Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Landvlucht en terugkeer tot het land
| |||||||||||||||||||||||||||||||
I. Wat is landvlucht?Het schijnt wel dat elke ontwikkeling van een land een concentratie meebrengt van de bewoners op bepaalde plaatsen, de steden. Dit is economisch gemakkelijk uit te leggen vermits die ontwikkeling meestal te danken is aan het ontstaan of den vooruitgang van handel en nijverheid. Handel en nijverheid zijn niet gebonden aan de ruimte zooals de landbouw; integendeel, om onnodig vervoer van grondstoffen en ander verkeer te vermijden, hebben zij er belang bij zich op bepaalde plaatsen te concentreeren. Dit geldt ook voor de bestuursorganen die belangrijker worden naarmate een land zich ontwikkelt en die altijd van uit een bepaald centrum met een minimum van decentralisatie over het land regeeren. Ontwikkeling van een land door handel en nijverheid, leidt dus vanzelf tot stedenvorming. Wat gebeurt er intusschen op het land? Zoolang handel en ambacht werken voor het omliggende platteland en niet uitstralen over andere gewesten, beperkt de stedenvorming zich tot een arbeidsverdeeling, een ruiling van afgewerkte producten door de ambachtslieden van de stad met het overschot van de landbouwvoortbrengst op het platteland. De landbouwbevolking blijft onaangetast; - de gebeurlijke bevolkingsaangroei wordt ap het land zelf verwerkt en geeft aanleiding tot ontginning van woeste gronden, ontbossching, drooglegging van moerasgrond, intensiever bebouwing. Wanneer echter de handel zich stelselmatig buiten den engen kring van het omliggende platteland met andere streken gaat inlaten, vooral wanneer zich een industrie ter plaatse gaat ontwikkelen, dan bestaat er kans voor dat het evenwicht stad-platteland wordt verbroken. De stadsbevolking is dan niet meer uitsluitend aangewezen voor haar voedselvoorziening op de productie van het omliggende platteland; benevens eetwaren, vraagt zij nu van het platteland in de eerste plaats arbeidskrachten. Deze worden aangelokt door hooger loonen, minder zwaar werk, enz., zoodat er een regelmatige trek naar de steden ontstaat, des te grooter naarmate de eigen bevolking van de stad, door haar mindere vruchtbaarheid, niet meer in staat is zelfs een gewone evolutie van de stadsbedrijvigheid te volgen. Is er dan reeds landvlucht? Niet noodzakelijk. Het gebeurt dikwijls, vooral bij het begin van de opkomst van handel en nijverheid, dat het platteland zijn deel heeft in de algemeene welvaart, wat dan een aangroei der bevolking voor gevolg heeft op het platteland dat enkel zijn, voor dat oogenblik overtollig menschenaantal, aan de stad afstaat. In dit geval is er nog geen gebrek aan arbeidskrachten in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
den landbouw, wiens belangen nog niet ondergeschikt zijn aan handel en industrie. Van landvlucht kan er nog geen spraak zijn, wanneer de verhouding stad-platteland gevoelig dezelfde blijft, alhoewel er, ingevolge het hooger bevolkingsoverschot op het platteland, een regelmatige inwijking kan vastgesteld worden van het platteland naar de stad. Landvlucht ontstaat eerst wanneer ingevolge een te snelle ontwikkeling van handel en industrie, een zulkdanige trek naar de stad ontstaat dat de landbouwondernemingen op het platteland zich moeilijk of niet meer kunnen in stand houden bij gebrek aan arbeidskrachten. In dit geval is landvlucht gemakkelijk waar te nemen, door een neiging naar meer extensieve kultuur, door het toenemen van de oppervlakte der braakliggende gronden, enz. Frankrijk biedt daarvan een klassiek voorbeeld. In 1866, was 47,9% van de bevolking in den landbouw werkzaam, in 1931 nog 35,6%. Het aantal landbouwbedrijven van meer dan 10 Ha. steeg tusschen 1892 en 1929 van 849.789 tot 1.087.832, terwijl dit van de bedrijven van min dan 10 Ha. afnam van 4.853.063 tot 2.878.598. Binnen een tijdperk van 38 jaar waren dus meer dan 1.700.000 landbouwersgezinnen verdwenen. Hofsteden werden verlaten (tusschen 1919 en 1929 stonden 7.259 landelijke woningen definitief leeg) en de gronden ervan werden bij de groote bedrijven gevoegd, mits natuurlijk veelal een meer extensieve bebouwing. Dit blijkt ten andere uit het feit dat van 1892 tot 1938 de weilanden met meer dan 5 1/2 millioen Ha. toenamen, 't zij met 90%. Tusschen 1889 en 1938 groeiden de braakliggende gronden aan met 1.690.000 Ha. Aan de basis van de landvlucht ligt dus een economische oorzaak. Wanneer de landvlucht zich echter verder uitstrekt wordt zij een maatschappelijk verschijnsel met verstrekkende gevolgen, niet enkel uit sociaal oogpunt (woningnood, gebrekkige arbeidsvoorwaarden), maar ook voor de levenshouding van de bevolking en de volkskracht in 't algemeen. Een stadsgeest ontstaat die de landvlucht zooniet in de hand werkt. althans kenschetst. Wellicht is het dit psychologische kenmerk van de landvlucht dat het woord zelf heeft doen ontstaan omdat het gaat gelijken op een 'vlucht' uit vrees voor het platteland aan wiens greep men zich wil onttrekken. Inderdaad, hetgeen de plattelandsbewoners doet besluiten naar de stad uit te wijken is niet een mathematische berekening van de winstmogelijkheden die een werkgelegenheid hun in de stad kan aanbieden, het is gansch de omgeving van gemakkelijker werk, ontspannings-gelegenheid, comfort, enz. die minder eischen stelt aan hun energie, onthechting, hooger zedelijk leven, enz. De landvlucht is van dan af gedeeltelijk te wijten aan het uitdeinen op het platteland van de vervlakkende levensopvatting van de stad die het landleven zwaarder doet wegen. Het landleven immers was en blijft hard; het kan zich veel moeilijker aanpassen aan de mechaniseering; het leven van den landbouwer, wil deze zich recht houden, vergt beleid, zorg, veel en zwaar werk; de landbouwer moet dus steeds zijn energie, zijn werkkracht, zijn moed en vertrouwen op peil houden; bij tegenspoed, die zoo gemakkelijk voorkomt, moet hij berusting kunnen vinden in zijn geloof aan het hiernamaals. Daartegenover staat de vrijheid die de landbouwer geniet, de vreugde van scheppanden arbeid. Dit zijn echter voordeelen die meestal slechts naar waarde geschat worden wanneer zij gemist moeten worden. Het landleven staat dus in tegenstelling met de levensopvatting die uit de stad over het platteland komt overgewaaid. Dit heeft voor gevolg dat de landman, vooral wanneer hij arm is of moeilijkheden ondervindt, de noodige arbeidsvreugde gaat missen en rijp wordt voor utiwijking. Deze psychologische factor in de landvlucht, die nochtans in de economische toestanden haar eerste oorzaak vindt, is zoo sterk dat hij nog lang blijft nawerken, wanneer de economische verhoudingen reeds grondig gewijzigd zijn. Zoo zagen wij bijvoorbeeld dat in de Vereenigde Staten, in volle werkloosheidscrisis, in 1935, wanneer 825.000 werkloozen door honger gedreven naar den buiten een beter bestaan gingen zoeken, toch nog... 1.211.000 landlieden naar de stad uitweken. Deze psychologische kant van het vraagstuk, die juist op maatschappelijk gebied de zwaarste gevolgen na zich sleept, doet er ons ook op wijzen dat er ook landvlucht mogelijk is, en zelfs in den engsten graad, wanneer er geen hofsteden in puin vallen of wildernissen ontstaan, maar de industrie zulkdanige uitbreiding neemt dat zij zelf de gronden gaat innemen die vroeger door den landbouwer werden bewerkt. In dit opzicht biedt ons land een treffend voorbeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Niettegenstaande de braakgronden in ons land in de laatste 100 jaar langzaam achteruitgingen:
en de kleine winningen met min dan 5 Ha. gedurig in aantal stegen:
toch zien wij dat de bebouwde oppervlakte (teelten en beboschte eigendommen) afgenomen heeft:
dat meer aan extensieve kultuur wordt gedaan, wat blijkt uit de toename van de wel- en maailanden:
en ten slotte dat de verhouding tusschen de totale bevolking van het land en de bevolking in den landbouw werkzaam steeds meer en meer in het nadeel van den landbouw uitvalt:
In ons land kan er dus wel van een sterk uitgesproken landvlucht gesproken worden, die des te moeilijker zal te bestrijden zijn daar zij haar oorzaak vindt in de structuurzelf van onze economie die voor een zeer voornaam deel op industrie is ingesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||
II. Hedendaagsche landvlucht en aangewende middelen ter bestrijdingDe beweging naar de steden, die in de 12e eeuw werd ingezet, heeft, met den tijd, de verhouding stad-platteland grondig gewijzigd. In het begin der 19e eeuw waren er in Europa slechts 21 steden met 100.000 inwoners. In het begin der 20e eeuw woonden reeds 47 millioen menschen in steden waarvan er 6 boven het millioen inwoners teldenGa naar voetnoot(1). In België (in 1936) woont nog slechts 39,43% der bevolking in de landelijke streken (gemeenten met min dan 5.000 inwoners)Ga naar voetnoot(2). Slechts 17% (in 1930) der bevolking was werkzaam in den landbouw. In Engeland (in 1937) woont er slechts nog 20% van de bevolking op het platteland (gemeenten met minder dan 3.000 inwoners); 1/4e van de bevolking is geconcentreerd in 13 steden. Slechts 10% van de bevolking is in den landbouw werkzaam. In de Vereenigde Staten van Amerika (in 1938) maakt de landelijke bevolking (agglomeraties met minder dan 2.500 inwoners) 48,6% van de bevolking uit. In 1920 was dit nog 60%. In Duitschland (in 1933) is de verhouding voor de landelijke bevolking (gemeenten met minder dan 2.000 inwoners) tegenover de totale bevolking, 33%; 50 steden hebben meer dan 100.000 inwoners, samen meer dan 19 millioen. Slechts 20,8% (in 1933) van de bevolking is in den landbouw werkzaam. In Frankrijk (in 1937) maakt de landelijke bevolking (gemeenten met minder dan 2.500 inwoners) 47,6% van de totale bevolking uit; de landbouwers vertegenwoordigen (in 1931) 36,6% van de totale werkzame bevolking. Zooals hooger gezegd, werden, sedert de economische crisis van de jaren 1930 en volgende, zoowat in alle landen maatregelen getroffen om de landvlucht tegen te gaan. De beweegredenen die daartoe aanzetten waren niet overal dezelfde: in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Engeland en in de Vereenigde Staten van Amerika waren het vooral economische en sociale motieven die op den voorgrond stonden; in Italië en Duitschland, daarbij ook redenen van moreelen en politieken aard. In België werd in 1935 door de Regeering een nieuw organisme opgericht, speciaal belast met de binnenlandsche kolonisatie, nl. de Nationale Maatschappij voor den Kleinen Landeigendom. Naast de eigenlijke nederzetting van boeren, dank zij verbetering van gronden en ontginning van braakgronden, streeft deze instelling er ook naar, 't zij rechtstreeks, 't zij door het verstrekken van goedkoop krediet, zooveel mogelijk de werklieden te vestigen op zoogenaamde 'kleine landeigendommen', waar zij benevens een woning met het noodige gerief ook enkele aren grond (gemiddeld 10 aren) in eigendom bezitten en als bijverdienste kunnen bewerken. Sedert hare stichting heeft de Nationale Maatschappij voor den Kleinen Landeigendom zoowat 100 millioen besteed en ongeveer 1.100 landbouwbedrijven en kleine landeigendommen zelf opgericht of bij hun oprichting financieel gesteund. Een 1.000-tal Ha. braakgronden of minder goede gronden werden met dit doel door de Nationale Maatschappij en haar gewestelijke maatschappijen aangekocht of onteigend. In Engeland, gedurende langen tijd het klassiek land van den vrijhandel, werd in 1931 het roer omgeslagen en een scherp protectionisme toegepast; er kwam een regeling van de landbouwmarkt. De landbouwopbrengst begon inderdaad ook te stijgen. Terzelfdertijd werd er naar gestreefd de werklooze arbeiders naar het land terug te brengen; een speciaal organisme, de 'Land Settlement Association', dat reeds in 1908 was opgericht, werd daarmee belast. Zoolang het bij werkloozen bleef waren de resultaten nochtans niet erg aanmoedigend. Later ging men zich meer toeleggen op de kolonisatie voor de boeren zelf. Laten wij opmerken dat benevens deze eigenlijke kolonisatie, een sociale werking haar plaats vond en perceeltjes grond van gemiddeld 10 aren aan de werklieden ter hand werden gesteld. Een opmerkelijk feit is het nu vast te stellen dat niettegenstaande de economische crisis en de staatsbemoeiïngen, de landvlucht in Engeland toch doorgaat: tusschen 1931 en 1937 liep de landelijke bevolking nog met 790.000 inwoners achteruit. Er waren zelfs 300.000 landwerklieden minder. In de Vereenigde Staten van Amerika stond men voor een dubbel probleem: eenerzijds de werkloosheid in de industrie, anderzijds de overproductie in den landbouw. Doch ook hier werd de noodzakelijkheid van een doelmatige bodempolitiek erkend; zij zou vooral op het oog hebben de landbouwexploitatie (tot nog toe ingesteld op de monocultuur die den grond vroegtijdig uitput) op nieuwe banen te sturen zoodat er benevens beveiliging van de landbouwreserven in grond, ook meer arbeidsgelegenheid op den buiten zou geschapen worden. Als corollarium aan deze politiek werd in 1933, na vergeefsche pogingen om de werkloozen terug aan landbouwarbeid te zetten, de 'Resettlement Administration' er mee belast een kolonisatie, op de landbouwbevolking zelf afgestemd, door te voeren. Anderzijds kreeg een andere organisatie, 'Subsistence Homesteading', de opdracht ten behoeve van de industriearbeiders kleine winningen op te richten, dit vooral met het oog op een mogelijke decentralisatie van de nijverheidsondernemingen, om een soort thuisambacht aangevuld door landarbeid tot stand te brengen. De 'Resettlement' boekte mooie resultaten. In 1936 waren reeds 550.000 landbouwgezinnen geholpen. Dit belet niet dat, zooals wij het voor Engeland moesten vaststellen, de landvlucht toch doorgaat, alhoewel met minder intensiteit dan vroeger. In Italië stond de strijd tegen de landvlucht meer in het teeken van de autarkie; benevens een algemeene krachtsinspanning om de landbouwvoortbrengst op te drijven, werden uitvoerige en breed opgezette plannen voor ontginning en drooglegging aangepakt. Nevens de 'Battaglia del grano' stond de 'Bonifica integrale', d.w.z. de ontginningswerken en de binnenlandsche kolonisatie. Meer dan 9 millioen Ha. komen daarvoor in aanmerking. Vooral bekend is de drooglegging van de Pontijnsche moerassen met meer dan 200.000 Ha. waar 5 nieuwe steden, die nu reeds 60.000 inwoners tellen, werden gesticht en 3.500 hofsteden gebouwd. De uitslagen van deze uitgesproken landbouwpolitiek in Italië hebben aan de verwachtingen beantwoord in zoover namelijk een grootere landbouwopbrengst werd beoogd. De landvlucht kon niet heelemaal uitgeschakeld worden, maar toch werd zij | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
fel geremd. De natuurlijke bevolkingsaangroel van het platteland werd door dit laatste bijna volledig verwerkt: tusschen 1931 en 1936 steeg de in den landbouwwerkzame bevolking met meer dan 750.000 personen. In Duitschland wordt met de bestrijding van de landvlucht, benevens de onafhankelijkheid van het land inzake voedselvoorziening, een versterking van den boerenstand beoogd om aldus bij te dragen tot de gezondmaking van het ras. De titel van twee werken van Walter Darré, Rijksminister van Landbouw en Algemeen Boerenleider, zijn sprekend daaromtrent: 'Neuadel aus Blut und Boden' en 'Das Bauerntum als Lebensquelle der Nordischen Rasse'. In Duitschland wordt duidelijk onderscheid gemaakt tusschen de 'Bauernsiedlung' of nederzettingen van boeren en de 'Kleinsiedlung' of vestiging van werklieden in landelijke woningen met enkele aren grond. Veel werd er reeds verwezenlijktGa naar voetnoot(3). Toch laat de landvlucht zich nog gelden en ingevolge de industrieele heropleving nog scherper dan vroegerGa naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||
III. Hoe kan de landvlucht tegengegaan worden?Aan de hand van de verscheidene pogingen die in de laatste jaren in meerdere landen werden in het werk gesteld kunnen wij reeds enkele vaststellingen doen die ons wellicht wat nader brengen tot de oplossing van het moeilijk probleem van de landvluchten. Wij hebben gezien dat de getroffen maatregelen, alhoewel zeer doortastend in sommige landen, de landvlucht in absoluten zin niet hebben doen ophouden, wel soms in zekere mate beperkt. Dit is nochtans geen reden om te wanhopen; want, zooals wij hebben aangetoond, landvlucht die in economische factoren zijn directe oorzaak vindt is toch ook een maatschappelijk verschijnsel, waarbij de geheele levenshouding en geestestoestand betrokken zijn, en hierin kan er slechts langzaam verbetering optreden. Zelfs wanneer de economische verhoudingen zich grondig hebben gewijzigd, werken de psychologische factoren nog langen tijd door. Niet onmiddellijk na 21 December, wanneer de zon opnieuw gaat stijgen, worden de dagen warmer; zoo ook blijft een maatschappelijke evolutie nog langen tijd doorwerken, alhoewel de krachten die er hebben toe aangezet reeds in een andere richting stuwen. Men kan hiervan nog een anderen uitleg geven. Het is nl. mogelijk dat de uitwijking van het platteland naar de steden ten overstaan van de geweldige industrieele ontwikkeling van de wereld in de laatste decennia nog achteruit stond: het evenwicht zou nog niet bereikt zijn geweest en de landvlucht moest blijven doorwerken, niettegenstaande de crisis en de getroffen maatregelen, omdat deze niet opwegen konden tegen de wetmatigheid van even natuurlijke evolutie. Alhoewel wij dit soort determinisme niet aankleven moeten wij er toch op wijzen, aan de hand van de vele mislukte pogingen die wij in de geschiedenis ter zake vaststellen, dat landvlucht niet is tegen te houden door maatregelen die enkel de symptomen van de kwaal te keer gaan en niet teruggaan tot de oorzaak er van. Landvlucht is een te ingewikkeld probleem dan dat het met enkele schijnremedies kan opgelost worden. Aldus zien wij dat alle pogingen om werkloozen uit de stad naar het platteland als landbouwers over te planten mislukken. Een materieele 'terugkeer tot het land' is utopie. Het is gemakkelijker voor een landman zich in de stad in te burgeren dan voor een stadsmensch landman te gaan worden. Landbouw vereischt van den landman niet alleen veelvuldige kennissen en ondervinding, werkkracht en vooruitzicht, maar daarbij ook een levenseenvoud en soberheid die vanzelfsprekend zijn voor een landman omdat hij opgroeide in die atmosfeer en nooit anders heeft gekend. Een stadsmensch echter komt daar niet toe; zoo hij den landman moeilijk begrijpt, kan hij hem nog minder navolgenGa naar voetnoot(5). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Om tot een gezonde verhouding tusschen stads- en plattelandsbevolking te komen is het niet noodig arbeiders uit de stad naar het land te doen verhuizen om ze landbouwer te doen worden. Indien men er toe komt de uitwijking naar de stad te beperken zal die verhouding langzaam maar zeker bereikt worden. Inderdaad het geboorte-overschot op den buiten is overal en altijd hooger dan in de stad. Zelfs in Frankrijk is dit het geval, waar nochtans volgens sommigen het moreele verval het platteland nog meer heeft aangetast dan de stad. Het komt er dus op aan, de bevolking op het platteland te houden. Dit is slechts mogelijk door de oorzaken weg te nemen die tot de landvlucht hebben geleid. Dit vereischt een complex van maatregelen van zeer uiteenloopenden aard die de eene de andere aanvullen. De hoofdvoorwaarde tot de bestrijding van de luchtvlucht is wel van economischen aard: zonder een degelijke landbouwpolitiek die den landman een behoorlijk levensbestaan verzekert dat ruimschoots kan opwegen tegen dat van den vakarbeider in de stad, zijn alle andere maatregelen, nog zoo goed bedoeld, als slagen in het water. Binnen deze algemeene landbouwpolitiek die rekening houdt met het belang van een gezonden boerenstand voor de toekomst van het land op elk gebied, is een ruim opgevatte bodempolitiek noodzakelijk die het er op aanlegt op de beschikbare landbouwruimte de maximum bestaansmogelijkheden te scheppen door aangepaste kulturen, grondverbetering en -ontginning, ruilverkaveling, eigen exploitatie, bodemrecht, enz. Andere maatregelen mogen niet verwaarloosd worden: de gezonde huisvesting op den buiten, de verfraaiïng van het landelijk leven. In dit laatste opzicht moeten wij laten opmerken dat het zeker past op het platteland meer comfort te brengen (electriciteit, gemakkelijk verkeer) en dat ook voor gezonde ontspanning moet worden gezorgd en voor gezelschapsleven. Nochtans moet men hierbij rekening houden met den eigen aard van het landelijk leven. Het gaat er niet om aan de buitenlieden zooveel mogelijk hetzelfde comfort en dezelfde vermakelijkheden te bezorgen als aan de menschen uit de stad; aldus moeten b.v., mijns inziens, rondreizende kinemas fataal bij de buitenbevolking het verlangen wekken naar de echte kinema in de stad en ook wel naar het gemakkelijk leven dat meestal op het doek wordt geopenbaard. Het gezelschapsleven, de ontspanning is er nodig op den buiten, zij moeten evenwel anders zijn dan in de stad. Niettegenstaande alle pogingen om het leven van den landbouwer te vergemakkelijken, blijft het landleven hard en moet de landbouwer ook meer dan de stadsmensch zijn vreugde zoeken in zijn werk, zijn verlangens, zijn trots en zijn ambitie stellen op zijn onderneming. Het ware verkeerd dit te willen loochenen en de levenshouding van den landman door slecht begrepen ontspanningsgelegenheden te gaan vervlakken. Het weze ten slotte opgemerkt dat de landbouwer godsdienstig is omdat hij God noodig heeft die zijn werk zegent en die loon geeft naar werken, al is het niet altijd op deze wereld; omdat hij in de natuur ten slotte overal God ontmoet en zich bewust wordt van zijn waardigheid als medewerker van Gods scheppingsplan. Een ongodsdienstige boerenstand is gedoemd om te verdwijnen; al wat dus de godsdienstigheid in den boer vermindert, vermindert hem als boer en verdrijft hem ten slotte van het land. |
|