| |
| |
| |
De wederopbouw van West-Vlaanderen
door Ir J.M.L. Demeyere
De problemen die zich bij den wederopbouw van West-Vlaanderen stellen, verschillen in den grond niet zoo heel veel van degene, die in de andere provincies gesteld zijn, maar zij onderscheiden zich hiervan toch weer wegens de eigen karakteristieken der West-Vlaamsche gouw.
Alvorens de verwoestingen te beschrijven, welke door den veldtocht van Mei 1940 veroorzaakt werden, wensch ik in het kort de economische karakteristieken te ontleden, zooals deze zich vóór den tragischen 10n Mei 1940 in West-Vlaanderen voordeden.
Dank zij den snellen aangroei zijner bevolking, had West-Vlaanderen zich onder de Belgische Provincies tot op den vijfden rang opgewerkt. In 1937 had West-Vlaanderen de provincie Luik, wier bevolking praktisch stationnair gebleven was, achterhaald en voorbijgestreefd.
Op het einde van 1939 telde West-Vlaanderen 970.000 inwoners; zijn bevolkingsdichtheid, ofschoon kleiner dan die van Brabant, Antwerpen, Henegouwen en Oost-Vlaanderen, bereikte nochtans 300 inwoners per km2, en overtrof hierdoor eenigszins de gemiddelde bevolkingsdichtheid van België. West-Vlaanderen vormt dus de verlenging naar het Westen van de buitengewoon dichte bevolkingskern, door de voormelde 4 provincies gevormd.
Ik moet echter onmiddellijk wijzen op een fundamenteel verschil: waar wij in elk dezer provincies het bestaan van groote agglomeraties vaststellen, zooals Groot-Brussel, Groot-Antwerpen, de Gentsche agglomeratie, de agglomeratie van Charleroi, welke reeds een aanzienlijk deel der bevolking vertegenwoordigen, is er in West-Vlaanderen van iets dergelijks geen sprake. De twee volkrijkste steden, Brugge en Oostende, tellen iets meer dan 50.000 inwoners; zij worden op den voet gevolgd door Kortrijk (42.000 inwoners), Roeselare en Moeskroen, wier bevolking de 30.000 zielen overschrijdt.
Wij staan hier veeleer voor uiterst dicht bevolkte gewesten, zooals het Leiedal, het Mandeldal, waar de klokketorens van talrijke steden en dorpen van 8 à 12.000 zielen elkaar op 4-5-6 kilometer afstand opvolgen.
Bekijkt men de 8 arrondissementen dezer provincie, dan verkrijgt men een schema, dat overeenstemt met de economische karakteristieken van West-Vlaanderen; de arrondissementen met geringe
| |
| |
bevolkingsdichtheid zijn zuivere landbouwstreken, terwijl de dichter bevolkte arrondissementen tevens een industrieel en een landbouwkarakter vertoonen. De lijn Oostende-Moeskroen schijnt wel een spil te vormen, waarvan ten Westen drie landbouwarrondissementen met lage bevolkingsdichtheid liggen (Diksmuide telt 140 inwoners per km2), terwijl ten Oosten van deze lijn 5 arrondissementen een hooge bevolkingsdichtheid vertoonen: Roeselare telt 400 inwoners per km2 en Kortrijk 600 inwoners. Het arrondissement Kortrijk is het dichtst bevolkt van gansch België, uitzondering gemaakt voor de arrondissementen Brussel, Antwerpen, Luik en Gent, met de uitzonderlijk groote agglomeratie welke zij bevatten.
Het is in deze streek met haar zoo dichte bevolking en haar economischen rijkdom, het is langs de Leieboorden, dat onze vermoeide maar dappere troepen gedurende enkele dagen den zegevierenden opmarsch der duitsche legers hebben gestuit; het is over deze streek dat de geesel van den modernen oorlog is neergestreken, en onder zijn vreeselijke slagen een vredelievende bevolking en een tijdens vele jaren van noesten en bijzonder vruchtbaren arbeid opgestapelden rijkdom heeft verpletterd.
De West-Vlaamsche kuststrook vertoont een opvallend gemis aan belangrijke bodemverhevenheid. Naar het zuiden van Ieper toe stijgt het land echter en vormt er een reeks heuvelen, waar naar het Noorden toe talrijke beken ontspruiten welke den IJzer voeden, en naar het Zuiden en Zuid-Oosten talrijke waterloopen die uitmonden in Mandel en Leie, wier bekken gescheiden is van dit der Schelde door een reeks kleine heuvelen in het Zuiden der provincie.
De nabijheid der zee eenerzijds, de bodemverhevenheid anderzijds hebben aan West-Vlaanderen een hydrographisch systeem geschonken, dat gekenmerkt wordt door een overvloed van waterloopen met gering verval en met zeer snelle verzadiging, en wier onderhoud een zeer gevoeligen terugslag heeft op de landbouwvoortbrengst; verder wordt dit systeem gekenmerkt door de aanwezigheid van een maritieme Polderstreek, wier drooglegging en afwatering geleid hebben tot het ontstaan van bijzondere organismen: de wateringen. Wij zullen verder zien hoe dit hydrographisch systeem het ons mogelijk gemaakt heeft, in 1941 ongeveer 3000 werkloozen aan het werk te houden.
Dank zij de Leie en de Schelde bezit West-Vlaanderen waterwegen die het verbinden met Frankrijk, met het industrieele bekken van Henegouwen, met Gent en Antwerpen en door Antwerpen met de groote industrieele centra van ons land.
Ook de kuststrook bezit een net van waterloopen, dat haar verbindt met Duinkerke, Ieper, Brugge en via Gent met de Schelde. Vóór den oorlog 1914-18 stond de verbinding te water Leie-Ieper op het punt verwezenlijkt te worden.
Op dit oogenblik is het echter nog niet mogelijk geweest deze laatste, trouwens fel betwiste schakel te verwezenlijken in den gordel van waterloopen welke gansch Vlaanderen moet omvatten.
| |
| |
Het probleem dat opgelost moet worden hangt trouwens niet enkel af van den aard der terreinen, waardoor men dit kanaal moet trekken, maar ook van de mogelijkheden om het te voeden en vooral van de rol, welke aan Ieper, de gemartelde stad uit den oorlog 1914-18, toebedeeld is.
Parallel met dit net van kanalen, wiens economische beteekenis kan gemeten worden naar de bevolkingsdichtheid en den rijkdom der betrokken gewesten (zoo heeft de terminushaven Roeselare een jaarlijksche havenbeweging van 300.000 ton), heeft West-Vlaanderen in den loop zijner militaire en economische geschiedenis zijn net van wegen en spoorwegen zien ontwikkelen, welke de kust, de badsteden en de West-Vlaamsche industrieele gewesten verbinden met alle belangrijke Belgische en Noord-Fransche industrieele centra.
Sinds den oorlog 1914-18 en dank zij de energische leiding van dh. ingenieur Claeys, directeur van Bruggen en Wegen in West-Vlaanderen, heeft het wegennet, zoowel in zijn tracé als in zijn rijwegbedekking, diepe veranderingen ondergaan, welke het steeds beter aanpasten aan de eischen van het moderne verkeer.
Tijdens de laatste 50 jaar hebben de kanalen, de wegen, de spooren buurtspoorwegen het mogelijk gemaakt het economisch peil van West-Vlaanderen in snelle mate op te voeren. De kuststrook is grondig veranderd; onder welk oogpunt men haar ook beschouwe: havens, toerisme, ontspanning, visscherij, nieuwe nijverheden, steeds was er sprake van nieuwe uitbreiding, welke van jaar tot jaar omvangrijker werd. Eenerzijds was deze uitbreiding uiterst vruchtbaar en dynamisch, doch anderzijds moet gewezen worden op het ontbreken van een rijpelijk overwogen plan, dat nochtans des te noodzakelijker was daar de kust, in verhouding tot de totale Belgische bevolking, weinig uitgestrekt is en een veelvoudiger taak te vervullen heeft.
De landbouw had zich zóó ontwikkeld, dat West-Vlaanderen, wat de opbrengst per hectare betreft, aan het hoofd stond der negen Belgische provincies. Deze bevoorrechte positie was te wijten aan verscheidene factoren waarvan de voornaamste zijn: het klimaat, de onbeduidende bodemverhevenheid, de bevoegdheid en de noeste vlijt van den West-Vlaamschen boer, de verscheidenheid der landbouwstreken, welke zich uitstrekken van de polders tot de leemstreek, en daardoor een zeer uitgebreide afwisseling van kulturen en veeteelt mogelijk maken.
Sommige dezer kulturen behooren tot de belangrijkste van België: het vlas, basis der textielnijverheid in West-Vlaanderen, de hop, de tabak, de cichorei.
Sinds 1895 heeft zich een derde economische factor ontwikkeld: de nijverheid, welke zich hoofdzakelijk ten Oosten der lijn Oostende-Moeskroen heeft gevestigd.
In 1937 beliep het personeel, in de verscheidene nijverheden van West-Vlaanderen tewerkgesteld, tot ongeveer 100.000 personen, waarvan 42.000 in het arrondissement Kortrijk, 15.000 in het arr. Roeselare, 15.000 in het arr. Brugge. Dit verdeelingsschema komt
| |
| |
vrij goed overeen met het schema, dat de bevolkingsdichtheid per arrondissement weergeeft. Bij deze 100.000 eenheden moeten wij nog ongeveer 30.000 grensarbeiders voegen: een eenig voorbeeld ter wereld van een massieve slingerbevolking, wier geografische slingerbeweging plaats heeft tusschen twee streken, welke door een internationale grens gescheiden zijn.
Wat den omvang van het tewerkgesteld personeel betreft, kunnen de belangrijkste nijverheden als volgt gerangschikt worden:
de textielnijverheid met |
36.000 eenheden |
de bouwnijverheid met |
15.000 eenheden |
de houtnijverheid met |
10.000 eenheden |
de metaalnijverheid met |
7.000 eenheden |
de voedingsnijverheid met |
5.000 eenheden. |
Verscheidene dezer nijverheden staan in nauw verband met de opbrengst van den bodem: dit is o.m. het geval voor de textielnijverheid, waarvan het vlas de oerkern was en de centrale kern zal blijven, ofschoon de Leie sindsdien van haar rootmonopolie beroofd werd.
Dit is ook het geval voor de bouwnijverheid, de voedingsnijverheid, en de nijverheden, welke de visscherijproducten verwerken. Een recente studie der economische afdeeling van het Provinciaal Commissariaat, heeft geleid tot de conclusie dat in deze nijverheden, welke door de Duitsche economisten 'bodenständig' geheeten worden, ongeveer 28.000 arbeiders werk vinden.
Het is niet zonder belang een vluggen oogslag te werpen op de geografische verspreiding van zekere nijverheden, zooals de textiel-, de leder- en de kleedingsnijverheid. De arrondissementen Kortrijk, Roeselare en Tielt vormen het zwaartepunt dezer nijverheden, welke zich eenerzijds kenmerken door het gemak waarmee de West-Vlaamsche nijveraar en werkman zich aan de wisselende eischen der wereldmarkten aanpassen, en anderzijds door de bezorgdheid om aan hun werk een artistieke volmaaktheid te geven.
Zoowel bij de bewerking van vlas, katoen, jute, als van kunstzijde, wol of leder, overal kan men een voortreffelijke techniek vaststellen, en overal moet men de nauwe samenwerking bewonderen tusschen den technicus en den scheppenden kunstenaar. Wij zijn ervan overtuigd ons niet te vergissen als wij hierdoor het geheim ontvouwen van een voorspoed, welke enkel door den oorlog kon geschokt worden: dit is ook de reden van het ontstaan sinds 1930 van nieuwe nijverheden op het gebied der vlasbewerking en van den vlasmachinebouw.
Dezelfde technische en artistieke bezorgdheid kenmerkt de houten meubelnijverheid te Kortrijk, Izegem en Brugge. Aanverwant aan de bouwnijverheid, verdient zij evenals deze een bijzondere vermelding.
De bouwnijverheid is fel ontwikkeld. De oorzaken hiervan zijn: de snelle uitbreiding der bevolking vooral in de ouderdomslagen van meer dan 25 jaar, de industrieele ontwikkeling welke voort- | |
| |
durend de wijziging van bestaande fabrieken noodzakelijk maakt, de bouw van nieuwe nijverheidsinstellingen, de uitbreiding der stadswegenissen en de omvang welken de nieuwbouw langsheen gansch de kust genomen heeft.
West-Vlaanderen werd ieder jaar 5000 woningen rijker; 25% der in 1939 getelde huizen werden na 1920 gebouwd (na aftrek der woningen welke tengevolge van den oorlog 1914-18 heropgebouwd werden). Van de 10.000 huizen in de stad Kortrijk, werden er 3500 sinds 1920 gebouwd. Voor de stad Roeselare is de verhouding recente woningen nog hooger. Hoewel men deze groeikracht en dit dynamisme moet bewonderen, toch moet men het betreuren dat zij zich geuit hebben zonder dat het verantwoordelijke gezag in de mogelijkheid was ze meester te blijven en binnen de grondslagen van een goed begrepen stedebouwkundige ordening in te dijken.
Deze carentie is des te verbazender, daar op andere gebieden, zooals dit van het technisch onderwijs, de openbare besturen en het privaat initiatief hebben samengewerkt om zonder ophouden de technische, beroeps- en artistieke scholen te organiseeren en te ontwikkelen. Ik stond zelf gedurende 10 jaar aan de leiding van een technische school, en kan hierdoor getuigenis afleggen over de gedane krachtsinspanning; ik mag verklaren dat het te danken is aan de verscheidenheid en de kwaliteit van dit onderwijs, dat elk jaar door ongeveer 10.000 leerlingen werd gevolgd, dat de West-Vlaamsche nijverheid zulk een hoog gehalte heeft kunnen bereiken, en dat sinds 1930, ondanks de crisis of veeleer wegens deze crisis, tal van nieuwe nijverheden zich ontwikkeld hebben, welke juist door een zeer gevorderde techniek gekenmerkt zijn.
Dit was de economische toestand van West-Vlaanderen op het oogenblik dat de internationale toestand ons vaderland ertoe noopte het leger te mobiliseeren. Op 10 Mei 1940 brak de oorlog uit, en hernieuwde op een andere schaal het drama van 1914, dat in West-Vlaanderen zulke tragische herinneringen heeft nagelaten. Denzelfden dag kende West-Vlaanderen zijn eerste slachtoffers en zijn eerste vernielingen. Naarmate de dagen verliepen, werden de verwoestingen talrijker om hun hoogtepunt te bereiken vóór en tijdens den slag aan de Leie en dien van Duinkerke. Na de capitulatie van ons leger en den slag van Duinkerke, bleek de belans tragisch te zijn.
Ten Zuiden van de gebroken lijn Nieuwpoort-Roeselare-Beernem waren schier alle kunstwerken vernietigd: de belangrijkste daarvan op strategisch gebied werden dadelijk door het Duitsche leger door noodwerken vervangen. Ten Noorden van deze lijn waren de verwoestingen voornamelijk geconcentreerd te Oostende en te Torhout. Zeldzaam zijn de steden en dorpen ten Zuiden dezer lijn, welke niets geleden hebben. Sommige onder hen vertoonen geconcentreerde verwoestingen: dit is o.m. het geval voor Tielt, voor de steden en dorpen langs de Leie, voor Veurne en omgeving.
| |
| |
De Voorzienigheid heeft toegelaten dat de weerstand van ons leger zich het meest succesvol kon doen gelden in een der dichtstbevolkte streken van ons vaderland. Hierdoor wordt de groote omvang der oorlogsschade aan private woningen verklaard.
Op industrieel gebied zijn het eveneens de arrondissementen Kortrijk en Tielt welke het meest geleden hebben. Hier is de schade van dubbelen aard: zij betrof niet enkel gebouwen en materieel, maar ook, in de streek van Moeskroen en vooral in de vlasstreek, belangrijke stocks grondstoffen, wier verlies zeer zwaar zou wegen op de hertewerkstelling onzer werkloozen.
Wanneer wij nu overgaan tot het openbaar domein, of tot de gebouwen welke een openbaar karakter hebben, zooals kerken, scholen, moederhuizen, enz., dan is de balans al even somber: 123 kerken, 122 scholen, 29 gemeentebuizen, 57 gemeentegebouwen van allen aard, zwaar beschadigd. Onder de gebouwen met een geschiedkundig of oudheidkundig karakter die zwaar getroffen werden, kunnen vernoemd worden: de kerken van Torhout, Veurne, Nieuwpoort, Oostduinkerke, Houtem, Reninge, Poperinge, Diksmuide, Waasten, Ieper, Tielt, Oostroozebeke, Waarmaarde en Ooigem; de Broelbrug en de Broeltorens te Kortrijk; het stadhuis, het Spaansch Paviljoen en het gerechtshof te Veurne, de hallen te Nieuwpoort, het stadhuis te Diksmuide en te Roeselare.
Verscheidene dezer gebouwen werden na den oorlog 1914-18 volledig heropgebouwd. In den loop der geschiedenis heeft West-Vlaanderen veel verwoestingen en veel puinen gekend, veroorzaakt door de opeenvolgende oorlogen welke over zijn grondgebied hebben gewoed. Telkens heeft het zich opnieuw aan het werk gezet met een ontembaren ijver; telkenmale is het uit zijn puinen opgestaan met een moed welke bewondering en dankbaarheid afdwingt. Na den vorigen oorlog werd de wederopbouw der verwoeste gewesten begonnen en voleindigd in een recordtempo, grootendeels te danken aan het impuls van den Commissaris-Generaal voor 's Lands Wederopbouw: d.h. K. Verwilghen.
Vandaag zooals gisteren heeft West-Vlaanderen zijn diepe wonden zoeken te heelen met denzelfden moed en dezelfde energie, met hetzelfde geloof in zijn toekomst en in de toekomst van het vaderland wiens lot het deelt.
De industrialisatie dezer provincie heeft het echter thans voor een bijkomende moeilijkheid geplaatst: de werkloosheid. Inderdaad, naast de zichtbare puinen veroorzaakt door de achteruittrekkende en oprukkende legers, hebben wij ook den volledigen stilstand van het verkeer en van het industrieel apparaat moeten vaststellen met als gevolg: de werkloosheid van ongeveer 70.000 mannelijke en vrouwelijke werkkrachten.
Een buitengewoon moeilijk en ingewikkeld vraagstuk, dat nochtans frontaal aangepakt werd:
1) | door het privaat initiatief, dat onmiddellijk den heropbouw aanvatte overal waar de financieele middelen dit toelieten. |
| |
| |
2) | door de bezettende overheid die aan de openbare besturen last gaf de puinen op te ruimen en zekere min belangrijke kunstwerken weder op te bouwen. |
3) | door de openbare besturen, welke onder het impuls van dh. Verwilghen, eenerzijds en van Mgr Lamiroy anderzijds alle nuttige schikkingen troffen om de wederopbouwwerken der openbare gebouwen aan te vatten. |
Toen ik enkele dagen na mijn terugkeer uit krijgsgevangenschap op 15 Juli 1940 de eer had den wederopbouw der provincie West-Vlaanderen te mogen organiseeren, was deze reeds in alle sectoren aangevangen ondanks de moeilijkheden van deze uiterst ernstige oogenblikken. Den 11n Juli had het Commissariaat-Generaal zijn eersten omzendbrief gestuurd; deze vroeg aan de gemeentebesturen spoedig een programma op te maken, dat twee sectoren zou omvatten: eenerzijds de herstelling der openbare gebouwen, anderzijds de hervatting der werken, aangevangen vóór 10 Mei en het op touw zetten van nieuwe werken, rekening houdend met de schaarschte der materialen en het tekort aan vervoermiddelen.
De openbare besturen begrepen hun plicht. Op 30 Augustus hadden ongeveer 100 gemeenten niet enkel een programma ontworpen, maar velen onder hen hadden reeds de werken aangevat, zoodat, einde September, ongeveer 5.000 werklieden aan het werk waren over ongeveer 300 werkplaatsen verdeeld.
Dank zij het financieringssysteem, in voege gesteld door het Commissariaat-Generaal was het mogelijk niet enkel de 5000 werklieden op de werkplaatsen aan het werk te stellen, maar bij terugslag ook de pannenfabrieken, de steenbakkerijen, de schrijnwerkerijen, de smelterijen, de ijzerslagerijen, en een massa andere werktakken welke op hun beurt beroep deden op gespecialiseerde vaklieden.
Nochtans, ondanks de hertewerkstelling, ondanks de herleving in verscheidene nijverheden, ondanks de verbintenissen aangegaan voor rekening der bezettende overheid, was de werkloosheid in December nog zeer groot. Alleen reeds in den sector Moeskroen, belangrijkste centrum der grensstreek, beliep zij tot 10.000 eenheden het zij 19% der totale bevolking van dit gebied.
Het bleek duidelijk dat de herstelling der oorlogsschade een ontoereikend werkvolume vertegenwoordigde om de werkloosheid op te slorpen, en dat er een breed programma van eenvoudige werken noodig was om een maximum aantal werkloozen, welke verplicht waren bij hun familie te blijven, aan het werk te helpen.
Ziehier dan het ontworpen werkprogramma voor 1941: het bevat voor het grootste deel wegeniswerken, aanleg van rioleeringen, reiniging van waterloopen en de constructie van nieuwe gebouwen: 8 kerken, 47 scholen, 22 verscheidene gemeentegebouwen.
Dit programma is thans in uitvoering, terwijl de herstelling der oorlogsschade anderzijds met ijver wordt voortgezet. Op de 123 kerken welke door den oorlog beschadigd werden, blijven er slechts
| |
| |
5 over waar de godsdienstige plechtigheden nog niet konden hervat worden. Van deze 5 kerken is er eene volledig verwoest; twee andere vergden speciale studies, doch de werken worden eerlang aangevat; de twee laatste zullen niet heropgebouwd worden omdat ze slecht gelegen en te klein waren: de plannen voor den heropbouw van deze kerken zijn klaar. Behalve twee zijn alle vernietigde of zwaar beschadigde scholen heropend.
De balans is nagenoeg dezelfde voor de andere gemeentegebouwen en voor de gebouwen van openbaar nut.
Einde Augustus 1941, na een jaar hardnekkigen arbeid, was de toestand als volgt: 145 gemeenten van West-Vlaanderen op de 252 hadden vanwege het Commissariaat-Generaal toelagen ontvangen, hetzij voor de opslorping der werkloosheid, hetzij voor de herstelling hunner oorlogsschade. In 253 werkplaatsen waren 4400 werklieden te werk gesteld. Een groot deel hiervan hield zich bezig met verbeteringswerken aan het hydrografisch regime en aan de ontginning van gemeentelijke gronden. Deze konden hierdoor ter beschikking gesteld worden van Winterhulp en hun opbrengst komt thans ten goede van de schoolsoepbedeeling. De belangrijkste dezer ontginningen zijn gelegen te Oedelem, te Torhout en te Ieper.
In verscheidene andere gemeenten, vooral in de grensstreek waar veel werkloozen waren, werden nieuwe opleidingswerken voor werkontwende werkloozen ingericht.
In vele gemeenten werden tenslotte werken voor normalisatie en reiniging van waterloopen op touw gezet. Beken van 30/40 Km. lengte werden over gansch hun lengte verbreed.
Meer dan 575 Km. niet bevaarbare waterloopen werden verbeterd, wat op zijn minst een oppervlakte van 150.000 Ha. vertegenwoordigt, waarvan de landbouwopbrengst aldus aanzienlijk verhoogd wordt. Wij hebben ons hierbij laten leiden door een zinsnede, welke Prof. Cornelis, Directeur-Generaal bij het Ministerie van Landbouw meer dan een jaar geleden uitsprak: 'De opbrengst per hectare is het hoogst in West-Vlaanderen, maar zou nog met 10 à 15% kunnen verhoogd worden, indien men eindelijk op systematische wijze de drooglegging van den bodem aanpakte.'
Tot hetzelfde doel werken wij samen met de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie, wier leiders ons zeer kostelijke inlichtingen verschaffen over de dringendst uit te voeren werken met het oog op een meerdere opbrengst van onzen landbouw.
Op het einde van Augustus 1941 bleven er in West-Vlaanderen nog 4000 werkloozen over.
De door het Commissariaat-Generaal gefinancierde werken bezigen 4400 werklieden; de nijverheid stelt ongeveer 56.000 werklieden te werk; wij kunnen dus aannemen dat 60% onzer werklieden in West-Vlaanderen een bezigheid hebben teruggevonden, welke hun toelaat hun gezin te onderhouden; men mag het getal van hen die uitgeweken zijn of in België voor rekening der 'Wehrmacht' werken op 40.000 schatten.
| |
| |
Ik heb tot dusver geen gewag gemaakt van de moeilijkheden welke op ieder oogenblik oprijzen in het domein van den wederopbouw en van de werkverschaffing. Ik zal er slechts eene vernoemen, welke de uitvoering van groote werken totaal onmogelijk maakt: het gebrek aan bepaalde materialen.
Aldus kan het ontwerp om de wateren uit het Doornijksche op te vangen om daarmede de 500.000 inwoners van Zuid- en Midden-West-Vlaanderen te bedeelen, niet verwezenlijkt worden; zelfs gedeeltelijke oplossingen, welke de bestaande leidingen zouden aanvullen, blijken niet uitvoerbaar.
De herstelling der private en industrieele gebouwen zal ik verder behandelen naar aanleiding van de stedebouwkundige ordening.
Tot dusver is er geen besluit verschenen dat de vereffening voorziet der oorlogsschade, geleden door de eigenaars van private goederen. Het meerendeel der geteisterden, vooral wanneer het gaat om licht beschadigde eigendommen, heeft zelf de noodige financieele middelen tot herstelling kunnen vinden. Dit was niet het geval voor zwaar geteisterde eigendommen. In het vooruitzicht dat de uitbetaling der oorlogsschade op zich zou laten wachten, hebben de heer Commissaris-Generaal en zijn collegas vijf systemen van leeningen ingevoerd, welke toelaten:
aan den eigenaar zijn private woning weder op te bouwen, |
aan den nijveraar zijn fabriek te herbouwen, |
aan den geteisterde wiens meubelen verdwenen zijn, zich de onontbeerlijkste meubelen aan te schaffen, |
aan den landbouwer hetzij vee, hetzij landbouwmateriaal aan te koopen, |
aan den nijveraar zijn stocks te hernieuwen, daar waar dit mogelijk is (dit is nl. het geval in de vlasnijverheid). |
De toekenning dezer leeningen was een ware redding voor talrijke geteisterden. In West-Vlaanderen werden ongeveer 2500 leeningsaanvragen voor herstelling van private woningen ingediend, en ongeveer 125 voor den wederopbouw van soms zeer belangrijke nijverheden.
Vergeleken bij de schade in West-Vlaanderen geleden kunnen deze cijfers onbeduidend schijnen. Dit is nochtans niet zoo: ik ken een fabriek die een eerste maal getroffen werd op 10 Mei en op 23 Mei volledig vernield werd, en welke thans 2500 werklieden gebruikt in haar herstelde gebouwen en 300 werklieden aan den heropbouw der laatste herop te bouwen afdeelingen.
Benevens de sociale en nationale draagwijdte dezer leeningen, moet men rekening houden met het feit dat de leening slechts toegestaan wordt na onderzoek en verbetering der bouwplannen. Wat de private woningen betreft, is het mogelijk geweest in groote mate de hygiëne en het aesthetisch uitzicht der te herbouwen woningen te verbeteren; wat den wederopbouw der nijverheidsinrichtingen betreft, kan ik verzekeren dat er rekening werd gehouden met den laatsten vooruitgang op het gebied der industrieele constructie, dat
| |
| |
de aesthetiek niet werd vergeten, en dat wij anderzijds de verplichting hebben kunnen opleggen sanitaire installaties, refters en rustzalen voor het personeel in te richten, daar waar vóór de vernietiging deze installaties slechts op rudimentaire wijze bestonden. Ik voeg erbij dat onze suggesties telkens gaarne werden in acht genomen. Dit was een eerste, maar beslissende stap op den weg der controle en der stedebouwkundige ordening. Ik kan niet genoeg hulde brengen aan den geest, welke de aesthetische raadgevers van het Commissariaat-Generaal bezielt bij hun moeilijke en in den beginne vooral ook ondankbare taak.
De tact en de bekwaamheid, waarvan zij blijk hebben gegeven, heeft hun eenerzijds het vertrouwen der geteisterden verworven, en wat nog moeilijker was, het vertrouwen en zeer vaak ook de dankbaarheid der architecten, welke de gewijzigde plannen hadden ontworpen.
Een tweede stap op dezen weg werd mogelijk gemaakt door het besluit inzake stedebouwkundige ordening, verschenen in December 1940, en dat voor zekere gemeenten, aan te duiden door het Commissariaat-Generaal, de verplichting voorzag een plan van aanleg op te maken: een der gevolgen van dit besluit was het verbod te bouwen zonder toelating van het Commissariaat-Generaal.
Op het oogenblik dat dit besluit verscheen, hadden wij juist de planologische studie van West-Vlaanderen beëindigd. Deze ontwierp de vorming van 6 agglomeraties met Veurne, Oostende, Brugge, Roeselare, Kortrijk en Moeskroen als centra.
Rekening houdende anderzijds met zekere gemeenten, waar de wederopbouw problemen stelt van stedebouwkundigen aard, welke enkel door een algemeen plan van aanleg kunnen opgelost worden, hebben wij aan het Commissariaat-Generaal voorgesteld het besluit inzake stedebouw toe te passen op ongeveer 100 gemeenten van West-Vlaanderen. Sinds April 1941 vallen 92 gemeenten, welke de 2/3 der bevolking van West-Vlaanderen groepeeren, onder de toepassing van dit besluit; dit behelst dat sinds April 1941 alle nieuwbouw en wederopbouw, hoe gering ook, onderworpen is aan het advies der aesthetische en stedebouwkundige adviseurs. Ik vergis mij niet wanneer ik hier verklaar dat zelden een zoo groote dienst aan onze kleine en groote gemeenten werd bewezen als uit deze controle voortspruit, en welke slechts tot doel heeft het algemeen welzijn en de schoonheid onzer provincie te bevorderen. Deze werden maar al te vaak, zoowel te lande als in de steden, bedorven door leelijke, slecht gekozen gebouwen, welke in volledige disharmonie staan met het midden dat zij hadden moeten verrijken in plaats van het te bederven. Met toestemming van het Commissariaat-Generaal zijn technici aan het werk in elk dezer 92 steden en gemeenten om het plan van den bestaanden toestand op te maken, en een gedetailleerde monografie voor te leggen waarin alle aspecten worden ontleed: de private woningen, de industrieele kernen, de schoone natuur- | |
| |
plekken, de hoedanigheden van den bodem, de afwatering, de wegen, de economische rijkdommen, de toekomst der gemeente.
Bij deze analyse eener gemeente, volgens een methode welke voor gansch West-Vlaanderen dezelfde is, kan de technicus tot in de ziel dezer gemeente doordringen. Hij kan zich alom rekenschap geven van de economische functie, welke zij in een bepaalde streek vervult.
Als hij maar eenigszins de algemeene karaktertrekken van West-Vlaanderen bestudeert, en met ons de toekomstmogelijkheden dezer schoone provincie afweegt, als hij maar eenigszins scheppende gaven bezit, dan zal hij met wetenschap en kunstzin het plan van aanleg weten op te maken als de enregistreering van wat een wetenschappelijke hypotheek op de toekomst is.
De toekomst van West-Vlaanderen is innig verbonden met de diepe omvorming, welke als een revolutie volledig het uitzicht en het levensinzicht van West-Vlaanderen heeft gewijzigd.
Hernemen we thans de verspreiding der West-Vlaamsche bevolking per arrondissement, en beschouwen we de evolutie dezer bevolking sinds 1900.
We stellen vast, dat behalve tijdens de oorlogsperiode 1914-18 de bevolking in de landbouwarrondissementen quasi stabiel gebleven is; de industrieele arrondissementen nemen integendeel gansch den bevolkingsaangroei voor hun rekening.
Om dit verschijnsel van dichtbij te kunnen onderzoeken, onderscheiden we drie groepen:
de gemeenten met meer dan 10.000 inwoners, |
de gemeenten met 5 à 10.000 inwoners, |
de gemeenten met minder dan 5.000 inwoners. |
Het blijkt dat zelfs in de industrieele arrondissementen, enkel de twee eerste groepen hun bevolking zagen aangroeien. Wat meer is, en dit is een merkwaardig feit: sinds 1930 is de bevolking van alle landelijke gemeenten verminderd. Op enkele zeldzame uitzonderingen na, hebben alle kleine industrieele gemeenten vooruitgang geboekt; dit is ook het geval voor de kustgemeenten, ondanks de herhaalde crisissen welke de badsteden getroffen hebben.
Eenerzijds stellen we dus ontvolking vast in de zuivere landbouwstreken en naar mijn oordeel is deze ontvolking normaal, omdat de landarbeid meer en meer met behulp van machines gebeurt en dat de bebouwde oppervlakte weinig of niet vermeerdert; en anderzijds, een concentratie der bevolking in wel bepaalde gewesten, waarvan sommige een sterk uitgesproken nijverheidskarakter vertoonen.
Drie dezer gebieden, zeer verscheiden door hun economische functie, liggen langs de kust: Veurne, Oostende en Brugge. Meer zuidwaarts ligt het industrieel gebied van Roeselare, het meest dynamische van alle, het industrieel gebied van Kortrijk, dat ik vaak de grootste open agglomeratie van België noem, de streek van Moeskroen, gekenmerkt door haar zeer dichte arbeidersbevolking, welke tot dusver op Noord-Frankrijk aangewezen was.
| |
| |
Elk dezer gebieden heeft een wel omlijnde economische functie. Dit is de reden waarom voor elk hunner een regionaal plan bestudeerd wordt, dat rekening zal houden met hun eigen karakteristieken, met hun geografische ligging in het België van morgen, en in het Europa zooals dit uit de huidige ramp zal te voorschijn komen.
Met de Leie als spil, is de streek van Kortrijk het uitverkoren land der textielnijverheid in al wat zij het meest technisch en het meest artistiek bezit, van de meubelnijverheid, de vlasnijverheid en de aardewerknijverheid.
Het Roeselaarsche industriegebied vertoont langsheen het Mandelkanaal een indrukwekkende rij fabrieken van landbouw- en voedingsproducten, schoen- en borstelfabrieken, textiel- en tapijtfabrieken.
In den hoek gevormd tusschen Leie en Mandel ligt de vlasstreek, wier belangrijkheid nog steeds aangroeit naarmate de omtrekken van een continentale Europeesche economie zich reeds in de verte afteekenen.
Verder de streek van Brugge, met in het midden, als een kostelijke edelsteen, de stad wier schoonheid over de heele wereld wordt geroemd. Daarrond liggen de steeds dichter bevolkte satellieten, waar de nijverheid zich vooral in zuidelijke en zuidwestelijke richting meer en meer ontwikkelt.
En tenslotte de streek van Oostende. De opeengehoopte puinen in het hart der stad zelf hebben de economische vergissingen van het jongste verleden blootgelegd, maar tevens ook de levende krachten, welke aan Oostende zijn roem kunnen terugschenken op steviger grondvesten dan de weelde: de arbeid en de nijverheid.
Terwijl de landbouwstreken zich meer en meer moeten plooien naar de onverbiddellijke wetten van een autarchische economie, bereiden de industrieele gebieden zich op de toekomst voor. Zij maken de balans op van wat zij zullen vermogen zoowel op de binnenlandsche als op de Europeesche markt, waar enkel een noeste arbeid de opeengehoopte puinen zal kunnen wegvagen, en aan den Europeeschen bodem de rijkdommen zal moeten onttrekken, welke sinds September 1939 vernietigd of verbruikt werden.
Reeds is het studiestadium voorbij en worden stoute plannen verwezenlijkt: in een dezer industrieele gemeenten uit het Kortrijksche, konden wij een nieuwe nijverheid helpen tot stand brengen. In Februari 1941 begonnen, werden de werken in zoo een snel tempo voortgezet dat sinds verscheidene maanden talrijke arbeiders dag en nacht uit vlasafval een kostbare vezel halen, welke, toegevoegd aan katoen, kunstzijde-, of fribrannevezels, de bedrijvigheid onzer katoenspinnerijen en weverijen aanvult, en hen voorbereidt om met succes de textielrevolutie te doorworstelen welke zoowel in Europa als in de Vereenigde Staten opduikt.
Andere verwezenlijkingen zijn eerlang te verwachten op het gebied van den textielmachinebouw, ten einde doeltreffend te kunnen medewerken aan de volledige vernieuwing van het Europeesche textielmaterieel.
| |
| |
Er dient nog gewezen op het feit dat onze technische scholen en onze beroepsscholen zeer druk bezocht worden, en dat wij aldus door de kwaliteit wellicht zullen terugwinnen wat wij in kwantiteit zouden verbeuren.
West-Vlaanderen heeft immers begrepen dat in het Europa van morgen, sommige streken zich slechts zullen kunnen organiseeren en sommige landen slechts zullen kunnen heropstaan dank zij een buitengewoon sterken aanvoer van werkkrachten, welke zij aan andere Europeesche landen zullen moeten vragen.
De noodwendigheden van het oogenblik, welke zooveel onzer werkkrachten dwingen het land te verlaten, hebben de oogen geopend, en het gevaar, waarop wij sinds jaren de aandacht vestigen, duidelijker in het licht gesteld.
Terwijl West-Vlaanderen in het begin der XXe eeuw 28.000 geboorten per jaar telde, waren er in 1938 nauwelijks nog 18.000. Het rhythme waarin het leven zich vernieuwt is sinds 40 jaar voortdurend vertraagd. Op een afstand van 20 jaar, van 1910 tot 1930, heeft de inkrimping der jongere bevolkingslagen tragische afmetingen aangenomen. De dichtstbezette bevolkingslagen zijn deze der mannen en vrouwen van 35 tot 40 jaar, zij zijn talrijker dan de kinderen die hen moeten vervangen.
Dit verschijnsel is voor West-Vlaanderen meer opvallend dan voor het land in zijn geheel; het is evengoed merkbaar in de landbouwarrondissementen als in het arrondissement Kortrijk; het is vooral merkbaar in steden als Kortrijk.
* * *
Ik heb gepoogd niet enkel den omvang der schade te beschrijven, welke West-Vlaanderen in zijn artistiek en economisch patrimonium geleden heeft, maar ook het dynamisme waarmede het zijn diepe wonden heeft trachten te heelen.
Doch de wederopbouw van West-Vlaanderen streeft een veel ruimer doel na. Voor ons was en is hij veel meer dan een heropbouw van wat in het verleden was: hij heeft ons de gelegenheid geschonken de balans onzer economische en moreele krachten op te maken en de toekomst onzer provincie voor te bereiden.
Die toekomst is één met de toekomst van ons vaderland.
Er komt een dag, dat ons vaderland wederom de weldaden zal kennen van een eervollen en rechtvaardigen vrede in een tot vrede gebracht Europa.. Er komt een dag dat van West- tot Oost-Europa, een koortsige geest van wederopbouw over ons vasteland zal heenspoelen, en dat over de herbouwde bruggen de vermenigvuldigde autostrades het verkeer van menschen en goederen zullen mogelijk maken.
Wij hopen dat deze dag dichtbij is. Moge het werk van wederopbouw dan ver genoeg gevorderd zijn, opdat zoowel België als West-Vlaanderen, met herwonnen ziel en geloof, aan het werk des vredes zou kunnen schenken de volheid van zijn arbeid, de volheid zijner techniek, de volheid zijner kunst, de volheid zijner cultuur.
|
|