| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst, Moraal
Bruidsparen bij den Paus. Huwelijkstoespraken van Z.H. Paus PIUS XII in de eerste twee jaren van zijn pausschap. Bewerkt door Mgr. Jan O. SMIT. - J.J. Romen en Zonen, Maaseik, 1041, 230 blz., f. 6,50.
Elken Woensdag ontvangt Z.H. Pius XII aanzienlijke groepen jonge echtparen. Elken keer houdt hij voor hen een speciale toespraak. Elken keer is die toespraak gloednieuw. Al onze zielzorgers krijgen hier een gulden werkboek van een meesterhand en van een vaderhart: een Summa pastoralis matrimonii. Een model van klassieke en op-en-top-moderne, aangepaste huwelijkskatechese; hoog-voornaam en innig-vertrouwelijk; een schitterend voorbeeld hoe men het heele liturgisch jaar, met zijn feest- en tijdeigen pastoraal verwerken kan. Een kostelijk, maar tevens een eenigkostbaar boek, dat geen voorgaande kent, en wellicht onovertroffen zal blijven. De priester die ook maar één enkel boek over het christelijk huwelijk bekostigen kan, spare om dit boek te koopen: het vervangt een heele bibliotheek.
Dit is nu, eindelijk, de ideale bruidschat: het woord van den 'heiligen Vader' aan zijn bevoorechte jonge echtparen. Het gulden boek voor de ouders: 'hun' liturgische jaarkrans, één doorloopende degelijke en hartelijke geestelijke lezing, een werkboek voor hun huisgezin, en een meesterlijk handboek voor christelijke opvoeding in dezen tijd.
Het boek is kostelijk uitgegeven, in voornaam goud-en-gelen omslag, als een feestelijk geschenk. Zulke parelen eischen overigens een waardig schrijn. Wij moeten den vertaler dankbaar zijn, die onze Nederlandsche religieuze literatuur met dit meesterwerk verrijkt. Priesters en echtelingen moeten bovenal den 'heiligen Vader' dank weten, om dit zeer kostbaar geschenk een uitgelezen vrucht van zijnen hoogen geest, en van zijn priester- en vaderhart.
L. Arts
G. THILS, Le clergé diocésain. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1942, 142 blz.
Het boek van Eerwaarden Heer Thils komt vooraan in de serie Bibliotheca Mechliniensis, waarin actueele philosophische en theologische vragen zullen worden behandeld. Aan opzoekingen voor gespecialiseerde vakgeleerden is ze niet gewijd; ze zal godsdienstige vraagstukken tegelijk grondig en geheel menschelijk trachten voor te stellen. Haar titel wijst er op dat Professoren aan het Groot Seminarie te Mechelen haar wetenschappelijke leiding op zich nemen: stellig een aanbeveling. Ze zal Nederlandsche en Fransche werken bevatten.
De studie van Eerwaarden Heer Thils over de diocesane geestelijkheid doet waarlijk sympathiek aan. Dit is haar bijzondere verdienste, dat zij het levensideaal van den diocesanen priester verbindt met wat de dogmatische theologie leert over de rol van apostolaat en priesterschap in de heilseconomie door Christus. Hoe verheven die beschouwingen ook zijn, toch vindt de auteur de gelegenheid om veelvuldig, trefzeker en praktisch de waarlijk priesterlijke deugden voor te stellen. Had hij hierbij niet meer nadruk hoeven te leggen op den geest van offer en zelfverloochening, waarvan al degenen dienen te leven, die aan God het aanbiddelijk Offerlam van Calvarie opdragen? Doch dàt is slechts een schakeering; want zonder zulkdanige zelfverloochening ware de harmonieuze vereeniging der hier voorgestelde deugden wel onmogelijk!
Ed. Dhanis
Het Woord der Pausen IV. De Encyclieken over Huwelijk, Huisgezin en Opvoeding. 2e uitgave. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1942, 160 blz., Fr. 20.
Op de twee Encyclieken van Leo XIII: Quamquam pluries, over het Patroonschap van St. Jozef, en Neminem fugit, over het Huisgezin, beide gedeeltelijk slechts opgenomen, volgen de twee meesterlijke wereldbrieven van Pius XI:
| |
| |
Divini illius magistri, over de christelijke opvoeding der jeugd, en Casti Connubii, over het christelijk huwelijk. De laatste twee beslaan samen de negen tienden van het boek. Het huwelijk is de levensbron der gemeenschap; huisgezin en opvoeding leggen de gronslagen voor den verderen uitbouw der maatschappij. Het is daarom, in deze tijden van grondige vernieuwing, een verheugend verschijnsel dat, naast de talrijke afzonderlijke uitgaven der encyclieken, ook deze verzameling reeds een tweeden druk mag bleven.
A. Fimmers
A. von LUDWIG WINTERSWYL, Christus im Jahr der Kirche. - Butzon & Bercker, Kevelaer, 1941, 248 blz., RM. 4,50.
Een uiterst vruchtbaar opzet mag het heeten de liturgie der Zon- en Feestdagen te belichten van uit de eenige licht- en krachtbron van het christelijk leven: Onzen Heer Jezus Christus. Liturgie immers, zoo zij vrij wil blijven van elk vaag religieus aestheticisme, moet bouwen 'op het éénige fundament dat ons gegeven werd'. Verder kunnen wij niet genoeg aanprijzen de poging van W. om in alles, vooral in de ascetische beschouwingen, positief te richten.
Nochtans mag men meer methode in de uiteenzetting wenschen, waar het geldt een soort werk, dat uit den aard der zaak allerhande beschouwingen moet aflijnen in een kort bestek. Zoo ontkomt dit werk ook niet heelemaal aan het gebrek, dat de meeste dergelijke boeken aankleeft; en geeft het ons makkelijk een indruk van 'gekapt stroo'.
P. Fransen
L. VAN HULLE S.T.B., Mariale vroomheid, met een voorwoord van Prof. Dr. Bittremieux. - Beyaert, Brugge, 1941, 100 blz.
Niemand minder dan de hooggeprezen Marloloog, hoogleeraar aan de godgeleerde Faculteit te Leuven, schreef een voorrede voor dit boekje, dat zeer bevattelijk en beknopt een Summa Theologiae Marialis aan ons volk voorstelt, tot onderricht en stichting, tot hechte en kinderlijke en vruchtrijke devotie. Dogmatische en ascetische hoofdstukken wisselen af met enkele handelend over de heerlijke taak, nu aan Onze Lieve Vrouw toevertrouwd ten bate van Kerk en geloovigen. In 't bijzonder vermelden we: Stille plichtsbetrachting, De Moeder van de Kerk, Maria en de priesters, De Koningin van den Vrede... Uitstekende geestelijke lectuur, doch ook stof voor onderrichtingen, aan de priesters zeer nuttig aangeboden. Wij wenschen dan ook, met Kan. prof. Dr. Bittremieux, ruime verspreiding aan die verhandeling, door een ijverig priester, met zalving en piëteit geschreven ter eere der Moedermaagd.
J. Salsmans
A. LEMONNYER O.P., vertaling van p. J.W. Ludwig O.P., Ons goddelijk leven. - Romen, Roermond-Maaseik, ing. Fr. 45, geb. Fr. 57.
E.P. Lemonnyer stierf in 1932, na veel uitgegeven te hebben en hooge bedieningen bekleed in zijn Orde. Uit zijn nagelaten aanteekeningen en schriften heeft en vriendenhand dit boek samengesteld, met den zeer gepasten naam, Notre Vie divine: een diepgaande studie van het bovennatuurlijk leven der genade, ten dienste van priesters, kloosterlingen en zeer ontwikkelde vrome leeken. Zij kunnen er de overtuiging uit opdoen, dat de verhevenste uitdrukkingen der H. Schrift en der kerkelijke schrijvers geen ijdele beeldspraak zijn. Nieuwe en actueele gezichtspunten bieden o.a. de hoofdstukken over 'de moederlijke taak van den H. Geest; de katholieke broederschap en het internationale leven; het overwegend gebed van de liturgie; het mystieke leven' en of dit mogelijk is buiten de Kerk.
Zeer verheugend is het, dat er tegenwoordig belangstelling bestaat bij onze intellectueelen voor problemen van genade en mystiek, en dat er geen gebrek meer is aan degelijke boeken daarover. De Nederlandsche vertaler, die, gelukkig, de 'nieuwe' spelling niet gebruikt en vlot schrijft, heeft goed werk verricht door deze verhandeling van een 'meester in het bovennatuurlijk leven' aan onze belangstellenden voor te leggen.
J. Slasmans.
S.E. Mgr HASCOUET, Evêque de Chartres, Horizons liturgiques. - Casterman, Parijs-Doornik, z.j., 178 blz., Fr. 18.
Dit werk is meer dan een eenvoudige inwijding in het openbaar gebedsleven van de Kerk, meer ook dan een - nogal beknopte - handleiding voor het ascetisch beleven van het tijdeigen en het sanctorale. Geschreven met veel warmte en met begrip van de liturgische beweging gelijk zij in Frankrijk en bij ons wordt opgevat, wil het ons vooral met haar geest vertrouwd maken: uiterlijke ceremoniën, hoe stijlvol ook, zijn maar een lichaam zonder ziel. Zeer juist wordt ook opgemerkt dat de liturgie ons het afdoende geneesmiddel aanbiedt tegen het burgerlijk laicisme, dat met de Hervorming, en hoofd- | |
| |
zakelijk sinds de Fransche Revolutie, de massa van de Kerk en van alle godsdienstig leven vervreemdde. Uitstekend als vulgarisatie.
G. Van Cutsem
Max DE COCK, Zondaghoogmispreeken. Sentire cum Ecclesia. - Liturgisch Volksapostolaat, Sint-Pietersabdij, Steenbrugge, 1941, 194 blz.
Korte, eenvoudige preeken, waarin, in navolging van Dr. Pius Parsch en Benedikt Baur, O.S.B., er naar gestreefd wordt een logisch verband te leggen tusschen een reeks misformulieren maar vooral tusschen epistel en evangelie van iedere mis door het in het licht stellen van een leidende gedachte. De ondertitel 'Sentire cum Ecclesia' - onrechtstreeks ontleend aan Sint Ignatius' Geestelijke Oefeningen, geeft goed het opzet weer van het geheele werkje: leeren meeleven met de liturgie van het kerkelijk jaar, opgevat als 'een vasten regel van katholieke levensordening' voor alle kinderen van onze Moeder de H. Kerk. Daarom 'dienen die preeken niet alleen voor de parochiale kerk. Zij worden ook regelmatig gebruikt voor de conferenties aan de kloosterzusters'.
Em. Peeters
Werenfried VAN STRAETEN O.P., Het witte leven. Geest en gestalte van Tongerloo. - St.-Norbertus-Boekhandel, Tongerloo, 198 blz. en 20 platen.
Aan de levende, denkende en strijdende jeugd van Vlaanderen is dit boek opgedragen. Die jeugd zal het ook het best kunnen begrijpen, in zijn zuiveren stijl vol zwier, zinderend van ingehouden en onverwoestbare geestdrift, doortinteld hier en daar met schalkschen humor - die taal van diep voelende menschen - en toch steeds concreet.
Hier is niets oppervlakkig, en waar het schilderachtige detail wordt opgehaald, blijft het toch steeds bijzaak en een terugleiden van de aandacht naar de kern van het Norbertijnerleven: de Priester, een andere Christus, in het gemeenschappelijk beleven van het telkens weêrkeerend hoogheilig Offer zijn kracht puttend voor elk apostolaat, onder welken vorm dat zich ook moge voordoen.
Al de aspecten van het volle Norbertijnerleven worden in dit werk aanschouwd en gepeild. De vereering van Norbertus, die prachtgestalte van een hervormer; de grondvesten van het kloosterleven met zijn hardheid, onbewimpeld - zooals de jeugd dat vraagt; de opbouw van den monnik-priester; het inwendig leven met zijn zichtbaar kleed vol pracht om de liturgische viering van het Offer; de geestelijke verovering door den Priester, gesteund door de nederige heiligheid van den leekebroeder, bijgestaan door Norbertinessen en Derde Orde; de vaste, eeuwenoude traditie; en, als een milde kroon op àl dat groote: de liefde tot Maria de Beschermvrouwe van Tongerloo. - Dat alles niet disparaat, maar in één band gehouden door de steeds weerkeerende gedachte van het heilige, dienende Priesterleven.
Moge dit edel boek bij de rijpere jeugd doordringen en er de bezinning brengen die, nu vóóral, door zooveel onvaste idealen ernstig wordt geschokt.
J. Burvenich
Leo VANDEKERCKHOVE S.J., Katholieke Studenten Actie. Wezen en waarde. - Jong-Vlaamsche Werkgemeenschap, Henegouwstraat, 35, Gent en Hernieuwen-uitgaven, Roeselare, 1942, 64 blz., Fr. 12.
In een helder en rustig betoog wordt hier de noodzakelijkheid en de structuur vande K.S.A. als jeugdbeweging uiteengezet. Uitgaand van een onderzoek naar het wezen der K.A. eenerzijds en dat der jeugdbeweging anderzijds, wordt aangetoond hoe de K.A. voor de hedendaagsche jeugd noodzakelijk den vorm van een jeugdbeweging moet aannemen. De dragende idee van die beweging zal die van het katholicisme zijn: niet een abstracte gedachte, maar de levende Persoon van Christus. Het milieu zelf waarin de jeugd opgroeit is niet langer dragend voor die katholieke bezieling. Scheppend zal dus de jeugd, door eigen activiteit, in eigen romantiek, een Christus-sfeer in en rond zich laten groeien. In zichzelf zal ze de Christi-idee realiseeren, en ze dan uitdragen aan anderen. In een tweede deel wordt uit den mond van de tijden, van de Kerk en van de jeugd aangetoond hoe dringend de behoefte aan zulke jeugdbeweging thans is.
Onmisbaar voor elken K.S.A.-proost en -leider die de grondslagen van zijn beweging wil kennen of uitdiepen, richt deze brochure zich ook tot breedere kringen van opvoeders en jeugdleiders, omdat zij, voor het eerst, meenen we, in ons land, het probleem van de katholieke jeugdactie in zijn kern aanvat, en de principes voor een afdoende oplossing er van voorstelt.
L.M.
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Gustave THIBON, Le destin de l'homme. - Desclée De Brouwer, Brugge, 80 blz., Fr. 7,50.
In deze korte bladzijden ligt er veel wijsheid besloten, en verrassend diepe inzichten in de groote problemen van de Wijsbegeerte. Over natuur en mensch, over pantheïsme en irrationalisme, over vitalisme en philosophie van den geest, over goed en kwaad vindt men hier diepzinnige en toch heldere inzichten, die getuigen van een waarlijk superieuren geest. Marcel De Corte, professor aan de Luiksche hoogeschool heeft ons een dienst bewezen met deze bladzijden, die de schrijver hem toevertrouwde, aan het licht te brengen, vóór hij door de oorlogsomstandigheden voorloopig van zijn vriend gescheiden werd. Aan zoekers naar een ware christelijke levensbeschouwing weze dit boekje ten zeerste aanbevolen.
F. De Raedemaeker
Gustave THIBON, Diagnostics. - Librairie de Medicis, Parijs, 174 blz.
Dit boekje is als de ontwikkeling van een aphorisme van Le destin de l'homme: 'Briseurs de fers? Helas! ces chaines que vous voulez détruire sont souvent des liens organiques. Mutiler n'est pas délivrer' (bl. 13). De ondertitel: Essai de physiologie sociale bepaalt het onderwerp, dat G. Thibon met zijn bijzonder scherpen geest onder de loupe heeft genomen. De diepere oorzaak van de sociale ontwikkeling die tot dezen oorlog leidde vindt hij in de materialistische, democratische en egalitaire beginselen, die de organische eenheid van de samenleving hebben ontwricht. De ongelijkheid is een sociale noodwendigheid, die echter alleen vruchtbaar is wanneer ze in den dienst wordt gesteld van de eenheid: 'A travers leurs Inégalités naturelles et sociales, tous les hommes sentent obscurément qu'ils procèdent de la même source et concourent à la même fin' (bl. 115). Om vrede en orde te doen heerschen in de maatschappij is de erkenning noodig van een absoluut ordebeginsel, en tenslotte van God. Wat betreft de positieve hervormingen om tot de sociale orde en rust terug te komen verwacht de schrijver alleen verbetering 'si nous voyons renaitre des institutions apparentées au corporatisme dans ordre économique et à l'esprit de chevalerie et du sacerdoce dans l'orde politique' (bl. 114). We hopen dat deze katholieke denker ons eenmaal zal verrassen met een groot synthetisch werk van christelijke levensphilosophie.
F. De Raedemaeker
Schelling, belicht door Dr. R. van BRAKEL BUYS. - Reeks: 'De levende gedachten van -', - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 192 blz., Fr. 30.
Dostojewski, door Rob. LIMBURG.
Heemsterhuis, door Dr. J.D. BIERENS de HAAN.
Plotinus, door Dr. R. van BRAKEL BUYS.
Paracelsus, door Dr. F.M.G. de FEYFER.
Vivekananda, door Dr. R. van BRAKEL BUYS.
Leibnitz, door Dr. J.D. BIERENS de HAAN.
Deze deeltjes uit de reeks Levende gedachten, zullen, evenals de voorgaande, goede diensten bewijzen aan wie reeds vertrouwd is met het philosophische denken, en een critischen maatstaf bij het hier gebodene weet aan te leggen. De inleiders beperken zich veelal tot een korte levensschets van den betrokken wijsgeer of schrijver, en tot een beknopte synthese van zijn denkbeelden. Meestal ontbreekt elke critiek, ofwel, is deze aanwezig (in het deeltje over Dostojewski b.v.), dan van uit een onaanvaardbaar agnostisch standpunt. Beschikt men dus over geen vaste, verantwoorde philosophische beginselen, dan wage men zich liefst niet in dezen doolhof van systemen. Aan de hand van een voorbeeld wil ik hier slechts aantoonen hoe er in een zekere zgn. philosophie maar wordt doorgeredeneerd, alle ernstige logica ten spijt. Uit de inleiding van Dr. R. van Brakel Buys tot het werk van Vivekananda, citeer ik enkele regels, waarin de onderlijnde woorden voldoende het gemis aan consequentie laten uitkomen: 'In de tijd en in de ruimte verschijnt een onmenschelijke veelheid van dingen, maar het is duidelijk dat die veelheid niet werkelijk kan zijn. Ware zij werkelijk, dan moest er van tweeërlei realiteit sprake zijn, van de veelvuldige wereld en van het ééne absolute. Dat is echter niet mogelijk. De veelheid is dus een schijn. Wat erger is, zij is een illusie.' (bl. 57). Wie ook maar eenig begrip heeft van de analogie van het wezen zal onmiddellijk het vage en onzekere inzien van die 'tweeërlei realiteit', en achter deze 'het is duidelijk', en 'dus' een dubbel vraagteeken plaatsen.
| |
| |
De deeltjes door Dr. J.D. Bierens de Haan ingeleid, zijn de soberste en de best verantwoorde, en eindelijk vinden we in zijn Leibnitz een korte inhoudstafel: wat we in de vorige deelen steeds moesten missen.
F. De Raedemaeker
| |
Taal- en Letterkunde
Dr. R. STERKENS en Dr. P. STERKENS-CIETERS, Inleiding tot de Taalstudie ten dienste van Athenea, Colleges en Normaalscholen. - De Boeck, Brussel, 1942, 144 blz., Fr. 20.
Het officieele leerplan bepaalt de leerstof voor de taalstudie in de eerste klasse (rhetorica) van de Koninklijke Athenea en het derde studiejaar van de Lagere Normaalscholen zeer laconisch als volgt: 'literatuurtaal, semantiek, begripswijziging der woorden, gevoelswaarde der woorden, geschiedenis der Nederlandsche taal.'
We meenen niet te overdrijven, wanneer we beweren, dat de studie van dit onderdeel van den leergang in het Nederlandsch totnogtoe in zekere instellingen van middelbaar onderwijs, zooniet genegeerd, dan toch verwaarloosd werd. Zeer ten onrechte nochtans, want een dieper inzicht in het wezen der moedertaal, in het heden en het verleden, is ongetwijfeld een noodzakelijkheid geworden.
Waaraan die verwaarloozing te wijten is zullen we hier niet nader onderzoeken. Maar het vage zelf in de opgave van het programma, misschien ook wel een gebrek aan scholing bij zekere leerkrachten en het gebrek aan leerboeken, die de opgegeven stof duidelijk omlijnen en behandelen, zullen er wel niet vreemd aan zijn. Er was hier wel degelijk een leemte!
Punt voor punt wordt de leerstof in dit mooi uitgegeven boek ontwikkeld, het gedeelte literatuur in ongeveer 25 blz., de semantiek in een veertigtal en de geschiedenis der Nederlandsche taal in zoo wat 70 blz., waarbij dan nog een half dozijn blz. gewijd zijn aan het Nederlandsch buiten Europa.
De uitvoerige inhoudstafel leert ons, dat een ruim arbeidsveld bestreken werd. Onder de rubriek literatuurtaal worden behandeld: bronnen voor woordkeus, het epitheton, het mooi gevormde woord, beeldspraak en rhythme; onder de rubriek semantiek: polysemie, naamgeving, beteekeniswijziging, gevoelswaarde, eufemismen en synoniemen; van de geschiedenis van de Nederlandsche taal krijgen we een volledig overzicht.
We hebben hier dus te doen met een bondige behandeling van een op zich zelf zeer uitgebreide leerstof. Maar niettemin zijn de schrijvers er in geslaagd die stof op een klare en duidelijke, en tegelijk aantrekkelijke, manier uiteen te zetten. Want niet alleen beantwoordt dit handboek aan alle eischen van methodologie en pedagogiek, maar het is daarenboven aangenaam, ook wel eens boeiend om lezen. Het is inderdaad met vlotte pen - en in onberispelijk Nederlandsch - geschreven en opgeluisterd door een rijke keuze van treffende voorbeelden. Het best bevallen ons in dit opzicht de blz. gewijd aan enkele gevallen van naamgeving, aan de beteekeniswijziging, aan de gevoelswaarde der woorden en aan de eufemismen. Het gedeelte 'geschiedenis der Nederlandsche taal' doet soms wel eens al te schematisch aan - maar wat een uitgebreide stof ook! - en de een of andere bladzijde een enkele maal te geleerd. En tusschen haakjes gezegd - want meer belang hechten we er niet aan - wij kijken toch ook even vragend op, wanneer we Kloos en Van Looy nog als 'modernen' hooren benoemen en aldus ook den indruk krijgen, dat de tijd van de woordstreepjesmanie nog steeds niet achter den rug is.
Uit de allereerste bronnen werd bij de samenstelling van dit werkje geput: uit Verdam, Vercoullie, De Vooys, Padberg, Lecoutere-Grootaers e.a.m., die telkens in voetnoot worden aangeduid en tevens een vingerwijzing zijn voor wie het onderwerp verder uitdiepen willen. Misschien wordt aan het werk van beide eersten, hoe baanbrekend het ook geweest is, wat te veel belang gehecht en had voor de periode van het Oud- en het Middelnederlandsch de naam van Pr. Van Mierlo S.J. wel even kunnen vermeld worden, al is het nu ook waar, dat deze geleerde zich vooral op litterair terrein beweegt. Wetenschappelijk antwoord is het werk alleszins en de schrijvers beheerschen de stof ten volle.
Voegen wij er ten slotte nog aan toe, dat talrijke goed gekozen oefeningen er moeten toe bijdragen om de aangeleerde feiten in den geest der leerlingen vast te leggen en dat - wat de leerkrachten wel naar waarde zullen schatten - die oefeningen in een aanvullend boekje netjes worden uitgewerkt.
Kortom, de schrijvers van dit degelijk, echt knap handboek dienen om hun eersteling onvoorwaardelijk te worden gefeliciteerd. Met verlangen zien we nu uit naar de twee voorafgaande deeltjes, waarin de leerstof van de vorige leerjaren zal worden behandeld. Intusschen wenschen wij hun het succes toe, waarop hun nauwgezette arbeid ten volle recht heeft en drukken de
| |
| |
hoop uit, dat het boek weldra in de handen van velen onzer rhetorica-leerlingen moge wezen.
C. De Baere
H. MEERT, Onkruid onder de Tarwe. Proeve van taalzuivering. Uitgave bezorgd door Const. H. Peeters. - N.V. Brepols, Turnhout, 1941, 300 blz.
Vanaf 1897 was H. Meert, oud-leerling van Prof. J. Vercoullie, een nauwgezet en onverbiddelijk taalzuiveraar, een onversaagd verdediger van het algemeen Nederlandsch tegen velerhande en gezaghebbende taalparticularisten. Na Distels (1897) had hij de eerste 100 bladzijden van Onkruid onder de tarwe (1899) uitgegeven; het vervolg van dezen cursus in taalzuivering werd nooit afgedrukt; nu voor het eerst verschijnt dit werk, door C.H. Peeters tot een geheel samengebracht en van aanteekeningen voorzien.
Modern doet het boek niet aan, en het is eerder een bonte verzameling van allerhande gevallen dan een schematisch geordende arbeid. Niet altijd zal men met den auteur akkoord gaan, en de algemeene opvatting van de taal is ook wat gewijzigd; toch kennen we, voor wie zuiver Nederlandsch wil spreken en schrijven, geen nuttiger boek. Het leert ons bepaalde fouten opmerken; veel meer nog een verzorgde taal als zoodanig waarnemen, eerbiedigen, beoefenen en beminnen. Tegelijk ontwikkelt het taalgevoel en opmerkingsgeest, - en den geleerden verzamelaar, die zoo onbeschroomd, overtuigd en zeker zijn taak waarnam, kunnen wij onze bewondering niet onthouden.
Em. Janssen
R. SCHRIJVERS, Ons Recht in ons Taalgebouw. - N.V. Brepols, Turnhout, 556 blz., Fr. 125.
In den praktischen vorm van een woordenboek heeft R. Schrijvers de Nederlandsche terminologie bijeengebracht. Van elk woord, dat eenigszins een rechtskundigen inhoud dekt, wordt de begripsbepaling gegeven waarna het dan in zijn verschillende samenstellingen wordt behandeld.
Terwijl elk land, dat niet door een vreemde taal overwoekerd werd en dus ook een eigen rechtsterminologie bezit, het verschijnen van dergelijk werk als een overbodigheid zou kunnen beschouwen, is het voor Vlaanderen een bijzonder verheugend verschijnsel dat wij thans, op een gebied waar de verfransching als nergens wortel had geschoten, dit lijvig woordenboek rijker zijn geworden.
Het werk is een onbetwistbare weerlegging van de fabel (zoo gretig voortverteld door hen die zelf de Nederlandsche taal niet voldoende machtig waren) dat dit taaleigen te armoedig en te bekrompen was om de stiptheid en nauwkeurigheid der rechtswetenschap in woorden om te zetten. Dit werk bewijst dat niet de Nederlandsche taal zelf, maar wel de gebrekkige kennis ervan door de rechtsbeoefenaars de oorzaak is geweest waardoor een behoorlijke Nederlandsche wetgeving en rechtspraak (en derhalve ook een rijke vakterminologie) voor ons verborgen is gebleven.
Ook heden ten dage is de lezing van een in het Nederlandsch opgestelden wettekst of vonnis nog zeer dikwijls een bestendige ergernis voor den jurist die zijn taal liefheeft en weet dat ze vakkundig alle mogelijkheden biedt.
Moge het werk van R. Schrijvers vooral dan voor de jongere juristen een gids worden om vice-versa onze Nederlandsche taal in al haar pracht en rijkdom in ons rechtsgebouw te voeren.
Adv. K. van Baarle
EURIPIDES, Iphigeneia in Tauris, in het Nederlandsch vertaald met korte inleiding door Dr. J. Humblé. - Klassieke galerij. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 93 blz., Fr. 10.
Iphigencia in Tauris is een van Euripides' best geslaagde stukken Iphigeneia's liefde voor haar broer Orestes en de trouwe aanhankelijkheid der twee boezemvrienden Orestes en Pulades zijn er met onvergetelijke trekken geteekend. Daarom is het initiatief, van dit drama een Nederlandsche vertaling te bezorgen, zeer te begroeten. Dr. Humblé heeft aan de uitvoering ervan veel zorg besteed. Toch is de uitslag niet volkomen bevredigend. Wel is de taal doorgaans correct, maar ze lijdt aan een kleurloosheid die in een niet-metrische vertaling nog al onaangenaam opvalt. Hier of daar is een Grieksch woord onvertaald gebleven, een paar maal zelfs een heel vers. Spijtig genoeg is het aantal onnauwkeurigheden of zelfs grovere misvattingen niet onbelangrijk. Het heele werk had nog eens grondig onder de loupe moeten genomen worden. Inleiding en nota's zijn bondig en accuraat. Het ware nuttig geweest, in den rand de nummering der verzen aan te brengen.
E. de Strycker
| |
| |
J. CHRISTELBACH S.J., Deutsches Lesegut für alle. - H. Dessain, Luik, 1942, 394 blz., ing. Fr. 34, geb. Fr. 42.
Deze bloemlezing, voor schoolgebruik geschikt, verdient ook buiten de school een warme aanbeveling. Om haar keurige uitvoering vooreerst, waarbij de verscheidenheid van foto's bijna modieus aandoet. Om haar veelvuldigen inhoud, verdeeld en onderverdeeld in 'Heim und Heimat - Natur und Leben - Im Kreise des Kirchenjares - Aus vergangenen Tagen'. Om haar klassieke keuze tenslotte; tenminste wat de oudere auteurs betreft, want voor de meer modernen bemerken we wel eenige aarzeling.
E.J.
Dr. R.V. VANDEN BUSSCHE, Cyriel Verschaeve. Zijn levenshouding en zijn kunstenaarschap. - Zeemeeuw, Brugge, 1942, 149 blz., ing. Fr. 60, geb. Fr. 85.
Over Cyriel Verschaeve moest hét boek nog geschreven worden. Na Dirk Vansina heeft Dr. Vanden Bussche het nu beproefd: een doctoraatsthesis nog wel, waarin hij den mensch en den kunstenaar teekent, beide onderscheiden maar onafscheidelijk. Minstens een kroniek diende aan zulk werk gewijd: binnenkort hopen wij ze te kunnen schrijven; deze kortere bespreking houden we dan voor voorloopig.
Deel voor deel willen wij de verhandeling samenvatten en beoordeelen; daarna pas kunnen wij ze, als geheel, op de hand wegen.
I. - 1. In de Inleiding (blz. 11-23) hecht de auteur groot belang aan het verband tusschen leven en kunst: in de levenshouding zou het kunstenaarschap zich afteekenen; zij zou het ook voeden. Dat is waar; maar het methodisch onderzoek naar een schrijver, uitgaande van zijn levensopvatting en uitkomende op zijn kunstenaarschap, valt daarom niet mee. Alleen een duidelijk, een geheel uitgewerkt inzicht in de verhouding tusschen leven en kunst kan het fundeeren; daarbij, in den gang van het breedere naar het engere, is het uitgangspunt gemakkelijk met willekeur vermengd. Van het begin af (voornamelijk bij het lezen van blz. 22-23) stellen we ons dan de vraag of de hier aangewenden methode voldoende bedacht is, gegrond en waarborg van objectiviteit.
2. De levenshouding van Verschaeve (blz. 25-67) wordt vastgelegd, doordat men beide polen aangeeft van zijn inwendig dynamisme: God en den mensch. God, de Verlosser, de Godmensch, het oerbeeld en middelpunt van alle leven en liefde; de mensch, lichamelijk levenskrachtig, naar de ziel een denker en droomer meteen, door de genade te verklaren en als te bezielen, trouw aan zijn Schepper door trouw-zijn aan eigen volk en stam. Tusschen die twee polen beweegt zich deze dichter: een hunkeraar naar het paradijs, die geleidelijk, dieper in zich gekeerd, zich geheel overgeven durfde aan de liefde, - en dit bewegen zou zijn denkvorm verklaren: hij is een bewonderaar, jagend naar het intuïtieve weten; een geïnspireerde, die in Christus zijn eenigen weg heeft gevonden; een visionnair, die 'dicht met het denken'.
Veel bondiger samengevat: Verschaeve is de mensch, die in de liefde alle leven weet, in Christus de voldoening van alle hunkeren, in zichzelf de geheele menschheid. Aan de liefde geeft hij zich over, die hem met Christus en met de menschen volkomen moet vereenigen.
Wij zoeken een houvast in dit vernuftig geconstrueerd karakterbeeld: alles begeeft. Alle afzonderlijke kentrekken zijn waar; ze voegen zich niet samen tot een beweeglijk gelaat, een bewegende gestalte, tot iets persoonlijks. We benaderen Verschaeve zonder hem te bereiken; de sluitsteen ontbreekt op de moeizaam opgetrokken bogen. En ziehier, dunkt ons, de oorzaak daarvan: niet in het abstrakte, los van elk tijdsgewricht en volksverband, buiten elke evolutie om, teekent men ten voeten uit het karakterbeeld van een kunstenaar en mensch, sedert meer dan veertig jaar in volle bedrijvigheid!
3. Bij den kunstenaar Verschaeve (blz. 69-130) zou de meestal overweldigende inspiratie aan de levenshouding beantwoorden: steeds gaat het over leven en liefde, God en den mensch; terwijl zijn machtige visie, nogal vluchtig en ongelijk, 'in de aardsche werkelijkheid de polariteit schouwt van het menschelijk lot' (cfr. blz. 89). Met inspiratie en visie zouden taal en vormgeving verwant zijn; de velerhande abstracte termen en superlatieven; de overvloed van 'contrasteerende bevestigingszinnen', het 'gevaartig golven' van den stijl; de ruime eenheid van den verhaaltrant, subjectief, visionnair, symbolisch, met dramatische wendingen.
Twee kenmerken van Verschaeve's kunst vatten dit gedeelte der verhandeling best samen: het jachtig hijgende vah zijn stijl en rhythme; de aanwezigheid, in elk kunstwerk, van kernen-van-intuïtie, die het geheel overglanzen en alle deelen als organisch verbinden.
Doch weer krijgen we den indruk als werd dit benaderen nog niet een bereiken. Binnen zijn abstract schema ving de auteur het levende leven niet; over den kunstenaar Verschaeve wordt het verlossende woord niet vernomen.
| |
| |
Weer vormen deze allerzorgvuldigst bewerkte deelen niet het organische geheel; het raadsel Verschaeve blijft onopgelost.
II. - Ons eerste woord, bij het beoordeelen van deze studie in haar geheel, moet er een zijn van lof en bewondering. Van een veelvuldigen en onmisbaren arbeid werden de resultaten hier saamgebracht; geen inspanning heeft de auteur ontzien, en niettegenstaande zijn duidelijke vereering voor zijn held, streefde hij even duidelijk naar de geheele objectiviteit. Heel ver doet hij ons vorderen op den weg naar het definitieve werk over Vlaanderens grooten ziener-en-dichter; ons rest echter te verklaren waarom we dit werk als het definitieve niet aanvaarden.
Vooreerst om de methode niet. Stellig was de eerste bedoeling Verschaeve stylistisch te behandelen; doch dan werd het geheele oeuvre niet omvat! Daar men tóch wilde, liet men de eerste opvatting, nooit geheel opgegeven, in een tweede verglijden, de hier uitgewerkte, - en deze is slechts een compromis tusschen de methodisch uitgebouwde verhandeling en het literaire essay. Zoo mist dit werk de trefzekerheid van het eene en de onweerlegbaarheid van het andere.
Dat verglijden zelf heeft een diepere oorzaak: de auteur beweegt zich niet vrij in een geheel geassimileerde aesthetica, en evenmin in de artistieke ervaring bij velerhande meesterwerken geleidelijk opgedaan. Vandaar de té rationeele structuur van zijn verhandeling, waarin chronologie en omgeving geheel worden geïgnoreerd; vandaar de velerhande kleine inconsequenties en verwarringen, het veelvuldig aarzelen, het uitblijven van groote gestalten met wien men Verschaeve kon vergelijken. Vandaar voornamelijk het te weinig peilen naar vasten grond: de geheele verhandeling blijft beschrijvend, en wie aangeeft hoe de kunst van Verschaeve zich voordoet geeft in zoover het gehalte van die kunst niet aan.
Dit bezwaar nog: met bewondering geschreven gelijk het moest, staat deze verhandeling niet geheel buiten elken geest van polemiek. Zelfs in de bibliographie is dat merkbaar (niettegenstaande de nota op blz. 149); niet minder in de wijze waarop deze wordt aangewend. Hier en daar hadden we ook een meer zakelijken stijl gewenscht; voor het geheel een zuiverder algemeen Nederlandsch.
Wij besluiten. Met evenveel toewijding en bewondering als zakelijke oprechtheid geschreven, bevat dit werk, in elk hoofdstuk, merkwaardige resultaten. Doch de deelen zijn beter dan het geheel, - en daar Dr. Vanden Bussche tóch geen afscheid kan nemen (cfr. blz. 143), bezorgt hij ons de definitieve studie nog, door ééne kern-van-intuïtie geheel doorglansd. En dàn pas, meenen we, komt onze groote Verschaeve voorgoed tot zijn recht.
Em. Janssen
Albert WESTERLINCK, Luister naar die stem. Studiën en critieken. - De Kinkhoren, Brugge, 273 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 45.
Deze bundel bevat studiën over de poëzie van P.G. Buckinx, van R. Verbeeck, van Jan Vercammen. Meer globaal - als romancier namelijk, criticus en dichter - wordt Paul de Vree beschouwd; van Willem Elsschot peilt men het cynisme; naar aanleiding van Moens' brochure onderzocht de auteur volgens welke methode de Nederlandsche letterkunde van volksch standpunt uit kan behandeld.
Grondiger studiën over Buckinx, Verbeeck, Vercammen, De Vree kennen we niet. Over hen schreef de auteur, die aan hun poëtisch streven eens deelnam, als uit eigen ervaring. Toch stond hij, die aan hun antistiek-beperkt standpunt geleidelijk te ontkomen wist, tegenover hen ook critisch; terwijl de universitaire vorming hem duidelijk in de methodische stijlstudie, meteen in de wetenschappelijk beoefende literatuur, heeft ingewijd. Universitaire vorming, eigen inleven, het overwinnen van een standpunt: deze voordeelen bij elkaar verklaren hoe hier, over de hedendaagsche Zuidnederlandsche poëzie, een onmisbaar en onvervangbaar boek werd geschreven.
Toch zijn de voordeelen ook nadeelen. Te zeer een spitsbroeder van de besproken dichters, vergroot de criticus hun proportie. Te dicht nog staat hij bij het overwonnen standpunt om zich geheel vrij te hebben gemaakt; de universitaire vorming en kennis verzwaren nog stijl en denkwijze. Zoodat we een tweevoudig opmerkelijk boek rijker zijn geworden: als resultaat vooreerst, meer nog als belofte.
Em. Janssen
Ph. DE BLIECK, Minderbroeder, Bloemensymphonieën uit Gezelle's werk. - St.-Franciscus-drukkerij, Mechelen, 1941, 349 blz., Fr. 25.
In deze bloemlezing zijn bijna al de bloem-gedichten en bloem-fragmenten uit Gezelle's dichtwerk verzameld. In vier symphonieën liggen ze voor ons: 'Bloemverlangen, Bloemgenot, Bloemobsessie, Naar de eeuwige Blomme'; daarbij hoort de finale 'De eeuwige, eene, alschoone Blomme'.
Dit boek is een verrassing. Na Walgrave's studie uit Gedichtengroei wisten
| |
| |
we hoezeer het bloem-symbool Gezelle dierbaar was; we wisten nog niet hoezeer het zijn dichterschap had beheerscht. Dit leert ons dit boek. 'Ik hoorde zoo geren de vogelkes schuifelen', bekende de dichter op zijn sterfbed; juister nog had hij bekend: 'ik zag zoo geren de blommen bloeien', - en Pater De Blieck mag zijn 'Voorwoord' zoo wel besluiten: 'Gansch overeenkomstig met zijn natuur, was de Bloem Gezelle's symbool geworden; zooals voor onze twee andere groote Vlaamsche dichters, ook overeenkomstig hun natuur, de Blauwvoet en de Zeemeeuw hun symbool zijn' (blz. 12).
Mogen we, uit deze zinsnede, ons voorbehoud ophalen? Als de verzamelaar het onderscheid tusschen Gezelle en Verschaeve zoo duidelijk inziet, waarom dan Gezelliaansche gedichten in Verschaeviaanschen symphonie-vorm samengebracht? Zoo doet men veel verzen geweld aan!... Verrast en getroffen door dit boek, moeten we onze bespreking nochtans met twee wenschen besluiten: moge Pater De Blieck (of een ander) ons de passende zielkundige studie eens schrijven van Gezelle als bloemendichter; moge hij, voor zijn allerverdienstelijkste verzameling, den precies passenden vorm van voorstelling eens vinden.
Em. Janssen
A. BONI C.SS.R., Over kinderlectuur. - Bibliotheekkundige reeks, nr. 5. - Vlaamsche Boekencentrale, Antwerpen, 1942, 40 blz., Fr. 10.
Een boekje van 40 bladzijden dat zeer veel gezonde ideeën bevat. Pater Boni geeft een duidelijke principieele uiteenzetting van wat kinderlectuur moet zijn. Ieder boek voor kinderen, wil het als waarlijk gezond en opvoedend kinderboek doorgaan, moet zijn: een biographie van het kind. Het moet het leven van het kind beschrijven zooals het is, niet zooals het dikwijls verkeerdelijk gezien wordt, als het leven van een volwassene in 't klein. Het moet het kind helpen in de ontwikkeling van zijn geheele wezen: van zijn verstand, van zijn gevoelen, van zijn zin voor schoonheid, van zijn godsdienstig leven. Daarom moet de schrijver van een kinderboek eerst goed weten wat er omgaat in de ziel van het kind. Pater Boni ontsluiert voor ons in rake trekken de psyche van den jongen en de psyche van het meisje; hij geeft ons daarna een kort overzicht van de geschiedenis van het kinderboek. Mogen die enkele bladzijden door velen gelezen worden, vooral door diegenen die voor de jeugd willen schrijven.
J. Rommens
J.L. HORSTEN, Inleiding tot de studie der letterkunde. Vijfde druk. - Jongensweeshuis, Tilburg, 1941, 131 blz.
Er zijn leeraars die, in de lessen, de jongens bezig houden met literatuur; anderen willen aan de leerlingen literatuur leeren. Die van de tweede soort (de goeden) zullen aan dit werkje weinig of niets hebben; de anderen zullen, iets méér nog, om de literatuur en de schrijvers heenpraten, zonder ooit een werk. een tekst of een auteur te benaderen of te doorgronden.
Dit werkje bevat enkele algemeen-litteraire begrippen; daarna een heel beknopte samenvatting van de literatuurgeschiedenis. Met de ouderen maakt men kort spel (30 blz. vanaf het begin tot aan 1830); de modernen krijgen het leeuwenaandeel (60 blz. van 1830 tot heden). De literatuur lijkt zoo'n onderwerp van conversatie, waarbij men het zijne moet weten te zeggen!... Als alles dan nog juist was! Maar Karel van den Oever is, met zijn Kritische opstellen, de eenige berichtgever omtrent de Vlaamsche beweging, en als de auteur, zonder veel bijzonderheden te hebben nagegaan, de Hollanders behandelt, verwart hij de litteraire kritiek met een katholieke propaganda.
Laten we de opvoeding der jeugd, op grond van literatuur, wat meer ter harte nemen! Het is thans broodnoodig.
Em. Janssen
JORIS EECKHOUT, Litteraire profielen XI, Frans Erens, Hans Carossa, Cyriel Verschaeve, Herman Teirlinck, Felix Timmermans, Camille Melloy, Jan Eekhout, Gerard Walschap, Frans Bordewijk. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1942, 156 blz., Fr. 28.
Het is bij Eeckhout gewoonte geworden elke maand (of meer nog) een 'litterair profiel' te schrijven, elk jaar een bundel uit te geven. Een bundel van literaire kronieken dan; het werk van een veelbelezer criticus, die van en over ieder behandeld auteur àlles blijkt te hebben gelezen (behalve wat hij doodzwijgen wil)!
Tweemaal, bij voorgaande bundels, gewaagden we van 'de stijgende lijn' in Eeckhout's productie; daarmede bedoelden we vooral dat hij, door zijn vele fiches minder belemmerd, in zijn belezenheid zich vrijer bewoog. Maar nu stijgt de lijn toch niet meer! We ontvangen negen causeries, over geheel verschillende auteurs en zonder verband met elkander, waarbij het toeval evenzeer den gedachtengang bepaalde als de keuze van elk onderwerp. Interessante vragen (kunst en godsdienst b.v., op blz. 7 vlg.; kunst en samen- | |
| |
leving, op blz. 126 vlg.) worden wel gesteld maar niet opgelost; nergens vinden we de waarheid sereen en rustig gepeild. De waardebepalingen van auteurs en werken berusten tenslotte op gevoelsmotieven, en de superlatieven kunnen niet superlatief genoeg zijn. Neem deze beoordeellng b.v. van bepaalde bladzijden (162 vlg.) uit Verschaeve's Jezus: 'Deze bladzijden behooren niet alleen tot de prachtigste die Verschaeve schreeft, zij heeten feitelijk een unicum in de wereldliteratuur' (blz. 56)!
Bij den belezen en werkzamen Eeckhout kunnen we altijd wat leeren. Doch waarom levert hij ons geen degelijker, meer bezonken, zorgvuldiger verantwoord werk dan deze litteraire-journalistiek-in-boekvorm?
Em. Janssen
Joris CAEYMAEX, Het geleide der wegen. - Vlaamsche Boekencentrale, Antwerpen, 30 blz., Fr. 30.
Geestverkwikkend is het op een rustig uur deze hoogstaande, priesterlijke poëzie van J. Caeymaex te beluisteren. Gevloeid uit de rijke bronnen van een innig zieleleven en een spontaan symbolische natuuraanschouwing, voeren zijn gedichten ons op naar het schroomvol vermoeden eener naderende Godsaanwezigheid. De voorname gedragenheid van den vorm, die elke emotie dadelijk in een haast intellectualistisch inzicht omsluit, en het gedicht tot een ongestoorde objectieve evenwichtigheid verheft, willen wij graag eerder als een karakteristiek van deze poëzie aanvaarden. De bundel bevat een zorgvuldig gemaakte keuze uit de jaren 1919-1942, en werd met een mooie omslaglino van Br. Max verlucht.
L. Vander Kerken
Amand SIMOENS, Van den Drempel naar de Kim. - L. Vanmelle, Gent, 1942, 77 blz.
In dezen bundel werden verzen opgenomen uit de 15 laatste jaren. Enkele verschenen reeds in het in 1931 gepubliceerde 'Voetzoekers'. S. schrijft doorgaans een soort bedachtzaam, zakelijk-gemoedelijk, dikwijls humoristisch, goedig-ironisch of tuchtigend-sarcastisch spreekvers, waarin hoogere lyriek en oorspronkelijke intuïtie zich blijkbaar minder thuis voelen. Zichzelf bewust van den aard zijner inspiratie, zegt de dichter ons zonder verdere pretentie wat hij te zeggen heeft, niet schromend om zelfs uit de beperkte ervaring van een louter psychisch welzijn nog de levenswijsheid en de poëzie te puren, die ze bevat:
Het leven heeft verrukkelijke stonden:
een boek dat alle muizenissen bant,
een vogel die komt eten uit je hand,
een vijverbad midden beboschte gronden.
J. DE HAES, Het Andere Wezen, Verzen. - De Wever, Pamel, 29 blz.
F. DE RIDDER, J. DE HAES, J. DE BENS, L. LINDEMANS, Aanhef. - E. De Boeck, Jette, 48 blz.
Paul LEENDERS, Facetten, Gedichten. - Van der Donck, Maaseik, 1942, 27 blz.
E. COCQUYT, Bilan. - N.R.B. Vlaanderen, Brugge, 1942.
J. De Haes weet wat een vers is en bezit zeker een fijnen smaak, die hem voor de gewone excessen behoedt en zijn gedicht doorgaans genietbaar maakt. Toch zijn zijn verzen nog poëzie in eersten bloesem en eigenlijk nog meer gevoelsverwoording dan werkelijke intuïtie. De weergave is wel sereen, maar niet sterk en verraadt nog een neiging om zichzelf te beluisteren.
De poëten van Aanhef hebben met de meeste jonge dichters gemeen, dat aan hun poëzie meestal nog elke wezensnoodzakelijkheid ontbreekt. In de werkelijke, vermeende of soms kunstmatig verwekte intensiteit van een of ander gevoel grijpen zij naar woorden en rijmen om hun binnenste te openbaren, zich in deze openbaring verlustigend en zich voortaan rekenend tot de zonen der muze. Niet dat hier geen talent mee gemoeid is, maar dit richt zich nog te zeer naar de mode van den dag en mist nog de oorspronkelijke diepte, die een gedicht onvervangbaar en noodzakelijk maakt.
In zekere mate geldt dit eveneens voor P. Leenders, ofschoon bij hem visie en gevoel zich reeds scherper stellen en zich tot een meer zelfstandig gedicht condenseeren. Toch zijn ook deze Facetten weer te miniem om veel van een levensmysterie te kunnen omvatten.
E. Cocquyt levert ons eerder een document van moderne jonge-dichterpsychologie - waaraan natuurlijk het gebruikelijk paradeeren met erotiek niet ontbreekt - dan wat men met recht poëzie zou mogen noemen. Verscheidene van zijn gedichten zijn vaardig en vlot uit de pen gevloeid. Toch zou wellicht het aanwenden van een strengeren vorm den dichter tot de ont- | |
| |
dekking hebben gebracht, dat de onstuimige beelden die zijn gemoed vervullen nog niet tot de gewenschte poëtische rijpheid gegroeid zijn.
L. Vander Kerken
Jan EEKHOUT, Hart van Holland. - 'De Tijdstroom', Lochem, z.j., 195 blz.
J.E. verzamelde in deze bloemlezing een merkwaardige reeks zeegedichten uit het roemrijk historisch verleden: liederen van ontroerend Godsbetrouwen, klaag- en spotliederen, vreugde- en strijdzangen, haast alle van onbekende of minder gekende 17e-eeuwsche dichters. Een krachtige en frissche volkslyriek, doorgeurd van zilte zeewinden, en waaruit de vele geluiden van het harde zeemansleven heerlijk opklinken.
L. Vander Kerken
Antoon VAN DER PLAETSE, Het lied der geuzen. Strijdgedichten verzameld door. - Lannoo, Tielt, 1942, 216 blz., ing. Fr. 45, geb. Fr. 60.
'Deze verzameling is geen bloemlezing, maar een heftig manifest, een zweep op den rug van den verlamden Dietscher.' ... 'Van bevoegde zijde - litterair, historisch en wetenschappelijk - zal men allicht op vele leemten kunnen wijzen. Wij vechten!' Aldus Antoon Vander Plaetse in zijn 'Voorbericht.' Hiermee maakt dit vechtend boek een tamme en peuterige bespreking overbodig, al blijven we verlangend uitzien naar een boek dat een nationaal-Nederlandsche bloemlezing zou zijn van hoog en zuiver poëtisch gehalte. Deze wensch van 't hart af, doorloopen we nogmaals den storm, van prachtige en verbeten gevoelens die hier opslaan, van spot tot adel en van teerheid tot trots, met daarin en daardoor en daarboven uit de heele liefde tot het heele en gave Dietschland. Waarlijk heel mooi uitgegeven; drukletter, bladspiegel en papier, met illustraties en omslagteekening van Jos. Speybrouck, lijkt het of we verplaatst worden in de goede Guldensporen-romantiek. Goddank, het deugdelijk vuur van dien tijd brandt er nog in met een Van Rijswijck, Gezelle, Rodenbach en van dien fijnsten spotgeest O.K. De Laey het 'Dies laetitiae', waar hij in den hemel vast nog om monkelt. Maar het geheel is als de voelbare adem van die oude strijdhaftige bezieling in een nieuwen geest van heel-Nederlandsch bewustzijn. De indeeling: De Vereenigde Nederlanden, Zuid-Vlaanderen, Noord en Zuid na 1830, Zuid-Afrika, wijst op een verblijdend uitgroeien in ruimte en diepte van ons nationaal Nederlandsch bewustzijn. 'Bewustzijn' schrijven we en terecht, want met de stemmen der nieuwste dichters Krenocke en Moens vooral, vaak en duidelijk hoorbaar in dezen up-tot-date bundel, klinkt de trotsche, de verbetene, de soms bittere, maar wetensrijke en bezonnen ziel door die op het volksche en nationale
probleem wijsgeerig-historisch heeft doorgedacht. Een gedicht als van Duinkerken's Jan van Glymes bv. stelt het vraagstuk 'volk, staat, godsdienst' prachtig concreet en laat het in een paar flitsende verzen op
'doch zijn volk bleef aan Nederland trouw met de trouw
waarmee het gehecht is aan Rome.'
Als geheel een hartstochtelijke les in nationaal bewustzijn, die in tijden van verwarring en ondurf, zuivert en sterk maakt. Bij de jeugd vooral, die handige, klare taal behoeft, zal dit werk gegeerd zijn; en in het bizonder - laten wij het hopen - bij de vrouwelijke jeugd die de les veelal heel hard noodig heeft.
M. Brauns
J. STALPART VAN DER WIELE, Gulden jaars feest-dagen (Heiligen der Nederlanden, 1 Januari-1 Juli). Ingeleid door Anton van Duinkerken. - Serie 'Getuigen', Standaard-Boekhandel, 1941, 95 blz., Fr. 15 (de reeks van 10 deelen: Fr. 120).
Deze keus is een kalender van onze Nederlandsche - zoo vergeten! - heiligen geworden. Dat is verheugend. Na een korte levensschets van den dichter, geeft V.D. een al te sober gehouden karakteristiek van diens poëzie. Jammer, want zulke poëzie eischt aandacht, die slechts door historische en poëtische inwijding gewekt wordt. Zooals zij hier ligt, biedt zij wellicht niet de interesse, welke zij verdient. Tegen de normaliseering der spelling kan men praktische bezwaren doen gelden. Vooreerst vele inconsequenties: b.v. het al of niet aaneenschrijven; - klooft, besingelt (p. 92) zijn wel degelijk verleden deelwoorden; - in de rijmwoorden perel, karel (p. 93) enz., waar de invloed van het Brabantsch merkbaar is. Slordigheden ontbreken niet: afgoddin, siet (p. 28); - most (= moest) (p. 30); - heelen (en in noot: in den zin van verbergen, verheelen! (p. 38)). Rijmnood bederft plots allen litterairen smaak. Wellicht zal menig lezer nadere woordverklaringen wenschen: b.v. meewaardiglijk (= Ned. theologische vakterm voor 'de condigno') (p. 71); - de Winter is geleên (= voorbijgegaan [M.Ndl.: lijden)
| |
| |
(p. 83); - Hij was 't... die haar met Clara's hoof[d]doek wielde (= sluierde, cfr. lat. velare), en met haar koorde band (= bond, om te rijmen met hand) enz. Erger is het, wanneer de geleerde uitgever in zijn eigen noten het spoor bijster is: b.v. (p. 63) Sint Servaes / Verliet het aardsche pond / Aan d'oever van de Maas: pond beteekent wel niet gewicht, maar het veer, zoodat de normaliseering moest luiden: de aardsche pont; - (p. 44) Het wiel... ontving zij van Amand: de adellijke kloosternon kan bezwaarlijk een spinnewiel ontvangen als symbool van haar nieuwen staat, maar wel een sluier (Lat. velum).
A. Ampe
| |
Kunst
Karel VAN DE WOESTIJNE, De Vlaamsche Primitieven. - 'De Seizoenen' 8, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 99 blz., Fr. 12.
Meer nog wellicht dan bij Verschaeve zijn de besprekingen van Karel Van de Woestijne, - hier in de jeugd en toch al de volle impressionistische rijpheid van zijn talent, - belangrijk en boeiend, niet zoozeer om het besprokene dan om den bespreker zelf. Zeker getuigen deze bladzijden voor fijnoogig bekijken en fijnvingerig bevoelen van het eigene van ieder meester en voor zielvol indringen in de objectieve ziel en stemming, kleur en lijn, type en karakter van hun paneelen; maar nog openbaart dit boekje - ontstaan uit dagblad-reportage van een Brugsche tentoonstelling in het jaar 1902 - in stijl en stemming, den eeuwigen Van de Woestijne. Hij schreef hier soms onsterfelijke poëzie in een - 'impressionistisch', schreven wij haast, maar beter: plastisch en stemmingsverfijnd - Nederlandsch, dat hij door archaïseerende zwaarte en meest door wiskundig-juist omgebogen woordvoeging tot een ongeëvenaarde diepte en stilte van atmosfeer wist te verzoeten. Wie weet hoezeer deze inspanning om het plastische en stemmingrijke en zielkundig navertellen van het geziene, zijn later proza heeft beïnvloed! En wie zelf in Brugge leefde, vermoedt dat deze stad, haar droomstille heimelijkheid en slankheid, den gevoeligsten stemmingsdichter der Nederlandsche - misschien - zelfs der wereldliteratuur, voorgoed doordrong en in avondlijke droomschoonheid bevestigde. Om de wisselende tableau's en zielgestalten der meesters waart de bestendige aanwezigheid der oude stad en het speurend, groot-oogig en intelligent gelaat van den jongeling wiens taal vast is als die van een man en toch schromig als die van een minnaar, en een ademloos-kijkenden adolescent. Dit werk is meer dan kunstcritiek; grauw is de koude bespreking. Hier wordt ge opgezogen in een atmosfeer. Met enkele platen achteraan en den toover van dit woord, een inleiding tot onze primitieven en
een lucht vol aanvoelen zooals alleen dit dichterlijk genie ze vermocht te hangen over de ingetogenheid, de schrander-diepe voelkracht der ziel!
M. Brauns
Joris DEWAELE, Poppenspel. - De Kinkhoren, Brugge, 1940, 189 blz.
J.D. is een enthoesiast: hij gelooft in zijn zaak; beter nog, hij gaat ons voor met zijn voorbeeld. Vooreerst staat hij in dit boek het goede recht voor van de poppenkast in de vier graden van de Lagere School en in den Kindertuin. En alles krijgen wij netjes voorgesneden: een brok geschiedenis in poppenstijl; voor- en nadeel van handpoppen en marionetten; tal van praktische wenken voor montage en opvoering van het handpoppentooneel; aanpassing aan de verschillende schooljaren; proeven van spelletjes, en, last not least, de eigen reacties van de kleinen in opstelletjes en verhalen. Dit alles debiteert J.D. ons met, laat het me zeggen, echten marionettenzwier.
Hij bedoelt nochtans nog meer: meewerken, namelijk om, naar het programma van V.I.V.O., Tijl Uilenspiegel tot 'de nationale pop' te maken van Vlaanderen gelijk Kasper het is voor Duitschland en Arlecchino in Italië. Hij wil het poppenspel bevrijden uit de folklore, het weer zijn rol doen spelen in het nationale leven. Zulk pogen kunnen wij niet genoeg waardeeren.
P. Fransen
Julius KAPP Dr., Das Opernbuch. - Verlag Hesse und Becker, Leipzig, z.j., 616 blz., geb. RM. 4,80.
Muziek beluisteren wanneer men er iets meer aan hebben wil dan een aangenaam tijdverdrijf, vraagt een min of meer omvattende voorstudie, die
| |
| |
er vooral op gericht weze de veelzijdigheid der aesthetische aanknoopingspunten te belichten.
De operamuziek, vroeger slechts werkelijk te genieten voor wie in de centra woonde waar ze werd opgevoerd, is thans dank zij de radio gemeengoed geworden. Daarom is het hier besproken Opernbuch van belang én voor den theaterbezoeker die zich door 'n vlugge maar degelijke voorbereiding in de beste voorwaarden stellen wil voor het begrijpen en genieten van het werk dat hij gaat hooren, én voor den radioluisteraar die, naast hetzelfde voorbereidend zich inleven in de atmosfeer en eigenaardigheden van het werk, bovendien aanvullen moet wat het ontbreken van het visueele element hem doet missen.
Aan deze behoeften heeft Dr. Kapp op schitterende wijze voldaan met zijn Opernbuch dat thans zijn derde, om- en bijgewerkte uitgave beleeft.
Al kan het boek als Nachschlagewerk gebruikt worden, toch is het meer dan dat. Het is geen droge aaneenrijging van titels en commentaren. Schrijver geeft de vrucht van een jarenlange vertrouwdheid met het theaterwezen door een praktijk van chefdramaturg aan de Berlijnsche Staatsopera.
Van alle werken die zich in het verloop der jaren als speelbaar hebben gehandhaafd krijgen we niet alleen den litterairen inhoud bedrijf na bedrijf, maar tevens zeer suggestieve muzikale vingerwijzingen. En bovendien is het werk zoo geordend dat het zich voordoet als een overzichtelijke ontwikkelingsgeschiedenis van de opera, en aldus voor den lezer het volle inzicht in de scheppingen der meesters ontsluit.
Het juiste begrip van handeling en muziek maakt pas het ware, diepe genieten van een opera mogelijk. En daartoe is dit boek de aangewezen hulp.
G. De Wolf
| |
Geschiedenis
F.L. GANSHOF, Over stadsontwikkeling tusschen Loire en Rijn gedurende de Middeleeuwen. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 91 blz., Fr. 90.
Deze studie van Prof. Ganshof is een eerste onderzoek naar de verschillende fasen en typen in de territoriale ontwikkeling van de steden tusschen Loire en Rijn, het kerngebied van het Frankenrijk. Het eerste moment in de chronologie van den territorialen stadsoorsprong is de 'praestedelijke kern' (Romeinsche civitates en castra, koninklijke paltsen en grafelijke burchten, of bisschoppelijke residenties), waarin of waarrond zich in de IXe, Xe en XIe eeuwen handelsnederzettingen vormden, die de 'echte kiemcel van de stad' waren, 'de overige elementen schijnen eerder een lijdende rol te hebben gespeeld,' De eerste periode der stadsontwikkeling wordt gesloten door het oprichten der 'eerste stadsomwalling', welke de stad afscheidt van het platteland. De eerste wallen verschijnen in de Xe eeuw, waar de handel het meest intens was (Rijn, Maas, Schelde); een tweede groep steden krijgt haar omwalling in de XIIe eeuw (tweede-rangssteden of steden met tragere ontwikkeling in Rijn-, Maas- en Soheldegebied, Brabantsche steden, en sommige Fransche steden); in de steden met late of vertraagde economische ontwikkeling verschenen de eerste wallen pas in de XIIIe en XIVe eeuw. De volgende etapes der stadsontwikkeling worden vlugger behandeld. Als criteria dienen het opkomen van nieuwe parochies, de uitbreiding der territoriale bevoegdheid van den magistraat, en voornamelijk de elkaar opvolgende omwallingen. - Deze opeenvolgende fasen, en de verschillende stadstypen in die fasen worden door Prof. Ganshof in detail bestudeerd, en toegelicht door een reeks oude en moderne plattegronden waar de verschillende ontwikkelingselementen der steden werden ingeteekend. Vakhistorici zullen deze met liefde en toewijding geschreven bijdrage tot het belangrijke onderwerp van het
ontstaan der steden dankbaar aanvaarden.
K. Van Isacker
G. VANDEWOUDE, Vlaanderen's tragedie in den Westhoek. - Wiek Op, Brugge, 1942, 199 blz., ing. Fr. 40, geb. Fr. 55.
Gaarne hadden wij een lovende kritiek geschreven over deze zoo goed bedoelde en met zooveel heimatliefde geschreven geschiedenis van den Westhoek, maar een degelijke historische studie stelt ook andere eischen. De schrijver bepaalt zich nagenoeg uitsluitend tot het verhalen van de oorlogen die, de eeuwen door, de oude kastelnij Veurne-Ambacht geteisterd hebben. Zoo komt het dat het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) en de periode 1830-1914 het samen met slechts drie bladzijden moeten stellen. Daarenboven is het boek rijkelijk met historische onjuistheden bedeeld. Een
| |
| |
paar voorbeelden: de auteur vermeldt voor de kolonisatie van het Westland enkel de Salische Franken, terwijl de Friesen en de Saksen een zeer belangrijke rol speelden. De oude opvatting dat Chlodowech tegen de Alemannen streed te Tolbiac, de legende van den schrik der Middeleeuwers voor het jaar duizend, enz., blijven nog trouw gehandhaafd. Ten slotte is de taal meestal onbeholpen en soms zelfs foutief.
De oude historische kaarten die het boek illustreeren steken gunstig af tegen den inhoud.
M. Dierickx
Luigi SALVATORELLI, Geschichte Itallens. Duitsche vertaling door Georg. Mehlis en R. Frhr von Mattencloit. - Junker und Dünnhaupt Verlag, Berlijn, 737 blz., 46 afb., geb. RM. 16.
In een grootsch tafereel schildert de auteur met vaste en sobere trekken de 25 eeuwen roemrijke geschiedenis van het Apennijnsch schiereiland. De eerste twee hoofdstukken (blz. 1-62) zijn gewijd aan Italië's praehistorie, de langzame wording van Rome, en den groei en bloei van het Romeinsche Imperium tot aan de afzetting van Romulus Augustulus. Treffend is vooral hoe Rome zich telkens aan de mentaliteit van de onderworpen volkeren wist aan te passen en hun voller burgerrechten verleende naarmate de innerlijke behoefte er naar grooter werd: onwillekeurig dachten wij aan het Britsch Empire. Ten tijde van de volksverhuizingen werd ook Italië door de wilde horden onder den voet geloopen, eerst door de Goten en de Hunnen, later door de Herulen en de Oost-Goten, ten slotte van af 570 door de Longobarden. Met deze laatsten wordt de staatkundige eenheid van het schiereiland definitief verbroken en zal verbroken blijven tot in 1870. Dertien eeuwen lang zullen vreemde grootmachten in Italië het hooge woord voeren en het dienstbaar maken aan eigen politiek: aldus, na de Bizantijnen, de Franken in de tweede helft der achtste en de negende eeuw, de Duitschers van het midden der tiende tot het midden der 16e eeuw, daarop de Spanjaarden tot rond 1700, in de 18e en 19e eeuw de Oostenrijkers. Naast die vreemde bezetting in de Noordelijke, trouwens toonaangevende helft van Italië, hoe werd er niet gestreden, ook door vreemden, om het bezit van de beide Siciliën, en wat een verdeeldheid en onderlinge veeten tusschen de vele groote en kleine, min of meer onafhankelijke staten!
Italië's roem ligt dan ook niet op politiek gebied. In de Middeleeuwen was het eeuwen lang het economisch centrum van gansch West-Europa het doorvoerland van de zoo zeer gegeerde specerijen uit het verre Oosten, maar ook van alle waren die toen op de markt kwamen. Met het herfsttij der Middeleeuwen heeft Italië een unieke plaats ingenomen: van af het inzettende Quattrocento tot het midden van het Cinquecento heeft het in Europa een leidende kultureele rol gespeeld als nooit een ander land. Vooral voor bouw-, beeldhouw- en schilderkunst, voor philologie en humanisme, en, wat meer is, voor de gansch vernieuwde wereldvisie heeft dit land toentertijd een fascineerenden invloed uitgeoefend en gansch West-Europa in zijn ban getrokken. Dat blijft de eeuwige roem van Italië.
Deze groote monographie is in een soberen, zakelijken stijl geschreven; alleen de drie laatste hoofdstukken (blz. 566-687) die resp. handelen over het Risorgimento, de Eenmaking, en Italië na 1870, zijn echt meesleepend voorgesteld. De auteur is zoo wijs geweest de gebeurtenissen van de laatste drie decennieën: den wereldoorlog en het fascisme nog niet in zijn geschiedenis te betrekken; volledigheidshalve wijdt hij hun een goede tiental bladzijden. Het geheel is een heldere, overzichtelijke uiteenzetting van het vaak verwarde historische gebeuren; op details of op gecontroverseerde kwesties wordt niet ingegaan: aldus de keizerkroning van Karel den Groote in 800 (blz. 110), de onderwerping van keizer Hendrik IV te Canossa in 1077 (blz. 158), de inquisitie (blz. 234), enz... Door deze noodzakelijke vereenvoudiging zijn er ook wel eenige onjuistheden ingeslopen: aldus nopens de Treuga Dei (blz. 165) en nopens Galilei (blz. 487), zelfs komt de reeds vaak weerlegde bewering als zouden de Jezuietische moralisten leeren dat het doel de middelen wettigt nog om den hoek gluren (blz. 446-447).
In de huidige tijdsomstandigheden is het voor een geschiedkundig werk een uiterst lofwaardige eigenschap zich boven en buiten ultranationale en imperialistische strevingen te houden en als eerste doel na te streven: de objectiviteit. Dat is de grootste verdienste van deze 'Geschiedenis van Italië'. Als handboek voor de gansche Italiaansche geschiedenis is dit werk zeer geslaagd, en wij bevelen het aan allen, die zich aan het verleden van het groote Italië interesseeren, ten zeerste aan. Toch hadden wij wel graag gehad dat de auteur zich meer van de histoire-bataille-opvatting had losgewerkt, en naast de accurate maar uiterst beknopte overzichten van de kultureele ontwikkeling, ook plaats had ingeruimd voor het concrete leven der bewoners van Italië in vroegere eeuwen: zeden en gebruiken, maatschappelijke en economische toestanden. De enkele afbeeldingen zijn goed gekozen maar wel
| |
| |
wat al te schaarsch voor zoo'n grootsch opgezet vulgarisatiewerk. Een werkelijk groot tekort is het ontbreken van historische kaarten.
De Duitsche vertaling is zoo vlot, dat men het werk voor een oorspronkelijk Duitsch werk zou aanzien.
M. Dierickx
Jacques CHASTENET, William Pitt. - Fayard, Paris, 1941, 352 blz., Fr. Fr. 25.
William Pitt junior, op zijn 24e jaar reeds eerste minister, leidde 18 jaar lang (1783-1801) de politiek van Engeland. Op zichzelf is de tweede Pitt niet zoo'n aantrekkelijke persoonlijkheid: koud en droog van temperament, zonder charme in den omgang, zelfs zonder dien zin voor humor die elken Engelschman ingeboren schijnt. Maar hij is de eerste dienaar van zijn land, zooals Frederik II de Groote zich ook reeds noemde, een harde, noeste werker, tot het uiterste verknocht aan zijn vaderland. Men heeft van Pitt gezegd dat hij een uitstekende financier, een onzekere diplomaat en een onbenullige minister van oorlog was. Dit oordeel is met de noodige schakeeringen juist, maar is geen monopolie van dezen staatsman.
In de politiek van Pitt, en in zijn strijd tegen de Fransche Revolutie zal de moderne lezer de huidige Engelsche politiek meenen terug te vinden. Het groote wapen van Engeland was, naast zijn 'insularity', zijn taa[i]heid in het dragen van nederlagen. 'Un jour, on demandait devant Pitt, quelle devait être la qualité maîtresse d'un homme d'Etat; l'un répondait: 'la prescience', l'autre: 'l'éloquence'. 'Non', déclara Pitt, 'c'est la patience' (blz. 327).
De drijfveeren van Pitt waren: vooreerst, de onverzettelijke wil om elke grootmacht ver van de Scheldemondingen te houden, vervolgens het vaste besluit van de gelegenheid gebruik te maken om den buitenlandschen handel uit te breiden, het koloniaal rijk te vergrooten en de sleutelposities op de zeeën te bezetten, en ten slotte het streven om Europa verdeeld en in evenwicht te houden.
Uit hetgeen wij aanstipten moge het actueele belang van dit boek voldoende blijken. Graag hadden wij een meer schitterenden stijl en een grootscher visie op het episch gebeuren van dien tijd gezien.
M. Dierickx
| |
Economie
Jean COLARD, Paul MAHIEU, L'organisation du personnel dans l'industrie. Etude pratique et théorique de l'utilisation du facteur humain. - L'Edition Universelle, Brussel, 2e uitg., 1942, 45 blz., Fr. 125.
Dit werk is in de eerste plaats naar de praktijk gericht, n.l. ter voorlichting van de leiders der groote nijverheids- en handelsondernemingen. De schrijvers houden zich echter niet bij het louter geven van praktische wenken maar ze toonen tevens de diepere gronden aan van hunne raadgevingen en deze zijn uitgesproken richtinggevend wat betreft den geest waarin het personeel moet geleid worden. 'Aangewend', om het uit te drukken met een woord uit den ondertitel, maar dan volkomen menschwaardig aangewend, tot grooter voordeel niet enkel van de onderneming, maar ook van de betrokkenen, de 'aangewenden' zelf.
De 'organisatie' waarover het hier gaat is een onderdeel der rationalisatie of 'wetenschappelijke inrichting van den arbeid' zooals Taylor, de promotor er van ze noemt. Deze had echter feitelijk tot het brutale toe het specifiekmenschelijke verwaarloosd: meerdere zijner opmerkingen betreffende de arbeiders zijn ergerlijk minachtend en hard; waar men wilde zijn stelsel integraal toepassen - inzonderheid in de Vereenigde Staten - ging dan ook hevig protest op. Hier is de toon geheel anders: de schrijvers verwekken belangstelling en sympathie voor den arbeider en drukken op de verplichting van den werkgever hem steeds als een waardevollen medemensch en medewerker te behandelen. Zoo b.v. waar ze de onbescheiden vragen vermelden die een onderneming stelt aan de werklieden die zich bij haar aanbieden, voegen zij er bij: 'il faut reconnaître qu'un pareil questionnaire revêt un caractère d'inquisition inadmissible; il faut condammer sans réserve un tel système' (blz. 95). Ze stellen aan den meestergast in zake omgang met zijne onderdanen bijna bovenmenschelijk hooge eischen (blz. 326-329).
Dit werk is de vrucht van rijke eigen ondervindingen, van studie-bezoeken aan talrijke Belgische en buitenlandsche ondernemingen en van een enkwest met de hulp der School voor Handels- en Economische Wetenschappen van de Hoogeschool te Leuven ingesteld en dat zich uitstrekte tot 267 ondernemingen (53 Belgische, 81 Engelsche, 53 Noord-Amerikaansche, enz.). Het is een standaardwerk dat én de schrijvers zelf, én de Hoogeschool tot eer strekt.
Het bestrijkt een onderwerp waarvan menigeen zich wellicht de uitgestrekt- | |
| |
heid en het ingewikkelde niet bewust is: aanwerving, bezoldiging en bevordering van het personeel; psycho-physiologische studies; vorming van het personeel; sociale toepassingen (inz. veiligheid. vorkomen der ongevallen, 'sociale werken'), om enkel een en ander te vermelden. Mogen vooral vele nijveraars dit werk lezen en in toepassing brengen, tot groot voordeel hunner ondergeschikten en tot hooger bloei van ons economisch leven.
Dr. K. du Bols
Dr. Ernst SCHUSTER, e.a., Monoindustrielle Agglomeration. Die Schuhindustriestad Pirmasens. - Konrad Triltsch, Würzburg-Aumühle, 1940, 238 blz., RM. 6,90.
De studie van de vestigingsplaats der industrie heeft sedert een goed tiental jaren hoe langer hoe meer de belangstelling gewekt. Zij heeft zich tevens in een nieuwe richting ontwikkeld. Het doel dat zij nastreeft is niet zoozeer meer de criteria vast te stellen volgens dewelke een industrie de voor haar best geschikte ligging kan bepalen; zij houdt zich nu eerder bezig met het onderzoek van de voorwaarden die moeten vervuld zijn opdat een industrieel gebied, in zijn geheel beschouwd, als gunstig ontwikkeld mag doorgaan. Vandaar dat, in Duitschland evenzeer als in Engeland en in de Vereenigde Staten, de gebieden die zich in een bijzonder slechten toestand bevinden - en dat zijn meestal gebieden met eenzijdige economische ontwikkeling - speciaal de aandacht trokken. Pirmasens, middelmatige stad in de Palts waar meer dan een vierde van de totale schoenproductie van Duitschland vervaardigd wordt en wier economisch leven geheel en al door die nijverheid wordt beheerscht, is, samen met eenige gemeenten van het omliggende, zulk een gebied. Prof. Schuster, aan het hoofd van een studiegroep van de Universiteit van Heidelberg, heeft er een onderzoek over ingesteld, waarvan de resultaten ons hier medegedeeld worden. Dr. Fehringer, Dr. Harth en Dr. Giegold hebben zich in hoofdzaak beperkt tot de objectieve en zeer gedetailleerde uinteenzetting van de geconstateerde feiten. Dr. Rittig daarentegen heeft getracht een totaalbeeld te geven van 'de struktuur van het monoïndustrieele economisch gebied Pirmasens' en van de ontwikkeling ervan sinds 1850. Prof. Schuster eindelijk analyseert het begrip zelf van monoïndustrieele agglomeratie. Deze twee laatste bijdragen, ofschoon niet altijd zeer helder geschreven, zijn uiterst interessant. Zoowel wegens de methode die aangewend werd als wegens de algemeene conclusies waartoe die methode geleid heeft verdienen ze bestudeerd te worden door alwie zich bezig houdt met het probleem van de economische
struktuur van een industrieele streek.
R. Van Ooteghem
Ungarisches Wirtschafts-Jahrbuch. XVI. Jahrgang: 1940. Herausgegeben von Dr. Gustav Gratz. - Buchhandlung R. Gergely, Budapest, 1940, 490 blz., RM. 15 (of Zw. Fr. 20).
Drie belangrijke feiten beheerschen de economische ontwikkeling die in dit Jaarboek beschreven wordt. Ten eerste de uitbreiding van het Hongaarsche territorium als gevolg van de internationale gebeurtenissen van 1938 en 1939; over de productieve krachten van de nieuwe gebieden wordt men in de verschillende gedeelten van het Jaarboek volledig ingelicht. - Ten tweede de oorlog die de betrekkingen met het buitenland zeer lastig heeft gemaakt, groote schaarschte van sommige produkten heeft veroorzaakt en de heele economie van het land onder Staatsleiding heeft gebracht. - Ten derde de verdere en steeds sneller voortschrijdende industrialisatie van het land, en dit feit vooral is het, dunkt ons, dat aan de huidige economische struktuur van Hongarije haar eigenaardig karakter geeft waarvan de studie uiterst leerzaam en boeiend is. Tot die studie kan men geen betere inleiding vinden dan het 'Hongaarsche economische Jaarboek', lijvig boekdeel dat ons niet alleen rijk materiaal voorlegt omtrent den tegenwoordigen toestand maar ook de wording van dien toestand uitlegt door ons aan de voornaamste momenten van de economische geschiedenis van Hongarije te herinneren. De 48 verschillende bijdragen van zeer ongelijken omvang, die het Jaarboek bevat, zijn in 7 hoofdstukken gegroepeerd. Het komt ons voor dat de onderverdeeling van de stof niet steeds de meest logische is, en dit is waarschijnlijk de oorzaak van de nogal talrijke herhalingen. Te verwonderen is ook dat er geen studie is over de bevolking van Hongarije. Van den anderen kant wijzen we in 't bijzonder op het zeer belangwekkende inleidend hoofdstuk met de bijdragen van Prof. Th. Surànyi-Unger, van Prof. A. van Navratil, van den Commissaris voor Prijzencontrole Dr. V. von Kacsóh, die op zich zelf alleen reeds de aanbeveling van dit Jaarboek ten volle zouden rechtvaardigen.
R. Van Ooteghem
| |
| |
Noël BACHET, Economie sociale corporative. - Recueil Sirey, Paris, 1941, 149 blz.
Dit werk werd ingegeven door de vermaning van Maarschalk Pétain: 'devant la faillite universelle de l'économie libérale, presque tous les peuples se sont engagés dans la voie d'une économie nouvelle. Nous devons nous y engager à notre tour et, par notre énergie et notre foi, regagner le temps perdu'. Om dien weg op te kunnen gaan is het echter noodzakelijk zich duidelijk van de middelen en wegen rekenschap te geven, die ons helpen moeten dat doelwit te bereiken. Daartoe wil de schrijver ons achtereenvolgens voorhouden: les lois économiques étudiées pour le corporatisme en la justice sociale et les formes de l'usure. In het eerste deel wil hij in het licht stellen wanneer en hoe de verbruiksgoederen werkelijk tot verhooging van 's menschen welzijn overvloediger voortgebracht worden en wanneer er enkel verhooging der prijzen of verschuiving der winsten is. In het tweede deel trekken vooral de vraagstukken van den woeker en van de schepping der munt zijn aandacht.
De ontleding van het economisch gebeuren, vooral van de vorming der prijzen en van de wijzigingen die zich voordoen in het werkelijk inkomen der verbruikers - der aarden (des foyers) zooals de schrijver het uitdrukt - is grondig maar wel eens spitsvondig, zoodanig dat men de ontwikkeling der aaneengeschakelde beschouwingen en redeneering moeilijk volgt.
Op deze ontleding volgen de hoofdstukken over 'les justes prix' en 'l'usure'. De opvattingen hier voorgehouden zijn zeer persoonlijk. De rechtvaardige prijs is die welke aan den ondernemer overlaat 'un bénéfice normal, proportionné à, son capital et à la rémunération que mérite son travail de direction'. De productiekosten zijn echter niet voor alle ondernemers dezelfde. Terwijl b.v. voor een ondernemer de kostende prijs 120 fr. bedraagt zal hij voor een andere enkel 110 fr. en voor nog een andere 100 fr. bedragen. Aangezien deze drie hunne producten tegen denzelfden prijs zullen verkoopen, schijnt het onmogelijk dat alle drie enkel hun 'bénéfice normal' overhouden. Hoe dat bezwaar overbruggen? Het voorgestelde middel is zeer eenvoudig: de Staat zal onze drie voortbrengers verschillend belasten, zoo dat geen van hen meer overhoudt dan die normale winst; of althans niet merkelijk meer want wij moeten eenigen prikkel behouden die aanzet tot zuiniger productie. Het voorgesteld middel is radikaal en, ons inziens, bedenkelijk. In het hoofdstuk 'l'usure' wordt de rente geschonken voor beleggingen op zicht radikaal afgekeurd en een monetaire politiek voorgestaan die aan de banken drakonische eischen stelt, b.v. dezen: de 'établissements de dépôts devraient être toujours en mesure de présenter immédiatement toute la monnaie déposée, leur rôle se bornant à faciliter les paiements par jeu d'écriture (ce qui ne fait aucune inflation)'. Zulke vrees voor inflatie zou stremmend werken! De uitgekozen weg om tot een nieuwe economische ordening te brengen moet begaanbaar blijven!
Dr. K. du Bois
Berufszählung, Einführung in die Berufszählung. Statistik des Deutschen Reichs. Band 555, Volks-, Berufs- und Betribsählung von 17. Mai 1939. - Verlag für Sozialpolitik, Wirtschaft und Statistik, Paul Schmidt, Berlijn, 1941, 548 blz.
Deze 'Inleiding' wordt ons bezorgd door het 'Statistiches Reichsamt'. Ze licht ons in over den reuzenarbeid dien een zorgvuldig doorgevoerde telling - en heel bijzonder een beroepstelling - vereischt. Een systematisch plan tot in de bijzonderheden uitgewerkt moet de telling zelf voorafgaan en de betrokkenen moeten doeltreffend voorgelicht opdat ze de verlangde inlichtingen zouden verschaffen. De eerste deelen van dit werk leeren ons hoe dit doel bereikt werd (inz. 'Die Systematik der Berufszählung 1939' en 'Die Tabellen der Berufzählung 1939'). Hierop volgen de lijsten der beroepstelling zelf - de betrokkenen zijn ingedeeld naar hun socialen toestand (zelfstangen, helpende familieleden, bedienden, arbeiders, enz.) en naar hun beroep -, der beroepen en der bedrijven; lijsten die ook bij het gebruiken der statistieken van groot nut zullen zijn.
De telling van 1933, die deze onmiddellijk voorafging, gaf aan wie ze wist te benutten, een levendig beeld van het nijvere Duitschland; deze zal, naar ons dit keurig inleidend werk stellig laat verhopen, een minstens even interessant en leerrijk overzicht aan de hand doen van den toestand, op den vooravond van den oorlog, n.l. op 17 Mei 1939, datum der telling.
Dr. K. du Bois
Dr. Francesco VITO, Die Industriellen Unternehmerzusammenschlüsse und ihre Regelung in der korporativen Wirtschaft. Uit het Italiaansch vertaald door Dr. Kurt H. Berger. - Gustav Fischer, Jena, 1941, 198 blz., ingen. RM. 9, geb. RM. 10,50.
Met het oog op deze Duitsche vertaling van 'I sindacati industriali.
| |
| |
Consorzi e Gruppi' is de derde Italiaansche uitgave van 1939 bijgewerkt en eenigszins aangepast, zoodat we hier in werkelijkheid een nieuwe uitgave hebben van het boek van den gewaardeerden Professor van de Sacro Cuore Universiteit. Vooral eenige nota's omtrent de vergelijking tusschen de Italiaansche en de Duitsche terminologie zullen opgemerkt worden en helpen orde brengen in een vrij verward gebied. - Het eerste gedeelte van het werk behandelt het vraagstuk van de industrieele concentratie in het algemeen, haar wezen, de oorzaken van haar ontstaan en de factoren die meer bepaald leiden tot die concentratieverschijnselen die het voorwerp zijn van deze studie: de kartels en de trusts (deze term 'trust' is in ons land zoo ingeburgerd dat we, ondanks de bezwaren die schr. er tegen oppert, hem meenen te mogen behouden om het begrip weer te geven van 'gruppo' of 'Konzern'). Het tweede deel - het omvangrijkste en het interessantste - biedt ons een systematische behandeling van wat kartels en trusts eigenlijk zijn, welke hun struktuur is, hun reden van bestaan; hun invloed op het sociaal-economische leven. Het derde deel is het zwakste: de rol die aan Staat en corporaties toekomt om de kartels en de trusts te controleeren en desnoods in bedwang te houden, blijft in de praktijk van den Italiaanschen corporatieven Staat een zeer omstreden punt en schr. heeft zich hieromtrent beperkt tot het aangeven van eenige algemeene richtlijnen. De stof die in dit boek behandeld wordt is zeer uitgebreid en misschien zou het beter geweest zijn, het onderwerp (vooral van het eerste deel) meer te beperken om een indruk van 'n zekere oppervlakkigheid of dogmatisme te voorkomen die nu hier en daar bij den lezer opkomt. Over het algemeen echter munt dit boek evenzeer als de andere werken van Prof. Vito uit door de degelijkheid en klaarheid van de uiteenzetting en door de groote belezenheid die er aan den dag treedt.
R. Van Ooteghem
Herbert SCHACK, Mensch und Arbeit. Vom Wesen deutscher Wirtschaft. - Junker und Dünnhaupt, Berlijn, 1941, 189 blz., RM. 5,80.
In de aristotelische en in de middeleeuwsche bedrijfsleer maakte de mensch midden zijn levenskring het centrum uit der geestelijke belangstelling; productie en ruil werden beoordeeld naar de maat van zijn levensbelang en levensnorm. Hiermee brak het economisch liberalisme. Door de wereld- en levensopvatting van het Nationaal Socialisme wordt, zegt ons schrijver 'wieder zum Mass aller Dinge, der Mensch in seiner Natur, seiner Arbeit und seiner Gewissenordnung. Die Wirtschaft erhielt ihren eigentlichen Sinn, nämlich dem Leben der einzelnen und der Gemeinschaft zu dienen, zurück... Ihr Ausgangspunkt ist der wirtschaftende Mensch in seiner natürlichen, rassischen, völkischen und nationalen Gebundenheit'. Zijn werk toont ons aan welke deze 'Wirtschaftslehre' is. Achtereenvolgens behandelt hij de Wirtschaftsbewusstsein, -gesinnung, -stil, -raum, -austausch, -aufbau, -lenkung, -wehr.
In het eerste hoofdstuk laat hij het scherp onderscheid uitkomen dat bestaat tusschen den kuddegeest der weinig ontwikkelden en het persoonlijk 'Wirtschaftsbewusstsein' en toont hij aan hoe het 'Volksbewusstsein' zich onderscheidt van het 'Staatsbewusstsein' van den Italiaan. In het tweede wordt ons aangetoond dat het ongebonden streven naar eigen belang geenszins altijd heilzaam is en de plaats moet inruimen voor werkelijke zorg voor de gemeenschap dank aan een organische samenspannen. Deze enkele aanduidingen om het belang aan te toonen van dit boek. Alles wordt grondig uiteengezet, niet louter theoretisch maar eerder volgens de methode der historische school: door de geleidelijke ontwikkeling der instellingen en der opvattingen in den loop der tijden te schetsen.
Dr. K. du Bois
| |
Varia
D.J. VAN DE VEN, De heemliefde van het Nederlandsche volk. - A. Rutgers N.V., Aarden, 1941, 295 blz., Fl. 4,90.
Men zou dit boek een handleiding willen noemen voor Heemkunde, maar de titel duidt op veel meer. Het heeft wel tot doel meer en grondiger belangstelling te wekken voor heemkundig onderzoek, richtlijnen te suggereeren voor al degenen die aan die mooie taak een ruim deel van hun tijd zouden willen besteden, en al die krachten te bundelen.
Maar het is ook, als resultaat van jaren ondervinding en vorschen, een vrij zich bewegen doorheen de Nederlandsche provincies - waarbij ook wel een kijkje wordt genomen, over starre staatsgrenzen heen, - naar de verste uitloopers van het Nederlandsche volksleven.
Wat van dit werk vóóral een standaardwerk maakt, is de ruime opvatting van de Heemkunde: niet als een beklemmend teruggrijpen naar het verleden
| |
| |
om het verleden, maar als een opwekken van het volksbewustzijn diep gegrondvest in haard en heem en vandaar uit breed opslaand door het provinciale naar het nationale en door het nationale heen naar het internationale, zonder gevaar van zinlooze vervlakking - wel in tegendeel!
Daar is ook nog die zin voor verwezenlijking - die trouwens boogt op een levende realisatie, zooals die van het Arnhemsche Openluchtmuseum op den Waterberg, dat nog steeds in een verheugend ontwikkelingsstadium verkeert.
D.J. Van de Ven, die ons in zijn veelomvattend werk op folkloristisch gebied steeds opnieuw wist te boeien, heeft in dit boek het beste geschonken van wat hij bezat: zuivere, levende heemliefde.
J. Burvenich
Dr. C. DE BAERE, Onze Vlaamsche Reuskens. Bijdrage tot de kennis van de Vlaamsche Folklore. - 'De Seizoenen' 11, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 104 blz., 24 buitentekstplaten, Fr. 12.
Met warmen humor en gemoedelijkheid leidt Dr. C. De Baere ons rond bij de Reuskens hier ten lande. Het boekje is even bescheiden en fijn verzorgd van uiterlijk als van inhoud. Dat de schrijver zijn doel bereikte, en waarschijnlijk heel wat meer, is zeker. Het kan best zijn dat menig lezer niet alleen 'in deze tijden van kommer en zorg een prettig uurtje' aan het degelijk werkje beleeft, maar ook wel dat hij in dit boekje zelf een aansporing vindt om zich meer aan de heemkunde van ons volk te interesseeren, waarvan dit eene aspect zóó sympathiek door den schrijver werd belicht. Warm aanbevolen.
J. Burvenich
In memoriam Monseigneur J. Sencie 1865-1941. - Vereeniging 'Vlaamsche Leergangen te Leuven', Leuven, 1942, 111 blz., 2 pl.
Mgr. Sencie is gestorven te Leuven op 15 Augustus 1941. Hij mag niet vergeten worden; juister gesproken: velen moeten hem eerst nog naar verdienste leeren kennen. Want zoo bescheiden was hij in zijn activiteit, dat slechts weinigen ten volle beseffen wat hij al voor de ontplooiing der Vlaamsche cultuur heeft gedaan en hoe veelzijdig en zegenrijk zijn invloed is geweest. Al de perioden van zijn leven, al de aspecten van zijn milde persoonlijkheid worden in dit uiterst geslaagde 'in memoriam' levendig uitgebeeld: zijn jeugd, zijn professorale loopbaan, zijn werking onder de studenten, zijn rol in de leiding van den Vliebergh-leergang en vooral van de vereeniging 'Vlaamsche leergangen te Leuven', zijn priesterlijk ministerie. Elk der tien bijdragen is boeiend, rijk aan inhoud, warm van toon; elk stamt van een vriend van den overledene en van een getuige van zijn activiteit; de laatste, Vlamingen gedenkt!, is van den Rector onzer Alma Mater, Mgr. van Waeyenbergh.
Het doet deugd, in een tijd van schreeuwerige propaganda, naar dien man te kijken, die voor zijn ideaal werkte met trouwe liefde en dienstbaarheid, maar zonder gerucht of geweld, en daarom ook tot kostbare en blijvende resultaten kwam. Wanneer wij een volledige katholieke Nederlandsche Universiteit bezitten, dan zijn we dat voor een zeer groot deel aan Mgr. Sencie verschuldigd. Negatieve kritiek, systematisch afbreken en verdachtmaken van autoriteit en traditie bleven hem altijd vreemd; maar met een integrale loyauteit en een vastberaden doorzettingsvermogen heeft hij zijn Vlaamsch ideaal tot werkelijkheid gemaakt. Moge onze universitaire jeugd de les begrijpen van deze edele en stille figuur.
E. de Strycker
G. VANDEWOUDE, Odiel Spruytte. Strijder, Denker en Mensch. - Wiep Op, Brugge, 1942, blz., 30, Fr. 10.
'Spruytte was, zegt de auteur, een onzer geniaalste speculatieve geesten, een onzer eerlijkste kampers, een onzer goedhartigste priesters uit het goede volk van Vlaanderen en voor dat volk gevallen' (blz. 30). Al blijven we bij de meening dat een meer methodische en zakelijke uiteenzetting van wat de priester Spruytte was, beoogde en bereikte, nuttiger en heilzamer ware geweest; toch treft ons, in deze bewonderende beschouwingen, de innige genegenheid en ontroerde waardeering.
E.J.
| |
| |
Bibliographie. Tome second pour 1932-1941 avec complements rétrospectifs. - Lamertin, Brussel, 1942, 127 blz. |
LEENDERS, Paul, Facetten. Gedichten. - Van der Donck, Maaseik, 1942, 27 blz. |
LEFEVRE, Pl. F., Syllabus du cours de Paléographie latine & médiévale. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 31 blz., Fr. 10. |
LEYNEN, Hubert. Het eeuwige beginnen. - Manteau, Brussel, 145 blz., ing. Fr. 25,, geb. Fr. 38. |
MONHEIM, Chr., Congo. Bibliographie. - Veritas, Antwerpen, 1942, 211 blz., Fr. 55. |
OLBRECHTS, Frans M., Vlaanderen zendt zijn zonen uit. - Davidsfonds, Leuven, 1942, 255 blz., ing. Fr. 18, geb. Fr. 22. |
PARADE, F. De -, Polderland. - Davidsfonds, Leuven, 1942, 178 blz., ing. Fr. 18, geb. Fr. 22. |
PATER, Dr. J.C.H. de -, Nederland-Vlaanderen. De scheiding in de 16e eeuw historisch belicht. - Willem de Zwijger-Stichting, 's Gravenhage, 1941, 31 blz. |
PEE Dr. Julius, Multatuli. Reisbrieven aan Mimi. - Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1941, 325 blz. |
PHILIPPEN, L.J.M., Beknopte methodiek der geschiedvorsching. Leidraad voor de leden der oudheidkundige kringen. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1942, 217 blz. |
PILLECIJN, Filip De -, Pieter Fardé. De roman van een Minderbroeder. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1942, 116 blz., Fr. 18. |
PRIMS, Kan., Dr. Floris, De kolonellen van de 'Brugsche Wacht' van Antwerpen. 1577-1585. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1942, 286 blz., Fr. 15. |
ROECK, Dr. J. De -, De biologische grondslagen van de opvoeding. - De Sikkel, Antwerpen, 1941, 84 blz. |
SASSEN, Dr. Ferd., Geschiedenis der patristische en middeleeuwsche wijsbegeerte. - Philosophische Bibliotheek, Standaard-Boekhandel, Antwerpen 1942, 323 blz., ing. Fr. 38, geb. Fr. 58. |
SCHLIER, Dr. Otto, Raumbild der Wirtschaft. 1. Teil. Deutsches Reich. - Kohlhammer, Leipzig, 1942, 77 blz., R.M. 1,80. |
STIFTER, Adalbert, Vrijgezellen. - Davidsfonds, Leuven, 1942, 220 blz., ing. Fr. 18, geb. Fr. 22. |
STRAUWEN, Dr. Anth., Het nationaalsocialistische opvoedingswezen in het Derde Rijk. - Brochurenreeks 'Jeugdopleiding', Centrale van het Onderwijs, Unie van Hand- en Geestesarbeiders, Brussel, 1942, 79 blz., Fr. 15. |
STREUVELS, Stijn, De teleurgang van den Waterhoek. - De Lijsternestreeks, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 317 blz., ing. Fr. 30, geb. Fr. 50. |
STUBBE, Dr. A., Het zien en genieten van schilderkunst. Aesthetische beschouwingen. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1942, 199 blz., Fr. 35. |
VANDEN BUSSCHE, D.R.V., O.P., Cyriel Verschaeve. Zijn levenshouding en zijn kunstenaarschap. - Zeemeeuw, Brugge, 1942, 149 blz., ing. Fr. 60, geb. Fr. 85. |
VANHAEGENDOREN, Meisjes-Gidsen. - De Pijl, Leuven, 80 blz. |
VAN HOVE, Gods algemeene heilswil. Het vraagstuk der zaligmaking van alle menschen. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1942, 198 blz., Fr. 35. |
VELDE, Anton Van de -, Schep vreugde in 't leven. - Vlaamsche Boekencentrale, Antwerpen, 1942, 286 blz., ing. Fr. 55, geb. Fr. 68. |
WACHTERS, Louis, Lodewijk Van Boeckel. - Davidsfonds, Leuven, 1942, 123 blz., Fr. 12. |
WECKX, Jan, Ons klein verbond. - Ignis, Brussel, 146 blz. |
WERVEKE, Prof., Dr. Hans Van -, Brugge en Antwerpen. Acht eeuwen Vlaamschen handel. - Willemsfonds, Rombout, Gent, 1941, 216 blz. |
WESTERLINCK, Albert, Luister naar die stem. Studiën en critieken. - De Kinkhoren, Brugge, 273 blz., ing. Fr. 35, geb. Fr. 45. |
ZIELENS, Lode, Opsomer. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1942, 82 blz., Fr. 125. |
Bijbelsch woordenboek onder redactie van de bijbelprofessoren der Nederlandsche en Vlaamsche Groot-Seminaries. Secretaris der redactie: Dr. Van den Born: Aflevering 2. - Brepols, Turnhout. |
L'économie sans abondance. - Rencontres 6-7, La pensée catholique, Luik, 301 blz., Fr. 30. |
Inleiding tot de logica en methodologie. Volgens Prof. Dr. G. Heymans. Bewerkt en voltooid door Mr. W.A. Pannenberg. - Sythoff, Leiden, 1941, 186 blz. |
Les plus belles paroles du Christ. - Wellens & Godenne, Brussel, 1939, 99 blz., Fr. 10. |
Spiritualité de la famille. - Rencontres 8, La pensée catholique, Luik, 238 blz., Fr. 24. |
Uitgewerkte lessen in opvoedend catechismusonderricht. - Door de Zusters der Christelijke Scholen van den H. Jozef te Vorselaar. - Goede Pers, Averbode, 1942, 277 blz., Fr. 65. |
| |
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
Boeken bij de redactie toegekomen van 21 Juli tot 20 Sept. 1542. Bespreking in de mate van het mogelijke.
BERQUIX, K., pr., Geloofsrechtvaardiging. - Schoonbaart Goes. Brugge, 1942, 243 blz. |
BIERENS DE HAAN. Dr. J. De -, Leibnis. - Levende gedachten 20, Servire Den Haag, 1942, 187 blz., Fl. 2,60. |
BITELLI, Giovanni, La Santa degli Italiani. (Caterina da Siena). - G.B. Paravia, Torino, 1942, 367 blz., L. 20. |
BLOCKMANS, Fr., De voorbereiding van een grooten tijd. Gent tot omstreeks 1936. - De seizoenen 22, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1942, 104 blz., Fr. 12,50. |
BOGAERTS, Ambr. M., O. P., Paus Pius XII spreekt.., - De Lelie, Tienen, 1942, 86 blz., Fr. 21. |
BOGAERTS, Ambr., O.P., Riddervolk. Wezen en werking der Dominikaansche Derde Orde - De Lelie, Tienen, 1942, 91 blz., Fr. 16. |
BOGAERTS, Theo. Ik ging eens naar New-York. - Davidsfonds, Leuven, 1942, 168 blz., ing. Fr. 18. geb. Fr. 22. |
BRAKELL BUYS, Dr. R. van -, Vivekanada. - Levende gedachten 19, Servire, Den Haag, 1942, 189 blz., Fl. 2,60. |
BRUYNE, Dr. Edgar De -, Het aesthetisch beleven. - Philosophische Bibliotheek, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1942, 462 blz., ing. Fr. 65, geb. Fr. 85. |
CANTENS, Lode, Het leven aan den stroom. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1942, 131 blz., Fr. 35. |
COCQUYT, E., Bilan. - N.R.B. Vlaanderen, Brugge, 1942. |
COLARD, Jean et MAHIEU, Paul, L'organisation du personnel dans l'industrie. Etude pratique et théorique de l'utilisation du facteur humain. - L'Edition Universelle, Brussel, 1942, 454 blz., Fr. 125. |
COLENBRANDER, Prof. Dr. H.T., Oranje en het Wilhelmus. - Burgersdijk & Niermans, Leiden, 1942, 58 blz. |
COUDENHOVE, Ida Friederike, De twee torens. Drie brieven over klooster en wereld. - Lecturis, Eindhoven, 1942, 104 blz. |
CRAEYNEST, M., Kardinaal Lavigerie, Apostel van Afrika. - Missietijdschrift 'Nieuw-Afrika', Antwerpen, 1942, 252 blz., Fr. 25. |
DELARUELLE, A. en Dr. A.J. CLAES, Beginselen der natuurkunde. Deel II. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1942, 511 blz., Fr. 58. |
DENAUX, Joris, Jezus van Nazareth. Leer en Leven. - Verbeke-Leys, Brugge, 1942, 213 blz. Met vraagboekje Fr. 15. |
DENUCE, Prof. Dr. Jan, Koopmansleerboeken van de XVIe en XVIIe eeuwen in handschrift. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 213 blz., Fr. 60. |
ELSSCHOT, Willem, Het tankschip. - Van Kampen, Amsterdam, 1941, 85 blz. |
GANTOIS, J.M., Hoe ik mijn volk en mijn taal terugvond. - Wiek op, Brugge, 1942, 58 blz., Fr. 24. |
GESSLER, J., De mystieke wijnpers te Aarschot en elders. - Boon-Hecking, Leuven, 1942, 152 blz., Fr. 15. |
GHYSSAERT, P., pr., Ik overweeg 'Onze H. Mis'. - Beyaert, Brugge, 1942, 116 blz., Fr. 10. |
GOLTZ, Joachim von der -, Verzonken land. Uit het Duitsch vertaald door B. Decorte en L. Sijmoens. - Manteau, Brussel, 158 blz., ing. Fr. 25, geb. Fr. 38. |
GOZZANO, Umberto, Dandolo. - G.B. Paravia, Torino, 210 blz., L. 9. |
GROOTENS, Petrus, Leonardus, Marie, S.J., Dominicus Baudius. Een levensschets uit het Leidse humanistenmilleu. 1561-1615. - Dekker en Van de Vegt. Nijmegen, 1942, 237 blz. |
HADEWIJCH, Strophische gedichten. Opnieuw uitgegeven door Dr. J. Van Mierlo S.J., I. Tekst en commentaar, II. Inleiding. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 347 en 141 blz., Fr. 100. |
HEMELDONCK, E. Van -, Kroniek. - Thijmfonds, 's Gravenhage, 370 blz. |
HEYLEN, Dr. V., Voor meer rechtvaardigheid. Voorafgegaan door een brief van Zijne Eminentie Kardinaal Van Roey, Aartsbisschop van Mechelen - Desclée De Brouwer, Brugge, 1942, 182 blz., Fr. 18. |
HOORNAERT, R., Qu'est-ce qu'une paroisse! - De Wijngaard, Brugge, 1942, 46 blz., Fr. 5,50. |
HUYS, VICTOR, Bakelandt en de rooversbende van het vrijbosch. - Lannoo, Tielt, 1942, 329 blz., Fr. 25. |
JANSSEN, Kan., Dr. A., Leergang van bijzondere moraalphilosophie, Tweede deel: Natuurrecht (eerste aflevering, tweede omgewerkte druk). - Universitas, Leuven, 1942, 248 blz., Fr. 50. |
KOKKALIS, Dr. Alexander, Die Theorie der Arbeit. Neue Grundlage der Sozialöknomik. Erster Band. - Fischer, Jena, 1942, 298 blz., R.M. 16. |
LECAT, Maurice, L'Azéotropie. La tension de vapeur des mélanges de liquides |
|
|