| |
Antwerpen in onze economische geschiedenis
door Prof. Dr. J.A. van Houtte
(Vervolg)
De commercieele rol die Antwerpen heeft gespeeld is van het allergrootste gewicht geweest, en stond in een bestendige rechtstreeksche verhouding tot de algemeene activiteit van het land. Antwerpen is als de spiegel van onze economie op haar verschillende tijdvakken. Want de goederenomzet die langs haar kooplieden plaats greep stond in wisselwerking met 's lands nijverheid. Nu eens was het dezer ontwikkeling die door de behoeften die zij schiep, aan de Antwerpsche handelsbeweging een nieuw en sterker impuls verstrekte; dan weer was het de bloei van Antwerpen die aan de industrieele krachten van dit land grootere gelegenheden verschafte om zich werkzaam te vertoonen, of zijn verval dat haar de belangrijkste voorwaarden van bedrijvigheid, een ongestoorden en overvloedigen aanvoer van levensgoederen en grondstoffen, ontnam. Daarbij is de rol van het Antwerpsche milieu in ons nijverheidsleven geenszins gebleven. Veel meer is het vaak actief opgetreden, en heeft het op bepaalde oogenblikken zekere Industrietakken volkomen beheerscht. Wij denken hier In het bizonder aan de inrichting van de saaiweverij in Fransch-Vlaanderen in de 16e eeuw. Deze nijverheid was te dien tijde de meest representatieve onder de textielnijverheden van ons land dat zich, zooals bekend, juist op dat gebied de grootste vermaardheid had verworven. Onze saainijverheid was kapitalistisch georganiseerd, haar productieproces werd beheerscht door ondernemers die door hun bestellingen aan de loonarbeiders geheel het tempo en de geaardheid van de fabricage regelden. Welnu, in den bedoelden tijd zijn deze ondernemers de kooplieden geweest die aan de Antwerpsche markt haar eigen karakter gaven. Zij waren het die, zooals het niet zelden gebeurd is, bestellingen van tienduizenden stuks stof aan de wevers van Hondschoote of van andere plaatsen overmaakten, en daarmede de verdienste voor zich konden opeischen dezen vooraanstaanden tak van 's lands economie in het leven te houden.
En het is wel zeer kenschetsend dat deze saaiweverij het verval kende samen met de Antwerpsche markt. Dat lag niet uitsluitend aan het verdwijnen van een opslagplaats: er hadden er gemakkelijk andere kunnen gevonden worden. De reden ervan was veelmeer dat de kapitalistische kooplieden-ondernemers Antwerpen, en meteen ons land, hadden verlaten en in het vervolg hun bestellingen op andere, voorheen minder belangrijke industriecentra verdeelden, en deze daardoor tot grootere beteekenis verhieven. De meesten onder hen waren inderdaad naar Amsterdam uitgeweken, en door hun toedoen kwam de Hollandsche weverij tot hoogeren bloei.
Nooit wellicht zijn de omstandigheden zoo gunstig geweest voor een beheersching van de nijverheid door den handel als in de 16e eeuw. Andere voorbeelden van een zoo volledige meesterschap van de Antwerpsche handelskringen over een industrie zou men in het vervolg tevergeefs zoeken, omdat de industrie zich in de volgende eeuwen veel zelfstandiger gemaakt heeft. Daarmede is echter de industrieele rol van Antwerpen hoegenaamd niet ten einde geweest. Want Antwerpen zelf was intusschen
| |
| |
een nijverheidscentrum van beteekenis geworden, en de ontwikkeling van de industrieele voortbrengst stond er toch eveneens in rechtstreeksch verband met de commercieele bedrijvigheid. Een beter bewijs daarvan zou men onmogelijk kunnen vinden dan het feit dat deze industrieele beteekenis eigenlijk maar dagteekent van het tijdperk waarop de Antwerpsche markt een zeker aanzien heeft verworven buiten da grenzen van onze eigen economische ruimte. Vóór de 15e eeuw is de industrieele gelding van deze stad eerder bescheiden te noemen; zij kan in geen geval vergeleken worden met deze van de andere Brabantsche, laat staan van de Vlaamsche steden. Haar lakenindustrie schijnt niet veel meer dan eng-plaatselijke behoeften te hebben moeten bevredigen; hoogstens zou haar vischconserveering van belang geweest zijn voor het geheel van het Scheldebekken. En dit op een oogenblik waarop de voortbrengst van de lakenwevende steden van de Zuidelijke Nederlanden een afzetgebied kennen waarvan de uitgestrektheid overeenstemt met deze van geheel de Westersche Christenheid, en zelfs daarover heen het Nowgorodsche Rusland en de Islamlanden van het Nabije Oosten bestrijkt.
Deze situatie wijzigt zich rond 1400 als bij toeverslag, met het ooglenblik waarop elementen van een waarlijk internationale koopmanschap zich te Antwerpen verzamelen. Want niet alleen wordt Antwerpen de in- en uitgangspoort naar het Rijnland en de gebieden van het Duitsche Rijk die daarop aansluiten. Zijn vischnijverheid verwerft ook een grootere gelding in deze gewesten, en is er voortaan op denzelfden voet aanzien als deze van de aloude visscherij-centra van Holland en Zeeland. Deze stad wordt niet alleen het verkoopkantoor van het Engelsch laken. Zij wordt er ook het obereidingswerkhuis van. Want de Engelsche lakenwevers namen de gewoonte aan, hun voortbrengst in ruwen toestand over de zee te voeren, en ze in de Nederlanden te laten afwerken en inzonderheid verven: ons land bezat oogenschijnlijk op het gebied van de ververijtechniek een bizonder hooge faam, waarvan wij getuigenissen hebben sedert de 12e eeuw. Het is toch weer kenmerkend dat het juist Antwerpen was dat deze nijverheid aantrok, hoewel op dat oogenblik de noodlottige crisis van onze eigen Oude Draperie op het eerste zicht in alle steden van Vlaanderen en Brabant overvloedige werkkrachten ter beschikking scheen te stellen om zich in dit productieproces in te schakelen dat een zoo groote toekomst voor zich had liggen. Het was het ongeluk van deze steden dat zij een eigen lakenindustrie te verdedigen hadden, en het geluk van Antwerpen dat het niet in dezen toestand verkeerde, omdat het zich al vroeg op overwegend commercieele functies had toegelegd. Daarom kon Antwerpen, in de mate en in de vormen waarin de tijdsomstandigheden het toelieten, de erfenis van onze glorierijke lakenweverij van Middeleeuwschen stempel opnemen, en daarmede in onze nationale huishouding van het beginnende Moderne Tijdvak een rol van zeer groote beteekenis overnemen, waarvan de voordeelen zich tot geheel het land hebben uitgestrekt. En hier ook was het met dezen luister voorbij wanneer de
onderbreking van de zeeverbindingen den aanvoer van de half-afgewerkte producten en den verkoop van de afgewerkte onmogelijk maakte.
Met de aankomst van andere koopliedenkoloniën tegen het begin van de 16e eeuw heeft de industrieele werkzaamheid van Antwerpen een nog grooteren opbloei kunnen nemen. Vooral de aankomst van talrijke Italianen heeft hier bevruchtend gewerkt op de plaatselijke en op de nationale nijverheidseconomie. Hun land was immers de bakermat van talrijke kunstige technieken, die het voor een goed deel had overgenomen van de Arabische en Byzantijnsche wereld, en wier producten tot dan toe in ons land alleen door import en tegen buitengewoon hooge kostprijzen waren te krijgen geweest. Vermoedelijk zijn het de Italianen die alhier de diamantslijperij bekend maakten, en daarmede een van de grondslagen legden van den industrieelen roem van deze stad en van gansch dit land. Zeker waren zij het die te Antwerpen de bewerking van allerhande luxetextiliën inheemsch maakten, zooals de zijdeweverij en de scharlakenweverij, verder de fabricage van glas, kristal en plateel, volgens de nieuwe kleurtechnieken uit het Zuiden, tenslotte de raffinaderij van rietsuiker. Het was de eerste maal dat de meeste van deze producten in ons land werden vervaardigd, voor de andere was het de eerste maal dat zij op een noemenswaardige schaal werden gefabriceerd. Antwerpen heeft daarbij dus een rol gespeeld waarvan het belang in het oog springt. In dit grootsche cultuurproces van de Renaissance, dat niet alleen van literairen en artistieken aard is, maar dat ook hierin bestond dat de verbruiksgewoonten van het vergoddelijkte Italië zich over geheel Europa verspreidden, heeft Antwerpen voor ons land de beslissende functie van een ingangspoort vervuld.
| |
| |
Waarbij ook dient gedacht te worden op de omstandigheid dat de fabricage van deze luxegoederen in onze eigen economie een niet geringen weerslag had op de gesteitenis van de prijzen en zeker toegelaten heeft deze luxe voor een ruimeren kring van verbruikers toegankelijk te maken, om hem te demokratiseeren. Deze functie is Antwerpen nog langen tijd, ook na de 16e eeuw, blijven bekleeden; feitelijk is de voorrang van deze stad maar verzwakt nadat de industrieele omwenteling het karakter van de luxe-nijverheden volledig had veranderd. Zoolang echter is deze stad de vestigingsplaats bij uitnemendheid gebleven van de luxegoederennijverheid in de Zuidelijke Nederlanden, een omstandigheid die zij aan haar handelsbeteekenis had te danken gehad hoewel de gevolgen van deze commercieele gelding hoegenaamd niet vervielen nadat de voorwaarden van het handelsverkeer zich hadden gewijzigd.
Gedurende de 17e en 18e eeuw heeft Antwerpen dus geteerd op de industrieele opbrengst van den commercieelen bloei van de vorige eeuw. De 19e eeuw, met haar veranderde handelsvoorwaarden bracht een nieuwe verandering en een nieuwe uitbreiding, ook al houdt men rekening met den ondergang van de luxenijverheden. Want zooals Antwerpen de invoerhaven was geworden van de producten van overzee voor onze gewesten, zoo werd het ook de bewerkingsplaats waar vele van deze koopwaren voor het verbruik van onze bevolking werden geschikt gemaakt. De graan- en rijstinvoer gaf er aanleiding tot een ontwikkeld maalbedrijf, op de grondslagen van den invoer van koloniale waren ontstonden machtige koffieroosterij- en tabakbewerkingsondernemingen, chocolade- en biscuitfabrieken en andere industrieën meer die voor de voedingseconomie van geheel het land van overwegende beteekenis waren. Verder was het de mogelijkheid om langs Antwerpen plantaardige en dierlijke vetstoffen in te voeren die verantwoordelijk was voor de oprichting van andere Antwerpsche specialiteiten zooals de fabricage van zeep, kaarsen en margarine. En tenslotte brachten in het begin van deze eeuw de intense betrekkingen met de Amerikaansche Unie, waar op dat oogenblik de verkeersmiddelenindustrie in vollen uitbouw was, de vestiging in de Antwerpsche ruimte mede van bloeiende en ten deele reusachtige bedrijven voor automobiel- en telefoongereedsohap. Natuurlijk waren de Scheldeoevers alhier tevens de aangewezen plaats om een scheepsindustrie te ontwikkelen, waartoe de uitbreiding van het goederenverkeer alhier, gepaard met de periodieke overwegingen van oprichting van een eigen nationale koopvaardijvloot, niet weinig bijgedragen heeft. Van een heel anderen aard was dan nog de concentratie van de tot hoogen bloei geroepen industrie van photografische producten binnen het grondgebied van deze stad, waarvan minder de geografische en historische factoren oorzaak waren dan wel het
persoonlijk initiatief van een ongemeen begaafden ondernemer. Met dit alles was Antwerpen toch een van de belangrijkste centra van de Belgische nijverheid geworden. Deze bezat in haar geheel het karakter van in overwegende mate door aanvoer van vreemde grondstoffen in het leven te worden gehouden. In dit kader was de bizondere functie van de Scheldestad van tot zetel te dienen voor de bewerking van deze waren welke, ondanks de stijgende algemeenheid van haar verspreiding, toch een wezenlijk uitheemsch karakter bleven behouden. En daarmede bleef deze stad in de traditie welke zij vierhonderd jaar tevoren was begonnen uit te bouwen, en bleef haar industrieele functie nauw verbonden met haar commercieele rol.
* * *
Handel en nijverheid, wanneer zij een zekere ontwikkeling kennen, zijn niet denkbaar zonder opeenhooping van kapitalen. Dat is ook het geval geweest voor Antwerpen, en deze stad heeft, van haar eerste bloedtijdperk af, een belangrijke rol gespeeld als geld- en kapitaalmarkt, en naarmate de financieele techniek van de vorige geslachten zich heeft vervolmaakt, als kredietcentrum. Al in de 14e eeuw vinden wij daarvan de eerste sporen, in den tijd van den kortstondigen opgang die te danken was aan de vestiging alhier van den Engelschen wolstapel die, zooals bekend, een eerste vestiging van internationale koopliedenkringen had voor gevolg gehad. Het is bekend dat Engeland en Frankrijk toenmaal in den Honderdjarigen oorlog waren gewikkeld, maar het wordt minder bedacht dat deze oorlog net als een hedendaagsche moest gefinancierd worden en zulks, wanneer de eigen middelen daarvoor tekortschoten, met behulp van wat wij maar zullen noemen de internationale grootfinancie van deze dagen. Zoo kwam het dat de Engelsche koning in de jaren 1340 in geldverlegenheid verkeerde en genoodzaakt was een leening aan te gaan. Daartoe sprak hij Westfaalsche financiers aan, en bekwam van hen de noodige kapitalen mits panding
| |
| |
van de Rijksjuweelen. Het is kenmerkend dat de onderhandelingen daarvoor te Antwerpen zijn gevoerd geworden, en dat verder geheel het verloop van de verrichting deze stad tot tooneel had.
Daarmede had Antwerpen in de financieele geschiedenis van onze beschaving zijn sporen verdiend. Gedurende langen tijd moest het daarbij blijven. Wij weten trouwens al hoe de levenwekkende stroomingen van het groote goederenverkeer dan weer deze stad een tijdlang lieten op zij liggen. Maar met den nieuwen opgang dien het begin van de Moderne Tijden beteekende kwam hierin voorgoed verandering. Dan heeft Antwerpen werkelijk het hoogtepunt van zijn financieele beteekenis gekend. Beslissend daarvoor was natuurlijk weer de vestiging van de uitheemsche koopliedengeslachten die in een ontwikkelden goederenhandel de middelen hadden gehaald om als kapitaalschieters op te treden. Aldus de Italiaansche firma's die al sedert twee eeuwen de vooraanstaande rol in het Europeesche geldleven hadden gespeeld. Aldus ook de nieuwe geldmachten uit Zuid-Duitschland, de Fugger's, Hochstetters e.a.m. die in de zilvermijnen van Tirool en elders de middelen haalden om gedurende de komende eeuw de kapitaalbehoeften van de Europeesche maatschappij te dekken. Deze kringen waren het die ertoe bijdroegen om aan de Antwerpsche goederenbeurs de beteekenis te verschaffen die haar toekwam. Zij waren het ook die deze beurs tot de eerste kapitaalmarkt van groot formaat in Europa lieten uitgroeien. Hier is het dat in 1542, voor het eerst in de economische geschiedenis, een staatsleening werd geplaatst bij wat wij thans zouden heeten openbare inschrijving: Keizer Karel stond op het punt zijn krijgsverrichtingen tegen Frankrijk te hervatten, en de medewerking van de Antwerpsche beurs verschafte er hem de middelen toe. Van dat oogenblik af was de fortuin van deze instelling verzekerd. Zij werd de geld- en kapitaalmarkt van geheel het vasteland, in het bizonder voor de mogendheden waarvan de behoeften aan betaalmiddelen voor hun groeiende staatsuitgaven met den dag stegen. Geen staat was er daarom, gesteld dat hij aanneembare verhoudingen met den Heer van deze gewesten
onderhield, die kon nalaten zich op de Antwerpsche beurs te laten vertegenwoordigen. Het volsta een enkelen onder deze financieele agenten te vernoemen, sir Thomas Gresham, den welbekenden auteur van de economische wet die zijn naam heeft bestendigd, die omstreeks het midden van de 16e eeuw jarenlang zijn land op de Antwerpse beurs vertegenwoordigde, en er de eerste financieele hulpmiddelen haalde die zijn opgang onder de regeering van Elisabeth mogelijk maakten. Wie zijn relaties met de Antwerpsche kapitaalmarkt kon houden of ontwikkelen, had daardoor al op zijn tegenstrevers een voorsprong die niet te verwaarloozen was, en zulks werd ook door de tijdgenooten ten volle aangevoeld. Het is niet overdreven te zeggen dat de Antwerpsche beurs in menige van de toenmalige oorlogen, die van zoo groot belang waren voor de toekomst van het moderne Europa, meer heeft beteekend voor de vorstien en regeeringen dan een gewonnen of verloren veldslag. En het was trouwens juist haar rol, in dit tijdvak waar het geld een gedurigen aangroei aan beteekenis kende, door de financieele verhoudingen die van haar uitgingen, te bewerken dat haar klanten de veldslagen wonnen en hun tegenstrevers er de nederlaag in leden.
Antwerpen heeft deze beteekenis behouden totdat de Fransche koningen, de groote tegenspelers van onze vorsten, zich van de alleenheerschappij van deze kapitaalmarkt hebben onafhankelijk gemaakt door in hun eigen land, te Lyon, een stevige geldmarkt te organiseeren. Kort daarop is de Antwerpsche geldmarkt overigens volledig uitgeschakeld geworden door de verhuizing van de vreemde kooplieden die haar voldoende voorziening met kapitalen verzekerden. Niettemin is zij de financieele hoofdplaats van de Zuidelijke Nederlanden gebleven. Een hoofdplaats waarvan het belang in de internationale constellatie zonder twijfel onzeggelijk was verminderd, maar dan toch de hoofdplaats omdat geen andere stad in onze gewesten zich met haar kon meten, ja niet eens in de verste verte met haar kon vergeleken worden. Bleven de vreemde kapitaalschieters en geldleeners van de Scheldeoevers weg, dan toch was het daarheen dat iedereen in onze gouwen zelf, die een betrekkelijk groote hoeveelheid geld zocht op te nemen, zich moest wenden. Reeds vroeger hebben wij gezien hoe de initiatieven die van ons land uitgingen om aan den verren handel tijdens de 17e en 18e eeuw een nieuwen luister te verschaffen, Antwerpsche initiatieven waren. De hoofdreden daarvan zal wel geweest zijn dat geen andere stad in het land bij machte was om de nodige kapitalen daarvoor op te brengen. En omgekeerd had geen andere plaats een financieele beteekenis die met deze van
| |
| |
Antwerpen te vergelijken was, omdat de overblijfselen van den groothandel op den vreemde hier een bestendige bron van kapitaalvorming onderhielden die elders jammerlijk ontbrak. Reeds in de zestiende eeuw trouwens hadden zich onder de inheemsche koopmanschap vormen van kapitaalaanwending voorgedaan die elders in ons land nog volkomen onbekend waren. Wij denken hier b.v. aan de grondspeculaties van den genialen en even ongelukkigen Gillebert van Schoonbeke, die bijaldien op het denkbeeld kwam deze stad te urbaniseeren, door den aanleg van volledig nieuwe wijken, en uit deze verfraaiing dan profijt te trekken. Wij denken hier verder aan de inrichting van loterijen, waarin de speculatiezucht van de 16e-eeuwschen mensch zich kon botvieren, en waarin een aantal begaafde kapitalisten, niet alleen vreemden maar ook menschen van te lande zooals een Gramaye, de gelegenheid zagen om hun fortuin aan te dikken. Wij denken hier tenslotte nog aan de ontwikkeling van het verzekeringswezen, die onder vreemde impuls gedurende de 16e eeuw begon, maar de vreemde koopliedenkoloniën overleefde en tot een Antwerpsche specialiteit werd. Niet voor de heropname van actieve handelsverrichtingen gedurende de 18e eeuw waren de omstandigheden voor een verderen opbloei van het verzekeringswezen in de Scheldestad gunstig. Maar in het tijdvak van de Oostendsche Compagnie kende de Antwerpsche verzekeringsmarkt dan ook een merkwaardige ontwikkeling die niet minder dan de eigenlijke handelsverrichtingen van aard was om den welstand van stad en land te verhoogen. Wanneer dan de 19e eeuw een nieuwe periode van volledig vrije ontwikkeling van handel en scheepvaart inzette, dan was het verzekeringsbedrijf tot een luistervolle toekomst geroepen, welke overigens vergemakkelijkt werd door het feit dat het zich als een van de eerste takken van de economie sterk internationaliseerde en daardoor veel ruimere basissen verwierf dan voorheen. Inzoover de
verzekering op het zeebedrijf gericht bleef, werd Antwerpen als haard ervan behouden. Ondertusschen kwamen ook andere vormen van verzekering op, en ook daarvan was Antwerpen grootendeels de bakermat. Het is toch kenmerkend hoe de eerste Naamlooze Vennootschap die in dit land werd opgericht de Antwerpsche verzekeringsmaatschappij Securitas was (1819). De omstandigheden waren echter niet meer van dien aard dat de Scheldestad voor het verzekeringsbedrijf een algemeen monopolie voor dit land kon handhaven. De hoofdstad, waarvan de financieele beteekenis sedert het einde van de 18e eeuw geweldig was aangegroeid, niet het minst tengevolge van de oprichting door Willem I van de latere Société Générale, kon hier tegen Antwerpen een scherpen concurrentiestrijd voeren. Maar bedenken wij dat juist zijn politieke beteekenis voor Brussel in de nieuwe maatschappij ook een stevige finantieele troef beteekende. Indien Antwerpen een bloeiende verzekeringsmarkt bleef, en namelijk ook op andere gebieden dan de zeevaart, dan had het zulks alleen aan zijn eigen kracht te danken, en was het geval ook des te merkwaardiger en de beteekenis ervan des te grooter.
De groeiende behoeften van de economie hadden tijdens de 18e eeuw alhier verder ook een sterk bankbedrijf laten opkomen, waarbij de samenhang tusschen handel en financie wel bizonder duidelijk merkbaar was: de families en firma's dei in den warenhandel fortuin hadden gemaakt gingen op een gegeven oogenblik tot den geldhandel over. De banken hadden toenmaals nog algemeen een uitgesproken familiaal karakter, en dat was nog een algemeen kenmerk ervan in geheel Europa. Wat echter merkwaardig bleek te Antwerpen, is het feit dat deze familiebedrijven veel beter dan elders bestand bleven tegen de eischen van de economische ontwikkeling, en terwijl zij elders zoo goed als algemeen in naamlooze vennootschappen opgingen, te Antwerpen stand hielden en niet zelden nog op onze dagen een eerzame rol zijn blijven behouden. Een voorbeeld temeer van de merkwaardige kracht die de Antwerpsche economie in zich zelf bezat. Daarom bleven ook de meer moderne vormen van kredietverschaffing niet achterwege. Nog voor het einde van den Hollandschen tijd had de Algemeene Maatschappij tot Bevordering der Volksvlijt een filiale te Antwerpen opgericht, de zgn. Banque d'Anvers (1827), die in het bizonder gelast werd met de financiering en de kredietverschaffing aan maritieme ondernemingen, en van dien datum af hebben dergelijke initiatieven malkander in zeer snelle orde opgevolgd zoodat per slot van rekening geen stad in ons land, waar zich geen bizondere staatsbehoeften aan krediet lieten gelden, een zoo overvloedig en stevig kredietapparaat kwam te bezitten als de metropolis van de Schelde.
* * *
| |
| |
Deze overvloed aan kapitaal heeft natuurlijk beslissend medegewerkt om gedurende het tijdvak van de groote economische expansie, de 19e eeuw en de daarop volgende jaren van de onze, aan de Antwerpsche economie een ongestoorden bloei toe te laten. Want kredieten en andere vormen van kapitaalverschaffing werkten bevruchtend op den handel en de nijverheid, zooals ook van deze activiteiten een omgekeerde werking uitging die de geld- en kredietmarkt aanhoudend met nieuwe middelen voedde. Van dit alles gaat een som van economische bedrijvigheid uit, en dan nog over zoo langen tijd, dat geen andere stad in dit land de economische praestaties van Antwerpen geëvenaard heeft.
Dat deze stad op handelsgebied de eerste plaats heeft bekleed, kan niemand betwijfelen. Vijf en half eeuwen lang is zij het trefpunt geweest van alles wat, in de verkeerseconomie van ons land, op de buitenwereld was georiënteerd en speelde daarbij ook voor de naburige gewesten en zelfs tijdelijk voor geheel Europa, ja misschien voor geheel de blanke wereld, een niet te onderschatten rol. Op industrieel gebied heeft zulks de gunstigste gevolgen medegebracht, en het hoeft niet gezegd dat deze Antwerpsche industrie niet alleen een gevolg was van den handelsbloei maar tevens een oorzaak van verdere ontwikkeling, dat er een wisselwerking bestond tusschen den Antwerpschen handel en de Industrie. Voorzeker, op dat gebied is de functie van de Scheldestad niet zoo overweldigend, niet zoo overheerschend in 's lands economie als op het commercieele plan. Maar door zijn luxegoederenindustrie vooreerst, later door zijn bewerking van exotische materialen heeft Antwerpen toch een beteekenis van eersten rang in het geheel van onze vaderlandsche nijverheid bekleed. En tenslotte is het financieel leven, over het geheel beschouwd, nergens zoo druk en zoo bloeiend geweest als te Antwerpen. Het lijdt geen twijfel dat Brussel deze stad in de laatste anderhalve eeuw heeft voorbijgestreefd. Maar daarvoor lagen toch al drie eeuwen van een, gedeeltelijk schitterend verleden, waarmee dat van geen andere stad in dit land kan vergeleken worden. En zelfs in de jongere tijden was Antwerpen misschien relatief vervallen, maar toch nog absoluut vooruitgegaan. Alles samen genomen, wij herhalen het, heeft Antwerpen dus in onze economische geschiedenis de allereerste rol gespeeld.
Het dunkt ons hierbij dat het verleden niet zonder lessen is voor de toekomst. Een rol is er die Antwerpen nooit kan verliezen, sedert dat de geografische toestanden in dit land werden wat zij zijn, de rol van voorzieningssluis in de betrekkingen tusschen ons land en andere ruimten. Men draaie en keere het zooals men wil, onze gewesten beschikken maar over een haven die, zonder titanische openbare werken, die niet zonder invloed kunnen blijven op de kostprijzen, tot aanzienlijke praestaties in staat is. Door dik en dun, door voorspoed en tegenspoed zal Antwerpen dus de haven bij uitnemendheid van dit land blijven, en het is genoegzaam bekend hoe in deze tijden van massa-verkeer, geen andere bevoorradingsweg dan deze te water op den langen duur mogelijk is. Het moge deze economische ruimte goed of slecht gaan, Antwerpen zal ook in de toekomst een handelsfunctie vervullen die in rechtstreeksche verhouding zal staan tot het geheel van onze economie. En deze handelsfunctie zal, ook in de toekomst, positieve gevolgen medebrengen voor de industrieele ontwikkeling en de financieele inrichting van de Antwerpsche economie. Het is ons onbekend welke de conjunctuur zal zijn van de economische complexen waartoe wij bij het eindigen van het huidige oorlogsgebeuren zullen behooren. Maar op één ding meenen wij te mogen vertrouwen: dat Antwerpen de spiegel zal blijven van de economie van deze gewesten en, in deze gewesten, de moederstad van den handel en een van de meest bedrijvige tooneelen van industrie en geldverrichtingen.
|
|