Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Wat is lichamelijke opvoeding?
| |
[pagina 218]
| |
heele persoonlijkheid aan te spreken. In deze laatste beteekenis is lichaamskultuur zelfs toepasselijk op een tooneelspeler, die mimiek en houding ter vertolking aanwendt van gedachten en gevoelens. Lichaamskultuur is dus, ons inziens, een zeer ruim begrip. Spreken we van kultuur, dan rijst voor ons het beeld van een verfijnde, veredelde, beschaafde wereld, die onze menschelijke natuur losgewerkt heeft uit de primitieve en primaire ruwheid. We zullen niet beweren dat een wilde, die op jacht gaat om zijn roofinstinct te volgen, aan lichaamskultuur doet! Kultuur veronderstelt een doelbewustheid, verfijning, veredeling. Let wel op: lichaamskultuur dient steeds onderscheiden van 'lichaamscultus'. Cultus beteekent eeredienst. Lichaamscultus houdt dus een zekere vereering in, een zekere verafgoding van het lichaam. Hecht iemand al te veel belang aan het lichamelijke, en vergeet hij dat het organische maar een onderdeel is, dan komt hij er gemakkelijk toe de lichamelijke volmaaktheid als eenig doel na te streven. Overschat men de waarde van de lichaamskultuur als middel in de opvoeding, dan ziet men nog slechts het lichaam en vergeet het bovenzinnelijke: lichamelijke schoonheid en behendigheid wordt een ideaal op zichzelf. En als men dan met Rousseau vooropstelt dat de menschelijke natuur onvoorwaardelijk goed is, zoo wordt een intens doorgedreven lichaamskultuur een werkelijk gevaar. Tusschen lichaamskultuur en lichamelijke opvoeding maken we dus een in hoofdzaak praktisch verschil; naargelang het woord gebruikt wordt door ingewijden of buitenstaanders. Doch hierover loopen de meeningen ver uiteen. Sommige theoretici leggen een diepe kloof tusschen lichaamskultuur en lichamelijke opvoeding: lichaamskultuur beperkt zich tot het lichamelijk gedeelte in den mensch, dan wanneer lichamelijke opvoeding den geheelen mensch vormen wilGa naar voetnoot(3). Anderen meenen dat lichamelijke opvoeding het alles omvattende begrip is, en dat lichaamskultuur slechts een onderdeel is, naast lichaamsoefening en sportGa naar voetnoot(4). Elke opvatting kan natuurlijk geïnterpreteerd en verdedigd worden. Nochtans zijn wij zoo vrij hier een persoonlijke zienswijze uiteen te zetten. 'Lichaamskultuur' zou, volgens ons inzicht, het meest abstracte en alles omvattende begrip zijn; lichamelijke opvoeding daarentegen zou een onderdeel zijn van de lichaamskultuur, en meteen ook het voornaamste; datgene namelijk, wat doelbewust de lichamelijke verrichtingen opvoedt en verbetert. De lichamelijke opvoeding, hygiëne en styleering van de organische activiteit: dat alles is kultuur van het lichaam.
Alvorens verder te bespreken wat eigenlijk onder lichamelijke opvoeding verstaan wordt, laten we opmerken dat 'lichamelijke opvoeding' en 'lichamelijke opleiding' volstrekt synoniem zijn. Het woord 'lichamelijke opleiding' wordt in de vakliteratuur weinig gebruikt; in ons land wordt het bijna uitsluitend voorbehouden aan het Instituut voor lichamelijke opleiding aan de Katholieke Universiteit te Leuven, - en dit om verwarring met 'Instituut voor opvoedkunde' te vermijden. Opleiden en opvoeden sluiten allebei in: een doelbewust inwerken óp de lichaamsverrichtingen, met het inzicht de algemeene gesteltenis van den mensch, gezondheid én zielskracht, in de beste conditie te brengen en te bewaren. Het gaat hier niet om een toevallige verzorging; maar om een systematische opleiding, opgebouwd volgens de wetten der biologie, physiologie en psychologie, tegemoetkomend aan de natuurlijke behoeften tot beweging en rekening houdend met elke ontwikkeling die voor het lichaam mogelijk is. Lichamelijke opvoeding is echter ook weer een verzamelnaam; het is een methode, een stelsel dat beroep doet op verschillende onderling zeer uiteenloopende bewegingsvormen. Lichamelijke opvoeding omvat al de hulpmiddelen van den modernen lichaamspedagoog: spelen, opvoedkundige gymnastiek en sport. Deze drie bestanddeelen zijn de onmisbare steunpilaren; valt er één weg, dan is de methode niet meer volledig. Een stelsel dat beantwoorden wil aan de eischen van de moderne psycho-physiologie, moet zoowel aan spel en sport als aan analyseerende gymnastiek een behoorlijke plaats inruimen. Evenwel is het vanzelfsprekend dat elke ouderdom zoowat zijn voorkeur heeft en dat de opvoeders derhalve, voor jongere of oudere leerlingen, zich respectievelijk meer tot het spel zullen wenden, de gymnastiek of de sport. Tot den ouderdom van zes jaar, is het spel veruit de meest gebruikte en logische vorm van lichamelijke opvoeding. Of we aan die kleine kinderen systematische, uitgekozen lichaamsoefeningen moeten voorschrijven is niet zoo gemakkelijk op te lossen; argumenten vóór en tegen onderzoeken we hier niet nader. Praktisch zullen de meeste kinderen niet vóór de school met zulke oefeningen in contact komen, want enkel in de school wordt de gymnastiek systematisch doorgevoerd. Gedurende het schoolverblijf - ongeveer van zes tot zeventien, achttien jaar - maken de jonge organismen een zeer | |
[pagina 219]
| |
belangrijken groei door. Eerst een sterken lengtegroei (6-7 jaar); dan een vermeerdering van gewicht (8-11 jaar voor jongens, 8-9 jaar voor meisjes). Opnieuw een uitgesproken groei, ditmaal vooral ter hoogte van het onderste lidmaat (12-14 jaar bij jongens, 10-12 jaar bij meisjes); tenslotte een laatste gewichtsvermeerdering, die ongeveer samengaat met de ontwikkeling der geslachtskenmerkenGa naar voetnoot(5). Men begrijpt best dat deze periode voor den opbouw van het normale individu zeer belangrijk is. Gelukkig de kinderen die op school een degelijk onderlegd opvoeder ontmoeten, vertrouwd met de biologische kenmerken van eiken leeftijd, en die door goed gekozen oefeningen de natuurlijke groeiprocessen vergemakkelijkt. Alle overdreven inspanning dient geweerd, de 'Funktionslust' geremd; de misvormingen vermeden; de volledige ontplooiing moet harmonisch en aesthetisch zijn. Hier is dus de systematische gymnastiek hét middel van lichamelijke opvoeding. Daarnaast behoudt natuurlijk ook het spel zijn rechten: het wordt ingeschakeld bij de eerder droge, analytische oefeningen van de gymnastiekles, en van uit psychologisch standpunt gezien blijft het waardevol. Stilaan ook zal de leeraar tot sportoefeningen overgaan; geleidelijk begint men met zwemmen en loopen... maar, vóór het zeventiende of achttiende jaar, vermijde men elke competitie.
De meest natuurlijke vorm van lichamelijke opvoeding is wel het spel. Hier is systematiseering en analyse ver te zoeken; de spiergroepen worden niet in een bepaalde volgorde bewerkt zooals in de gymnastiekles; de prestatie wordt niet ten top gedreven zooals in de sport. Men laat de spelenden spontaan uiting geven aan hun bewegingslust; al worden er bepaalde regels opgesteld en zekere beperkingen aangebracht, toch blijft alles los, vrij en ongedwongen, en geen sociale invloed (menschelijk opzicht, milieu, kleeding e.a.) stremt de bewegingen. Eerst in het spel ontplooit de mensch zijn persoonlijkheid; hier leeft hij zijn natuurlijken levensdrang uit. Al spelende kan men veinzen noch huichelen; men speelt zooals mien is. In het spel heeft men ook niet zoozeer een vooropgesteld physiologisch doel op het oog; men streeft niet bewust naar een duidelijk omschreven verwezenlijking. Andersom zijn de spelen voor den opvoeder een zeer nuttig middel om de hem toevertrouwde kinderen te leeren kennen. Als hij aandachtig toekijkt en nauwgezet hun doening volgt; heel gauw geeft hij zich rekenschap van het karakter en den aanleg van het jonge individu. En is het spel zelf niet het beste hulpmiddel in de moreele opvoeding? Waar kan het kind zich beter oefenen in de zedelijke deugden? Het fair-play is wellicht de zuiverste vorm van eerlijkheid, en de ploeggeest de beste school van sociale samenhoorigheid. 'Den moed niet te verliezen in tegenslag, volharden in de inspanning, initiatief nemen, risico's durven loopen, grootmoedigheid tegenover de verliezers; dat alles wordt in deze actieve school aangekweekt'Ga naar voetnoot(6). Ook het verstand rust niet, omdat men in het spel berekenen moet: in een fractie van een seconde moet het besluit genomen zijn. Niet altijd de vlugste, lenigste spelers winnen de partij; ook de schranderste, de meest besliste en koelbloedige hebben hun kans. Dat de lichaamsvorming bij het spelen veel baat vindt, is niet zoo klaarblijkelijk. Zeker, de spelen hebben hun hygiënisch nut, even goed als de andere vormen van lichamelijke opvoeding: ze nopen het organisme tot beweging en inspanning; ze bevorderen den groei van de weefsels, ook de algemeene functies als bloedsomloop, ademhaling, zenuwcoördinatie en metabolisme; onrechtstreeks beïnvloeden ze de spijsvertering en de inwendige afscheidingen. Dat betwijfelt niemand; maar dat het spel het ideëele middel is om de nadeelige invloeden van onze sedentaire en ongezonde levenswijze tegen te gaan, om aan te vullen, om te verbeteren - is niet meer zoo duidelijk. Stelsels, die enkel op het spel beroep doen, moeten als onvolledig geklasseerd worden. Kinderen toch, die een ronden rug krijgen door verzwakking van de rugspieren, zullen in het spel niet precies hun rugspieren gaan ontwikkelen; ze zullen integendeel hun zwakke en minst ontwikkelde spiergroepen zorgvuldig sparen. En zoo zitten we verstrikt in een physiologischen kringloop. Neen, om hygiënisch te slagen, kunnen we de systematische gymnastiek niet missen. Dit hadden de ontwerpers van de Zweedsche gymnastiek reeds ingezien. Daarom roepen ze 'speeloefeningen' (Exercices-jeux) in het leven: oefeningen namelijk van de gymnastiekles waarbij de leerlingen vrijer en spontaner zich laten gelden. Deze opvoedende speeloefeningen zijn echter geen spelen; het zijn op de eerste plaats oefeningen en duren niet langer dan vijf minutenGa naar voetnoot(7). Nummerwedloop, kruiwagen, baljacht, hinkelen, de levende brug, het draaiende rad, eendengang, balwerpen zijn enkele voorbeelden uit de vele. Het eigenlijke spel daarentegen heeft geen streng omlijnd physiologisch nut; | |
[pagina 220]
| |
het is een geordende ontspanningGa naar voetnoot(8). En dit onder de leiding van den gymnastiekleeraar, hetgeen een ernstige waarborg is voor de degelijkheid van het spel als methode van lichamelijke opvoeding. Uit dit alles blijkt dat het spel in hoofdzaak een zielkundig nut oplevert. Drie psychologische voordeelen loopen wel in het oog: de spelers ondergaan een gevoel van welbehagen, daar ze reeds in de beweging zelf hun gading vinden; in het spel betheerschen ze de onbezielde stof (b.v. zandkasteelen en blokjesdoozen), - maar vooral de fantasie wordt gevoed: het kind kan zijn atavistische neigingen voldoen; het kan ook de grooten nabootsen en zich voorbereiden op het latere levenGa naar voetnoot(9). Het spel is dus onontbeerlijk. Zijn groote waarde ligt ongetwijfeld in zijn aangenaam karakter, dat de kinderen aantrekt tot vormende en versterkende lichamelijke beweging.
Dit kan niet gezegd worden van het tweede onderdeel der lichamelijke opvoeding: de gymnastiek (of lichaamsoefeningen). Hier heeft men niet dezelfde soepelheid, dezelfde meeslepende kracht als in spel en sport. We ondervinden het dadelijk: gymnastiek is meer artificieel, minder natuurlijk, omdat dit stelsel feitelijk ontstaan is uit de analyse. De ontwerpers van de gymnastiek hebben de menschelijke beweging zorgvuldig ontleed en getracht juist te bepalen welke spiergroepen in actie komen en welke andere niet. Daaruit dan werden korte, eenvoudige oefeningen afgeleid, die zich tot welbepaalde lichaamsdeelen richten. Door een diepere studie der ontleedkunde en der menschelijke mechanica, heeft men de werking der verschillende spiergroepen beter ingezien. Ook de physiologie werd uitgediept: de spierbewegingen zelf en hun weerslag op de algemeene functies van den mensch. De gymnastiek is dus in hoofdzaak uitgebouwd door wetensahapsmenschen; in zoover dat menschen als Guts-MuthsGa naar voetnoot(10) er zich over beklagden de physiologie te weinig te kennen. Ook de psychologie en de opvoedkunde brengen hun deel bij. Meer en meer ontworstelen de paedagogen zich aan het eenzijdige materialisme of intellectualisme der negentiende eeuw; ze leeren den mensch weer zien als een onverdeelbare twee-eenheid; de opvoeding van het jonge individu richt zich zoowel tot den geest als tot het lichaam; beter nog, de lichamelijke vorming staat innig verbonden met de verstandelijke en zedelijke opleiding. Zoo brengt de opvoeding harmonisch ontwikkelde, evenwichtige menschen voort. De stelselmatige gymnastiek is dus het bij uitstek wetenschappelijk onderdeel der lichamelijke opvoeding. Meer en meer kwam zij in handen van geschoolde krachten, die, technisch-wetenschappelijk onderlegd, tegelijk thuis waren in de pedagogie en zich in een breede algemeene ontwikkeling mochten verheugen. De gymnastiek, zoo opgevat, komt tot volle ontploiing onder het impuls van de Zweedsche school, met aan het hoofd Pehr Henrik Ling (1776-1839), eerst schermmeester, later bestuurder van het Centraal Instituut te Stockholm. Hier krijgt de gezondheid de bovenhand; gezondheid is het eerste doel en daarvoor moeten schoonheid, hoedanigheid en praestatie wijken. Persoonlijk had Ling ondervonden hoe schermen zijn gewrichtsrheuma genezen kon; dit werd het uitgangspunt van nieuwe studies. Met een nog geringe quantiteit van nauwkeurige gegevens over de physiologie der lichaamsverrichtingen, sloeg Ling nochtans, als bij intuïtie, spijkers met koppen. Hij ontwierp een stelsel eenvoudige oefeningen speciaal berekend op het verbeteren van spieren en gewrichten, hart en longen. Ling deelt de oefeningen niet in naar hun uiterlijken vorm, wel naar hun physiologisch aangrijpingspunt: hij spreekt van arm-, been-, romp-, hoofdbewegingen, evenwichts- en springoefeningen, gaan, loopen en spelen. Vanzelf drong dit stelsel in de militaire kringen en onderwijsinrichtingen van Zweden binnen. En allen die het te Stockholm bestudeerden, werden, ieder in zijn land, vurige propagandisten van de Zweedsche gymnastiek. Iedereen begreep dat juist deze oefeningen het meest geschikt waren voor de kinderen in hun verschillende groeiperioden. En daar Ling zelfs slechte houdingen en misvormingen corrigeeren wou, werd zijn gymnastiek ook geneesmethode; zoo heet hij wel eens 'de Vader der moderne Heilgymnastiek'. Deze heilgymnastiek zou voor een zelfstandig onderdeel van de lichamelijke opvoeding kunnen doorgaan. We hebben het echter niet afzonderlijk vermeld, omdat we meenen dat lichamelijke opvoeding zich eikel bezig houdt met volkomen gezonde individus, en dat heilgymnastiek een onderdeel is der geneeskunde. Want waarom zou de geneesheer niet even goed beroep doen op gymnastiek als op geneesmiddelen? Na den dood van Ling speelde het Centraal Instituut nog een belangrijke rol. Alle takken werden er door specialisten bewerkt; vooral de schoolgym- | |
[pagina 221]
| |
nastiek werd georganiseerd; spel en sport kwamen er bij; zelfs buitenlandsche invloeden bliezen het orthodoxe Zweedsch stelsel nieuw leven in. Naast de Zweedsche gymnastiek ontwikkelden zich ook andere stelsels, die meestal een eigen methodologie opgebouwd hadden. Vernoemen we slechts de lenigheidsgymnastiek van Niels Bukh, de militaire gymnastiek van Amoros, het eclectisme van Thulin, de natuurlijke gymnastiek van Gaulhofer en Streicher, de methode van Hébert en al de vormen van rhythmische gymnastiek. Enkel de rhythmische gymnastiek willen we even afzonderlijk vermelden, omdat sommige schrijversGa naar voetnoot(11) deze op gelijken voet stellen met spel, sport en opvoedkundige gymnastiek en er dus een vierde onderdeel der lichamelijke opvoeding van maken. Zulke indeeling bevredigt ons niet, en we aanzien de rhythmiek eenvoudig als een der stelsels van systematische gymnastiek.
Terwijl Zweden de gymnastiek tot hoogen bloei bracht, was ook in Duitschland de belangstelling voor lichaamsoefeningen ongemeen groot. Wij zagen reeds hoe Guts-Muths was voorgegaan; spoedig echter werd hij overvleugeld door Jahn (1778-1852). Wetenschappelijk meer onderlegd, bezat 'Turnvater Jahn' de noodige begrippen over pedagogie en physiologie. In opstand tegen de opvoedkundige kringen van zijn tijd, schreef hij het werk 'Ueber die Beförderung des Patriotismus im Deutschen Reiche' (1800). Jahn is een bezielend patriot en zijn gymnastiek is doordrongen van het zuiverste nationalisme. De lichaamsoefeningen moesten dienen om sterke mannen - soldaten - te vormen. Voorbereiding tot den krijgsdienst was de aanleiding; kracht, durf en wilsvorming het hoofdmotief. De volgelingen van Jahn gingen echter nogal brutaal te werk; de regeering vreesde hun politieken invloed en vaardigde het 'turnverbod' uit. De vereenigingen werden ontbonden, de zalen gesloten, de toestellen verwijderd. Tijdens die 'Turnsperre' werden, onder invloed van enkele dokters, de lichaamsoefeningen in de scholen ingevoerd. Maar nu kwam de kat op de koord: zou men het stelsel van Jahn blijven aankleven of liever het Zweedsche stelsel van Ling invoeren? Enkele officieren die te Stockholm verbleven hadden, propageerden vol enthousiasme de Zweedsche gymnastiek; daaruit ontstond de beruchte 'Barrenstrijd'. Hier ook wordt het verschil tusschen gymnastiek en turnen duidelijk. Het turnen werd vooral beoefend door jonge volwassenen, die samenkwamen in speciale zalen. Het hoofddoel was niet zoozeer het nastreven van een harmonische gezondheid, als wel het harden van het lichaam. Het Duitsche turnen voorzag oefeningen aan toestellen: barren, paard, rek, koorden en gewichten; meestal nog synthetische bewegingen: klimmen, trekken, heffen, springen en balspelen. De Zweedsche gymnastiek daarentegen weert zooveel mogelijk de toestellen. Worden zij geduld, dan toch blijft de aandacht geconcentreerd op de physiologische inwerking en de analytische beweging. In den Duitschen 'oefenstond' wordt er, naast de opgelegde oefeningen, ruim gelegenheid gegeven tot 'vrij oefenen'. Men begrijpt allicht dat de turners liefst uitvoeren wat ze best kunnen; met het gevolg, dat ze, evenals kinderen in het spel, hun zwakste spiergroepen stelselmatig verwaarloozen. Enkele bepaalde oefeningen werken zij zoo keurig mogelijk af. Daarbij worden er dikwijls prijskampen uitgeschreven; waarbij, de mooiste, de meest gedurfde praestatie beloond wordt. Zoo blijft het turnen voorbehouden aan de knapste elementen en men moet feitelijk athleet zijn om mee te kunnen. Turnen is heel wat anders dan gymnastiek. Zeggen we dus niet: 'van 9 tot 10 uur hebben we turnles'. Op school bestaat slechts gymnastiekles! Enkel volwassenen kunnen er zich op toeleggen enkele ingewikkelde turnoefeningen sierlijk uit te voeren. Turnen is zoowat de hoogeschool van de gymnastiek: iets voor een uitgelezen publiek. Gymnastiek daarentegen is voor iedereen en vergt niet noodzakelijk een sterk organisme. Gymnastiek is de beste vorm van lichamelijke opvoeding, omdat ze zich bij het lichaam aanpassen kan en omdat ze, stap voor stap, de oefeningen intenser laat uitvoeren. Die toenemende moeilijkheid is meetbaar, en bijgevolg voor onderlegde leeraars uiterst bruikbaar.
Door intensieve oefening, door stelselmatige toepassing der opvoedkundige gymnastiek kan men de gezondheid en de kracht van het organisme zoodanig ontwikkelen, dat het in staat is zekere uitzonderlijke praestaties te leveren. Gymnastiek kan alzoo de grondslag van de sport zijn. Wij wezen er in het begin van dit artikel reeds op, hoe het woordje 'sport' vaak een ongunstigen klank geeft, omdat hier de misbruiken welig zijn opgeschoten. Wanneer men van 'sport' spreekt, denkt men onwillekeurig aan maniakken - spelers of supporters -, aan sensatie, winstbejag en vergankelijken roem. En toch is het mogelijk gunstig te denken over sport - want sport op zichzelf is niet uit den booze. | |
[pagina 222]
| |
Evengoed als spel en gymnastiek is de sport een vorm van lichamelijke opvoeding; ditmaal echter staat het element strijd op het voorplan. Naargelang men nu strijd levert tegen bepaalde medekampers of tegen zichzelf, spreekt men van competitie of van topprestatie. Deze prestatie wordt dan bijna altijd nauwkeurig gemeten en in cijfers omgezet. Het komt er op aan een aantal punten te behalen ofwel op een minimum tijd een vastgestelde opgave uit te voeren. De sportman moet krachtiger en behendiger zijn dan zijn tegenstanders. Het gaat er niet om een reeks hygiënische oefeningen uit te voeren of zich met enkele vrije bewegingen wat te vermaken; men wil een zege behalen. Zonder tegenstanders kan men een bepaalde oefening zóó uitvoeren, dat men zichzelf overtreft in snelheid of kracht; men wil een record vestigen. Of het nu competitie of record is, het blijft strijd. Strijd die ons aanzet het maximum van lichaamsactiviteit te ontplooien. Zonder den factor kamp, is sport ondenkbaar. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Enkele jongens zijn samen op straat; ze hebben een bal, schoppen hem heen en weer; ze spelen met een voetbal Maar nu bakenen ze een terrein af; ze verdeelen zich in twee gelijke kampen, komen overeen om tweemaal twintig minuten te strijden voor het meesterschap: ze doen aan voetbalsport. Sport, in de technische beteekenis, is de bekroning van de lichamelijke opvoeding, het eindpunt van de stelselmatige lichaamsontwikkeling. Sport vereischt een intensieve voorbereiding en concentratie. Enkel door den inzet van alle krachten, brengt men het tot een topprestatie. Echte sportlui beschikken daarbij over een zekere lichamelijke volmaaktheid; het zijn geselectionneerde elementen, specialisten in hun vak. Sport is veel meer dan gymnastiek en spel; zij voltooit als het ware elk dezer vormen van lichamelijke opvoeding. Ideaal opgevat onderhoudt en verbetert ze, wat de gymnastiek aangezet heeft. Sport eischt een blijvende beheersching van het spierapparaat. Sport schept vreugde en uitbundigheid; zij is, voor volwassenen, een vermakelijke ontspanning. Dit laatste kenmerk gaat heden dikwijls teloor, omdat sport voor een groot deel beroep werd. Iedereen weet tot welk schouwspel een groote voetbalmatch uitgroeien kan; praestaties dienen nu eenmaal bewonderd! Dit brengt echter mee dat sportleiders dikwijls slechts oog hebben voor de massa die ze lokken, en zoo veeleischend worden voor hun 'poulains'. Arme jongens voor wie sport geen liefhebberij mocht blijven! Ze worden opgezweept door de zucht naar sensatie. Voor hen is sport geen spel meer, geen aangenaam tijdverdrijf; een harde levensnoodzakelijkheid. Sport, in den echten zin van het woord, kan niet als beroep beoefend worden. Dit is onder meer duidelijk, als men teruggaat tot de oorspronkelijke etymologie. 'To sport', verkorting van 'to disport', afgeleid van het fransche 'desporter', beteekent 'zich vermaken, zich ontspannen'. Hiervan komt het gebruik van biljartsport, schaaksport, hengelsport. In de negentiende eeuw was de beteekenis van het woord reeds veel enger; het omvatte nog slechts de lichaamsoefeningen die, vooral in Engeland, als 'Partie de Plaisir' beoefend werden. Maar het bestanddeel vreugde mag niet verdrongen worden. Dit brengt ons ertoe, in volgende bepaling, alles samen te vatten: 'sport is een vorm van lichamelijke opvoeding, waarbij de beoefenaar behagen schept in een meetbare praestatie'. Hieronder kunnen we een zeer aanzienlijk getal sporttakken, zelfs min of meer gegroepeerd, onderbrengen. De classificatie is die der olympische spelen. Zoo onderscheidt men: 1. Athletiek: loopen, springen en werpen. 2. Turnen. 3. De sport der zelfverdediging: boksen, worstelen en schermen. 4. Watersport: zwemmen, duiken, roeien. 5. Wintersport: schaatsen, ski en sledevaren. 6. Toerisme: wielrennen, alpinisme, yachting en jacht op groote domeinen. 7. De sportspelen: voetbal, korfbal, hockey, basket-ball, handbal, polo, kaatsen en rugby. 8. Paardrijden. Hieraan kon men de gecombineerde sport nog toevoegen: de verschillende pentathlon's, waterpolo en ijshockey. Hiermee hopen wij eenige klaarheid gebracht te hebben in de termen: duidelijker ziet men in wat den naam sport verdient en wat niet. Men weet ook wat van de lichamelijke opvoeding mag en kan verwacht worden; men aanvaardt veel gemakkelijker de voordeelen en leert de nadeelen inzien en beperken. |
|