Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Godsdienstige kroniek
| |
[pagina 116]
| |
dankgebed bij uitnemendheid. Ja, zelfs het Pater Noster, het Gebed des Heeren, mag in de Hoogmis niet eenvoudig opgezegd worden. Bovendien meenen de christenen (en de Schriftuur is er verre van ze tegen te spreken) dat de engelen 'zingen'. De Kerk veronderstelt overigens dat de zang een echte waarde bezit, daar er buiten de H. Mis ook liturgische plechtigheden zijn waarbij de zang niet meer alleen als opluistering dient, maar het doel zelf wordt van de samenkomst: wat zijn anders de Vespers in onze Vlaamsche kerken, laat staan in onze abdijen en kathedralen? En waarom schreef Sint Paulus aan de christenen van Kolosse (3/16): 'Looft God van ganscher harte op lieflijke wijze, met psalmen, gezangen en geestelijke liederen' - en aan de Ephesiërs (5/19): 'Zingt psalmen ondereen, lofzangen en geestelijke liederen, zingt en juicht van ganscher harte voor den Heer'. Dat alles bewijst klaar en duidelijk dat er in den zang iets steekt, wat wij veel te weinig hebben overwogen en gewogen, en daarom misschien veel te laag hebben geschat, te zoetjes behartigd, en te zwakjes bevorderd. Wij hebben door den band een al te schamele belangstelling gekoesterd voor den zang en den samenzang in onze kerken. Maar als wij dan eens het lied noodig hadden om een plechtigheid op te luisteren of af te wisselen, dan grabbelden we gauw naar den tekst van Augustinus en gooiden hem zonder kommentaar over de hoofden der geloovigen...: 'Qui bene cantat, bis orat'. Daarachter verscholen wij onze onbeholpenheid: een echten opstopper maakten wij ervan voor alle verder onderzoek en ondervraging. Zingen en samenzingen, bleef voor de meesten een laatste bijkomstigheid: 'à propos, 't is waar ook, wat zullen we zingen?' een nietswaardige bijzaak, een van die 'niemendallen'. Kom, een beetje beiaardspel bij een uurslag, dat heeft geen invloed op den gang van den tijd. Nooit is het bij ons opgekomen wat onze Moeder de H. Kerk reeds lang wist, dat dit wel een invloed had op den gang van het gebed; dat zang en vooral samenzang een levenswaarde konden zijn. | |
ILaat ons dan eens probeeren te stamelen wat wij moderne, bewuste, soms te bewuste menschen, reeds lang hadden moeten vaststellen. Zou het daartoe niet nuttig zijn eerst het verschil te meten tusschen zeggen en zingen? Zeggen gebruikt den klank van het woord als louter teeken: dus zakelijk gemeten en berekend naar den eisch der verduidelijking: een gesproken woord klinkt meestal louter utilitaristisch: is haast zuiver afspraak, overeenkomst en verstandhouding: het is de klankstenografie van het woord. Zingen gaat ver over die schreef en die grens van berekening. Het is schoonschrift van het woord, want het geeft aan de spraak de gelegenheid, (het 'otium' zouden Romeinen zeggen) om al zijn klankenschoonheid te ontvouwen: men wil niet alleen verstaan | |
[pagina 117]
| |
worden, maar het volle klankgeluid van het woord laten klinken, en door dien klank zijn diepste beteekenis uitzingen: denk b.v. aan de Gregoriaansche Alleluia's: het gaat er hier niet meer om, aan een ander te verstaan, te kennen te geven wat men beduiden wil, maar om uit te diepen en uit te beelden wat in dit woord verborgen ligt. Aldus wordt het duidelijk dat zingen verwant is met beschouwen. Zingen is tenslotte elk gezongen woord beklemtonen, niet zooals men voor een doove doet om door zijn hardhoorigheid heen te boren ... maar een nadrukkelijk beamen en smaken voor zichzelf van wat de liederen zeggen. Ja, Sint Augustinus had gelijk toen hij sprak van dubbel bidden. Zingen redt het bidden voor het gevaar van het 'lezen'.
Maar zingen is ook uitbeelden. Het is bouwen met klanken. Waarom dit architektenbeeld? Omdat zingen, juist gelijk bouwen, onderworpen is aan de wet van maat, lijn en evenwicht; nog meer wijl zingen ook een ware praestatie wordt. Een gebouw optrekken blijft in de oogen van de menschen de definitiefste praestatie: het staat er! Daarom ontleenen alle talen aan de bouwkunst het sprekendste zinnebeeld van iets tot stand brengen. 'Exegi monumentum aere perennius. Ik heb een gebouw opgetrokken duurzamer dan brons', durfde Horatius over zijn verzen zeggen. Een gebouw staat daar immers voor altijd. Voor altijd?... Toch zal de 'tempus edax', om met denzelfden dichter te spreken, 'de tand van den tijd', dat gebouw afknagen en na eeuwen doen verdwijnen, gelijk een ... klank die aanzwelt en verzwindt! Want wat is anders het duurzaamste monument voor Hem voor Wien duizend jaar vervliegen gelijk één dag? Voor God is een pyramide een lied dat een tijdje klinkt en weldra uitsterft. Wat is dan voor Hem waardevoller: een gebouw in klanken of een gebouw uit steen dat verzwindt als een klank? Een gebouw van gezongen woorden uit biddenden menschenmond of een monument van steen uit harde menschehanden? O Sint Augustinus, was de zang dan voor u een kerk van klanken, gevuld met den wierook van het biddende woord?
Tusschen zeggen en zingen gaapt echter nog een breeder onderscheid. De uitspraak van het gesproken woord is uiteraard persoonlijk en eigen, ja bloedeigen: zij is de weergave van een allerpersoonlijksten drang, meening, behoefte, gevoelen. Klemtoon en stembuiging dragen de onmiskenbare sporen van zeer bepaalde afkomst: de zegging is dan ook bij uitnemendheid de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste... conceptie (om Kloos niet te na te spreken!). Ware de toon waarop wij een woord uitspreken letterlijk van iemand anders overgenomen, dan ware onze spraak onverdraaglijk papegaaiengetater of bombastisch opdreunen: iemand van wien men vermoedt dat hij napraat, wordt onuitstaanbaar. | |
[pagina 118]
| |
Zoo is het lied niet. Van iemand die zingt mag men gerust weten dat hij 'nazingt': dat is geen bombarie. Zingen is immers altijd nazingen, uitgenomen bij den toondichter zelf. Zingen is juist den klank van het woord regelen volgens een op voorhand wel beschreven maat en toon. Daarom steekt er in den kerkzang een allerdiepste rubriek-geest. Wat is anders een rubriek dan een voorschrift dat de handelingen van den priester regelt, niet volgens eigen invallen maar volgens nauwkeurig bepaalde richtlijnen. De rubriek komt den priester aanhoudend herinneren dat hij daar niet staat noch handelt uit persoonlijke devotie maar in opdracht: het is opgelegd werk en gebed, hem opgedragen door de gemeenschap. Daarom kan een rubriek nooit belachelijk noch kleinzielig worden; ze blijft integendeel immer plechtig en heilig. Langs den kerkzang dringt de rubriek tot in den toon zelf van het gebed en maakt het door en door plechtig en gemeenschappelijk. Door den kerkzang wordt het priestergebed hoogliturgie. Zeggen is individueel, zingen is ritueel. Een hoogmis is een gezongen mis. Nooit klinkt de stem van den priester zoo liturgisch als wanneer hij zingt wat hij bidden doet. Qui bene cantat bis orat. Laat ons samenvatten: zingen is tweemaal bidden: eerstens omdat het schooner bidden wordt en tweedens omdat het plechtig bidden is. Schooner bidden niet alleen wegens de hoogere vormsierlijkheid die de zang uiteraard aan de woorden geeft, maar ook omdat het ons herinnert aan de onvertaalbare Westvlaamsche uitdrukking: 'Ik vraag het U schoone'. Zingen is 'schoon vragen': dit is met een mengsel van nadrukkelijkheid en bevalligheid. Zingen is bovendien plechtig bidden omdat het den toon van de stem regelt volgens een rubriek, een zangritueel dat er een wijding over legt, wijl alles dan klinkt als 'in den naam van iemand', 'in opdracht van anderen' en ook 'met de instemming van velen', 'ik ben niet alleen'. | |
IIHier zijn wij op een nieuw spoor dat wij niet meer mogen loslaten. Indien dan de toon van het gesproken woord onuitstaanbaar wordt wanneer hij 'nagesproken' klinkt, is het anderzijds evenzeer onduldbaar dat de uitspraak van mijn eigen woorden door een ander zou worden nagebootst: dat ware een tergende naäperij en een plompe plagerij. De toon van mijn gesproken woord blijft uitsluitend privaat-eigendom. De spreektoon van een woord is niet nazegbaar. De zangtoon is essentieel nazingbaar. Want zingen is juist zijn uitspraak onderwerpen aan een regelmaat die erop berekend is het mee- en nazingen te vergemakkelijken; het roept om 'een ander ook'; het gebiedt 'zingt mee'! De zang schikt de woorden in het gelid; zingen zet de woorden op stap! Daarom is de zang dan ook de allergemeenschappelijkste expressie van de alleropenbaarste emotie en roept zang om samenzang, groeit | |
[pagina 119]
| |
tot de machtigste vertolking van saamhoorigheid, is de uitingsvorm bij uitnemendheid van een groep, van een volk, van een Kerk... Vooraleer verder te gaan moeten wij een oogenblik stilhouden voor het panorama dat wij van hier kunnen ontwaren. Hier doemt op het afgrondelijk onderscheid tusschen 'spreekkoor' en 'samenzang'. Het was nu eenmaal onvermijdelijk dat onze individualistische tijd toch eens op zijn nieuwe manier aan gemeenschapskunst zou probeeren te doen: op zijn manier, dat is op zijn onverbeterlijke 'ikzieke' manier: aan ons geslacht viel dan de bedenkelijke eer te beurt om na zooveel eeuwen beschaving het spreekkoor te ontdekken! Herfstkleurenpracht van een decadente cultuur! Spreekkoor is samenzeggen waarbij enkelingen een nieuwen gemeenschapstoon probeeren te treffen door hun individueel woord tegelijk uit te galmen. Zoo ver, zoo verbazend ver was men ervan zang en samenzang te begrijpen: o tempora, o mores! Men zou gemeenschappelijkheid bereiken door de bloedeigenste zegging van duizenden gelijk te schakelen en te totaliseeren! Gelijktijdigheid moest samenhoorigheid baren! Gelijkvormigheid verbondenheid! En men kwam tot een massa, een menigte, een mengelmoes... Wie heeft toch in het land van Peter Benoit's kantaten dat woord 'spreekkoor' uitgevonden of ingeburgerd? Wanneer men daardoor het 'zang-koor' probeerde te vervangen moest men onvermijdelijk terecht komen in het... huilkoor. Want het machtigste en meest godsdienstige spreekkoor dat ik ooit hoorde had toch nog altijd iets dat herinnerde aan de oorlogskreten van Indianen en was zoo ver van 'spreek-koor' als van 'zang-koor', maar heel dicht bij 'kreet-koor' en helaas, niet zoo ver van 'huil-koor'...Ga naar voetnoot(1) Een tweede gevolgtrekking: groote toondichters, en niet het minst Caesar Frank, hebben steeds beweerd dat het volmaaktste godsdienstig lied het Gregoriaansche 'Pater Noster' van den priester zou zijn: dat is geen louter toeval, maar een samentreffen dat a.h.w. kon voorzien worden. Heeft Christus in dat 'ONZE Vader' niet voor goed ons gebed bevrijd van alle ikzucht en ons daar niet leeren bidden in den 'wij-vorm'? En verlost de zang den toon van het gebed niet van alle individualisme? Zingen redt het Pater Noster uit het gevaar van den 'ik-toon'. Ja, priester, het 'Pater Noster' vooral bidt gij dubbel, wanneer gij het zingt! Dat wist voorzeker Sint Augustinus.
Doch we moeten verder. Vermits de zang uiteraard gemeenschappelijk klinkt, roept hij doorgaans om samenzang. Samenzang of volkszang is dan ook de volledigste vorm van het zingen. Zoo | |
[pagina 120]
| |
vergt een aria een koraal, een solo een koor, een strophe een refrein. Refreinliederen hebben altijd het meeste succes. Daarom wordt het hoog tijd dat wij den samenzang niet langer beschouwen als een interessant experiment, zoo ondoelmatig voor het kweeken van gezonden godsdienstzin als het te zegenen gaan na de H. Mis: (dat wij er dan ook wel een paar pogingen voor doen, maar dra loslaten als er een beetje weerstand komt!). Neen de samenzang is een grootmacht. Die mogen wij niet langer ongebruikt laten of wij bedrijven een erge zonde van verzuimenis. Erger nog, wij missen een grooten slag en een gewichtig uur. Samenzang brengt de volheid van het genot dat in het zingen ligt besloten: de overgave aan en het opgaan in de gemeenschap. Het gezamenlijk uitzingen heeft iets van, en toch meer dan de vervoering welke de machtigste welsprekendheid verwekt. Een groot redenaar vermag weinig of niets buiten een talrijk gehoor. In een ledige Notre-Dame te Parijs zouden Lacordaire's conférences op vier toehoorders te midden van honderden ombezette stoelen weinig indruk hebben gemaakt, al had hij ze met even veel gloed kunnen geven (wat te betwijfelen valt). Maar te midden van duizenden toehoorders zouden die vier zelfde personen een gansch anderen schok hebben gekregen. Waarom toch dat verschil? Omdat zij onder de treffendste passages zouden aangevoeld hebben: 'En zeggen dat duizenden menschen evenals wij door diezelfde waarheid werden aangegrepen; hoort hoe ze die beamen door hun ademlooze aandacht'. De stem van den predikant werd onhoorbaar versterkt door de duizenden stille goedkeuringen die hem in de ontzagelijke ruimte omgonsden. Maar in den samenzang is het niet meer een stille goedkeuring die de gevoelens van het lied bevestigt, neen het is de luide klank uit duizenden borsten die zingend op eenzelfden mannelijken toon de instemming van de gansche menschheid a.h.w. betuigt: het is de krachtige welsprekendheid van honderden, duizenden, onweerstaanbaar bewerend en zoo beroerend dat overtuiging en bezieling bij alle meezingers groeit, zwelt en steeds warmer en luider tonen aan de zangers ontlokt. Aldus ontstaat tusschen volk en enkeling een wisselwerking van gedachten en gevoelens door geen andere kunst geëvenaard: de volkszang grijpt de harten aan en slaat eruit los zelfbewustheid zonder ikzucht, korpsfierheid zonder hoogmoed, ontroering zonder weekheid: de grootmacht samenzang is aan het woord, aan het werk en waait alle individualisme weg. Wat er omgaat onder het zingen en onder het samenzingen? Kent gij, priester die mij leest, dan geen van die menigvuldige gevallen van bekeering onder de machtige samenzangen bij gelegenheid van een volksmissie? En is het niet bewezen dat onder de zingende knapen van onze goed geleide zangkoren het aantal priesterroepingen zoo hoog staat?
Want hier hebben wij nog te veel gesproken van samenzang, zonder genoeg den nadruk te leggen op godsdienstigen samenzang. Jaren geleden werd op de markt te Kortrijk het H. Misspel | |
[pagina 121]
| |
Vredesoffer opgevoerd tot viermaal toe. Driemaal ging dat massaspel bij kunstlicht door, eenmaal zelfs van 10 tot 12 uur 's avonds: de onvergetelijke nachtvertooning gevolgd door de stille H. Mis op hetzelfde verhoog opgedragen; 6000 toeschouwers naderden tot de H. Tafel... Eenmaal vertelde ik aan een Franschen Pater dat juist die nachtvertooning (ik moest ambtshalve ook de andere bijwonen) mij zoo ongelooflijk schoon leek: er was zoo'n tastbaar en aanhoudend contact tusschen spelers en geloovigen. Sommige momenten waren echt vervoerend, naar de getuigenis van velen. En die Franschman zei me tamelijk kort en zonder veel uitleg: '6000 spectateurs prêts pour la Sainte Communion, mais c'est ça: c'est l'atmosphère de grâce dont parle Ghéon!'. Zou dan het feit dat de toehoorders van eenzelfde vergadering in staat van genade zijn, bij hen het wederkeerig contact niet vergemakkelijken en ze niet inniger versmelten tot een ideaal gehoor? En zal, door die bovennatuurlijke verbondenheid tusschen die leden van het 'corpus mysticum', het lied niet voller en dieper, ja subliemer klinken als uitdrukking van die eenige éénheid? Het is misschien ook daarom dat de engelen zingen? Maar dit is zeker. Nergens past en klinkt het godsdienstig lied beter dan onder menschen die te zamen tot de H. Tafel gaan en niet alleen eenzelfde genade maar vooral eenzelden Christus in hun zielen dragen. 'Cantate Domino canticum novum, laus ejus in ecclesia sanctorum'Ga naar voetnoot(1). En dit staat niet minder vast: indien de samenzang ooit in onze kerken niet alleen bij een paar goedwilligen maar bij de groote meerderheid in voege komt (God geve 't), dan zullen onze christenmenschen onder de Communie momenten beleven van bovenaardsche ontroering, en zullen zij vooral niet langs redeneering maar door ervaring verstaan dat Sint Augustinus een van zijn diepste woorden neerschreef, toen hij beweerde: Zingen is dubbel bidden. Maar om dien troostenden uitslag te bekomen, mag geen moeite gespaard worden. Hier nogmaals kan men den priester niet uitschakelen: 'forma gregis'. Zulke ondernemingen immers eischen nog veel meer bezieling dan organisatie. En die bezieling moet komen van den priester. Wanneer alle goedwillige priesters eens honderd procent overtuigd zullen zijn van wat samenzang voor onze kerken beteekent, zullen zij niet ophouden tot hij voorgoed is ingeburgerd; wanneer hij ingeburgerd is, niets verwaarloozen om hem te veralgemeenen en te versterken, en wanneer hij veralgemeend is niets ongebruikt laten om hem niet meer te laten verflauwen. Dan zullen wij zelf merken aan de houding van de geloovigen in de kerk, dat hij die goed zingt, dubbel bidt, d.i. voor de meesten van onze kerkbezoekers tweemaal zooveel als vroeger; want ze waren er helaas verre van te bidden, ze waren nauwelijks aan het 'lezen'. Christus-Koning-feest 1942. |
|