moest er zijn bestaan bij inboeten, en dat was eene zware beproeving voor den Poolschen Jezuïetengeneraal. Hij stamde immers uit een oud Poolsch adellijk geslacht; zijn vader, graaf Ledóchowski bekleedde eene bediening aan het keizerlijke hof van Oostenrijk, en zoo kwam het dat Wladimir Ledóchowski het levenslicht zag te Loosdorf bij Weenen, in Neder-Oostenrijk, den 7 October 1866. Zijne studiën deed de jonge Wlodimir op het Theresianum te Weenen. In 1746 kwam die school tot stand door toedoen van Jezuïeten en met de hooge ondersteuning van keizerin Maria Theresia, naar wie zij genoemd werd. De Jezuïeten bestuurden ze een drietal jaren, toen de school een staatsinstelling werd met Jezuïeten als leeraars. Bij de opheffing der Sociëteit werden ook de leeraren buiten de Sociëteit genomen en bleef het Theresianum als staatsinstelling voortbestaan.
Het oorspronkelijke doel was mannen te vormen voor den staatsdienst: officieren, beambten, diplomaten, en het programma was volgens dat doel opgevat: er werden lessen gegeven in de rechtsgeschiedenis, het natuurrecht, het volkerenrecht, het burgerrecht, het kerkelijk recht, de staatsleer. In de negentiende eeuw werd het programma van de staatsinrichtingen voor middelbaar onderwijs gevolgd.
Nadat Wlodimir Ledóchowski de klassen van het Theresianum doorloopen had, ging hij de rechten studeeren aan de Universiteit. Het was maar voor een jaar; het Seminarie van Tarnow dat hem vervolgens opnam, behield hem ook niet langer. In 1887 trekt hij naar Rome, naar het Collegio Germanico, voor de studie der philosophie aan de Gregoriaansche Universiteit. Na twee jaar tot doctor gepromoveerd, keert hij naar zijn vaderland terug en gaat aankloppen aan het Jezuïetennoviciaat te Starawiés; het was den 24 September 1889.
Priester gewijd in 1894, wordt P. Ledóchowski, na het voltrekken van zijn theologische studiën, toegevoegd aan de redactie van het tijdschrift van algemeen cultureelen aard 'Przeglazd Powszechny' en wordt in 1898 aangesteld als overste van het huis waar de opstellers van het tijdschrift met andere paters-redacteurs verblijven. Den 25 Maart 1901 legt hij de plechtige professie af en komt aan het hoofd te staan van de Galiciaansche provincie der Orde. In die hoedanigheid reist hij, in den nazomer van 1906, naar Rome om deel te nemen aan de algemeene Congregatie, die een opvolger moest kiezen van Pater Luis Martin, den 18 April van gemeld jaar overleden. Werd gekozen P. Frans Xavier Wernz; P. Ledóchowski werd aangesteld als Assistent, dat is: raadsheer, van de noordelijke provinciën der Orde. Toen P. Wernz den 19 Augustus 1914 overleed, verbleef P. Ledóchowski nog te Rome.
Edouard Fine, tot Vicaris-generaal benoemd, riep de algemeene Congregatie bijeen te Rome. Ondanks de moeilijkheden die de tijd medebracht, waren al de Provinciaals en afgevaardigden te Rome aanwezig in de eerste dagen van Februari 1915.
De keuze van den nieuwen Generaal werd vastgesteld op den 11 Februari, feestdag van de verschijningen van O.L. Vrouw te Lourdes. P. Ledóchowski werd als Generaal-overste aangewezen. Hij was 48 jaar oud, betrekkelijk jong dus, maar zijn zwak gestel scheen geen lang bestuur te voorspellen, en toch komt hij, voor den duur ervan, op de vierde plaats te staan. P. Claudius Aquaviva was Generaal-overste van 1581 tot 1615, P. Mutius Vitelleschi van 1615 tot 1645, P. Petrus Beckx, onze landgenoot, van 1853 tot 1887.
Hooger op hebben we reeds een woord gerept over hetgeen P. Ledóchowski gedaan heeft voor den groei en den bloei van de Sociëteit.
We schreven ook dat beproevingen niet zijn uitgebleven: zij zijn het werk van Gods bijzondere zorg voor een persoon of een instelling. We hebben hier niet het oog op de rampspoeden die het menschdom geteisterd hebben zooals de oorlogen, maar de meer verholen vijandschap, die zich luchten wil in gesprekken en schotschriften.
Na den eersten wereldoorlog werden duizenden en duizenden drukwerken verspreid, die de Sociëteit in een valsch licht stelden, haar in vele zaken een hatelijken rol toedachten. Kosteloos werden die schriften in vele landen rondgedeeld, liefst in christelijke kringen, in seminaries en kloosters; en zonder er zich bewust van te zijn ondergingen de lezers hun invloed.
Herinneren we nog hoe, in het voorjaar van 1923, toen paus Pius XI het decreet van de heldhaftigheid der deugden van Robertus Bellarmino had laten voorlezen evenals dat van de wonderbare genezingen door zijn voorspraak verkregen, toen alles dus gereed scheen voor de zaligverklaring, ik een priester ontmoette die mij staande hield en verklaarde dat er van de zaligverklaring onmogelijk iets kon terecht komen.
Van dergelijke aantijgingen leed P. Ledóchowski veel en bloedde zijn hart.
Bij het overlijden van Benedictus XV in 1922 waren er krantenschrijvers op uit om de meening van den Jezuïeten-generaal te kennen omtrent de mogelijke kandidaten voor het pausdom, en welken kardinaal hij het liefst verheven zag op Petrus' stoel. Het antwoord dat ze ontvingen was dat, voor de Orde, de