Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe bijbel en het Christelijk levenGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 187]
| |
laatste tijden dan ook aangedrongen op het nut van het bijbellezen en de noodzakelijkheid van degelijke katholieke bijbelstudie. In 1893 klonk als een noodkreet de encycliek 'Providentissimus Deus' van Leo XIII. Ziende hoe de vrijzinnige exegese overal veld won; hoe ook katholieke geleerden in het rationalistisch vaarwater werden meegesleept, heeft de groote Paus begrepen, dat de Protestanten op hun eigen terrein moesten overwonnen worden. Daarom moeten de Katholieken zich ijverig inwerken in heel het gebied der bijbelstudie, om volgens gezonde principes de ware beteekenis van Gods woord duidelijk te maken. Niet alleen de geestelijken, ook de ontwikkelde leeken worden er aangespoord tot de studie van de H. Schrift. Het is ook de overtuiging van den Paus, dat de eenvoudige lezing van de H. Schrift voor eenieder een bron zal zijn van geestelijk leven en vooruitgang in de deugd. Heel het eerste deel van de Encycliek is een apologie van het bijbellezen. De opvolgers van Leo XIII zijn denzelfden weg opgegaan. Plus X schreef in 1907, dat het niet anders dan hoogst heilzaam kon zijn voor de zielen hun het leven van Christus zelf ter lezing aan te bieden. 'Daar onze groots bekommering is, zegt hij, alles in Christus te hernieuwen, kan niets ons aangenamer zijn dan bij de geloovigen de gewoonte te zien binnendringen, niet alleen dikwijls, maar dagelijks het Evangelie te lezen. Want nergens kan men beter de mogelijkheid en de noodzakelijkheid dezer hernieuwing leeren inzien'Ga naar voetnoot(1). Op zijne beurt heeft Benedictus XV, vooral in de Encycliek 'Spiritus Paraclitus', op het nut van het bijbellezen en de bijbelstudie gedrukt en er plechtig bevestigd een aangeprezen, wat vroeger slechts als een vrome wensch werd beschouwd. Brengen we hierbij nog in herinnering, dat de Kerk een dagelijkschen aflaat van 300 dagen toekent aan al wie minstens een kwartier per dag leest in een door de Kerk goedgekeurde uitgave van de H. Schrift, en een vollen aflaat aan wie dit gedurende een maand doet; dan zal het ons wel duidelijk zijn, dat de Kerkelijke Overheid geen vuriger wensch heeft dan in zoo ruim mogelijke mate de belangstelling voor de H. Schrift te bevorderen. Geen wonder dat in alle landen de katholieke bijbelstudie, met behulp van de steeds meer beoefende moderne hulpwetenschappen, een nieuw tijdperk van bloei heeft ingezet. Tegen de aanvallen van andersdenkenden hebben de katholieke geleerden niet alleen de katholieke principes hoog gehouden, maar ze hebben deze, juist dank zij de aanvallen, nauwkeuriger omschreven en uitgedrukt. Geduldig heeft de Kerk waarheid van dwaling weten te onderscheiden en aan de waarheid de overwinning verzekerd. Het duurt echter altijd een heelen tijd vooraleer de resultaten van de wetenschap toegankelijk worden voor het groote publiek, vooral wanneer het gaat om dingen die min of meer samenhangen met geloofswaarheden. Op geen enkel ander domein is de mensch zoo angstvallig conservatief als in de religieuze sfeer: alle religieuze waarheden of er mede in verband staande feiten en opvattingen dragen in zich iets van het geheimzinnige, ondoorgrondelijke van het wezen zelf van elken godsdienst. Zelfs wanneer de resultaten van de wetenschap onomstootbaar vast staan en tevens duidelijk is, dat ze met geloofswaarheden volstrekt niet in strijd zijn, blijft het volk zich dikwijls ten koste van de waarheid hardnekkig vastklampen aan de van ouds overgeleverde opvattingen. De menschen voelen instinctmatig, en terecht, dat het beter is op dit gebied wat al te voorzichtig dan voortvarend te zijn. Deze geesteshouding is nochtans ook niet zonder gevaar, wanneer ze namelijk té lang wordt volgehouden en lijnrecht tegen alle gezonde ontwikkeling van het intellectueele leven ingaat. Dan is ze niet alleen een rem voor de godsdienstige ontwikkeling, maar ook een oorzaak van ontreddering en geloofsonzekerheid voor velen. Dit is ongetwijfeld het geval voor vele problemen omtrent de H. Schrift: een grondiger en uitgebreider kennis van de geschiedenis der Oudheid, van de instellingen, zeden en tradities, religieuze opvattingen en praktijken van het Oostersche volk heeft een duidelijker licht geworpen op ontelbare feiten, die in de H. Schrift worden verhaald. Daarnaast heeft een nauwkeuriger ontleding van den oorspronkelijken tekst zelf der H. Schrift, vergeleken met de letterkundige producten van de verschillende volkeren, waarmede Israël in aanraking kwam en die op het uitverkoren volk op een of andere wijze een invloed uitoefenden, niet alleen een inzicht geschonken in de toen algemeen gangbare opvattingen omtrent de wereldgeschiedenis en de geschiedschrijving zelf, maar ze heeft ook in het licht gesteld, hoe dezelfde voorstellingen soms bij het eene volk in den grond een heel andere godsdienstige beteekenis hadden dan bij het andere. Zoo heeft Israël met de naburige volkeren tal van voorstellingen gemeen, waarvan bij hem de godsdienstige beteekenis veel verhevener is. Het wordt thans hoog tijd, dat de resultaten van de wetenschappelijke studies in het bereik van eenieder worden gesteld en dat eenieder wete, dat een | |
[pagina 188]
| |
Katholiek even onbevangen als wie ook alle bijbelverhalen mag onder het oog nemen en ze toetsen aan de meest moderne gegevens der wetenschap. Het is niet langer duldbaar, dat jonge intellectueelen bewust of onbewust met ernstige geloofsmoeilijkheden rondloopen, enkel omdat ze een verkeerde opvatting hebben omtrent bijbelverklaring. Jammer genoeg is in het Nederlandsche kultuurgebied de achterstand in zake katholieke Schriftliteratuur zeer groot. Niet alleen wat de vulgarisatie betreft, maar zelfs op het gebied van vakliteratuur, die een gezonde verspreiding steeds moet voorafgaan, is er van katholieke zijde slechts een begin gemaakt, en tientallen van jaren zullen nodig zijn vooraleer het achterstel is ingehaald. * * * Het is met het besef van deze leemte, dat de Bijbelprofessoren der Nederlandsche en Vlaamsche groot-seminaries het aangedurfd hebben een Bijbelsch Woordenboek samen te stellen, waarvan thans de eerste twee afleveringen verschenen, die samen 768 kolommen beslaan en gaan tot 'Jesus Christus'. Hun bedoeling is vooreerst 'op de meest doeltreffende wijze en in betrekkelijk korten tijd de katholieke bijbelliteratuur in de Nederlandsche taal aan te vullen met een werk, dat antwoord geeft op alle belangrijke vragen, die omtrent de boeken van het Oude en Nieuwe Testament, alsook aangaande de stoffelijke en geestelijke beschaving van het uitverkoren Volk en het eerste Christendom gesteld kunnen worden... Op de tweede plaats werd het Bijbelsch Woordenboek samengesteld, om ook die inlichtingen te kunnen geven, die zelfs in een volledige bijbelliteratuur dikwijls tevergeefs gezocht of alleen met de grootste moeite gevonden worden. Er bestaan nu eenmaal kwesties, vooral van theologischen aard, die geen vertaling of commentaar of bijbelsche geschiedenis volledig kan behandelen... Deze kwesties worden het best behandeld in speciale monographieën... Welnu, een Bijbelsch Woordenboek kan zulke monographieën op leesbare wijze samenvatten en onder een of meer trefwoorden de noodige oriëntatie geven' (Verantwoording, blz. V). Dit boek is verder niet op de eerste plaats bestemd voor vakmenschen, maar voor een uitgebreider lezerskring als geestelijkheid, priesterstudenten en intellectueele leeken. Is het opzet van het werk aldus bepaald, dan moet een Bijbelsch Woordenboek o.i. beantwoorden aan volgende vereischten: Op de eerste plaats moet er naar gestreefd worden een zoo volledig en juist mogelijk beeld te geven van het historisch milieu waarin de Bijbel ontstond. Dit omvat de geschiedenis der oudheid, instellingen, zeden en tradities, religieuze opvattingen, enz., niet alleen van het volk van Israël, maar van alle naburige volken die eenigen invloed hebben uitgeoefend op het uitverkoren volk. Op de tweede plaats is noodig, dat vooral de omstreden kwesties objectief, volgens den huldigen stand van de wetenschap zouden worden behandeld, zoo dat een overzicht wordt gegeven van de voorgestelde oplossingen en althans een principiëel antwoord op de opwerpingen van andersdenkenden, met de nodige verwijzingen voor grondiger studie. Eindelijk moet, in verband met de tegenwoordige strekking van de theologie, nadruk worden gelegd op de beteekenis in de H. Schrift van tal van theologische begrippen, die het fundament uitmaken van de heele speculatieve theologie. Alleen wanneer de laatste aflevering zal verschenen zijn, zullen we op afdoende wijze kunnen nagaan of aan deze drievoudige vereischte werd voldaan. Want behalve dat vele belangrijke kwesties slechts in de volgende afleveringen ter sprake kunnen komen, wordt ook voor menig probleem, dat men reeds zou verwachten hier behandeld te zien, verwezen naar een woord, dat eerst later zal opgenomen worden, b.v. Inspiratie, zie Theopneustos; [ontstaan van) Genesis, zie Pentateuch, enz. Toch laten deze eerste twee afleveringen ons toe voor het geheele werk het beste te verwachten. De verschillende medewerkers hebben den arbeid zoo verdeeld, dat ieders taak omschreven blijft binnen een zeker gebied van de bijbelwetenschap. Dr. A. van den Born, secretaris der redactie, heeft nagenoeg alle persoonsnamen en alle geographische, archeologische en louter geschiedkundige gegevens op zich genomen (behalve de Egyptologische artikelen, die zijn van de hand van E.H.J. Janssen [Leiden]); zoodat hem alleen wellicht meer trefwoorden ten deel vallen, dan aan de negen andere medewerkers te samen. Ook de andere bijdragen werden in ongelijke mate verdeeld en verschillen in omvang volgens het belang der te behandelen kwestie of het belang, dat die bepaalde medewerker er aan hechtte; want zooals in elk werk, dat door samenwerking is ontstaan, draagt elk onderdeel den stempel van zijn eigen bewerker. Opvallend belangrijk en degelijk lijken ons haast alle bijdragen van Dr P. Van Imschoot (Gent), die alle behooren tot het gebied der bijbeltheologie; we citeeren hier de voornaamste, vooral uit de tweede aflevering: Afgoderij, Beeld, Beeld Gods, Drieëenheid, El, Geest, H. Geest, Geloof, Genade, Gezag, God, God- | |
[pagina 189]
| |
delijke eigenschappen, Heer, Heerlijkheid, Hoop, Jahweh. Schrijver behandelt niet alleen zoo grondig en volledig mogelijk de kwestie, maar weet alles zeer methodisch en in leesbaren vorm voor te stellen. Merkwaardig zijn ook de talrijke bijdragen van Dr W. Grossouw, zoowel door hun omvang als hun gehalte. Globaal genomen mogen we gerust zeggen, dat het werk zeker voldoet aan de drievoudige vereischte, welke we boven aan een Bijbelsch Woordenboek voor uitgebreiden lezerskring stelden. Dat bovendien de bescheiden hoop, welke de redactie koestert, ook voor vakmenschen nuttig te zijn, zeker gegrond is, blijkt reeds hieruit, dat elk trefwoord van eenig belang voorzien is van een korte maar zeer degelijke literatuuropgave. Want ofschoon de vakman deze verwijzingen wellicht ook elders en vollediger zou kunnen vinden, zal dit boek, dat hij steeds bij de hand kan hebben, hem ongetwijfeld bij een eerste oriëntatie veel zoeken en dus ook veel tijd besparen.
Men veroorlove ons nochtans een paar bemerkingen. Bij het behandelen van sommige kwesties, die vooral het voorwerp zijn van aanvallen van andersdenkenden, had men, overeenkomstig het opzet van het werk, er meer kunnen naar streven een gids te zijn voor intellectueelen, leeken zoowel als priesters. Vele menschen, die zelf met moeilijkheden loopen of aan wie door anderen uitleg werd gevraagd zouden ongetwijfeld graag hierop althans het begin van een antwoord vinden in dit Woordenboek, zoo noodig met verwijzing naar een vollediger uiteenzetting. Welnu, ofschoon hier steeds de principes worden aangegeven, toch blijven de eigenlijke moeilijkheden zelf dikwijls geheel buiten bespreking. Een enkel voorbeeld moge dit duidelijker maken. Iedereen weet, dat het feit van de erfzonde een fundamenteel dogma is van ons katholiek geloof. Welnu in het Oude Testament wordt alleen in Gen. III gerept over een zonde van het eerste menschenpaar waardoor lijden en ellende over het menschdom zijn gekomen. Doch behalve dat niet alle bizonderheden van de daar gegeven voorstelling in den eigenlijken zin hoeven te worden verklaard, wordt er ook heelemaal niet uitgedrukt, dat het gemeenschappelijk deelen in de straf berust op een gemeenschappelijke schuld, wat toch essentieel is in de katholieke leer der erfzonde. Waarop steunt dan deze katholieke leer? Is ze wel meer dan een verzinsel der theologen, dat op niets anders berust dan op deze geschiedenis van de 'verboden vrucht'? Wie dit zou beweren vergeet, dat de voornaamste geloofsregel voor ons is, niet de H. Schrift, maar de Overlevering, het leven zelf van de katholieke Kerk onder de leiding van den Geest Gods. Dat de erfzonde vanaf de eerste eeuwen altijd door de Kerk werd erkend en bovendien bevestigd werd door formeele uitspraken van een onfeilbaar Concilie is een veel steviger, want onwankelbaar, fundament voor deze geloofswaarheid dan een verhaal uit de Genesis, waarvan ons, van louter critisch standpunt beschouwd, de juiste beteekenis nog ten deels ontgaat. Wellicht zal iemand opwerpen, dat de katholieke leer van de erfzonde toch wel uitdrukkelijk wordt bevestigd door den H. Paulus in Rom. V, 12. Jawel, maar de exegese van dezen tekst werd gevonden onder leiding en ingeving van de traditie. Het feit van de erfzonde was reeds een geloofspunt vóór de kerkvaders den tekst van Sint Paulus in dien zin hadden verklaard. Want men kan zeggen, dat de Grieksche kerkvaders er meestal de leer der erfzonde niet in gezien hebben, terwijl men ze bij de Latijnsche kerkvaders, eerst vanaf Sint Augustinus, habitueel aantreft. De waarheid is bijgevolg, dat de leer van de erfzonde ons vooral door de Christelijke Overlevering werd bekend gemaakt. Deze Overlevering is een stevige waarborg en een toetssteen voor de juiste en zekere interpretatie zoowel van Gen. III als van Rom. V. Welnu in het artikel over de erfzonde in het Bijbelsch Woordenboek zegt schrijver enkel, dat er over een gemeenschappelijke schuld niets wordt bevestigd in het Oude Testament, terwijl deze toch onomwonden wordt uitgesproken door den H. Paulus (Rom. V. 12); maar hoe dit duidelijk is, verklaart hij niet en van een beroep op de Overlevering is geen spraak. Nu beweren we volstrekt niet, dat deze beschouwingen over de erfzonde, die eerder tot het domein der theologie behooren, ook noodzakelijk in een Bijbelsch Woordenboek moeten gevonden worden. We meenen echter wel, dat, gezien de doelstelling van dit werk, het voor vele onderwerpen zeker nuttig ware wat meer die richting uit te gaan. Een ander voorbeeld vinden we bij het woord Bijbelverklaring, waar onder de christelijk-dogmatische beginselen voor bijbelverklaring wordt aangegeven: 'geen dwaling of misvatting van den gewijden schrijver kan aanvaard worden, omdat zijn woord tevens Gods woord is'. Dit is volkomen juist, doch het ware niet overbodig voor een niet-ingewijden even te verklaren, wat men onder 'zijn woord' moet verstaan. Misschien had een eenvoudige verwijzing naar 'Inspiratie' volstaan. Eindelijk heeft het ons, in verband met de boven gegeven eerste vereischte van een Bijbelsch Woordenboek, verwonderd niets te vinden over letterkundige pro- | |
[pagina 190]
| |
ducten als het scheppingsverhaal Enuma Elish of het Gilgamesh-epos, waarmede elke studie over het bijbelsch verhaal van de schepping toch noodzakelijk rekening moet houden. Met deze bemerkingen, waarbij men er ongetwijfeld nog andere kan voegen, bedoelen we geenszins ons gunstig oordeel te wijzigen. We zijn er van overtuigd, dat dit boek op voortreffelijke wijze een ware leemte aanvult. Met spanning zien we uit naar de volgende afleveringen en we hopen, dat dit Bijbelsch Woordenboek weldra zal prijken in alle bibliotheken van priesters en leeken, die zich op eeniger wijze met godsdienstproblemen of godsdienstonderwijs bezig houden. Dit boek zal ons niet alleen het onontbeerlijke aan de hand doen voor een juist begrip van de H. Schrift; het zal ons ook doen nadenken. Het zal het verlangen opwekken en de mogelijkheid doen inzien om rechtstreeks in den tekst zelf de ware levensleer te gaan putten. Naarmate men zich dan, met behulp van de moderne wetenschappelijke gegevens, een juist inzicht in de H. Schrift heeft gevormd, zal men ook in staat zijn er de tijdelijke en vergankelijke dingen te onderscheiden van de eeuwige waarheden; men zal er de geschiedenis van de Openbaring stap voor stap kunnen volgen en het bovennatuurlijk karakter van die Openbaring zelf als het ware met den vinger aanraken. In plaats van een geheimzinnig en gesloten boek te blijven zal de Bijbel worden een lievelingsboek, waarin men met eerbied en bewondering zal lezen en herlezen de heerlijke schepping en de verlossing van het gevallen en hervallen menschdom. De moderne mensch zal er den indruk ondergaan van Gods almacht en liefde en er terugvinden, wat materialisme en genotzucht zoo onbarmhartig in hem hebben gedood: inkeer en bezinning. |
|