Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 2]Christelijke wereldbeschouwing volgens Romano Guardini
| |
[pagina 82]
| |
als dat wat het is, in het bewustzijn, in het gevoel, in den wil op te halen'Ga naar voetnoot(3).
Waarin bestaat dat wezenskenmerk van het Christendom? Guardini heeft een afzonderlijke studie aan dit probleem gewijd; maar ook in zijn andere boeken komt hij daar op terug. Christus treedt niet louter op als drager van een boodschap, als verkondiger van een nieuwe leer: Hij is onafscheidbaar van de leer die Hij predikt, Hij is de boodschap. De gansche schepping wordt opgeroepen om te treden onder zijn persoonlijke heerschappij. Ja, daarin juist ligt de ergernis van het Christendom, dat een individueel, een historisch persoon de algemeene norm en beslissende maatstaf wordt van het leven, de grondleggende categorie van het bestaan. Over het Christendom oordeelt men niet van uit de algemeen gangbare gezichtspunten der ervaring en der logica. Niet over, maar uit Christus denkt men. Als ons verstand in aanraking komt met Christus, moet het de verhouding omwerpen en Christus zelf als uitgangspunt van zijn denken nemen. Alleen in den Persoon van Christus krijgt alles als in een 'coördinatensysteem'Ga naar voetnoot(4) zijn waarheid, zijn goedheid, zijn waarde. Om de mogelijkheid hiervan eenigermate te vatten, moet men de leer van St-Paulus over den 'pneumatischen' Christus voor oogen houdenGa naar voetnoot(5). Als wij onzen blik vestigen, zegt GuardiniGa naar voetnoot(6), op den Jesus dien ons de synoptici uitteekenen, verschijnt Hij ons als een puntje in de groote wereld. De wereld is eindeloos wijd en in haar is Christus, evenals wij zelf, een nietig iets. Bij Paulus slaat de verhouding om. Christus groeit boven de wereld uit. In Hem is alles geschapen, Hij is het in wien zich alles bevindt. Want door zijn dood en verrijzenis is Christus in een nieuwe ruimte getreden; zijn heele wezen is in een anderen toestand overgegaan, een toestand van verheerlijking en vergeestelijking. Hij is tot pneumatischen Christus geworden. Zijn menschelijk wezen werd door den H. Geest, Schepper van het leven, omgevormd tot een 'levendigheid', beeld en bron van het nieuwe leven der verlosten. Voor dezen Christus geen grenzen meer! Hij is aan geen banden gebonden, ook de perken der persoonlijkheid vallen weg voor HemGa naar voetnoot(7). De vormen en wetten van het menschelijk bestaan worden opgelost en tot een nieuwe gehoorzaamheid geroepen, onder de vormende kracht en de beeldende macht namelijk van een nieuwe struktuurwet: de gestalte van Christus. Omgevormd worden naar de Christus-gestalte, er in groeien tot vollen wasdom, dat is ten- | |
[pagina 83]
| |
slotte christelijk leven. Wie dat beseft mag het St-Paulus nazeggen: 'Ik leef, neen niet ik, maar Christus leeft in mij'. Onmogelijk in dit korte bestek dit nieuwe leven in zijn oorzaken en gevolgen, in zijn oorsprong, groei en voltooiïng naar zijn verschillende aspecten te bepalen en te beschrijven. Wij beperken ons tot één enkele vraag, die ons van centraal belang lijkt: wat is christelijke wereldbeschouwing? | |
Wat is wereldbeschouwing?De logische armatuur tot de behandeling van dit probleem doet ons Guardini zelf aan de hand, in zijn eerste colleges op den gastleerstoel van 'Religionsphilosophie und Weltanschauung' aan de Universiteit van BerlijnGa naar voetnoot(8). Wereldbeschouwing, zegt hij, is een kennisbeweging gericht op de ganschheid der dingen, op de wereld als een geheel beschouwd. Al dadelijk echter doet hij opmerken dat deze tautologische bepaling niet volstaat om de Weltanschauung van andere kennisbewegingen, die ook op het geheel als geheel gericht zijn, te onderscheiden. Ook de wetenschap streeft naar een synthetischen blik op het heelal. Maar uitgangspunt der wetenschap is een zoo scherp mogelijk onderscheid van haar verschillende objecten; de synthese staat eerst op het einde van haar weg als een onbereikbaar ideaal, want de vooruitgang der wetenschappen houdt nooit op. Wereldbeschouwing integendeel bestaat in een, van het begin af gevatte, zin en ordening der dingen. Zij vertrekt van het geheel; haar streven is naar binnen gericht, naar steeds grootere klaarheid en rijkdom in het begrepene. Dan is wereldbeschouwing hetzelfde als metaphysica? Toch niet. Ook de metaphysica gaat uit van de onmiddellijk gevatte ganschheid. Ze is een moeizaam binnendringen in de diepten van een spontanen synthetischen kijk. Maar de metaphysica houdt zich bezig met de absolute wetten van het zijn, met het wezen in zijn algemeenheid; het konkrete als zoodanig is voor haar van geen tel. De wereldbeschouwing echter heeft juist dit konkrete als object; zij is gericht op het werkelijk bestaande heelal waarin de mensch leeft. En zij is geen onverschillige blik, zij is een ontmoeting van wereld en mensch, waarin de wereld den mensch opeischt. Zij is een oog in oog staan tegenover elkander, waarbij de mensch de wereld ziet als een hem opgelegde taak. Buiten de bereidvaardigheid ten overstaan der opgelegde taak, wordt bij het subject van de wereldbeschouwing een dubbele autonomische hoedanigheid vereischt. Aan den eenen kant een positieve levensaanvaarding en ruime wereldliefde, die open staat voor de volle werkelijkheid, fijngevoelig voor iedere schakeering en helderziend in elke verscheidenheid; aan den anderen kant een volle vrijheid | |
[pagina 84]
| |
en integrale onthechting, waardoor een onbevangen oordeel en een rechtmatige schatting mogelijk worden. Er moet dus een standpunt worden ingenomen, tegelijk te midden van de concrete werkelijkheid en er buiten, op afstand. Dien paradoks oplossen, die spanning tot evenwicht brengen gaat menschelijke krachten te boven en daarom is elke menschelijke wereldbeschouwing noodzakelijk broos en vergankelijk, beperkt en fragmentarisch. Op dit kritieke moment treedt het karakteristieke, het gansch nieuwe en 'geheel andere' van het Christendom in een helder licht. De christelijke wereldbeschouwing is niet een wereldbeschouwing naast de Oostersche of Westersche, naast de humanistische of pessimistische; zij is niet een maar de wereldbeschouwing. Alleen het Christendom heeft het standpunt veroverd van waaruit men uitzicht krijgt op de wereld. Alleen Christus staat in de wereld en toch er buiten. Hij is mensch en God. Van op de brug van zijn hypostatische éénheid, die als een machtige boog in dynamische spanning wereld en hemel verbindt, is Hij rechter, meer nog vonnis van deze wereld. Judicium mundi. In zoover nu de mensch uit zich zelf kan treden en op het standpunt staan van Christus wordt voor hem de christelijke wereldbeschouwing mogelijk. Dat kan hij door het geloof. Door het geloof immers ziet de christen het heelal vanuit Christus, met de oogen van ChristusGa naar voetnoot(9). Maar dat is noch eenvoudig noch gemakkelijk. Het geloof is voor ieder mensch een waagstuk dat dapperheid en durf vergt. De geloovige moet toch het stevige houvast van zijn menschelijke kategorieën opgeven, zijn eigen waardenladder onder zijn voeten omver stooten. Gelooven beteekent: als Petrus over de veilige reeling van het bootje stappen, op gevaar af te begeven en de wereldvisie van Christus niet te kunnen verdragen. Hoe het gevaar voor ergernis in de geloofsdaad dreigt, kan men eenigszins beseffen wanneer men het waagstuk overweegt van den verfijnden humanist, die zijn harmonieusen wereldbouw als een kaartenhuisje ziet ineenstorten en in de plaats hiervan de wereld ziet, zooals Christus haar zag van op het kruis. Nog grooter wordt de ergernis, als men de taak door de wereld aan een Platoon gesteld vergelijkt met die van Christus in den Olijfhof. Waarlijk het geloof is een 'salto mortale' naar het standpunt van Christus, de sprong in de ruimte der Godheid. Wereldbeschouwing komt dus hierop neer: ze is een blik op het heelal opgevat als een tot den concreten mensch gerichte roeping, als een onmiddellijke levenstaak. De mensch, met de aarde verbonden, heeft slechts een fragmentarisch en onvolkomen uitzicht op | |
[pagina 85]
| |
het geheel der dingen; aan Christus alleen toont de wereld haar waar gezicht. Christelijke wereldbeschouwing is dan onze blik op de wereld met de oogen van Christus, door het geloof.
Die blik zelf is geen wetenschap; maar een wetenschap ervan is mogelijk: de 'Weltanschauungslehre'. Zij bestudeert de voorwaarden en bijzondere struktuur van dien blik, alsook zijn inhoud en verhouding tot de andere kennissen. Nog even zullen wij ons bezighouden met de natuur en struktuur van het geloof, en dan besluiten met een vluchtige schets van den inhoud der christelijke wereldbeschouwing. | |
De natuur en de struktuur van het geloofGa naar voetnoot(10).De wereld, als de god Janus, heeft twee gezichten. Aan de wetenschap vertoont zij zich als probleem, aan de religie als mysterie. De verstandsmensch staat voor de wereld als voor een op te lossen vraagstuk, als voor een te veroveren domein; de godsdienstige mensch buigt in vrees en ontzag voor de mysterieuse krachten der wereld. De denkende en vorschende mensch ziet in de wereld een prooi die hij wil vangen in het net van zijn klare begrippen; de dichterlijk bezielde en religieus vervoerde valt neer op zijn aangezicht voor het fascineerende en toch schrikwekkende geheim dat hij in deemoed aan de wereld bespeurt en ervaartGa naar voetnoot(11). Welnu de openbaring hoort op geenerlei wijze bij deze wereld, noch bij haar rationeel wetenschappelijk, noch bij haar irrationeel religieus aspect. En evenmin als de wetenschap het leven kan afleiden uit physische spanningen en chemische reacties, evenmin mag de godsdienstphilosophie het geloof, het christelijk geloof - want daarover gaat het hier - herleiden tot verstandelijke activiteit of religieuse ervaring. Het geloof is een van souverein initiatief uitgaande doorbraak van Gods zelfopenbaring in het historische wereldgebeuren. Hooger bepaalden wij het geloof als den blik van een mensch van uit Christus, door zijn Godmenschelijke oogen. Wij mogen nog verder gaan, schrijft Guardini, en zeggen dat in het geloof Christus zelf ziet door onze oogen. Is het geloof geen 'goddelijke' deugd, vraagt hij, een deugd dus die God zelf beoefent door de menschen | |
[pagina 86]
| |
heenGa naar voetnoot(12)? Laten wij toegeven dat Guardini hier met woorden speelt; heelemaal ongelijk heeft hij niet. Waarom toch zou hij niet, volkomen consequent, ook op de geloofsdaad Paulus' de woorden toepassen: 'Vivo, jam non ego, vivit vero in me Christus'? 'Ik leef, neen niet ik, maar Christus leeft in mij'. Ligt in de onafleidbaarheid van het geloof uit menschelijke redeneeringen geen veroordeeling der Apologetika opgesloten? Zij toch is de methodische en wetenschappelijke uiteenzetting van de menschelijke geloofsgronden, van de redelijkheid van het geloof. Die moeilijkheid komt voort uit een verkeerde opvatting van de taak der Apologetika. Zij hoeft niet een wetenschappelijk argument te bouwen, waarvan de uiterste conclusie zou zijn: dus ik geloof, en heel getrouw vertolkt Guardini de Kerkelijke leer, als hij staande houdt dat de geloofsdaad heelemaal geen besluit is van een voorafgaande redeneering. Geloovig worden is een nieuw begin. Alle teekens en criteriën, alle aanduidingen en bewijzen leiden niet verder dan tot den voorlaatsten stap; de laatste beslissende stap, het gelooven zelf, is uit den vorige niet af te leiden. De Apologetika brengt ons tot voor de deur van het huis maar ze heeft den huissleutel niet. Het geloof zelf moet de deur open doen en ons binnenlatenGa naar voetnoot(13). Het geloof is een nieuw leven dat begint, een geboorte, en als zoodanig onafleidbaar. Iets analoogs vindt men terug in elke vrije menschelijke daad. De wil van den mensch neigt noodzakelijk in de richting van het sterkste motief. Maar het laatste praktische oordeel, de doorslag van dit bepaald motief, ligt volledig in het initiatief van den vrijen wil. Zoodat men tenslotte zeggen moet dat de mensch wil omdat hij wil. Gelijkerwijze moet men dan ook zeggen: ik geloof omdat ik geloofGa naar voetnoot(14). Niet in den zin natuurlijk van een willekeurig fideisme; maar met de rotsvaste zekerheid dat het geloof zijn verantwoording in zich zelf draagt. Want 'wie in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis Gods in zich' (I Joan., V, 10). Maar wie dat klaar beleven wil moet beginnen met te gelooven. Hier verschijnt dan ook duidelijk de echte taak der Apologetika. Zij moet aantoonen dat het redelijk is het met het geloof te wagen, dat men niet roekeloos binnengaat in die geheimzinnige ruimte van Gods oneindige heiligheid. Nochtans, eerst met den sprong in den afgrond voel ik me volledig veilig, gedragen in de handen van den Vader. | |
[pagina 87]
| |
Alvorens verder te gaan, voorkomen we een misverstand. Men denkt wellicht dat de beslissende daad, de sprong in Gods armen, dan toch, als de vrucht van menschelijke dapperheid, geplukt wordt na zware inspanning. Wat echter menschelijke durfkracht schijnt, is alleen goddelijke aantrekking. Niet de mensch staat voor Christus, beschouwt Hem, denkt over Hem na en besluit tenslotte naar Hem over te gaan. Zoo kwam hij er nooit; God zelf moet den mensch naar zich toehalen. 'Nemo potest venire ad me, nisi Pater, qui misit me, traxerit eum'. 'Niemand kan tot Mij komen, zoo de Vader, die Mij zond, hem niet trekt' (Joan. VI, 44). Hier beaamde Guardini stellig de mooie beeldspraak van J. Malègue: 'Sans la spéciale bonté de Dieu qui s'approche, nous resterions là, dans ce vide logé entre deux mondes, le dos tourné à celui de la terre, et ouvrant sur le ciel deux faibles yeux qui ne voient pas'Ga naar voetnoot(15). Als de levende band, de omhelzing waarin God de menschen naar zich toehaalt, verbindt de Heilige Geest Christus met de menschen, het Hoofd met het lichaam. Daardoor is hij Schepper - Creator Spiritus - van een nieuw leven: het christelijk bestaan. Daardoor wordt het mogelijk dat Christus leeft, bemint, handelt en ook ziet door de menschen heen. Opvallend is de nadruk dien Guardini legt op de groote rol van den Heiligen Geest in het geloofGa naar voetnoot(16). Voor Sinksen bestaat volgens hem geen werkelijk geloof. Op het Pinxterfeest is de Heilige Geest in de geschiedenis getreden en meteen is het geloof ontstaan. Zoolang Christus op aarde leefde, schrijft hij, hadden de Apostelen met Hem geleefd, steeds naar Hem opgezien; maar zoo weinig hadden zij begrepen. Bij de nederdaling van den Heiligen Geest wordt alles anders. Zij die tot dan toe gestaan hadden 'vóór' Christus, staan nu 'in' Hem. Zij die gesproken hadden 'over' Hem, spreken nu 'uit' Hem, uit de volheid van zijn waarheid. Vanuit Christus zien | |
[pagina 88]
| |
zij nu ook de wereld en de taak die hen wacht, en worden zoo de dragers van een nieuwe wereldbeschouwing. Dat 'pneumatisch' karakter van het christelijk bestaan brengt aan het licht hoe het geloof qualitatief verschilt van elke slechts van de wereld uitgaande beweging naar God. Want evenmin als verstandelijke conclusie is het geloof een irrationeele beleving van een mysterie. Het christelijk geloof is iets wezenlijk anders dan om het even welke religieuze ervaring van het 'numineuze' der godsdienstwetenschap. Het geloof is een verbonden zijn met een tegenover de wereld souvereine werkelijkheid. En van onzentwege wordt noch doorbraak van diepere lagen van het bewustzijn, noch overstroomende zielsaandoening, noch overweldigende beleving of mystieke huivering vereischt. Dit laatste is zoo waar dat een geloof zonder eenige religieuse ervaring - in den zin van een persoonlijk geschokt zijn - als grensgeval mogelijk is. Het eenige element dat tot de menschelijke zijde van de geloofsdaad behoort is de gehoorzaamheid en de trouw; in dat grensgeval het naakte 'ja' op de vraag van GodGa naar voetnoot(17). Daarom kan, menschelijkerwijze beschouwd, het geloof er vrij nuchter, zeer stroef en erg schraal uitzien. Genialiteit is geen specifiek kenmerk van het christelijk geloof. Religieuse aanleg en begaafdheid zijn wel niet uitgesloten; maar zij behooren om zoo te zeggen tot het lichaam, niet tot de ziel. Dit onderscheid tusschen ziel en lichaam van het geloof doet Guardini's opvatting aanroeren ten overstaan van de typologie der wereldbeschouwing. Men moet blind zijn om niet te zien dat de wereldvisie van Augustinus verschilt van die van Ignatius van Loyola, dat Thomas van Aquino de wereld anders ziet dan Kardinaal Newman. En toch zal niemand ontkennen dat de wereldbeschouwing van ieder onder hen christelijk was. Van waar dan het verschil? Als Christus leeft in zijn heiligen vernielt Hij hun eigen natuur niet, noch doodt Hij hun persoonlijkheid. Daaruit volgt dat de blik van Jesus op de wereld, doorheen Augustinus b.v., mede bepaald wordt door den psychologischen, sociologischen en volkschen aard van den temperamentvollen Afrikaan. Zoo kan men ook zeggen dat de christelijke wereldbeschouwing van een Vlaming noodzakelijk zal verschillen van die van een Duitscher, een Italiaan, een Franschman, en deze drie ook onderling. Men kan spreken van een Oostersche of Westersche, romantische of klassieke, aesthetische of tragische wereldbeschouwing; het zou echter verkeerd zijn in dien zin van een christelijke wereldbeschouwing te gewagen. 'Der Katholische Mensch ist kein Typus'Ga naar voetnoot(18) zegt Guardini en hij drukt op het gevaar dat het Katholicisme bedreigt, als men een van die door ras en volk, geschiedenis en cultuur, psychologie en tempera- | |
[pagina 89]
| |
ment aan tijd en ruimte gebonden vormen als typisch christelijk zou willen voorstellen. De christelijke wereldvisie omvat veeleer in zich alle struktuurmogelijkheden. Roekeloos ook zou het zijn vanwege een enkeling in zich al die verscheidenheden harmonieus te willen vereenigen. Even dwaas als éénzelfde kerkgebouw in gothiek, barok en modernen stijl te willen opbouwen. Wat echter voor den enkeling onmogelijk is, wordt mooie werkelijkheid in de gemeenschap. De Kerk vereenigt in haar levende eenheid den ganschen rijkdom van alle typische verschillen, 'zij is de historische draagster van den vollen blik van Christus op de wereld'Ga naar voetnoot(19). In dien zin is de Kerk het zichtbare aspect van de hooger aangegeven waarheid: dat het christelijk bestaan en dus ook het christelijk geloof slechts verwezenlijkt worden in de eenheid van den Heiligen Geest. De Kerk is de voelbare omvademing van den Heiligen Geest. De christen leeft uit haar volheid, zijn geloof is een straal uit haar zon. | |
De inhoud van de christelijke wereldbeschouwing.Tot hiertoe hebben we nog slechts de formeele zijde van de christelijke wereldbeschouwing behandeld; overschouwen we nu haar inhoud. Deze behelst het geheele dogma en de geheele christelijke zedenleer; ons overzicht moet dus wel onvolledig blijven. Wel loonde een afzonderlijke studie de moeite, die uit den overvloed van Guardini's literaire productie de bestanddeelen der synthese zou opdelven en samenvoegen; hier beperken wij ons tot enkele groote lijnen. Daar de wereldbeschouwing, naar haar inhoud gezien, een levenstaak bevat en een levenshouding bepaalt; daar het christelijk bestaan van zijn kant niets anders is dan de herhaling, liever de voortzetting door den christen van Christus' bestaan op aarde, wordt de hier te behandelen stof door een enkele vraag beheerscht: welke was Christus' levenshouding? Vooreerst tegenover zijn Vader; daarna ten overstaan van de geschapen wereld?
Jesus' leven, in verhouding met den Goddelijken Vader, ligt in drie woorden: 'Uw wil geschiede!' 'Het Onze Vader, zegt Guardini, is de zuiverste uitdrukking van de innerlijkheid van Christus'Ga naar voetnoot(20)! Maar wie is de God, dien Christus zijn vader noemt, en naar wien Hij in zijn gebed heenwijst? Hij is zeker niet het 'absolute wezen' der philosophen, noch het volstrekt 'Eéne' van Platoon, noch de 'onbeweeglijke beweger' van Aristoteles, noch het 'loutere zijn' der Scholastiek. De God over wien Jesus spreekt 'besluit, staat op en handelt... Hij wordt toornig en straft; maar als de menschen zich bekeeren, heeft Hij spijt over zijn strengheid en laat zich bedaren... Hij is ver en komt nader; Hij ziet neer op de | |
[pagina 90]
| |
menschen, daalt neer en treedt bij hen binnen'Ga naar voetnoot(21). En dat is niet alleen beeldspraak, zegt Guardini, neen; dat is nauwkeurig gesproken en wel zoo nauwkeurig dat juist in datgene, wat ons wetenschappelijk denkend verstand zou willen uitvagen, het eigenlijke gelegen is. 'De H. Schrift meent wat ze zegt! Zooals ze van God spreekt, zoo denkt ze Hem'Ga naar voetnoot(22). Is dat niet tegenstrijdig met Gods absoluten éénvoud en onveranderlijkheid? De vraag is verkeerd gesteld, antwoordt Guardini. Zóó moet ge vragen: 'Daar Jesus is zooals wij Hem kennen uit de H. Schrift, hoe moet dan de God zijn die zich in Hem openbaart? En het antwoord zal luiden: 'Het moet een God zijn die bemint'; want alleen 'de Liefde doet zulke dingen'. De Liefde stoort zich niet aan rationeele normen en maatstaven, de Liefde heeft haar eigen logika. In die woorden 'de liefde doet zulke dingen' ligt het intiem en toch zoo overweldigende geheim van den levenden God veilig geborgen; dat van den 'Gott über Gott' dien Christus ons kwam verkondigen: 'niet het hoogste Wezen, maar den Vader, in ontoegankelijk licht gehuld, van wien niemand wist, werkelijk niemand, zoolang de Zoon hem niet verkondigd had'Ga naar voetnoot(23). Om den wil van dezen liefdevollen Vader te volbrengen is Jesus mensch geworden. De wil van zijn Vader is het eenig doel van zijn handelen, de wet van zijn leven. 'De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht hebben nesten; maar de Menschenzoon heeft niets om zijn hoofd op neer te leggen'. Zijn eenig tehuis is de wil van Vader; zijn spijs en drank de verwezenlijking van Vaders' wil; zijn uur, Vaders' voorschrift. 'Die wil voert Hem naar den Jordaan, in de woestijn, en naar de menschen terug; naar Jeruzalem en naar Galilea waar Hij zijn leerlingen vindt; in zijn openbaar leven - van de menigte naar den enkeling, van de zondaars en de tollenaars naar de Farizeërs, van de geleerden naar de onwetenden. Hij zet Hem aan tot leeren, genezen en helpen'Ga naar voetnoot(24). De wil van den Vader doet Hem tenslotte lijden, het kruis aanvaarden en omarmen. Dien wil mogen wij ons niet voorstellen als een starre wet, als een levenloos plan, waardoor op voorhand alle daden van Christus Geest. | |
[pagina 91]
| |
bepaald waren. Neen de wil van den Vader is leven; hij ontwikkelt en bepaalt zich naar den loop der gebeurtenissen. De wil van den Vader is de levende Vader zelf, steeds bij Christus; een voortdurende ontmoeting in de innerlijkheid, in de liefde van den Heiligen Geest. Door de genade moet ook de christen binnentreden in deze innerlijkheid. Naar de mate van zijn christen-zijn zal de aarde hem vreemd worden, zal hij zich eenzaam voelen onder de menschen, zal ook voor hem de wil van den Vader het eenige tehuis worden. Evenals voor Christus zelf, is de wil van God voor den christen geen starre wet; niet de zedenwet, noch de plicht. 'Geen bevel van den heerscher aan zijn onderdanen, maar de persoonlijke eisch dien de Vader aan zijn zoon, aan zijn dochter stelt. Zijn liefdeblik op dezen éénen persoon, die ook altijd de eenige is. Niet enkel een bevel, maar een levende kracht die steunt en helpt... Het is een meegaan van God, met al wat geschiedt; zijn medewerken met de vrijheid. Het onuitsprekelijk geheim van zijn geduld, alleen mogelijk doordat Hij de waarachtig-levende en de almachtig-levende is'Ga naar voetnoot(25). Ja de verhouding tusschen God en den christen is niet slechts de betrekking tusschen het absolute en het eindige wezen, maar een omgang tusschen vader en kind: een diepe werkelijkheid, niet in een philosophisch systeem te vatten noch in philosophische termen uit te drukken. Het is een ontmoeting, een gebeurtenis en aldus kan slechts verhaald worden: 'Op zekeren dag zag God den nood van dezen mensch. Hij kwam naar hem toe door deze gedachte of deze gebeurtenis en sprak tot hem... De mensch vernam zijn stem en antwoordde... en dan gebeurde er dit, en dan weer dat... en het einde was...'Ga naar voetnoot(26). Ook 'de Voorzienigheid is niet een apparaat dat klaar staat om te functionneeren, maar ze geschiedt scheppend van uit het nieuwe van Gods heilige vrijheid, en ook uit onze eigen kleinmenschelijke vrijheid... Zij is een geheim van den levenden God, en men begrijpt het, naargelang men er zich zelf met heel zijn wezen aan overgeeft, het niet laat voorbijgaan maar meewerkt. Gij wordt op zeker oogenblik geroepen, gij wordt door God meegerukt in het weefsel van zijn vooruitziend scheppingswerkGa naar voetnoot(27)'. In deze innerlijkheid, in deze persoonlijke liefdesverhouding met God kan ik niet ingaan uit eigen krachten; niet als louter schepsel ben ik kind van God, niet van natuur uit kan ik tot God 'Vader' zeggen. 'Praeceptis salutaribus moniti et divina institutione formati audemus dicere'. Niet uit ons eigen maar uit geloof en genade durven wij kleine menschjes in liefde en vertrouwen spreken tot God: 'Onze Vader, die in de hemelen zijt: Geheiligd zij uw Naam: Uw rijk kome: Uw wil geschiede op aarde als in den hemel'. Tot zulken innigen omgang met God geroepen, waarom zouden | |
[pagina 92]
| |
we al het overige - menschen en dingen - niet achterlaten om uitsluitend en onmiddellijk tot Hem te gaan? Het lijkt wel de meest consequente houding, en toch laat het 'Onze Vader' ons reeds vermoeden dat zij niet de christelijke houding is. Onmiddellijk na den ontzaglijk subliemen wensch 'Uw wil geschiede' volgt de nederige en aardgebonden smeekbede: 'Geef ons heden ons dagelijksch brood'. Men ontwijkt den indruk niet, zegt Guardini, als men, van Platoon of Boeddha of Plotinos komend, binnentreedt in de wereld der Evangeliën, dat men hier in een engte terechtkomt. Terwijl bij de eersten alle krachten gericht waren op het Oneindige, het Absolute, het Eéne, wordt hier ernst gemaakt van het gewone leven, met zijn dagelijksche zorg en kommer. Moeten wij dan gebonden blijven aan den dienst der menschen en der dingen? Hiermede is het tweede aspect van de vraag naar Christus' levenshouding ingeleid. Welke houding nam Christus aan ten overstaan van de geschapen wereld? Een oppervlakkig lezer van het Evangelie kan geneigd zijn de bergrede verkeerd te begrijpen, en er een veroordeeling in te zien van alle aardsche goederen, van elke natuurlijke vreugde. In dien geest zal hij ook andere episoden van Jesus' leven verklaren. De geboorte in een stal, de keuze van onbeschaafde apostelen, het zwervend leven van Jesus, zijn voorliefde voor kinderen, armen en eenvoudigen, het naakte sterven aan het kruis komen hem voor als evenzooveel teekenen en bewijzen van Jesus' grondigen afkeer en vijandige tegenstelling tegenover rijkdom en geluk, verstand en cultuur. Het beeld, dat zulk een lezer zich van Jesus vormt, is dat van een stichter eener soort nieuwe Stoa, of een prediker van een ascese volmaakter dan de Boeddhistische of een romantisch utopisch droomer. Een aandachtiger lezing van het Evangelie brengt dat beeld aan het wankelenGa naar voetnoot(28). Want, al waren Jesus' ouders eenvoudige, onvermogende lieden; waren nood lijkt Hij bij hen niet te hebben gekend. Evenmin in zijn openbaar leven leidde Jesus een armzalig bedelaarsbestaan. De Heilige Lukas spreekt van vermogende vrouwen, die zorgden voor Zijn onderhoud; wij weten dat Judas een beurs droeg om aalmoezen uit te reiken; wij zien Jesus aanliggen bij voorname lieden als Simon den Pharizeër, en als gast uitgenoodigd bij Levi den rijken tollenaar; wij vernemen dat Hij zijn eerste mirakel doet op een bruiloft, en hooren zijn vijanden Hem verwijten een gulzigaard en wijndrinker te zijn. Het karakteristieke van Jesus is niet zijn strenge levenswandel, noch zijn ontberingen; zijn Voorlooper leefde strenger en armer dan Hij zelf. Het kenmerkende van Jesus' houding is zijn vrijheidGa naar voetnoot(29) | |
[pagina 93]
| |
Zijn houding ontbloeit aan de innerlijke vrijheid van den geest en de heerschappij over de stoffelijke wereld; zijn eenige bekommering, zijn eenige zorg is het Godsrijk, d.i. de verwezenlijking van Gods wil in de geschapen wereld. De onafhankelijkheid tegenover de wereld, die Christus bezat van nature, moet de christen veroveren. 'Ook de mensch wordt er toe uitgenoodigd' zegt Guardini, 'van het zoeken naar het rijk Gods zijn eerste en ernstigste bezorgdheid te maken... Zijn eerste zorg moet zijn dat alles worde zooals God het wil... Het middelpunt van zijn leven moet hij verleggen uit zich zelf in God'Ga naar voetnoot(30). Geen philosophisch systeem, geen moeizame ascese, geen kategorische zedenleer zal dus uitmaken wat de stoffelijke en geestelijke wereld voor ons moet beteekenen, maar de wil van den Vader. Gods wil is het eenig belangrijke, waaraan alles zijn wezen en waarde ontleent. Dat paraat staan voor Gods wil stelt een hoogen graad voorop van innerlijke vrijheid. Doch wij hoeven daarom niet noodzakelijk uit de wereld weg te vluchten en alle tijdelijke goederen - rijkdom, geluk, liefde, beschaving en cultuur - voor waardeloos en slecht te houden. Heel de wereld, menschen en dingen, moeten we integendeel betrekken in de innerlijkheid van onze 'Ich - Du' verhouding tot God. In verband met de bovennatuurlijke orde verliest de natuur haar waarde niet, wordt ze er veeleer verheven en voleind: gratia perficit naturam. Toch gebeurt er een heele ommekeer door de genade, een 'Umwertung aller Werten'. Dit omgooien is echter niet absoluut. 'De christen erkent natuur en cultuur, hij erkent hun waarde, en wel als eigen waarde, niet slechts omwille van het onmiddellijk religieuze... Hij streeft er naar en arbeidt er voor... en toch telkens opnieuw ondergaan alle aardsche waarden de christelijke reduceering vanwege het ééne noodzakelijke'.Ga naar voetnoot(31). In de ruimte overgebracht van het christelijk bestaan, worden natuur en cultuur problematisch. Daarom kan men de houding van den christen tegenover de wereldsche goederen niet uitdrukken in een abstrakte en universeele formule. De christen leeft in spanning en onzekerheid. Gods wil brengt hem rust en zekerheid. En Gods wil spreekt hem toe in alles wat voorkomt, door menschen en dingen; als de mensch maar kinderlijk genoeg is om overal zijn tegemoetkomenden Vader te erkennen. De christelijke levenshouding tegenover de wereld moet dus door eenieder afzonderlijk en op een eigen manier voltrokken worden in liefde en gebed. Daarom leve de christen ingetogen, in Gods tegenwoordigheid, aandachtig luisterend naar Zijn stem en in eerbied speurend naar elke aanduiding van Zijn wil, vaardig tot de daad en tot het offer bij het eerste teeken van Zijn hand. Daarom bidde hij dagelijks met aandrang: 'Vader, uw wil geschiede'. |
|