Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
[Nummer 4]Sociologie van de kerk en apostolaat
| |
I. Object van de sociologie der kerkDe Katholieke Kerk, als object van de positieve sociologie, geeft zoowel bij katholieke als niet katholieke sociologen aanleiding tot drie verschillende opvattingen. N. MonzelGa naar voetnoot(1) en anderen, die de formeele sociologie van G. Simmel en L. von Wiese op de Kerk toepassen, zijn van oordeel, dat de sociale vormen, die in het kerkelijk leven zichtbaar worden, het eenig object uitmaken van een sociologie der Kerk. Zij maken abstractie van den inhoud, die de ziel is van zulke instellingen en zij ontleden alleen de talrijke vormen van gezag en gehoorzaamheid, leiderschap en gevolg, concurrentie, navolging enz. die uit de eigen grondbeginselen, in de onderscheiden maatschappijen, verschillend groeien. De wederzijdsche invloeden echter tusschen de Kerk en de profane gemeenschappen beschouwen zij als een object van de geschiedenis, dat evenwel door middel van sociologische methodes moet worden bestudeerd. Tegen die opvatting van het object der sociologie van de Kerk geldt dezelfde opwerping als tegen de formeele sociologie in het algemeen. Terecht merkt P.A. SorokinGa naar voetnoot(2) aan, dat deze opvatting strijdig is met de ontwikkeling van de sociologische studiën. Indien de bepaling van de formeele school werd aangenomen, moesten bijna alle sociologische werken buiten de sociologie gesloten worden en het overblijvende ware zoo onbelangrijk, dat het nauwelijks den naam van wetenschap zou verdienen. Een tweede groep sociologen integendeel beschouwt als voorwerp van de sociologie, niet de sociale vormen of structuren, maar wel de wederzijdsche invloeden | |
[pagina 210]
| |
tusschen de Kerk en de profane gemeenschappen. Volgens J. Wach bestaat de taak van de godsdienstsociologie in 'het onderzoek en de beschrijving van de verhouding tusschen godsdienst en maatschappij en van hun wederzijdsche afhankelijkheid.'Ga naar voetnoot(3) Ook deze afbakening van het object is te eng. De invloed van de samenleving op den godsdienst en omgekeerd doet zich alleen voor, zooals F. De Raedemaeker S.J. laat opmerken, in en vanwege een 'Kerk', een min of meer georganiseerde religieuze gemeenschapGa naar voetnoot(4), zoodat men de maatschappelijke vormen nooit geheel kan wegdenken. Daaruit volgt dat het voorwerp van de sociologie der Kerk beide aspecten moet omvatten én de maatschappelijke vormen én de wederzijdsche invloeden. J. Hasenfuss bepaalt de taak van de godsdienstsociologie als 'de navorsching van de godsdienstig-sociale vormen en structuren... en bovendien het onderzoek van... de wisselwerking en betrekkingen tusschen den godsdienst en zijn vormgevingen met de profane sociale levensspheren met hun verscheidene structuren.'Ga naar voetnoot(5) W. Banning omvat eveneens beide aspecten, de maatschappelijke vormen en de uiterlijke invloeden, in het object van de sociologie van de Kerk; hij legt nochtans al te zeer den nadruk op uiterlijke relaties ten nadeele van de innerlijke vormen.Ga naar voetnoot(6) Nu het object principieel bepaald is, rijst de vraag of het wel door positieve wetenschappelijke methodes kan bestudeerd worden. Naast het onzichtbare en bovennatuurlijke bezit de Kerk wel is waar een empirische zijnswijze en kan dus theoretisch onder dit oogpunt empirisch-inductief bestudeerd worden. Maar daar tegenover staat het feit, dat het zichtbare in de Kerk wezenlijk verbonden is met het goddelijke en het onzichtbare. De organisatie van de Kerk en het godsdienstig leven van de geloovigen worden in de eerste plaats geleid door den H. Geest. Moet een geloovige daarom, van meet af, van alle sociologie der Kerk afzien? Bestaat er geen middel om de sociologische begrippen toe te passen op de Kerk zonder haar bovennatuurlijke Wezenheid te benadeelen? Om op deze vraag te antwoorden, moeten we in 't kort de resultaten opsommen, die desociologie van de Kerk reeds bereikt heeft. Uit hetgeen reeds verwezenlijkt is, kan men afleiden, wat verder mogelijk is en welke de gevaren zijn voor deze wetenschap. | |
A. Formeele Sociologie en Katholieke Kerk.De formeele sociologie, die niet den religieuzen inhoud van de godsdiensten, maar alleen hun sociale vormen bestudeert, heeft verschillende typen van godsdiensten vastgesteld. Vooreerst onderscheidt zij de godsdienstige genootschappen naar de manier, waarop het innerlijk godsdienstig leven zich verhoudt tot de uiterlijke organisatie. Sommige godsdiensten gaan bijna geheel op in hun wettelijke organisatie, ze verwaarloozen de persoonlijke vereeniging van de ziel met God en leggen allen nadruk op officieele vormelijkheid. | |
[pagina 211]
| |
Het tegenovergestelde type heeft min of meer een afkeer voor sociale organisatie en beperkt zooveel mogelijk het kerkelijk gezag. Dergelijke godsdiensten of secten sturen aan op onmiddellijken omgang van den mensch met God, waaruit elke inmenging van een maatschappelijk lichaam als een beletsel moet worden geweerd. M. Weber e.a. aanvaarden als principe van classificatie de verhouding van de volgelingen tot de verschillende vormen van het godsdienstig gezag. Ze onderscheiden aldus de verhouding van den godsdienstigen leider tot zijn aanhangers, die zijn machtige persoonlijkheid volgen; de verhouding van den profeet, met charismatische gaven begunstigd, tot de gemeenschap, die uit zijn mond de boodschappen verneemt van de godheid; de verhouding van den heilige tot zijn omgeving, die een grenzeloos vertrouwen in hem bezit door zijn voorbeeldigen levenswandel en zijn vroomheid; de verhouding van den priester, die officieel met de liturgische oefeningen en de zielzorg is gelast tot zijn onderdanen; de verhouding van de religieuzen, die zich tot uitmuntender beleving van den godsdienst vereenigen, tot het groote publiek, dat den godsdienst meer passief ondergaat. Geen enkel van de vernoemde klassen omvat het Wezen van de Katholieke Kerk. In Haar is de sterke organisatie een middel om het inwendig leven hoog te houden; in Haar is de band tusschen Christus en Zijn geloovigen zoo innig en zoo veelzijdig, dat de gebruikelijke classeering, op grond van de verhouding tusschen volgeling en leider, leerling en profeet, enz. heelemaal ontoereikend wordt. De band tusschen zieleleven en organisatie, tusschen Christus en de geloovigen is er een van hoogst uitzonderlijken aard; de Kerk is het Lichaam, waarvan Christus het Hoofd en de Christenen de ledematen zijn. N. Monzel wil de sociologische categorieën van F. Tönnies op de Kerk toepassen, maar ook langs dien weg slaagt hij er niet in de immanente sociale aspecten van de Kerk te verklaren. De Kerk is terzelfder tijd én gemeenschap (Gemeinschaft), waarin de leden door een innerlijke noodzakelijkheid opgegroeid zijn én maatschappij (Gesellschaft), waarbij de leden vrij aansluiten doordat zij bewust streven naar hetzelfde doel. Tot nu toe is geen enkel sociologisch onderzoek er in geslaagd, de Kerk onder te brengen in een van de talrijke sociale categorieën. De positieve wetenschap doet geen uitspraak over de oorzaken van deze mislukking; zij constateert alleen het feit, dat de Kerk een bijzondere plaats bekleedt tusschen de andere gemeenschappen. In het licht van de revelatie wordt dit sociaal mysterie klaar: er bestaat nl. een voortdurende wisselwerking tusschen de onzichtbare Kerk. de levende gemeenschap van de zielen en de zichtbare Kerk, die objectieve vormen schept. De observatie kan het wezen van de kerkelijke vormen niet verklaren, omdat het bovennatuurlijke geen object is van positieve observatie. De godsdienstsociologie biedt algemeene catgorieën, die op de Katholieke Kerk slechts analogisch toepasselijk zijn. Nochtans is deze analogische kennis niet geheel zonder beteekenis voor het begrip van het Katholicisme. C. FeckesGa naar voetnoot(7) weet door middel van de categorieën 'Gemeinschaft' en 'Gesellschaft' belangrijke aspecten van het Katholicisme in het licht te stellen. Als innerlijke levensgemeenschap is de Kerk het onzichtbare Lichaam van Christus, dat alle leden op de innigste wijze met elkander verbindt. Als zichtbare organisatie toont zij een zekere gelijkenis met een vrije maatschappij, waarin men vrijwillig samenwerkt aan de verwezenlijking van zijn zaligheid. Deze categorieën inspireeren verder de prachtige | |
[pagina 212]
| |
bladzijden van A. RademacherGa naar voetnoot(8) waar hij de innerlijke verbondenheid beschrijft van den mensch met God en de daaruit volgende broederschap van alle christenen. De classificatie van de godsdiensten, gesteund op de verhouding van de massa tot de leiders, kan verder de spanning verduidelijken tusschen de katholieke elite en de massa der geloovigen. De elite neemt het geloof in zijn volledigheid aan, zij streeft naar de hoogste zedelijke reinheid en betracht de liefde tot God boven alle ander goed. De groote massa echter, die ook deel uitmaakt van de Kerk, omdat dit lidmaatschap noodzakelijk is tot de zaligheid, voelt weinig voor zedelijke volmaaktheid en zuivere liefde tot God. Vandaar in de Kerk een voortdurende spanning: de elite, die de massa wil opvoeden tot christelijke volmaaktheid en de massa, die hoe langer hoe meer de onmiddellijke aardsche voordeelen van het geloof (zegen Gods over tijdelijke aangelegenheden, enz.) boven de bovennatuurlijke waarden gaat verkiezen. Sociologische categorieën zullen er nooit in slagen alle phasen te ontleden van dien tweestrijd, waarbij zooveel bovenzinnelijke krachten zijn betrokken; nochtans kunnen natuurlijke beginselen sommige aspecten verklaren, aldus wordt b.v. in zekere mate duidelijk, waarom de elite toegeeflijk is voor de lauwe massa, waarom zij geneigd is haar eischen te milderen, uit vrees de min-goeden volledig af te stooten; zoo wordt eveneens begrijpelijk, waarom idealistische buitenstanders worden geërgerd door het feit, dat zooveel lauwen in de Kerk worden geduld. Het is echter klaar dat een dergelijke, positieve sociologie in geen enkel opzicht afbreuk doet aan het bovennatuurlijk karakter van de Kerk. De werken van E. Durkheim, L. Lévy-Brühl e.a. waren anti-godsdienstig juist door het feit, dat zij niet objectief wetenschappelijk waren, maar van vooropgestelde naturalistische opvattingen uitgingen. Een positieve sociologie van de Kerk zal in geen enkel opzicht de revelatie loochenen, zoolang zij wetenschappelijk blijft; integendeel door de strikte toepassing van haar observatie-methodes kan zij het transoendenteele karakter van de Kerk vaststellen. | |
B. Wederzijdsche Invloed van de Kerk en de profane Gemeenschappen.Vruchtbaarder dan een formeele sociologie van de Kerk is de sociologische studie van den invloed, die de profane gemeenschappen op de Kerk uitoefenen en die omgekeerd van de Kerk op de gemeenschap overgaan. Duidelijkheidshalve zullen de voornaamste resultaten van deze twee relaties afzonderlijk warden voorgesteld. 1) Invloed van de natuurlijke Gemeenschappen op de Kerk. Indien men objectief den invloed van natuurlijke gemeenschappen op de Katholieke Kerk bestudeert, zal men constateeren, dat zij het ontstaan en de wezenlijke bestanddeelen van de kerkelijke organisatie en dogma's geenszins verklaren. Zekere sociale toestanden en levensbeschouwingen begunstigden de verspreiding van het christendom, maar zij hebben zijn leer en zijn organisatie noch geschapen, noch gewijzigd. De Kerk bracht een uitzonderlijke sociale revolutie teweeg en alle pogingen om den oorsprong van de Kerk door het sociaal milieu te verklaren, hebben tot nu toe schipbreuk geleden.Ga naar voetnoot(9) Toch is het niet te miskennen, dat bepaalde sociale toestanden op het leven der Kerk invloed hebben uitgeoefend. Naast de dogmatiek, die den inhoud van | |
[pagina 213]
| |
de dogma's verklaart, de apologetiek, die hun waarachtigheid bewijst, het kerkelijk recht, dat de juridische organisatie behandelt, blijft er nog plaats over voor de kerkelijke sociologie, die den invloed van de natuurlijke maatschappijen op het practisch geloofsbeleven bestudeert. Da leer werd door Christus geopenbaard en de organisatie door Hem ingesteld maar het volksgeloof, zoowel als de organisatie, kan niet groeien te midden de steeds wisselende sociale toestanden, zonder een weerslag er van te gevoelen. Volksgeloof en Bekeering. De dogma's zijn onveranderlijk maar de geloovigen blijven sociale wezens, die den terugslag ondervinden van mode, gewoonte, enz., zoodat hun bekeering tot de Kerk en hun opvatting van de geloofsleer onvermijdelijk door de sociale verschijnselen beïnvloed worden. Ten onrechte zou men onderstellen dat de innerlijke geloofsovertuiging van alle Katholieken de juiste weergave is van de geloofspunten, die door het onfeilbaar leergezag gedefinieerd werden of dat de geloovigen zich altijd schuldig gevoelen, wanneer zij de voorschriften van de Kerk niet naleven. Dit kan men zoowel psychologisch als historisch aantoonen. Het is bekend, dat de psychologische gesteltenissen van iemand grootelijks zijn bekeering en zijn opvatting van het geloof beïnvloeden. Een genotzuchtig mensch, de 'carnalis homo', wordt in beslag genomen door aardsche aangelegenheden en heeft geen besef van hoogere waarden. Wie daarentegen zijn natuurlijke gaafheid bewaarde en in zich een krachtig idealisme vormde, zal gemakkelijk gehoor verleenen aan de geloofsverkondiging. Hetzelfde blijft gelden voor de katholieken: wordt hun mentaliteit materialistisch, geraken zij verstrikt in onzedelijke gewoonten, dan lijdt ook hun geloof schade. Het is nu een feit, dat de mentaliteit van den enkeling in de eerste plaats gevormd wordt door de gemeenschap, waarin hij leeft. Geen mensch is, zooals hij zou wezen, wanneer hij persoonlijk, vrij van allen socialen invloed, zijn karakter zou vormen. Geen mensch beoordeelt de werkelijkheid geheel onafhankelijk, hij ondergaat de zienswijze van ontelbare geslachten vóór hem en van duizenden tijdgenooten rondom hem, hij wordt beïnvloed door traditie, opvoeding, tijdsgeest, dagelijksche omgeving, beroep en stand. Zoo wordt het duidelijk dat de natuurlijke gemeenschappen geestelijke gesteltenissen aankweeken, die het katholiek geloofsleven bevorderen of benadeelen.Ga naar voetnoot(10) Die waarheid kan men overvloedig illustreeren met historische feiten. De heidensche godsdiensten vertoonen meestal kenmerken, die beantwoorden aan de geographische, economische, politieke en biologische eigenschappen van het volk en kunnen aangezien worden als uitingen van sociale nooden en betrachtingen. De Kerk weet zich overal te vrijwaren voor een socialen invloed, die haar leer of den wezenlijken kern van haar organisatie zou aantasten; maar de christenen zelf worden noodzakelijk beïnvloed door de natuurlijke gemeenschap. Sociale gedachtenstroomingen, zooals het individualisme of het materialisme, hebben het apostolaat van de Kerk in aanzienlijke mate bemoeilijkt. Zij trokken de jeugd af van het geestelijk idealisme, wat geloofsafval en een tekort aan priesterroeping voor gevolg had, zij kweekten in de ongeloovigen een aprioristischen afkeer voor de Kerk en beletten hun bekeering. Hetzelfde geldt voor sociale gewoonten en tradities. Polygamie en zedeloosheid zijn groote hinderpalen voor de bekeering in de missielanden. In ons land brengt verandering van woonplaats veelal verandering van geloof mee. Katholieke buitenmenschen, die naar de grootstad verhuizen, verliezen er hun eenvoudige levens- | |
[pagina 214]
| |
wijze en terzelfdertijd hun geloofspractijk. Het sociaal probleem: de vlucht van het land naar de stad, is ook een godsdienstig probleem. Zelfs het economisch leven, de organisatie van de productie, slaat haar stempel op het godsdienstig leven. Dit is bijzonder duidelijk geworden in de periode toen de liberale economie overheerschte: de arbeiders brachten den haat tegen de economische uitbuiting over op de Kerk, die ze ten onrechte beschouwden als bondgenoote van de onduldbare economische toestanden.Ga naar voetnoot(11) Niemand heeft deze verhouding met meer autoriteit geschetst dan de laatste Pausen. Leo XIII noemt in Rerum Novarum den geloofsafval van de arbeidersklasse de droevigste bladzijde van de hedendaagsche geschiedenis en Pius XI klaagt het hedendaagsch economisch systeem aan, omdat het den ondergang van de zielen bewerkt. Wij moeten er ons echter voor wachten, den invloed van de maatschappij op de Kerk steeds als negatief en schadelijk voor te stellen. De geschiedenis bewijst overvloedig, dat bepaalde sociale en familiale toestanden de evangelisatie vergemakkelijkt hebben. Zijn de staat, de economie, de familie enz. op een gezonde basis gevestigd, staat eerlijkheid en werkzaamheid in aanzien, wordt de eenheid en de onverbreekbaarheid van het huwelijk wettelijk erkend, dan zal de missioneering gemakkelijk ingang vinden. Ongetwijfeld kan ieder tijdstip tot God gevoerd worden, maar sommige eeuwen staan van nature reeds dichter bij God dan andere. Bepaalde sociale gewoonten, zekere gedachtenstroomingen en mythen staan gewillig tegenover de Kerk en zijn uiteraard ontvankelijk voor de katholieke wereldbeschouwing. De middeleeuwsche maatschappij b.v. stond dichter bij de Kerk dan de moderne; een ernstige, werkzame, traditioneele buitengemeente staat dichter bij God dan de cosmopolitische grootstad.Ga naar voetnoot(12) Kerkelijk leven en organisatie. De profane gemeenschappen beïnvloeden niet enkel de bekeering, de geloofsovertuiging en het zedelijk gedrag van de Katholieken, maar zij betrekken zelfs de organisatie van de Kerk in hun invloedssfeer. De wezenlijke structuur van de Kerk werd door Christus ingesteld en de kerkelijke hiërarchie staat onder de leiding van den Heiligen Geest. Dit belet nochtans niet, dat onder den druk van sociale toestanden zekere wijzigingen kunnen ontstaan, die wel is waar accidenteel blijven maar toch niet zonder belang zijn. Tot nog toe werden deze aspecten in al hun veelzijdigheid nooit objectief bestudeerd, toch verstrekt het voor-wetenschappelijk inzicht reeds enkele gegevens, die de practische en theoretische waarde van een volledige kennis laten vermoeden. De invloed van de sociale cultuur op de uiterlijke verschijning van de Kerk blijkt uit elke bladzijde van de geschiedenis. De bouwtrant van kerken en bidhuizen werd ontleend aan den nationalen stijl van de onderscheiden perioden. De riten en plechtigheden, waarmee de toediening van de H. Sacramenten gepaard gaat, zijn meestal ontleend aan de officieele ceremoniën van het Romeinsche Rijk. De priestergewaden, onder de H. Mis gebruikt, werden van de Romeinsche patriciërs overgenomen; de ceremoniën van de bisschopswijding herinneren aan het ritueel van de Byzantijnsche hofhouding; de kerkelijke gebeden weerspiegelen niet alleen den stijl van een bepaald tijdstip maar werden daarbij niet zelden ingegeven door godsdienstige of sociale gebeurtenissen. Ook de opvatting van het christelijk leven en de manier waarop men de christelijke leer voorstelt, wordt in zekere mate door de sociale stroomingen | |
[pagina 215]
| |
geleid. De ongeloovigen kunnen wel is waar hun bewering niet bewijzen, dat de leer der Kerk door de sociale phenomenen zou opgeroepen zijn; toch is een zekere sociale invloed, niet op den inhoud maar op de voorstelling van de dogma's, niet te loochenen. Naarmate een of ander leerpunt door ketterijen of philosophische stroomingen werd aangevallen, nam ook de nadruk toe, waarmee het geschilpunt in predicaties, boeken en verklaringen werd geaffirmeerd. Toen het Protestantisme de gelofte van zuiverheid aanviel, werd de maagdelijkheid een van de hoofdthema's der predicatie; nu echter het wezen en het doel van het huwelijk wordt miskend, ontstaat er een rijke ascetische literatuur over het huwelijk. Hetzelfde geldt voor de opvattingen over de versterving, voor de ontwikkeling van de gebedsvormen, enz. Dit komt nog zeer duidelijk tot uiting in de organisatie en de ontwikkeling van de kloosterorden. G. GundlachGa naar voetnoot(13) bewijst ten overvloede dat hun opvatting van het gemeenschappelijk leven een zekere overeenkomst vertoont met de sociale toestanden, die de ordestichters gekend hebben. In dat verband zijn ook veel aspecten in de uiterlijke organisatie van de Kerk te verklaren: zoo bestaat er een invloed van het Romeinsche recht op de ontwikkeling van het Kerkelijk recht, enz. De invloed van de profane maatschappij wordt nog versterkt door de gewoonten en tradities. Hier is natuurlijk geen sprake van de geloofsoverlevering, waardoor de leer van Christus van geslacht tot geslacht voortleeft, maar van een natuurlijk gegroeid volksgebruik, dat door de profane maatschappij wordt opgedrongen en stilaan in het uiterlijk leven van de Kerk bestaansrecht verkrijgt. Zulke gewoonten zijn b.v. de processies, de bedevaarten en allerlei christelijke gewoonten, waarop de folklore tegenwoordig de aandacht vestigt. Deze natuurlijke traditie bevat veel goeds en draagt er het hare toe bij om het christelijk geloof te doen doordringen in alle domeinen van het privaat en openbaar leven. Nochtans is zij niet altijd vrij van minder zuivere elementen; zij behelst niet alleen de nalatenschap van de heiligen, maar zij behield ook sporen van de misvorming door min-goede christenen in hun geloofspractijken ingevoerd. Vandaar allerlei gebruiken bij bedevaarten, bij de vereering van relikwieën, enz. die wel eens herinneren aan volksbijgeloof en voor de ongeloovigen een oorzaak zijn van ergernis. | |
C. Invloed van de Kerk op de Natuurlijke Gemeenschappen.Er gaat ook een onweerstaanbare kracht van de Kerk uit op de andere gemeenschappen. Volgens den beroemden Engelschen socioloog Ch. Dawson zou de godsdienst de cultureele ontwikkeling van elke maatschappij bepalen.Ga naar voetnoot(14) Dat is overigens een noodzakelijk gevolg van de psychologische eenheid van den mensch. Het katholiek geloof bekleedt een centrale plaats in het eene onverdeelbare leven van denken, voelen en handelen; het Katholicisme kan nooit, wat sommige psychologen ook mogen betracht hebben, tot een of ander activiteit beperkt blijven, want het dringt door in alle zielsvermogens, verstand, gemoed en wil. Maar het is nu juist door die zielsvermogens dat de enkeling in betrekking komt met zijn evenmensch en dat er sociale groepeeringen ontstaan. Zoo gaat, langs de ziel van de enkelingen om, een godsdienstige invloed van het geloof op de vorming en de evolutie van de gemeenschappen over. | |
[pagina 216]
| |
Welken terugslag feitelijk de politiek, de economie en de cultuur van het kerkelijk leven ondervindt, kan niet volledig uit den inhoud van de dogma's worden gededuceerd, maar moet door wetenschappelijke observatie worden vastgesteld. De dagelijksche ervaring leert dat de Kerk de politiek van den staat en de vorming van klassen en standen beïnvloedt; dat de moraal, die over den juisten prijs, over de rechtvaardigheid en het streven naar rijkdommen handelt, daardoor de economie in een bepaalde richting stuurt; dat wetenschap en kunst niet alleen door de Kerk bevorderd worden, maar ook van haar bepaalde uitdrukkingsvormen ontvingen. Maar deze feiten werden tot nu toe niet met de vereischte wetenschappelijke nauwgezetheid bestudeerd en worden dan ook door apologetiek en wijsbegeerte op tegenstrijdige wijze geïnterpreteerd. Noch van wetenschappelijk, noch van godsdienstig standpunt kan eenig bezwaar bestaan tegen het beschrijven en het analyseeren van den invloed, dien de Kerk op het politiek, economisch, sociaal en cultureel leven uitoefent.
Het object van de sociologie van de Kerk is: de vormen en structuren in de kerkelijke gemeenschap, de invloeden van de profane gemeenschappen op de Kerk en die van de Kerk op de profane gemeenschappen. Door middel van de beschrijvende, de historische en de vergelijkende methode zal de sociologie van de Kerk het overweldigend feitenmateriaal verzamelen om daarna enkele constante verhoudingen en zekere kenmerken vast te stellen en algemeen geldende relaties en sociale wetten te formuleeren. Niets van dit alles loochent of benadeelt de bovennatuurlijke eigenschappen, daar het innerlijk wezen van de Kerk niet wordt ontleed, maar de natuurlijke reacties, die op het godsdienstig leven worden uitgeoefend en die er van uitgaan. De overvloedige sociologische literatuur over de Kerk, die door ongeloovigen werd gepubliceerd, is hoogst teleurstellend. Meestal gaan zulke auteurs uit van vooropgezette theorieën, die zij per fas en nefas willen bewijzen en die de bovennatuurlijke elementen a priori uitsluiten. Bovendien lijdt hun betoog aan een ontoereikende kennis van de Kerk. De leek, die hun schriften ter hand neemt, staat verbaasd over de massale eruditie, die zij ten toon spreiden: zij handelen over de godsdiensten van de primitieven, van Egypte, Perzië en Rome, over Boeddhisme en Islam, over Katholicisme en Protestantisme; zij publiceeren verzamelwerken in verschillende banden en deelen. Wie echter een enkelen grooten godsdienst dogmatisch, historisch en sociologisch bestudeerd heeft, weet dat zulke breed opgezette verhandelingen oppervlakkig en onbetrouwbaar moeten blijven. De sociologie van de Kerk kan alleen wetenschappelijk worden opgebouwd door katholieken met degelijke theologische vorming. Zij zullen het bovennatuurlijk karakter van de Kerk weten te eerbiedigen en zij bezitten de alzijdige kennis van het Katholicisme, die voor een sociale studie van de Kerk vereischt wordt. Langen tijd was deze tak van de sociologie bij de katholieken verdacht, tegenwoordig is dat wantrouwen grootendeels verdwenen en wordt in katholieke milieu's meer aandacht aan deze wetenschap geschonken. Die studie kan niet genoeg worden aangemoedigd, want een betrouwbare sociologie van de Kerk levert een driedubbel nut op: zij zal de sociale wetenschap waardevolle inlichtingen verschaffen, zij zal door een objectieve voorstelling van de feiten het naturalistisch sociologisme weerleggen en zij zal het apostolaat van de Kerk nieuwe hulpmiddelen ter hand stellen. Over dit laatste wordt in een volgend deel verder uitgewijd.
(wordt voortgezet) |
|