Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale kroniek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kinderen en hun leidersBuiten een paar gevallen, die van één leeraar namelijk en zelfs die van één huisvader met zes kinderen (scouter), was de leiding van de vacantie-koloniën toevertrouwd aan hoogstudenten, verkenners, K.S.A.ers, collegestudenten, met hier of daar een jongen uit vakschool of Atheneum; ja zelfs drie man van de Y.M.C.A.Ga naar voetnoot(1), een beweging die in heel ons land slechts een goede honderd leden telt, alleen in de havenstad. Niet zonder moeite zou men dat alles te zamen rijmen; te meer daar België, evenals het oude Gallië van Julius Caesar, praktisch uit drie deelen bestaat: Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Niet zonder moeite; zoo waren er bij voorbeeld in de koloniën van Brussel, althans in twee en in de twee talrijkste, uitsluitend franschsprekende leiders voor uitsluitend vlaamschverstaande jongens. Doch zulke vergissingen kónden niet heelemaal vermeden worden. Het spreekt vanzelf dat de kampen, waarvan de leiding bij voorbaat toegezegd was aan één bepaald college, veel voor hadden op de andere. Daar heerschte van het allereerste begin af volmaakte eenheid en volledige verstandhouding. Al de leiders trokken aan hetzelfde touwtje en werkten één gemeenschappelijk programma uit, in voorafgaande vergaderingen uiteengezet en besproken. Waar dit het geval niet was, werd er de eerste dagen wat gepolst en getast. Toch smeedde de groote liefde en de grenzelooze toewij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ding voor de kinderen vlug, zeer vlug, een stevigen broederband onder hen. Zaken zijn waard, wat men er voor betaalt; menschen, wat men er voor lijdt. Omdat de moeder haar kind met wee groot brengt, en de vader met hard labeur, houden de ouders zooveel van hun kinderen. Het is opvallend, hoeveel niet-katholieke ouders, of zoogenaamde 'onverschilligen', uitdrukkelijk vroegen, dat hun kinderen in katholieke handen zouden gegeven worden; ook al hadden zij geen Eerste Communie gedaan, ook al waren ze niet eens gedoopt (wat slechts het geval was voor heel weinigen). Uitzonderlijk slechts stond er op het steekkaartje: 'Godsdienst: om het even'. Waar het om hun kinderen gaat, om het beste dat zij bezitten: daar staan de menschen niet onverschillig tegenover. Ook die katholieke jonge leiders zouden hun leiderstaak betalen met lijden en vermoeienis en pijn. Van 's morgens tot 's avonds bezig zijn met een vijftig of honderd rakkers; ze doen spelen, zingen en wandelen; ze bedienen aan tafel, helpen wasschen bij de stortbaden, en... op tijd wekken 's nachts; neen prettig zou het precies niet zijn, en ik geloof niet dat vele leiders verdikt naar huis zullen teruggekeerd zijn. Integendeel: na de eerste inspanning werden enkelen voor een paar dagen ziek, en het was maar goed dat ze na veertien dagen dienst definitief vervangen werden om zelf te kunnen uitrusten. Maar dit is zeker: velen ontdekten voor het eerst de diepere vreugde van het offer, en allen deelden in de innige vertroosting van het apostolaatswerk bij eigen volk. Ik herinner mij, hoe een hoogstudent, die totnogtoe alleen de romantiek van 'een schuimenden pot en een dampende pijp' scheen te hebben gekend, bij mij kwam onder een uitstap in het Zoniënbosch, en met een stem, schor en heesch van het roepen: 'Pater, als ik die daar zie' - hij wees naar enkele voorbijslenterende 'fils-à-papa' - 'dan voel ik een soort medelijden!' 'Zoo?' 'Hoe nutteloos hun vacanties, terwijl wij toch dienst mogen bewijzen. Vroeger was ik ook zoo, Pater, en ik begreep het toen niet; maar nu...' En hij liep terug naar zijn groep.
De groepen, och zij waren zóó verschillend in aantal: 50, 100, 150, 200 en zelfs 250(!); naargelang de beschikbare plaats in het college of klooster waar zij waren ondergebracht. En in elke groep was de verscheidenheid minstens even groot als in een regenboog. Jongens uit de stad en jongens van den buiten (Eegenhoven, Leuven, Aarschot, Hal, Tienen, Lommel, Brussel, Vilvoorde, enz... enz...); kabouters van zes-zeven jaar tot rakkers van veertien. Meestal kinderen uit werkmansgezinnen: van ambachtslui, mijnwerkers, werkloozen; velen wier vader in Duitschland werkt; zoons van boeren, ongegradeerde beroepssoldaten; ook kinderen van kleine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staats- en stadsbedienden, en zelfs één collegestudent en één zoontje van een onderwijzer. Natuurlijk is de moreele en godsdienstige opvoeding en houding van zoo'n volkje zeer verschillend. Gaaf, zedelijk nog kerngezond doorgaans, en zeer ontvankelijk voor het goede en schoone. Wel enkele uitzonderingen: rakkers uit de achterbuurten van onze grootere steden, die op straat te veel gezien en meegemaakt, en helaas ook thuis te veel gehoord hebben. De meeste kinderen leken goede ouders te hebben, voor wie het een offer was hun jongen zoo één maand in vreemde handen over te laten, en die het slechts deden uit nood en voor zijn welzijn. Het is waarlijk opvallend, hoe goed de kinderen van ons volk nog zijn, en hoe goed de ouders het meenen met hun kinderen; even opvallend echter, hoe slecht vele ouders hun kinderen opvoeden en in welke godsdienstige onwetendheid zij ze laten opgroeien. Zeker er waren kinderen, die een scapulier droegen en een rozenhoedje konden bovenhalen, en sommige brieven eindigden met ''n kruiske' of 'vergeet niet te bidden'. Daarnaast hoeveel acht- of negenjarigen, die, ofschoon gedoopt, hun eerste heilige Communie niet hadden gedaan; welk voorrecht hun oudere broers of zusters nog hadden genoten. Men had er blijkbaar nooit meer aan gedacht; waarschijnlijk omdat er geen feest aan vast zit, gelijk aan Plechtige H. Communie en H. Vormsel. Erger nog, als sommigen niet eens van moeder hadden vernomen, wie eigenlijk in de H. Hostie aanwezig is, en deze hielden voor 'groote vitaminen'. Daar moest men zich trouwens aan verwachten, als men ook maar eenigszins op de hoogte is van den langzaam(?) doordringenden geest van ongeloof ten onzent. Slechte opvoeders zijn de ouders ook maar uit onwetendheid en willoosheid. Zoo weken ouders voor traantjes en namen zij hun kind terug mee naar huis: 'Wat wilt ge er aan doen; ik kan hem niet zien weenen!' - of 'Ik heb er maar één!' - 'Och, zei een vader, 'k ben zelf verwend geweest, en 'k wil dat mijn jongen het ook zij', en hij overlaadde hem met snoep en zakgeld. En wat vond men al niet in de pakjes, die de ouders meenden nog te moeten opsturen. Stel u voor: ouders die aan hun kind een slecht boek cadeau geven! Ja hoe gebeurt zoo iets? ''t Is goedkoop en 't zag er schoon uit van buiten, Mijnheer de Pater.' Of nog, ouders die sigaretten opsturen aan een aapke van een jaar of dertien,... dan toch nog liever apennootjes! Of eenvoudig weg het feit dat er nog twee, drie dagen vóór het einde zoetigheden en fruit aankomen, méér dan het ventje redelijk verorberen kan. Dat zijn allemaal verkeerde uitingen van ouderliefde. En toch is het hart van ons volk nog goed. Een gouden hart, maar... onder een ruwe schors. Ruw waren de jongens, en grof soms. Hoe kan het anders: een bende ravotters ondereen! Misschien deden wij goed in dit domein, even bij onze noorderburen ter school te gaan. Ik noteer letterlijk wat de Aalmoezenier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een kamp van 97 man schrijft: 'Er was een groote verscheidenheid in de opvoeding. Sommigen hadden iets verfijnds zelfs; andere, vooral van G..., waren ruwe bonken; sommige Brusselaartjes waren echt van de straat opgeraapt. Over het algemeen hebben ze niet veel manieren. Ik kon er toevallig twee uithalen, die zeer beleefd en fijnvoelend waren: het bleek achteraf dat het juist twee Hollandertjes waren!' Aan tafel hadt je werkelijk den indruk, dat zij van thuis den raad hadden meegekregen 'pak wat ge krijgen kunt', en heusch, zij deden hun beste best. Maar hier raken wij de wonde met den vinger: de kinderen, die vóór ons zaten, hadden honger; het waren onderkomen kinderen uit arme, noodlijdende gezinnen; kinderen, die, vóór de jaren, ellende en lijden hadden gevoeld en verduurd in hun eigen lijfke. Het waren de behoeftigen, die het pijnlijkst getroffen zijn door de huidige oorlogsomstandigheden, de 'pauperes' die Christus op aarde opzocht en liefhad. Het doet vreeselijk nadenken, als ge een antwoord krijgt als volgt: - 'Met hoeveel zijt ge thuis?' - 'Met twaalf.' - 'En wat doet uw vader?' - 'Hij zit in 't klein prison.' - 'Voor lang?' - 'Voor een jaar.' - 'Waarom?' - 'Omdat hij wat koren heeft gepikt.' | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verloop der vacantieDe eerste dagen was het een heele toer, om die mannekens te installeeren en gewoon te maken aan dagorde, gemeenschappelijk spel en zang. Gelukkig de koloniën die niet te talrijk waren en kinderen hadden van ongeveer denzelfden leeftijd! Vrij vlug waren die ingedeeld in ploegen en vendels, met vlaggen, kenteekens en kreten. Men kan er niet genoeg op wijzen, hoezeer de brochure Wenken voor scoutsleiders bij het leiden van kampen van niet-scoutsGa naar voetnoot(1), uitgegeven door het V.V.K.S., voor het organiseeren van zoo'n kamp, de leiders van dienst is geweest. Vele punten werden erin voorzien, en dor en door praktisch is de methode die zij voorstelt, geinspireerd trouwens op de scoutsmethode zelf: indeeling in groepjes (patrouilles of vendels) en werken met proeven. Zoodra er eergevoel, belangstelling en competitie inkwam, mocht men op een goeden geest rekenen. Het was een waar plezier om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zien, hoe orde en blijheid, tucht en ontspanning best samengaan. In dié kampen hebben de kinderen zich het best vermaakt, waar men het verst afstond van schoolmentaliteit en losse patronaatspelen; en van dié leiders hielden zij het meest, zooals duidelijk bleek bij het vertrek, die hun het flinkst hadden doen stappen, zingen en spelen, en ook zwijgen onder de rust en eten aan tafel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dagAls algemeene dagorde van haast alle koloniën, kunnen wij - mits hier en daar een lichte wijziging in het uur van de maaltijden - het volgende voorstellen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spreekt dat alle dagen niet eentonig op dezelfde wijze verliepen: zij waren even afwisselend als het klimaat in ons landje. Laten wij dus even de heele maand doorloopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De maandHet beteekende al heel wat voor die kereltjes, als je hen 's morgens bij den vlaggegroet aankondigde: 'Mannen, vanavond zal er kampvuur zijn. Zorgt voor mooie nummerkens!' Meteen was hun verbeelding op hol, en overdag kwamen zij u geheimzinnig vertellen: 'Leider, Aalmoezenier, wij hebben iets schoons, zulle... over gangsters!' Kampvuur hadden zij dolgaarne. In sommige koloniën organiseerde de leiding een paar uitstappen voor den heelen dag. Een heelen dag het Zoniënbosch in! De Brusselaars keken 'n tikje geintrigeerd op; toen zij die 250 man uit twee voorbehouden trams zagen stappen, zich keurig opstellen achter een groote blauwe Congovlag (zonder gele ster en met gaten), en opmarcheeren al bulderend 'Kém...pen...land...' Een bejaarde dame schrok geweldig: - 'Alors, mon Père, qu'est-ce qui se passe? Qu'est-ce qui se passe? Ce sont de jeunes rexistes qu'on forme?'... Onder de wandelingen trachtte ieder natuurlijk aan zijn groep de bezienswaardigheden van de stad te toonen. Voor hen die den dierentuin, tunnel en boerentoren niet konden bezoeken, omdat zij niet in Antwerpen gekantonneerd lagen, was het al een heel groote vreugde gebouwen en monumenten te bezichtigen, vooral als je hun wist te vertellen wie of wat het voorstelde, of alleen maar eens met de tram te mogen rijden zoo in volle stad. In het kamp zelf waren één of twee namiddagen voorbehouden voor volksspelen, bioscoop, humoristische zitting door de leiders zelf op touw gezet; tenzij men aan de mannekens enkele scènes uit een tooneelstukje, sketches, voordrachten enz... aanleerde om zelf een feestzitting aan te bieden, vóór hun vertrek, aan plaatselijke weldoeners. De Voorzienigheid zorgde daarbij nog voor een extraatje: rondtrekkende groepen kwamen in verschillende koloniën de gastjes 'vergasten' op poppenspel, muziek en leutige schuifkens. De grootste afwisseling echter bracht de verandering van leiders mee in het midden van de maand. Nieuwe leiders immers beteekent grootendeels nieuwe zangen, nieuwe spelen, nieuwe vertellingen. Och neen, voor verveling bestond geen gevaar. Indien er enkele traantjes vloeiden bij het begin, omdat zij ver van huis waren, dan was het spijt om het einde van de vacantie heel wat grooter en algemeener. Het was een wonderbaar mengsel van liefde voor vader en moeder en liefde voor makkers en leiders. Luister maar even naar dit gesprek. - 'Aalmoezenier, wanneer gaan wij terug naar huis?' | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 'Waarom ventje, zijt ge hier niet gaarne?' - 'Jawel, Mijnheer den Aalmoezenier, ik ben hier heel gaarne, maar ik zou hier nóg liever zijn, als ik alle acht dagen ons moeder eens mocht zien.' | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indrukken en besluitenZeker en vast hebben de kinderen zich die maand reusachtig geamuseerd en vertrokken zij terug naar huis gezonder en beter dan zij gekomen waren. Ik ken er geen die niet zou toegenomen zijn in gewicht. Het record van zes kilo honderd grammen, in één maand a.u.b., pleit meteen en voldoende voor de niet-recordhouders. Winterhulp heeft de ravitailleering buitengewoon goed georganiseerd, en verdient dat het erkend worde. Voor de oudsten onder de kinderen beteekende het ook wat - gezien het milieu waaruit zij kwamen - te constateeren dat alle 'capitalisten' toch niet zóó slecht zijn; en allen leerden door verhalen, raadgevingen en terechtwijzingen, hoezeer waar moet zijn: 'gestolen goed is velden goed'; 'waar een wil is, daar is een weg'; 'woorden zijn geen oorden'; en zooveel andere karaktervormende wijsheid, die sluimeren blijft in ons volk, tot men het wakker schudt. En dan vooral, vooral de bovennatuurlijke voordeelen. Zij hebben eens den priester van dichtbij gezien, met hem gesproken en geleefd; en zij leerden in hem vertrouwen te hebben. Al was dat het eenige voordeel van dit groote werk, het ware reeds enorm. Want zoo'n kamp heelemaal vergeten, doen die kinderen niet: als zij later ooit een priester noodig hebben, zullen zij door deze herinnering uit hun jeugd weten dat de priester hun inderdaad helpen wil en helpen zal. Op kamp hebben de kinderen beter leeren bidden. Het is een eenige gelegenheid dertig dagen lang een kindermis te mogen commentarieeren. Er waren veel biechten en dagelijksche Communies; er waren enkele eerste biechten, en - na overeenkomst met de parochie - ook enkele eerste Heilige Communies. En indien op vele plaatsen kinderen weer neerknielen vóór het slapengaan om hun drie Weesgegroetjes te prevelen, is het wellicht te danken aan hun verblijf in de kolonie. Persoonlijk herinner ik mij nog heel goed, hoe ik, op een avond, na een namiddag afwezigheid, zacht de ronde kwam doen in de slaapzalen, juist bij de taptoe, en vanuit verschillende bedden riep een gedempte stem: 'Aalmoezenier, Aalmoezenier, wij hebben nog geen kruiske gekregen!'...
Contact met de ouders was er niet veel, daar bezoeken officieel niet toegelaten waren. Waar die om gewichtiger redenen toch bestonden, of waar de leiders de kinderen terug naar huis brachten, bleek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overduidelijk, hoe innig de ouders dankbaar waren voor al die toewijding en zorg. Toch kan ik me indenken, dat sommige moeders een tikje ontstemd opkeken, zoodra zij de kleeren van hun kleine rakkers in handen namen: 'O jee, wat is er met die broek gebeurd?... en met dat hemd!' Er zouden toch bij elke kolonie een paar vrouwen moeten zijn, die de gescheurde kleeren herstellen en de bedden der kleinsten opmaken. Misschien was het ook beter de gastjes van acht en negen jaar heelemaal aan vrouwelijke handen toe te vertrouwen. En zou men voor de anderen niet tot het ideale systeem kunnen overgaan van een vereenvoudigd kampuniform: sandalen of blokschoenen, sterke broek en hemd, dadelijk door de kinderen aan te trekken na een flink bad, en haarknippen?
Ook de leiders hebben veel aan dit kamp te danken, meer wellicht dan zij zelf vermoeden. Zij leerden er mekaar begrijpen en hun volk te dienen. Deze koloniën hebben bewezen, dat samenwerking tusschen verschillende jeugdwerken heel goed mogelijk is, en dat de moeilijkheden op dit gebied niet van de jongens zelf komen. Ik meen zeer objectief het algemeen oordeel weer te geven van haast al de verslagen, door volgend citaat: 'De scoutsmethode heeft duidelijk bewezen, dat zij de beste was voor dit soort van werk, en dat al de vereischten voor een bloeiend bovennatuurlijk leven met haar volledig harmonieeren'. Bij zooverre dat op één plaats niet-verkenners en K.S.A.ers de scoutsuniform aangetrokken hebben, om aldus beter in het kader te passen en zoo in het verborgen beter te kunnen dienen. Voor jongens mag zoo iets heldhaftig heeten! Doch ook waar ieder de eigen uniform bewaarde, was de verstandhouding perfect. Mocht het een eerste stap zijn naar meer eenheid in ons klein verbrokkeld land! De sociaal-vormende waarde van deze kampen is wellicht nog grooter. Jonge mannen uit de burgerij hebben eens van dichtbij hun volk bé-zien, en zij schrokken. Liefde voor hun volk is nu iets reëels geworden, iets heel concreets. Hun volk: dat zijn de ondervoede kinderen, de arme werkmansgezinnen, de slachtoffers van den oorlog; dat is heel die massa, die toch streeft naar geluk maar niet juist weet waar het te vinden is, omdat zij gebukt gaat onder zoon geweldigen druk van materieelen nood, van vooroordeelen en van godsdienstige onwetendheid. Zeker, enkelen bleven misschien wel eens een avond te lang napraten; maar hoe schoon daarnaast het voorbeeld van dien jongen scoutsleider, die elken morgen aan zijn vijftig baaskens de Heilige Mis uitlegde en met hen meebad. God alleen, die de schaduwzijden weet uit te wisschen, weet ook wat dit heerlijk apostolaat bij eigen volk in de zielen bewerkte, en uit kieschheid zwijgt hier de mensch. * * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was aandoenlijk om zien, hoe de kinderen, bij het vertrek, hun leiders de hand vasthielden, en daarna lang, lang nawuifden. Dezelfde groet lag op aller lippen: 'Tot volgend jaar!' Ook al zou de oorlog voorbij zijn: 'Tot volgend jaar!' 'Tot volgend jaar!', want armen zullen er altijd zijn, die nood hebben aan krachtig voedsel en gezonde lucht voor lichaam, karakter en ziel. 'Tot volgend jaar!', en dan veel beter nog dan nu, dank zij de opgedane ervaring. In Godsnaam, laten wij die toch gebruiken door vergaderingen waarin weinig gepraat en veel gedaan wordt.
Het laatste kampvuur in één van de koloniën werd geopend met den luiden kreet: 'D.A.N.K.U.: dank u! Dank u!!! Dank, u, U!!!' Wij meenen in naam van de 21.000 kinderen en hun ouders denzelfden kreet van dankbaarheid te moeten toesturen aan hun leiders; aan al degenen die hun college of gesticht openstelden voor zulk verblijf, en vooral aan het Bestuur van Winterhulp. |
|