingen, moet zielespanning laten afreageeren en bij den aanhoorder een zielebeweging wekken. Dit kan slechts dan gebeuren, wanneer de zanger diep doordrongen is van den gedachtelijken inhoud waarmee de tekst geladen is. Wat hij, de zanger, zelf diep 'beleeft', dit kan hij wekken bij anderen. Wie zal aanvaarden dat een vaag vermoeden van de beteekenis der woorden daartoe het geschiktste middel is? Kan de zanger geen 'doorvoelde waarheid' mededeelen, kan hij niet toetreden tot de geestelijke beteekenis van den tekst, dan blijft zijn uitgalming louter techniek en virtuositeit; dan beschikt hij misschien wel over een mooi klinkend instrument in zijn gorgel, maar het wordt spoedig zielloos gedreun en wekt geen godsdienstige stemming bij de geloovigen.
* * *
Wie de oorzaken van een kwaal kent heeft tevens de redmiddelen ontdekt, in theorie althans. Is er ook practisch iets te verhelpen aan de oorzaken die werden aangegeven?
Beslist; wat de uiterlijke oorzaken betreft gelooven we thans aan een wisselsprong te staan. Er zijn aanwijzingen voor, dat in de school van morgen de muziek een belangrijker plaats zal innemen. Immers, er waait een nieuwe geest over het opvoedingswezen. Met toenemend luider stem wordt gewaarschuwd tegen overschatting van de waarde der parate kennis, tegen het inpompen van feiten; steeds duidelijker erkent men een tekort aan werkelijke activiteit, aan het denken onder eigen verantwoordelijkheid, aan ontwikkeling van het aesthetisch gevoel. Stellig wil men het emotioneel moment meer tot zijn recht laten komen en verlangt men een opvoeding op meer aesthetischen grondslag.
Ook is de muziek in de laatste jaren een veel ruimer plaats gaan innemen in het leven van den mensch. In minder dan twintig jaar heeft de radio haast een revolutionnaire verandering gebracht in zake muziek-hooren. Door de radio is de muziek als cultuurverschijnsel binnen ieders bereik gebracht. Vermits opvoeding in haar wezen ook cultuuroverdracht is, krijgt de school, veel meer dan vroeger, tot taak bij het kind den grondslag te leggen, opdat het later kunne deel hebben aan dit rijk cultuurbezit.
Bovendien hangt het in de lucht, dat de sociale vooruitgang opnieuw een geweldigen sprong vooruit gaat doen. Daarmee hangt onmiddellijk samen het probleem van den vrijen tijd. Hiertoe moet de school weer voorbereiden. Wie op school van muziek is gaan houden, zijn stem heeft leeren gebruiken en een beetje kijk op het muziekschrift heeft gekregen, zal gemakkelijk den weg naar