Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
Antwerpen in onze economische geschiedenisGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 95]
| |
verleden grootheid door de constanten van het economisch gebeuren en van de economische geschiedenis zijn gegeven, haalt men uit de beschouwing ervan de overtuiging dat de huidige treurnis niets anders kan zijn dan een voorbijgaande onderbreking waarna deze stad opnieuw kan deelachtig worden aan de weldaden van de economische beweging. Deze bedenking heeft ons ertoe aangespoord om hier het economisch verleden van Antwerpen aan een onderzoek te onderwerpen, om na te gaan welke de plaats is die Antwerpen in onze economische geschiedenis heeft vervuld. Wij zullen hierbij trachten te bewijzen dat Antwerpen inderdaad, voor geheel dit land, de moederstad was van den handel, en zulks niet alleen gedurende den bloeitijd van het einde van de vorige eeuw, maar gedurende een veel langere periode, ja gedurende meer dan vijf eeuwen, vermits zij deze rol begon te spelen in het begin van de 15e eeuw, m.a.w. van het oogenblik af waarop de politieke samenvoeging van deze gewesten onder de hertogen van Burgondië aan de geschiedenis van de Nederlanden een element van eenheid verschaft dat haar tot dan toe had ontbroken, en dat in het vervolg, zij het ook niet altijd onder dezelfde politieke modaliteiten, zal behouden blijven. Daarmede is ons opzet echter nog niet vervuld. Dat Antwerpen in de economie van de Nederlanden, of van de Zuidelijke Nederlanden, of van België, of van Vlaanderen, de belangrijkste rol speelde op handelsgebied weet iedereen wel, al zijn er ook wel, over dit uitzicht van onze geschiedenis gedurende bepaalde tijdvakken, verkeerde voorstellingen genoeg in omloop. Wij wenschen er hier verder op te wijzen hoe de commercieele rol van de Scheldestad haar ook een groeiend belang verschafte op industrieel gebied, hoe de markt en de haven al vroeg een aantal nijverheden in haar schaduw ter vestiging brachten, en daarmede Antwerpen ook in dit opzicht een meer dan eervolle plaats lieten veroveren in de geschiedenis van onze nationale nijverheid. Tenslotte hebben ook beide factoren, handel en nijverheid, samengewerkt om Antwerpen een voorname rol te laten spelen in de kredietorganisatie van dit land en van hen die het, om economische redenen, bezochten. Minstens tot diep in de verleden eeuw, en in zekere opzichten nog later, was de Scheldestad het centrum van het wisselbedrijf, van banken en beurzen, van de verzekeringsmarkt in onze gewesten. Voorwaar een verleden waarop de Antwerpenaar fier mag gaan, want zijn stad is gedurende veruit het grootste deel van het halve millennium waarover ons onderzoek wezenlijk zal loopen, de pool geweest waarop zich de economische bedrijvigheid van deze gewesten voornamelijk richtte, de magneet waarnaar zoovele van de economischactieve krachten in dit land werden getrokken. Het lijkt ons daarom niet overdreven het uit te spreken: in onze economische geschiedenis heeft geen enkele stad een rol gespeeld die te meten was met deze van de Scheldehaven. * * * | |
[pagina 96]
| |
Verschillende eeuwen lang zag het er niet naar uit als zou de stad Antwerpen als handelscentrum zich van zoovele andere handelscentra in dit land van steden onderscheiden. Voorzeker, de commercieele bedrijvigheid is het zonder eengen twijfel die aan den grondslag was zooniet van het ontstaan, dan toch zeker van de ontwikkeling van de menschelijke huisvesting op den Schelde-oever tot een rang die boven dezen van de omliggende hoevedorpen verheven was. Daarin deelde Antwerpen de lotgevallen van tientallen plaatsen in de Nederlanden, dit gewest dat zich al vroeg, en wel sedert ongeveer de wending van het millennium, door zijn handelsbeteekenis onderscheidde en door kooplieden uit verre landen in vele richtingen werd doorloopen op een oogenblik dat de meeste gouwen van West- en Midden-Europa door een ruilbedrijvigheid van eenig gewicht nog niet waren aangetast. De Schelde stond door haar waaiernet van bijrivieren, de verkeerswegen bij uitnemendheid in een tijdvak waarin de goederenbeweging nog maar zeer geringe technische eischen aan bevaarbaarheid, dieptegang enz. stelde, met een merkwaardig uitgebreid hinterland verbonden, dat zich uitstrekte tot Turnhout, Geel, Hasselt, Sint-Truiden, Zoutleeuw, Tienen, Leuven, Halle en Ath, zonder nog verder te gewagen van de economisch-zwaarwegende landschappen van den middenloop van de Schelde en van het dal van de Leie. Het lag in de aardrijkskunde besloten dat er, in het mondingsgebied van dezen stroom een havenplaats moest bestaan waardoor deze verkeersruimte met de buitenwereld zou in aansluiting staan, waardoor haar productieteveel zou kunnen weggevoerd worden, en waarlangs zij de levensmiddelen en de grondstoffen zou verkrijgen die er voor haar productie- en verbruiksnoodwendigheden vereischt waren. Dat was de rol van Antwerpen. Maar niet alleen deze van Antwerpen. In het mondingsgebied van de Nederlandsche stroomen waren er andere steden genoeg die met deze konden wedijveren. Wij denken daarbij, zonder aan een volledige opsomming te kunnen denken, aan scherpe concurrenten zooals Bergen-op-Zoom, Middelburg, en zelfs de veel verder afgelegene markten en havens van Brugge en van Dordrecht. Deze beide vooral bezaten tot in de 14e eeuw een belang dat merkelijk boven dat van Antwerpen verheven was. De Vlaamsche markt aan de oevers van het Zwin, den machtigen zeeboezem die ter hoogte van Sluis in de kustlijn drong was allengs de rol gaan vervullen van een wereldmarkt, waar de kooplieden uit alle landen van de Christenheid, met de koopwaren uit al deze landen zouden komen handel drijven, een toestand die tegen het begin van de 14e eeuw ten volle bereikt was. Wat Dordrecht betreft, zijn beteekenis lag eerder op een ander gebied. Het was gaandeweg, bij zijn zuiver regionaal belang, ook dat gaan voegen van een aanlegplaats, en wel meer en meer van de aanlegplaats bij uitnemendheid, voor het verkeer tusschen het Noord-Westen van het Europeesche vasteland en het Britsche eiland. Het gold hier een verkeer dat buitengewoon sterk ontwikkeld | |
[pagina 97]
| |
was, een van de drukste verkeerslinies in het toenmalige handelsleven, waarbij aan de continentale zijde, vooral het Rijnland met zijn eigen praestaties en tevens, als in- en uitvoerpoort voor het binnenste van de Duitsche gebieden, sterk op den voorgrond trad. Met geen van beide havens kon Antwerpen voor de 14e eeuw op een ernstige wijze wedijveren. Weliswaar was zijn economische hoofdfunctie niet zonder een treffende gelijkenis met deze van de Hollandsche Merwede-haven. Maar met dit verschil, een kapitaal verschil nochtans, dat de beteekenis van Dordrecht in den volsten zin van het woord internationaal was, dat het een rol speelde niet alleen voor de omliggende Hollandsche gebieden, maar deze ook vervulde tegenover economische bundelcentra als Dortmund, Keulen, Frankfort, Neurenberg, ja zelfs Weenen, Leipzig, Breslau en Krakau, welke alle wezenlijk door de Rijnsche metropolis Keulen met de Noord-Westelijke handels- en verkeerszone in voeling stonden. Integendeel strekte zich de invloedssfeer van de Scheldestad wezenlijk niet verder uit dan tot de verkeersruimte die door het boven besproken net van bijrivieren van den Scheldestroom met haar samenhing. Natuurlijk was het vooral het hertogdom Brabant dat hier van beteekenis was. Zoohaast in dit vorstendom de economie tot ruimtelijke uitstraling geraakte, d.w.z. zoohaast de schier zuivere landbouwuitbating week voor een op aan- en verkoop op grooteren afstand gerichte huishouding, was het vooral, hoewel niet eens uitsluitend, Antwerpen dat als het ware de poort uitmaakte naar de buitenwereld. En in deze buitenwereld was Engeland het hoofdelement. Want de overgang naar de stedelijke nijverheidseconomie in Brabant was, zooals ook in Vlaanderen, den hoofdhaard van de textieleconomie in onze woonruimte, van meet af aan op lakennijverheid afgestemd geweest. Daarvoor nu zou, naarmate de industrie zich ontwikkelde, de inheemsche wol noch qualitatief noch quantitatief volstaan, en het tekort moest gedekt worden uit dit gebied van Europa dat tot op het einde van de Middeleeuwen het productieland bij uitstek was van de voornaamste grondstof van de voornaamste industrie van de Christenheid, het Britsche eiland. Antwerpen werd dan een belangrijke invoerhaven voor wol, die van hieruit over geheel Brabant werd verspreid, en er in de nijverheidseconomie een levenwekkende rol speelde. Deze enge vervlechting met Engeland bewerkte haast, in het begin van de 14e eeuw, dat Antwerpen iets meer werd dan wat het tot dan toe was geweest. Niemand was zich trouwens beter bewust van het gewicht dat de Engelsche grondstof bezat voor de Nederlandsche, en daarover heen, voor geheel de Europeesche nijverheid, dan de Engelsche vorsten zelf. Daartoe in de mogelijkheid gesteld door de al vroeg inzettende centralisatie van het Rijksbestuur kwamen zij op het denkbeeld zich van den woluitvoer te bedienen als van een geschikt wapen om minder gewillige bondgenooten tot meer toegeeflijkheid te brengen, of om de gunst van anderen te winnen. Op het einde van de 13e eeuw nu trachtte | |
[pagina 98]
| |
het graafschap Vlaanderen in het conflict, dat tusschen Engeland en Frankrijk al anderhalve eeuw duurde, een volledige neutraliteit te bewaren. Van Fransche zijde bracht deze politiek de invasie en, ten langen laatste, den Guldensporenslag. Van Engelsche zijde integendeel werd erop gereageerd met een verbod om wol naar Vlaanderen te voeren. Dat was voor het graafschap een buitengewoon zware slag. Maar de Engelsche vorst trachtte zich tegelijk de voordeelen van het Brabantsche bondgenootschap te verzekeren, en vestigde daartoe den 'stapel' van den wolinvoer op het vasteland, na een paar proefnemingen elders, in de Scheldestad. Voorheen dus was de Europeesche nijverheid voor haar aankoopen van wol op de Brugsche markt aangewezen geweest. Het nieuwe stelsel beteekende dat al de grondstof die het Eiland verliet, naar Antwerpen werd gebracht en dat alwie er zich wilde aanschaffen, hij mocht Italiaan zijn of Rijnlander, of van de Duitsche steden van het Noord- en Oostzeegebied afkomstig, haar op de Scheldeoevers moest komen aankoopen. Het zou moeilijk zijn de beteekenis van deze episode te overschatten: het domineerende product van den toenmaligen handel was alleen te Antwerpen te verkrijgen. De Scheldestad was goed op weg om tot den rang van wereldmarkt op te klimmen, want de vreemde kooplieden van allen slag die er de kostbare grondstof kwamen betrekken kwamen natuurlijk niet met ledige scheepsruimen aan, temeer daar de woelige toestand van het naburige Vlaanderen hen niet bijster aantrok. Antwerpen heeft te dien tijde een eersten bloeitijd doorgemaakt, een eerste maal een commercieele beteekenis genoten die ver uitstak boven het regionaal belang dat het tot dan toe had gekend. Maar de politieke omstandigheden die zijn fortuin hadden bewerkt, waren algauw de oorzaak van een hervallen in den vorigen toestand. Engeland geraakte overhoop met Brabant, zooals voordien met Vlaanderen; en wanneer dan Antwerpen in het midden van de 14e eeuw voor vijftig jaar bij Vlaanderen werd aangehecht, was het uur gekomen waarop de Vlaamsche gemeenten den gemeenschappelijken vorst ertoe konden bewegen om de opkomst van Antwerpen te fnuiken, die al tijdelijk voor Brugge een niet te verwaarloozen bedreiging had uitgemaakt. Benevens op Engeland was Antwerpen ook, met een wezenlijk regionale beteekenis, op het Rijnland georiënteerd. Het was de invoerhaven en -markt van de Rijnsche wijnen die in de verbruikseconomie van het hertogdom een uitzonderlijke beteekenis hadden, in een tijd waarin geen andere dranken werden genoten dan bier en wijn, en waarin anderzijds de inheemsche brouwerij nog op verre na niet het noodige productievermogen schijnt te hebben bezeten. Sedert het einde van de 12e eeuw vinden we sporen van een druk verkeer tusschen Schelde en Rijn met het oog op de wijnvoorziening van deze gewesten, en deze handelsstrooming is in de volgende drie of vier eeuwen steeds intenser geworden. Daarbij gingen er ook van de Antwerpsche markt tegenpraestaties van beteekenis uit. De Nederlandsche kust, en voornamelijk het delta- | |
[pagina 99]
| |
gebied, waren al vroeg werkzaam in de visscherij, die te dien tijde een veel belangrijker rol speelde in de volksvoeding dan in onze dagen: het vleeschverbruik was immers buitengewoon laag en daarbij bood de visch het voordeel van een vroeg ontwikkelde en voldoening biedende inmaaktechniek. Antwerpen was in dezen handel een markt die gedurig aan beteekenis won, en wel oorspronkelijk nogmaals met het oog op de voorziening van zijn Brabantsche hinterland, later echter ook van een nog ruimere handelsruimte, wanneer het Rijnland, vertegenwoordigd door Keulsche kooplieden, op de Scheldemarkt begon te koopen. Met het vischbedrijf nauw verbonden was verder de zouthandel, voor de beheersching waarvan Antwerpen eeuwenlang in twist heeft gelegen met Mechelen, en waarvan de afzetgebieden nagenoeg dezelfde waren als deze van de visch. Tenslotte speelde Antwerpen nog een belangrijke rol als opslagplaats voor lederwaren, waarvan er in geheel het heidegebied tusschen Schelde en Maas een sterk ontwikkelde bewerkingsindustrie bloeide. Hier nogmaals was de betrokken handelszone dezelfde: hoofdzakelijk het hertogdom Brabant waarvan Antwerpen de betrekkingen met de buitenwereld bezorgde. In die, alles samengenomen nog nederige, functies kwam er verandering tegen het einde van de 14e eeuw. Dit was te danken aan de structuurveranderingen welke er toen optraden in het verkeer tusschen de twee voornaamste buitenlandsche verkeersgebieden waarmede Antwerpen betrekkingen onderhield, Engeland en Rijnland. Van Engelsche zijde werd er in den loop van de 14e eeuw beslist de hand aan gehouden dat de inheemsche lakenweverij, die tot dan toe uitsluitend een plaatselijke beteekenis had bezeten, ook gelding zou krijgen op de Europeesche markt. Daartoe was een internationale opslagplaats noodig, en in de toenmalige inrichting van de handelsbetrekkingen konden alleen de Nederlanden daarvoor in aanmerking komen. Wellicht zullen de Engelsche laken-exporteurs aanvankelijk daarvoor Brugge op het oog hebben gehad, maar zij werden er allicht ontmoedigd door de prohibitiepolitiek van de Vlaamsche overheden: Vlaanderen als vooraanstaande textielgebied dacht het aangewezen te reageeren tegen de bedreiging van een vreemde concurrentie met haar producten uit te sluiten van de voordoelen van de tekoopstelling op de heerschende wereldmarkt. Daarom gaven de Engelschen zich nochtans niet voor gewonnen en gingen eenvoudig op zoek naar een andere verkoopgelegenheid. Gelijktijdig nu met deze gebeurtenissen, voltrok zich een andere ontwikkeling waarbij Keulen zich voorgoed van zijn aloude opslagplaats Dordrecht afkeerde, dat door een onverstandige politiek van tolheffingen de voorwaarden van het handelsverkeer hoe langer hoe minder gunstig had gemaakt. Voor beide handelsmachten was het geboden andere wegen en andere trefplaatsen te zoeken voor hun verkeer onder malkander en met anderen. Hun keuze viel op de Scheldemarkten, nl. deze van het eiland Walcheren, en deze van de Brabantsche oevers, Bergen-op-Zoom en Antwerpen, | |
[pagina 100]
| |
waarvan de Zeeuwsche allengs in een situatie van afhankelijkheid zouden komen te staan tegenover de Brabantsche, terwijl tusschen deze, Bergen-op-Zoom geleidelijk tegenover zijn Zuidelijke concurrente, alle beteekenis verloor. In deze concentratie van het Rijnsche en het Engelsche verkeer op Antwerpen, omstreeks het begin van de 15e eeuw, ligt de wezenlijke voorwaarde van de grootheid van de Antwerpsche handelsmarkt besloten. Want beide factoren waren rijk aan ontzaglijke beloften voor de toekomst. Het Engelsche laken was op goeden weg om een zegevierenden tocht aan te treden en de geheele Europeesche markt te veroveren, ja zelfs om het voornaamste handelsartikel van den tijd te worden. Het had dus heel wat te beteekenen dat de ruilverrichtingen die erop betrekking hadden te Antwerpen werden geconcentreerd. Stellen wij ons in onzen tegenwoordingen tijd een van de wereldmarkten van een of ander voornaam handelsgoed voor, en bedenken wij daarbij dat vijf eeuwen geleden, het aantal artikels die het voorwerp waren van een handel in massahoeveelheden, den eenige die bekwaam is om de economische grootheid van een markt te verzekeren, nog uiterst gering was. Antwerpen was echter niet alleen de wereldmarkt van het Engelsch laken aan het worden. De andere zijde van het tweeluik was minstens even rijk aan belofte. Want over Rijnland en Keulen heen, was het de economie van geheel het Midden-Europeesche binnenland die met de Antwerpsche markt werd verbonden, en deze economie was, net in de 15e eeuw, geroepen om het evenwicht van de wereldeconomische verhoudingen omver te werpen. Daar waren bijvoorbeeld de Zwabische steden: Neurenberg, Ulm, Augsburg, andere nog, die haar banden met Noord-Italië gaandeweg veel nauwer hadden toegehaald, en aldaar op rechtstreeksche wijze in het bezit geraakten van een ander onder de meest vooraanstaande handelsgoederen van het tijdvak: de specerijen uit het Verre en Nabije Oosten, die men voorheen praktisch alleen op de Vlaamsche wereldmarkt had kunnen betrekken. Nu vonden haar kooplieden er over de Alpen genoeg, en tegen voorwaarden die veel voordeeliger waren dan voorheen, om niet alleen hun eigen verzorging te verzekeren maar er ook nog verder te verkoopen, en zoo verschenen, eerst via den Keulschen handel, later op meer rechtstreeksche wijze, de producten van de tropische gewesten te Antwerpen, en werd er aldaar een markt van gevormd, een diepe bres in de monopoliestelling van de Vlaandersche metropolis. Daarbij waren de eigen voortbrengsten van de Midden-Europeesche ruimte in een proces van koortsachtige ontwikkeling gewikkeld. Het gold hier voornamelijk de ondergrondsche rijkdommen van de Oostenrijksche, Boheemsche, Hongaarsche en zelfs Poolsche gebieden, waarvan de exploitatie eveneens in de handen kwam te ligen van dezelfde Zuid-Duitsche koopliedenkringen die de verkeerslijn tusschen Venetië en Antwerpen beheerschten. En vermits in | |
[pagina 101]
| |
hun bedrijf de afzet van Engelsch laken in het Midden-Europeesch verkeersgebied een voorname plaats innam, was het natuurlijk dat zij hun metalen, edele en niet-edele, gingen te koop bieden daar waar de verkoop hun zou toelaten zonder dralen een vracht van de zoo gegeerde textiliën op te nemen, met een woord te Antwerpen. Dat was sedert het einde van de 15e eeuw het geval. En de aanwezigheid van de Zwabische koperhandelaars had dan weer voor gevolg op de oevers van de Schelde de jongste onder de nieuwe economische mogendheden aan te trekken, nl. Portugal, dat met het oog op zijn kolonialen handel veel waarde hechtte aan allerhande blinkend kopertuig, dat den weg kon openen van de Afrikaansche specerijmarkten. Deze specerijen brachten zij op haar beurt, in hoeveelheden die in het daarmede voorgoed vervallen Brugge nooit gekend waren geweest, op de Antwerpsche markt. Antwerpen werd het verkoopkantoor ook van dat ander onder de voornaamste artikels van het toenmalige handelsleven in Noord-West-Europa. Daarmede was het tot een beteekenis geraakt die eenig was voor dezen tijd en zelfs zelden zou bereikt worden, natuurlijk wanneer men de veranderde verhoudingen in acht neemt, in de volgende eeuwen. Wat de Antwerpsche wereldmarkt in de 16e eeuw voor de wereld en in het bizonder voor ons land is geweest, kan men opmaken uit het bovenstaande, en dat is overigens in het algemeen bekend. In de nieuwe economie, zooals zij door de uitbating van de metaalrijkdommen van Midden-Europa en later van de Nieuwe Wereld, en door de massale aanbrengsten van tropische producten uit Afrika en Indië was gekenmerkt, heeft ons land, en met name in ons land Antwerpen, een buitenmate belangrijke rol gespeeld, de rol van distributiecentrum, de rol van draaiplaat waar de leidende goederen van den toenmaligen wereldhandel, die nu voor het eerst terecht dien naam mocht dragen, werden aangebracht om vandaar naar hun uiteindelijke verbruiksbestemming te worden gevoerd. Hier brachten de Fuggers of andere Midden-Europeesche firma's ontzaglijke hoeveelheden koper en andere metalen, waarvan maar een klein deel in ons land bleef, en het overige naar alle hoeken van de wereld werd gevoerd; hier brachten de Engelsche Merchant-Adventurers duizenden balen van hun laken, die dan den langen weg insloegen naar Duitschland of Rusland, naar Italië of naar Amerika; hier brachten de Portugeezen hun specerijen die, met deze jaren beginnen in het bereik te geraken van veel ruimere verbruikerskringen, een van de meest beslissende onder de nieuwigheden die het begin van de Moderne economie kenmerken, en die juist op deze nieuwe wereldmarkt haar inzet nam; hier tenslotte brengen allerhande nijverheden uit onze eigen gewesten haar eigen productie aan den man, want op de Antwerpsche beurs, eveneens de eerste die werkelijk dien naam verdient en die onze hedendaagsche handelsinstellingen meer dan voorafbeeldt, verkeeren niet alleen de Duitscher, de Engelschman, de Portugees; daar treft men ook den Franschman aan, den Italiaan, den Spanjaard, den Nederlander zelf, kortom alwie een plaats van eenige | |
[pagina 102]
| |
beteekenis bekleedt in de toenmalige economische organisatie van de wereld. Een ongehoorde bloei werd daarmede voor de stad ingezet en door een begrijpelijken weerslag, voor geheel de Nederlanden. Dank zij Antwerpen waren deze, na den ondergang van Brugge, bij machte om verder de rol te spelen die hun in de Europeesche economie sedert de 12e eeuw was tebeurtgevallen, en die op zoo innige wijze met de geografische gegevens overeenstemde: de rol van een doorvoerland niet alleen voor de omliggende maar ook voor andere en steeds meer en verder afliggende landstreken, de rol van een sluitsteen waardoor de uiteenstrevende krachten van de nationale huishoudingen in een grootsche Europeesche en wereldgemeenschap werden samengebundeld. Daarbij nam de Antwerpenaar echter geen genoegen met de rol van toeschouwer. Dat was een van de diepste kenmerken geweest van het wezen van den Brugschen concurrent. Antwerpen was ten allen tijde actiever opgetreden, de Antwerpsche koopman had niet alleen aan commissieverrichtingen gedaan, maar trok ook zelf de wijde wereld in, waar de meestal ongunstige politieke verhoudingen van den tijd het hem toelieten. Zoo hebben Antwerpsche firma's in de Oostzeewereld, omstreeks het midden van de 16e eeuw, een gewichtige plaats veroverd in de verzorging van deze toen nog economisch-achterstallige gebieden met de luxewaren van het Zuiden. Ook op de jaarmarkten van Frankfort, wellicht de voornaamste ruilgelegenheid in het Duitsche woongebied van toenmaals, waren de Antwerpenaars veel geziene bezoekers, en zelfs in de Middellandsche ruimte was hun verschijning minder zeldzaam dan deze van hun voorgangers uit het graafschap Vlaanderen. Antwerpen hield niet alleen de faam en de functie van de Nederlanden als handelsgebied bij het begin van de Moderne Tijden hoog. Het hernieuwde ook, in zekere mate, de praestaties van onze voorvaderen als actief handelsvolk, die in de twee-drie voorgaande eeuwen een bepaald dalende tendens hadden gevolgd. Een politieke katastrofe maakte een einde aan dezen luister. De godsdienstoorlogen, die in de tweede helft van de 16e eeuw ten onzent uitbraken, maakten er dikwijls het verblijf gevaarlijk. Wanneer dan het verloop van de militaire verrichtingen tot dit resultaat leidde, dat de monding van de Schelde zich voor ruim twee eeuwen in andere handen bevond dan de Antwerpsche haven, en wel in de handen van een macht die met alle middelen haar economische en commercieele beteekenis zocht te ontwikkelen, dan was voor de wereldmarkt zooals zij in de 16e eeuw had bestaan, het oogenblik van den ondergang aangebroken. Want, al was Antwerpen geheel dezen bloeitijd door bezwaarlijk als een haven van beteekenis te aanzien geweest, waartegen vermoedelijk ook wel de toenmalige toestand van de Seheldebedding bijdroeg, al bleven de scheepsladingen in de veilige reeden van Walcheren liggen en werden de zaken zeer dikwijls op stalen afgesloten, toch was dit verkeer onmogelijk van het oogenblik dat deze voorhavens zich politiek van het Zuiden | |
[pagina 103]
| |
onderscheidden, en zelfs als basis dienden voor de oorlogsbodems die gelast waren het handelsverkeer met Antwerpen te beletten. De Antwerpsche markt is op dat oogenblik als het ware ingesluimerd, en de toenmalige gebeurtenissen geven ons alweer gelegenheid om de rol van Antwerpen in de economische geschiedenis van dit land ten volle te beseffen: het ongeluk dat Antwerpen trof, trof in niet mindere mate geheel de economie van de levensruimte waartoe deze stad behoorde, voortaan niet meer de Nederlanden in hun geheel, maar de Zuidelijke helft ervan. Het volstond dat de handelsbedrijvigheid van de Scheldestad op gevoelige wijze verminderde opdat geheel de Spaansche Nederlanden den weerslag van dit ongeluk zouden gevoelen, omdat geheel hun economie rechtstreeks of onrechtstreeks met het gedijen en de welvaart van deze metropolis verbonden was. De graad van het verval van onze nationale economie tijdens de 17e en 18e eeuw is echter dikwijls overdreven geworden. Het zou verkeerd zijn zich voor te stellen dat alle leven, en alle bedrijvigheid eruit geweken waren. Maar het is kenschetsend dat, inzoover een commercieele activiteit naar buiten behouden bleef, Antwerpen hier weer een overwegende rol speelde. Het is een vergissing te denken dat ons land te dien tijde als het ware een nieuw, en gedwongen, autarkisch experiment doormaakte, en dat er geen verbinding met de buitenwereld bestond. In de toenmalige cultuurtoestanden was het overigens niet voor te stellen dat onze voorouders het zonder de producten van de buitenwereld zouden hebben gesteld, in het bizonder zonder de tropische verbruiksgoederen en de textiliën, meestal luxegoederen, van vreemden oorsprong. Geheel de 17e en 18e eeuw door hebben er ten onzent groothandelsfirma's bestaan die niet alleen met het nabije Amsterdam, den voornaamsten erfgenaam van de Antwerpsche glorie van de 16e eeuw, maar ook veel verder in de wijde wereld handelsbetrekkingen onderhielden, b.v. de firma van Colen-de Groot, die geheel de 17e eeuw door handel dreef op Amsterdam, en andere Hollandsche steden, verder op Lissabon, Sevilla en Cadiz, Genua, Napels en een aantal andere Italiaansche havens, Marseille en Roeaan, Engeland en Hamburg. Het is daarbij geen toeval dat het hier om een Antwerpsche firma gaat, want Antwerpen was nu eenmaal de poort geworden waarover onze betrekkingen met de buitenwereld gingen, en bleef deze functie waarnemen. Het is evenmin een toeval dat, wanneer op het einde van de 17e eeuw, de gedachte opkomt om koloniale nederzettingen te stichten op San Domingo en Porto-Rico, dit denkbeeld nogmaals van Antwerpsche kooplieden uitgaat: een commercieel initiatief dat in ons land opkwam vereenzelvigde zich vanzelf met een Antwerpsch initiatief. En wanneer dan een kwart eeuw nadien het glorierijke experiment van onze Oostendsche Compagnie inzet, dan is deze Maatschappij voor den handel op Indië en het Verre Oosten wel Oostendsch, wat de aanlegplaats van de schepen betreft, maar de kooplieden die de onderneming dragen zijn alweer Antwerpsche milieu. | |
[pagina 104]
| |
De 18e eeuw is, dank zij deze bedrijvigheid, van een Antwerpsch standpunt uit ten volle een eerherstel waardig. Mochten de koopwaren die van overzee kwamen, ook nog te Oostende of te Amsterdam gelost worden, vermits de Scheldemonding hardnekkig gesloten bleef, de markt van deze koopwaren was toch Antwerpen, de drijfkracht die den handel in het leven hield was Antwerpsch en de winsten die eruit voortkwamen waren voorzeker winsten voor geheel onze nationale economie, maar toch weer in de eerste plaats winsten van de Antwerpsche koopmanschap. Antwerpen was de groote actieve post op de balans van de handelsbedrijvigheid van onze gewesten. Er zijn overigens nog sporen genoeg van deze episode in het landschap van de Schieldestad gebleven. Wanneer men b.v. de toenmalige patriciërswijken doorloopt, voornamelijk de Meir en de Keizerstraat, dan liggen de getuigen van deze koopmansgrootheid er nog dikgezaaid in de gedaante van de sierlijke woningen die de leiders van deze handelsbedrijvigheid voor zich lieten optrekken. De tegenhangers daarvan die men in andere steden vindt, b.v. te Gent en te Luik, zijn niet van commercieelen maar van industrieelen oorsprong. Want de groothandel van deze gewesten op het buitenland was wezenlijk in de Scheldestad geconcentreerd. De jaren van Revolutie en Keizerrijk beteekenden voor deze stad, die ten volle haar proces van heropkomst aan het doormaken was, misschien een beproeving, maar zij waren toch ook niet zonder lichtkanten. De verklaring van vrijheid van de Scheldevaart was een betrekkelijk ijdele manifestatie, vermits de schier bestendige oorlogstoestand met Engeland verhinderde dat de reede de bedrijvigheid zou kennen die men ervan had verwacht. Dan toch bracht de Fransche tijd voor deze reede belangrijke technische verbeteringen, waaraan het voorgoed te danken is dat Antwerpen gedurende de laatste anderhalve eeuw niet alleen een markt is kunnen zijn, maar ook een haven. In afwachting bleef het bij deze eerste functie, en in den Napoleontischen tijd heeft Antwerpen de oprichting beleefd van een aantal handelsfirma's, dikwijls met vreemd personeel, die ertoe bijdroegen om zijn bloei te verzekeren. Onze gewesten waren te dien tijde ingeschakeld in hetgene wij zouden kunnen heeten de 'Grossraumwirtschaft' van het Napoleontische Keizerrijk; hun productie, hun verbruik en hun handel waren afgestemd op het geheel van de mogelijkheden en behoeften die dit ontzaglijke politieke blok, dat zoo goed als geheel het continentale Europa in zich sloot, kon bieden. Inzoover daarbij de verschillende ruimtelijke eenheden met mekaar in contact stonden, - en deze contacten waren vrij sterk ontwikkeld, - hadden zij omslagplaatsen noodig voor dit inter-Europeesch verkeer. Dat is, in ons land, de rol van de Scheldestad geweest. Over haar handelsfirma's heen heeft ons land zijn samenhang verwezenlijkt met de oorlogseconomie van het Napoleontische blok, en is deelachtig geworden aan den bloei dien zij, in dit beslissende tijdperk van economische omwenteling, tenminste voor zeker sectoren van de vastelandsche huishouding beteekende. | |
[pagina 105]
| |
Met het herstel van den vrede in 1815 kwamen meer normale verhoudingen in de handelsbetrekkingen over de wereld heerschen. Met het experiment van continentale autarkie was het uit, en ons land kon zich weer openen voor de handelsstroomingen uit geheel die wereld, die hoe langer hoe meer aan het versmelten waren om ten langen laatste één wereldeconomie te gaan vormen. Maar in den beginne was de toestand van Antwerpen in het complex van de economie van het Koninkrijk der Nederlanden nog niet zoo duidelijk. Want benevens de Scheldestad waren er nog andere trefplaatsen van den handel, die bovendien op een nog recenter gelding als wereldmarkt konden bogen dan deze. Het was de bedoeling van den Koning de Zuidelijke handels- en havenstad tegenover Amsterdam en Rotterdam niet achteruit te stellen, en inderdaad deed hij alles wat in zijn macht was om dit voornemen in de praktijk om te zetten. Antwerpen bleef de groote doorvoerplaats van de economie van de Zuid-Nederlandsche provinciën. Zooals in de vorige eeuwen was het hierlangs dat de voedingsmiddelen en industrieele grondstoffen werden ingevoerd die onze meer en meer eischende economie behoefde; hierlangs werden ook de industrieele fabricaten die wij in steeds grootere hoeveelheid konden uitvoeren, op de wereldmarkt gebracht. Tenslotte hernam Antwerpen de rol die in de katastrofe van het einde van de 16e eeuw was verloren gegaan: de rol van transitomarkt en haven voor het Rijnland: tegen het einde van het regime der vereeniging verkeerde dagelijks een lichter in beide richtingen tusschen Antwerpen en de groote Rijnsche markten. Dat was weer mogelijk doordat de monding en de benedenloop van den Rijn zich in dezelfde handen bevonden als de Scheldeoevers; van dat oogenblik af kon Antwerpen ongestoord de voordeelen genieten die zijn ligging en zijn uitrusting boven de concurrenten uit de Noordelijke provinciën verschaften. In dezen tijd heeft de Antwerpsche markt dan weer een meer dan nationaal aanzien bereikt. Niet meer voor het geheel van de goederenbeweging, weliswaar, zooals het geval was geweest in den grooten bloeitijd van de 16e eeuw. De tijd en de veranderde voorwaarden van het wereldverkeer waren niet meer van aard om het toe te laten. Wel echter voor zekere specialiteiten, voornamelijk voor het leder, en het is bekend hoe in den loop van de 19e eeuw de regels en gebruiken die op den handel met deze koopwaar te Antwerpen werden toegepast, naderhand op alle markten van de wereld werden overgenomen. De scheiding tusschen Noord en Zuid heeft een korte periode van moeilijkheden ingezet, waaronder deze stad ongetwijfeld te lijden had. Maar na een dertigtal jaren werd voorgoed een modus vivendi gevonden, die de voortzetting van den opbloei ten volle mogelijk maakte: het verdrag over den Scheldetol van 1863. Over deze 19e-eeuwsche hoogconjunctuur van de Antwerpsche handelswereld is het overbodig lang te handelen. De sporen ervan zijn nog bij iederen stap dien men in de handels- en havenwijken van de stad zet, bij iedere bladzijde van het jaarboek van haar Kamer van Koophandel dat men door- | |
[pagina 106]
| |
bladert, te bemerken. Het Antwerpsche handelsbedrijf zooals wij het vandaag nog kennen, dagteekent wezenlijk van de vorige eeuw. Dan is het dat de meeste onder de koophuizen die nog hedentendage deze markt beheerschen werden opgericht. Het is opmerkelijk hoe vreemde personaliteiten daarbij een zeer vooraanstaande rol speelden, zooals trouwens de vreemdeling in de economische ontwikkeling van ons land steeds een belangrijke plaats heeft ingenomen. Het volsta hier even te wijzen op de beteekenis die Antwerpen daarmede in onze nationale economie innam. Ons land was te dien tijde de beslissende stadia aan het doormaken van zijn vervlechtingsproces met de wereldeconomie. Het werd hoe langer hoe meer afhankelijk van deze wereldeconomie voor de dekking van zijn industrieele en alimentaire behoeften en voor het afzetten van zijn nijverheidsvoortbrengst. Zooals in de verleden eeuwen, en nog meer dan toenmaals, is Antwerpen het sas geweest waardoor deze goederenbeweging is gegaan. De Schelde was als de ader waardoor de kringloop van de wereldeconomie dit deeltje van haar lichaam, ons land, bereikte, en Antwerpen de levensknoop waarvan de aansluiting van ons land bij dit machtige organisme verzekerd is geworden. (wordt voortgezet) |
|