| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst, Moraal
Chanoine J. DERMINE, La famille au service de la personne. - 'Bâtir' I, Casterman, Doornik, 1941, 64 blz., Fr. 7.
Giovanni HOYOIS, Famille et profession. - 'Bâtir' II, 1941, 64 blz., Fr. 7.
Albert MULLER, S.J., Famille et société. - 'Bâtir' III, 1942, 78 blz., Fr. 7.
Romain RAYMAEKERS, Famille et problèmes économiques. - 'Bâtir' IV, 1942, 90 blz., Fr. 7.
Valère FALLON, Famille et population. - 'Bâtir' V, 1942, 80 blz., Fr. 7.
Philippe DE SOIGNIE, S.J., Famille et éducation. - 'Bâtir' VI, 1942, 86 blz., Fr. 7. - (De geheele reeks van 7 brochures tegen Fr. 42).
De reeks 'Bâtir' draagt haar naam met eere. Onze samenleving is niet christelijk meer, en, wij weten het allen, alleen een christelijke samenleving waarborgt vrede, welvaart en geluk. Maar moeizaam wordt, in onze steden en op het platteland, Gods tempel weer opgetrokken; onbeschroomd, onpartijdige dienaars van de geheele waarheid, edel en tot alle diensten bereid, willen de schrijvers van deze studiën de grondsteenen leggen waarop het gebouw eens rijzen kan. Eensgezind en katholiek, ieder volgens eigen bekwaamheid en inzicht, bewegen ze zich op het zedelijk, economisch, maatschappelijk, paedagogisch terrein. In reeksen van 7 brochures willen ze, volgens een vooraf vastgesteld plan, bepaalde aspecten voorstellen van de noodzakelijke heropstanding; met een beter onderwerp dan Het gezin kon hun actie niet ingezet.
Bijna volledig ligt de eerste reeks voor ons; nog ontbreekt de studie van Professor K. Piret: Famille et patrimoine. Het eerste werkje, dat van Kan. J. DERMINE rangschikt, omheen dit eenvoudig-diepe aphorisme: 'la mission de la famille est de faire l'homme' (blz. 6), allerlei inzichten over het huwelijk, de opvoeding der kinderen door de ouders, de school en de opvoeding na de school, de staatsopvoeding en de rechten van de Kerk op het tijdelijke; met zijn uitgebreid en verscheiden onderwerp leidt het de geheele reeks in. - Meester G. HOYOIS stelt ons daarna, methodisch en constructief, zijn gedachten voor: hoezeer is het gezin afhankelijk van het beroep van zijn hoofd; hoe eensgezind en hoe verscheiden dienen dus de onderneming waaraan hij verbonden is en het gezin zelf samen te werken! De studie van Pater MULLER op haar beurt, meewarig en apostolisch van toon, klaagt pramend de hedendaagsche maatschappelijke ordening aan, die den bloei van het gezin breekt en zijn leden verspreidt. Twee ondertitels geven den technisch-preciesen inhoud wel niet weer, doch zooveel beter den geest: 'La grande pitié de la famille aux temps présents', 'Sous le signe et par la force de la grâce'. - Met een zin van Romain RAYMAEKERS vatten we zijn gedetailleerde verhandeling samen: 'tenter un effort sérieux pour contribuer à l'instauration de l'ordre qui doit assurer le bien de la famille, notamment en faisant bien fonctionner l'économie' (blz. 7). - Even ernstig, in zijn overweldigende zakelijkheid, is de poging van Pater FALLON om de menschen te waarschuwen. Ziehier zijn indeeling en den geest waarin hij schrijft: 'Nous nous proposons de retracer d'abord sommairement l'évolution de la population belge de 1830 à 1940. Nous dégagerons ensuite les causes des changements survenus. Enfin nous dirons les chances qui nous restent
d'échapper au pire' (blz. 9). - Met de hem eigen soepelheid en penetratie tenslotte beklemtoont Pater DE SOIGNIE de geestelijke roeping van het gezin, dat door Pius XI 'het eerste natuurlijke en noodzakelijke milieu voor de opvoeding' genoemd werd; om dan (ja, dat moet wel!) op de vorming van de opvoeders en van de ouders zelf den nadruk te leggen.
Niets hoeven we hier nog aan toe te voegen. Studeerenden, intellectueelen en bestuurders van studiekringen, om actueele vragen bekommerd, weten nu waar voor hen voorlichting gelegen is, vorming en verheffing.
Em. Janssen
| |
| |
1. Dr. Alb. KRIEKEMANS, De natuurlijke grondslagen van huwelijk en gezin. - 'Familieleven' 1, Geloofsverdediging, Antwerpen, 40 blz., Fr. 7,50.
2. Hoogleeraar Prof. Dr. O. DAUWE, Het hoofddoel van het huwelijk. - 'Familieleven' 2, 34 blz., Fr. 7,50.
3. Dr. Edg. MUYLLE, Gelukkig en gezond huwelijksleven. - 'Familieleven' 3, 58 blz., Fr. 7,50.
4. Dr. A. VAN HUFFELEN, Kinderbeperking. - 'Familieleven' 4, 32 blz., Fr. 5.
5. Dr. J. LAMSENS, De Psychologie voor man en vrouw. - 'Familieleven' 5, 38 blz., Fr. 5.
Deze brochuren komen te gelegener tijd, want meer dan ooit dient de ware leer over het huwelijk en het huwelijksleven in het licht gesteld. Van verscheidene zijden wordt deze door God en de natuur gewilde instelling bedreigd. Hier gaan bevoegde stemmen op om het huwelijk in al zijn heerlijkheid en van verantwoordelijkheid zware grootheid te doen inzien.
1. | Schrijver geeft een diepe, alhoewel niet 'stipt wetenschappelijke' uiteenzetting van de natuurlijke grondslagen van het huwelijk: het kind, de eigen rol van man en vrouw, de liefde. |
2. | Dubbel is het hoofddoel van het huwelijk: het voortbrengen en het opvoeden van kinderen. Schr. belicht het eerste en, zakelijk maar overtuigd, schandvlekt hij de tegennatuurlijke praktijken. |
3. | Geen idealistische overdrijving, maar een diep inzicht van het schoone geluk, dat moeder, vader, kinderen kunnen smaken. |
4. | Bondige verklaring van canon 1013 van het Kerkelijk Recht. Er zijn omstandigheden, die de kinderbeperking wettigen; doch als middel wordt het Neomalthusianisme verworpen. Periodische onthouding zou alsdan kunnen geoorloofd zijn. Priester en dokter zijn in dergelijke gevallen de aangewezen raadgevers. |
5. | Schr. heeft een grondigen kijk op het wezen van man en vrouw. Hij gaf echter alleen algemeene trekken, die tot verdere studie aanzetten. De beschouwingen over de vrouw zijn vollediger en meer geschakeerd dan die over den man. |
A. Darquennes
Theodore MAYNARD, Franciscus Xaverius. - Het Spectrum, Utrecht, 1940, 264 blz., geb. Fr. 74.
Wie een bondige, zakelijke en origineele schets van het leven van Franciscus Xaverius begeert, zal dit boek met genoegen lezen. In 264 blz. weet de schrijver heel de loopbaan van Franciscus uiteen te zetten. Weliswaar is de schrijver genoodzaakt zich, voor de meeste episoden, tot het allerbelangrijkste te beperken, maar toch slaagt hij er uitstekend in een beeld te geven van den Apostel dat én de natuurlijke hoedanigheden én de heiligheid tot hun volle recht laat komen. Veel verkeerde opvattingen omtrent Xaverius worden uit den weg geruimd dank zij het gebruik dat de schrijver maakt van Franciscus' briefwisseling. Aangetoond hebben dat Xaverius niet alleen een sublieme avonturier was maar tevens een koel beredeneerende man die in de volle werkelijkheid stond, is wellicht de grootste verdienste van dit boek.
Het is een werk dat de jeugd graag zal lezen en dat voor de ouderen nog zeer leerrijk zal zijn.
J. Cuypers
Emile ERENS, Kluizenaressen. - Brand, Hilversum, 1941, 128 blz.
In de 'inleiding' (blz. 5-24) geeft Sch. een korte uiteenzetting van de verschillende werken over het al of niet bestaan van de geheimzinnige 'Solitaire des rochers'.
Zijn 'eerste verhaal' (blz. 25-92) is niets anders dan een vlotte schets over het verschrikkelijk boeteleven van die Eenzame, wier ziel, naast de vunzigste bekoringen, van mystieke gebedsgaven genoot.
De bekeering van de wereldsche 'Marguerita' van Antiochië tot de kluizenares 'Sinte Pelagie' is heel wat poëtischer en bekoorlijker verteld (blz. 95-127).
Beide verhalen zijn voor den vorm keurige vulgarisatie. Over den aard zelve, nm. het kluizenaarsleven, geldt het woord van Ons Heer: 'qui potest tapere, capiat'.
B. Dewint
J. VAN DE STEEN C.SS. R., In eenvoud groot. - Levensschets van Z.E.P. Cm. Van Steene C. SS. R. - Sint-Alfonsusdrukkerij, Leuven, 1941, 171 blz.
De levensschets wordt ons aangeboden van een Vlaamschen boerenjongen
| |
| |
die, als Redemptorist, na voltooiing van geslaagde studiën, nagenoeg geheel zijn leven aan de bestuursaangelegenheden zijner Congregatie besteden moet. Dat deze administratieve beschouwingen een hoog gebedsleven niet in den weg stonden, bewijzen de talrijke excerpten uit zijn dagboek. Vooral om deze persoonlijke aanteekeningen bevelen wij het korte levensrelaas graag ter lezing aan; al mag het jammer heeten dat de chronologische volgorde der teksten en de geleidelijke opgang van het leven zoo weinig in acht werden genomen. Eveneens hadden een natuurlijker en eenvoudiger voorstelling, een minder rhetorische en hoogdravende stijl het werkje zeker niet geschaad.
M.D.B.
Dr. Th. VAN TICHELEN, Beelden uit het Evangelie. 5e uitg. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1941, 535 blz., gen. Fr. 65. geb. Fr. 80.
Dr. Th. VAN TICHELEN, Sint Paulus, 4e herwerkte uitg. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1941, 398 blz., Fr. 48.
Een diepe beleving van den christelijken godsdienst kan alleen berusten op een doorleefde, innige kennis van Christus in diens algeheele beteekenis: een kennis namelijk, die ons doet doordringen in den zin van zijn sterfelijk leven en van zijn verlossingswerk, gelijk dit op het kruisoffer werd volbracht en zich door de genadeuitdeeling voortzet in Christus' Mystiek Lichaam.
De historische kennis van Christus berust op het Evangelie. Christus' voortleven in de pas gestichte Kerk leeren we kennen in de andere geschriften van het Nieuwe Testament, voornamelijk in de Handelingen der Apostelen en de Brieven van St. Paulus. Het is dan ook een verheugend feit dat sinds een halve eeuw en vooral in de laatste decennia er in vele katholieke kringen naar gestreefd wordt om de geloovigen die innige kennis van Christus te leeren putten bij de bron zelf: het Nieuwe Testament.
Niet zelden nochtans hoort men hiertegen de opwerping, dat gewone geloovigen meestal zeer weinig meedragen van een rechtstreeksche lezing van den tekst zelf van het Nieuwe Testament: ze zijn te weinig bekend met het heele leven en het milieu, dat daar wordt voorgesteld. In deze opwerping ligt ongetwijfeld een grond van waarheid. Het is echter de taak van den priester en den geleerde aan die geloovigen de noodige toelichtingen en voorbereiding te verschaffen.
Uitstekend werk leverde in dat opzicht E.H. Th. Van Tichelen in zijn talrijke geschriften, en niet het minst in zijn Beelden uit het Evangelie en Sint Paulus, waarvan thans respectievelijk een 5e en een 4e uitgave verschenen.
Onnoodig hier uit te weiden over den inhoud dier boeken: ze zijn reeds voldoende verspreid en bekend. Nergens vonden we het Evangelieverhaal en het leven van S. Paulus eenvoudiger en natuurlijker teruggeplaatst in het historisch kader en de lokale omgeving. Vele moeilijke begrippen of feiten uit het Nieuwe Testament, die ons vreemd aandoen, komen, zooals ze hier worden voorgesteld vanzelfsprekend voor: Deze voorstelling berust bovendien op een soliede wetenschappelijke basis en getuigt van een zeer groote belezenheid. Ze geschiedt in een sappige beeldrijke taal, met een aangename vertelkunst gekruid. 'Geloofsverdediging' heeft bovendien gezorgd voor een keurig uiterlijk en een aangenamen druk.
Als inleiding bij een leergang of een persoonlijke studie over het Nieuwe Testament zijn deze boeken uitstekend geschikt en verdienen alle aanbeveling.
E. De Cooman
Anton SCHUTZ, Christus mit uns. Geist und Kraft der eucharistischen Wirklichkeit. - Pustet, München, 1939, 288 blz.
Een heel boek over de H. Eucharistie. De schrijver, bekend om zijn 'Dogmatiek', gaat hier ook uit van het dogma, zooals het in het Concilie van Trente bepaald is en uitgewerkt. De rest van het werk zal maar de belichting zijn daarvan, van uit de verschillende standpunten die de theologie gewoonlijk inneemt: de Schriftuurteksten, het theologisch-philosophisch denken en de traditie. Een laatste deel behandelt de drie bijzonderste aspecten van de eucharistie zelf: offer, zielespijs, voorwerp van aanbidding. Men kan niet zeggen dat de voorstelling heelemaal geslaagd is. Een vrij houterige problematiek wil zich hier vulgariseeren en neemt dan soms wansmakelijke vormen aan die trouwens niet altijd harmonisch uit de problemen zelf zijn gegroeid. Indien de metaphysiek van het Heilig Sacrament reeds vrij profaan aandoet, wat dan gezegd van een geometrie of een physica van de Eucharistie. Schrijver bedoelt het ongetwijfeld goed, maar hij ontneemt aldus eenigszins de wijding aan zijn werk. De zakelijkheid is dan ook de wezenlijke hoofdeigenschap er van.
A.S.
Richard EGENTER, Von der Freiheit der Kinder Gottes. - Herder, Freiburg im Breisgau, 1941, 356 blz., RM. 2,60.
Wie dit boek leest zal zich opgemonterd voelen. In dezen tijd, waarin ieder naar vrijheid snakt en zoovelen er een valsche opvatting van de ware vrijheid
| |
| |
op na houden, zet Egenter meesterlijk uiteen wat de echte vrijheid is. Niet de sociale vrijheid van den eenling tegenover Kerk en Staat, niet de vrijheid van het volk onder de volkeren, niet de vrijheid van de Kerk in den Staat en van den Staat in de Kerk zullen den dorst naar vrijheid lesschen; maar de innerlijke vrijheid, de vrijheid van het hart. Zoowel kerkvreemden als geloovige christenen zijn arm aan die innerlijke vrijheid en daarom voelen zij zich diep ongelukkig. Hun gehechtheid aan de vergankelijke goederen, aan alles wat schijnbaar groot maakt, aan de zonde, brengt levensangst voort waardoor de vrijheid te loor gaat; want levensangst baart ontmoediging, den sluwsten vijand van de vrijheid. Egenter toont ons aan, - en daarin ligt de groote waarde van zijn werk, - hoe wij door de liefde van Christus en niet door psychologische en ethische begrippen ons weer vrij kunnen maken en onze vrijheid door die liefde bezegelen. Mochten vele lezers in dit boek de opbeuring vinden, die elke verdieping van het christelijke leven met zich brengt.
A. Darquennes
| |
Letterkunde
Maria in de Nederlandsche Poëzie. Keur van gedichten gebundeld door E.P. Alfons v.d. Moeder van smarten O.D.C. Ingeleid door Jozef De Voght. - Carmelitana, Kortrijk, 1942, 255 blz., Fr. 45.
Dichters van alle tijden hebben 'liederen voor moeder' gezongen, en wel de mooiste voor de Moeder van God, onze hemelsche Moeder, Maria. Onze taal moet in dat lofconcert voor geen enkele andere onderdoen. Dat bewijst, voor wie het niet wist, deze rijke verzameling van Mariagedichten door E.P. Alfons aangelegd. Alle tijdvakken van onze litteratuurgeschiedenis zijn er vertegenwoordigd. De gedichten zijn nochtans niet in chronologische volgorde geplaatst, waarbij men wellicht beter het opkomen en den groei van sommige motieven had kunnen waarnemen. Men gaf de voorkeur aan een indeeling volgens de stof; maar een register op het einde rangschikt de auteurs 'volgens de hoofdmomenten der nederlandsche letterkunde'. De verdeeling is tweeledig: een eerste deel: 'Maria Moeder Gods', volgt de voornaamste gebeurtenissen in Maria's leven; het tweede: 'Maria der menschen Moeder', laat alle schakeeringen van Mariavereering in lyrische ontboezeming opklinken. Bij de oudere stukken werd hier en daar een woord toegelicht (blz. 95 is 'voor oorlof', niet 'met uw oorlof' te verklaren, maar wel 'ten afscheid'). Men zou de keus, vooral onder de modernen, soms kunnen betwisten, maar het waardevolste zal men niet missen. Een mooi onuitgegeven vers van Henriette Roland Holst in facsimile gereproduceerd opent het boek. Vier kunstplaten, waarvan twee in kleurendruk, luisteren het op, en maken het, met zijn keurige typographische verzorging (jammer genoeg op oorlogspapier), tot een kostbaar geschenk van kunst en vroomheid inéén.
Prof. Dr. E. Druwé
Aug. VERMEYLEN, Beschouwingen. Een nieuwe bundel verzamelde opstellen. - Manteau, Brussel, 1942, 267 blz., ingen. Fr. 55, geb. Fr. 70.
Dit nieuwe boek van Vermeylen mag met recht een derde bundel verzamelde opstellen heeten. Lijviger dan elke van de eerste twee reeksen, heeft het niet dezelfde historische beteekenis, omdat de Van-Nu-en-Straks-beweging wel degelijk achter den rug is. Overigens blijft de auteur zichzelf.
Zes-en-dertig stukken werden hier verzameld; het eerste verscheen in Vlaanderen, in 1905; het laatste in Leiding, in 1939. Eerst komt Vermeylen's arbeid van 1905 tot 1907 aan de beurt (blz. 7-107): geen zuivere literatuur; tegelijk het strijdbare flamingantisme van den Van-Nu-en-strakser in actie. Na 1907 worden de opstellen schaarsch: het vierde daarop volgende dateert reeds van 1921, het achtste van 1929. In 1929 nemen we een vluchtig grijpen naar literaire journalistiek waar; de laatste dertien opstellen zijn occasioneel onstaan: voordrachten meestal of korte inleidingen bij bepaalde uitgaven.
De inhoud is heel verscheiden: over literatuur en schrijvers; over schilderkunst en kunstenaars; over Vlaamsche grieven, hooger onderwijs en cultuur. Telkens hooren we een zelfzekeren man, met evenwichtige en bedachte oordeelvellingen, schrander en ruim van geest; wat hij zeggen moet, zegt hij helder maar niet oppervlakkig, scherp maar niet hard, sober maar niet armtierig. Nog altijd komt zijn proza naar ons toe als een man; nog altijd herkennen we den krachtig denkenden rijkbegaafde, - en gelijk de jonge Vermeylen wel eens een beeldenstorm aandurfde, zoo heeft de veel oudere Rector aan de Gentsche Universiteit (blz. 222-230) de allures van het 'enfant terrible' nog niet heelemaal verleerd. De zelfbewuste onafhankelijkheid is iets te groot.
Laat anderen dat een hoedanigheid noemen; wij zien er ook een tekort in. Een scherpe geest, een begaafd denker, een veelzijdig ontwikkelde, onze beste
| |
| |
criticus, een 'geharnast brein': noem Vermeylen zooals u wilt; maar noem hem niet diep. Hij is te helder om diep te zijn; hij mist den schroom, het ontzag, de superieure dwaasheid van elke religiositeit; hij is gelaïciseerd. Over religie en mystiek kan hij meespreken en confereeren; jaren geleden was hij een getrouw lezer van Ruusbroec (cfr. blz. 125), - maar dat het Heilige het 'geheel andere' is en het diepe leven een 'wagen van àlles': hij lijkt het niet te beseffen. Alles kent hij... in verkleind formaat; hij heeft iets Voltairiaansch; alle problemen brengt hij tot 'algemeen-menschelijkheid' en 'groot-menschelijkheid' terug: bedekken die woorden tenslotte niet een grondig agnosticisme, dat zichzelf begoochelt?
Toch worden er in ons land heel weinig betere bundels van critische opstellen uitgegeven.
Em. Janssen
Dirk VANSINA, Het wezen der kunst. - Wiek op, Brugge, 1941, 47 blz., Fr. 10.
Dit boekje van V. staat zoo wat op de grens van een philosophisch tractaatje en een literair essay, het is echter noch het een noch het ander en mist daardoor de bewijskracht van het eerste, en de intellectueele speelschheid van het tweede. Wel zal men er heel wat merkwaardige ideeën in ontdekken, doch meestal zijn deze onvoldoende gefundeerd. Dat b.v. 'heel het kultuurgebeuren terug te brengen is tot de verbinding van de psyche tot het numen' is een zeer interessante bewering, maar die toch pas in een accurate bewijsvoering haar gewenschte schakeering zou vinden.
L. Vander Kerken
Filip DE PILLECIJN, Hugo Verriest. Tweede uitgave. - Lannoo, Tielt, s.a., 256 blz., Fr. 27,50.
Deze heruitgave van de studie over Verriest, waarmede De Pillecijn destijds promoveerde, komt op haar tijd: we zouden Verriest kunnen vergeten.
Ten onrechte vergaten wij hem! Er zijn twee soorten van leidende gestalten: de optimisten en de pessimisten; beter: de drijvers en veroveraars tegenover de gelatenen en onderworpenen, de redenaars tegenover de dichters, de wekkers van nieuw leven tegenover de waarnemers van het onveranderlijke bestaan. Er zijn: Corneille en Racine, Schiller en Goethe, Björnson en Ibsen, Verriest en Gezelle.
Door zijn temperament - een onverwoestbaar optimisme op een onweerstaanbare bekoorlijkheid gesteund - hoort Verriest bij Schiller, Björnson, Corneille. De diepe penetratie van Gezelle heeft hij niet, evenmin werkt hij zoo diep en blijvend in; doch warmer bezielt hij zijn tijdgenooten. In een Sturm-und-Drang-periode staat hij op; woord en voorbeeld maken de veroverende heldhaftigheid tot een jubelend geluk. Op handen wordt hij gedragen zoolang die tijd duurt; deze gaat voorbij: ontzet bemerkt men ineens zijn hopeloos verouderd-zijn. En onrechtvaardig projecteert men de verkleinde gestalte der laatste jaren in geheel het verleden.
Hugo Verriest, den leerling van Gezelle, den leeraar en leider van Rodenbach, den pastoor en vriend van Streuvels zouden wij vergeten! Wij vergaten den werkelijken vader der studentenbeweging, den veelvuldigen bevorderaar van het nationale bewustworden in de moeilijke jaren van 1870 en 1913, den Schiller van den Katholiek-Vlaamschen Sturm-und-Drang waarvan we nu nog leven!...
Maar wij vergeten hem niet; daarvoor staat dit steeds actueele boek wel borg: het definitieve beeld van den leeraar, principaal en 'pastoor van te lande', wetenschappelijk in al zijn trekken verantwoord en geheel doorlicht van een begrijpend idealisme.
Em. Janssen
Gerard WALSCHAP, Volk. - Tweede druk, 'De Seizoenen' 12, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 143 blz., Fr. 12.
Gerard WALSCHAP, De dood in het dorp. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 115 blz., Fr. 15.
Het is wel interessant de twee novellenbundels te herlezen, die Walschap in 1930 liet verschijnen. In een bijna ongewijzigde heruitgave liggen beide voor ons, behalve dat, in De dood in het dorp een vertelling door een andere werd vervangen. De twaalf verhalen van De dood in het dorp zijn korter, de vier van Volk langer; in de twaalf kortere bemerken we de stylistische aarzeling nog, de vier langere vertoonen zich zeker en zuiver; in de twaalf ontbreekt de cliché-fantasie niet heelemaal, de vier langere lijken zoo maar uit het leven gegrepen: gelijk een man uit het volk zijn herinneringen en ervaring zou meedeelen.
Met deze verhalen heeft Walschap eens zijn stijl gevonden. Zijn 'dynamischen stijl', zegde men; want alle beschrijving viel nu weg, en feiten en jaren kenden een razend verloop. Doch dat is slechts het uitwendige; de kern
| |
| |
lag dieper. Wars van conventie en houterigheid, van elegantie en abstractie, van valsche pudeur en goochelen met de leuzen, noemde de auteur, stout en boud, elk kind bij zijn naam. In het midden der volksmenschen plaatste hij zich terug; hij zag en hoorde ze leven, denken, voelen, vertellen: het ontroerde hem diep. Hij vond zijn stijl; tegelijk en vooral vond hij zichzelf: zijn bijzondere kracht en aanleg in het onvergetelijk schetsen en teekenen van ruwe bonken en trotsche gestalten; zijn diepe meewarigheid, die, tegen den schijn in, zijn werken doordrenkt met een heel eigenaardige (hier en daar overdrevene) romantiek; zijn hard oratorische, wel eens brutale en tergende, soms buitensporige en niet altijd gegronde voorstelling, telkens (of bijna toch) pakkend en krachtig. Hij vond zijn persoonlijkste wezen en de uiting daarvan; hij vond zijn toekomst.
Dat is wel het interessante van deze twee bundels: in het verhalend proza der laatste twintig jaren vertegenwoordigen zij een moment, een overgang. Andere werken van den auteur zijn machtiger geconcipieerd, meer trefzeker geschreven; doch hier, nog geheel jong en frisch, doet zich een nieuwe stijl voor, een nieuw inzicht, een nieuwe persoonlijkheid.
Em. Janssen
Bert VAN AERSCHOT, De kleine wereld. - 'De gulden reeks', P. Truyts, Antwerpen, 1941, 156 blz., gen. Fr. 22, geb. Fr. 32, als nummer van de reeks Fr. 15.
'De kleine wereld' is die van een mondain pension, waarin Paul ('de “ik” uit dit boek', blz. 151) terecht is gekomen. Het leven, het zijne en dat van de andere pension-gasten, vindt hij er ijdel en doelloos; verscheidenen verdwalen omdat zij aan niets meer houvast hebben; - tenslotte grijpt hij, nogal avontuurlijk, naar den huwelijksplicht, die zijn leven vernieuwen zal en vullen.
Uit dezen eersteling kunnen we nog weinig opmaken. Hij doet aan 'Villa des roses' (Elsschot) en aan 'Pension Vivès' (Fonteyne) denken: doch de atmosfeer wordt niet bereikt, en de verhaaltrant, die zweven blijft tusschen realisme en verbeelding, komt kunstmatig voor. Evenmin overtuigt ons de problematiek, waar de gefingeerde schrijver onder gebukt zou gaan (cfr. blz. 45, 127-128 en elders); evenmin mag de stijl op eenigerlei wijze praegnant heeten. Zelfs de taal is niet altijd zuiver. Doch de auteur lijkt ergens een nieuw verhaal aan te kondigen (blz. 151), dat beginnen zou met het besluit van het eerste, - en dan is, ook literair beschouwd, dit aanloopje wel nuttig geweest.
Em. Janssen
Daniel ROSSEELS, Blindeman. Roman. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 174 blz.
Deze roman is, lezen we, een eersteling; maar D. Rosseels kan schrijven. Hij schrijft een zuivere taal, en zijn stijl, zonder nog schitterend of op een andere wijze praegnant te zijn, vertoont een bij ons ongemeene voornaamheid, een nergens ontgoochelende degelijkheid... Een onbemiddelde jongen vertelt zijn geschiedenis: na voltooide studiën komt hij, spoedig herhaaldelijk en diep ontgoocheld, tenslotte in de zeevaart terecht en bouwt in Afrika zijn fortuin op. Tevergeefs zoekt hij naar een vrouw en naar rust; in het avontuur liggen zijn leven en zijn geluk. Hij is een 'blindeman'; 'ik heb nu de Storm als reisgezel en Vertrouwen als gids' (blz. 173).
Als eersteling staat dit werk uitzonderlijk hoog. Kan de auteur nog stijgen, of ontvingen we reeds de volle maat van zijn menschelijk kunnen? We krijgen eerder den indruk als zou hij zich niet gauw meer overtreffen; doch wie weet?
Tegen de nogal amoreele en agnostische inspiratie bestaan wel bezwaren; om enkele prikkelende tafereelen ook blijve het boek volwassen lezers voorbehouden.
Em. Janssen
Paul LEBEAU, Mijn vriend Max. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, z.j., 214 blz., ing. Fr. 40, geb. Fr. 60.
Hondenverhalen bezaten we reeds: Black van Claes bij voorbeeld, Fontie van Van Suchtelen; Tita vlucht van Jonckheere. Lebeau overtreft, dunkt ons, elk van deze voorgangers; zijn boek is meer gevarieerd, inniger en menschelijker.
Jonckheere vertelt minstens even goed; Van Suchtelen en Claes beter. Minder dan Jonckheere en Claes, steekt Lebeau zich (om het zoo uit te drukken) in het vel van het dier; terwijl Van Suchtelen glimlachend voorstelt wat zelfs een straathond zijn kan voor kinderen, is Lebeau, in de laatste hoofdstukken vooral, door de geheimzinnige gemeenschap tusschen mensch en dier dieper getroffen (zie voornamelijk: XVI Paradise regained, XVIII Kritiek der reinen Vernunft, XXI Het eeuwige leven).
In den auteur van Max zou men bezwaarlijk dien van Het experiment her- | |
| |
kennen. Nog heeft hij den verhaaltrant niet beet: veel hoofdstukken, overigens overladen, vallen uiteen in losse anekdoten; - nog weet hij niet altijd maat te houden en gaan de geestigheden wat veel terug naar een conventioneele trivialiteit; - nog mist het geheele boek de sobere lijn en de krachtige allure; - nog is de stijl weinig verzorgd, en de taal en mengsel van boekentaal, Antwerpsch en beschaafd Nederlandsch. Daartegenover staat dat Lebeau, hoe intellectualistisch ook aangelegd, een fijn opmerker, een geestig prater, een gemoedelijk spotter, een innig meevoelend vriend en broer moet zijn, - en nu de verscheidenheid van zijn literaire gaven meer aan het licht komt, stellen we onze verwachting weer zooveel hooger.
Em. Janssen
R. VAN GENECHTEN, Van de Vos Reynaerde. - Van Ditmar's Boeken Import, Antwerpen, 1941, 98 blz., ing. Fr. 22, geb. Fr. 27.
Verhaalt als voortzetting van het bekende dierenepos de strijd tusschen de democratie en den zoon van koning Nobel, die het heerschersrecht van de gezonde natuur vertegenwoordigt. Een gegeven en een vorm die tot een amusant boekje hadden kunnen leiden; door echter de allegorie al te duidelijk te maken, mist het wel zeer den fijnen humor van zijn illusteren voorganger.
Cl.B.
Ernest VAN DER HALLEN, Op eigen grond. - Wiek Op, Brugge, 1942, 196 blz., ing. Fr. 35, geb. Fr. 48.
Dit is het verhaal van een zwerver die boer wordt; in de liefde tot zijn volk vindt hij, de rustelooze, eindelijk rust. Nu was Ernest van der Hallen - de tot rust komende zwerver - de eenige auteur wel, die ons zulk een verscheiden wereld kon voortooveren: den neveligen hemel en het stille bestaan van bij ons, tegenover de heldere lucht en de drukke uitbundigheid van Spanje of Italië. Veel autobiographie moet hij hier hebben verwerkt; hij schreef een symbolische belijdenis van gehechtheid en trouw: 'op eigen grond' wil hij blijmoedig en gelukkig leven.
Schenkt dit werk ons voldoening? Zijn taal en stijl konden beter verzorgd. Doch vooral: het is te lyrisch, te programmatisch; het mist den overtuigenden toon die over alles beslist. Een zweem omgeeft het van irrealiteit en romantiek. Vond de geestelijke zwerver Van der Hallen de rust van den geest wel: een rust waarbij hij zich geleidelijk verdiept, een nieuwen vrede steeds vindt en een nieuwe verrijking? Vond hij zijn eigen vruchtbaren grond van denken en beminnen, met voedend koren en vonkelenden wijn? Wij durven het niet verzekeren.
Em. Janssen
Jeanne DE BRUYN, De Speelman en zijn zoon. Geïllustreerd door A. Herckenrath. - Standaard-Boekhandel, 1941, 234 blz.
Met een wonderen eenvoud, met een springlevende fantasie, met vooral een diep verlangen naar de veredeling van ons volk, laat schrijfster Tijl Uilenspiegel met zijn zoon Michiel een symbolischen tocht houden door het hedendaagsche Vlaanderen. Eerst is hij maar de speelman die, waar hij ook komt, door zijn blijgezindheid het leven vereenvoudigt en een lach weet te tooveren op bekommerde gezichten. Geleidelijk aan groeit zijn gestalte tot die der heldhaftigste dienstbaarheid in de sombere dagen van Mei '40. Als Tijl zich dan voor eeuwig heeft te rusten gelegd naast Nele aan het Noordzeestrand, rukt heel Vlaanderen achter zijn zoon aan, een nieuwe toekomst te gemoet. - Een weldoend boek om zijn overtuigend idealisme: Tijl wekt de gaven die zoo dikwijls nog sluimerend in ons volk aanwezig zijn. Een rijk boek tevens: gansche brokken Vlaamsche traditie en folklore zijn er in verwerkt op de meest onverwachte wijze, want Tijl streelt er Reintje en converseert er met Lange Wapper! Voor jongeren bestemd, zal De Speelman ook bij menige ouderen een welverdiend succes oogsten om de verjonginskuur die hij verstrekt naar hart en zinnen.
R. Leijs
Fil. DE RIDDER, De Bruid. - De Crone, Brussel, 1941, 201 blz., Fr. 25.
Het kampleven onder de mobilisatie brengt Herman in kennis. De oorlog en de na-oorlogsche omstandigheden louteren die liefde, die uitgroeit in een ideaal.
Het belang van dezen roman ligt in een paar tamelijk lange brieven van Herman aan zijn geliefde, waarin hij zijn opvatting over liefde en huwelijk duidelijk uitspreekt: de vrouw is voor den man noch het lichamelijk, noch het platonisch geluk naar de ziel alleen, maar beide: geluk naar ziel en lichaam, begenadiging van zijn werk, inspiratie van leven en zijn, voleinding van alle streven.
De rest van het boek is enkel omlijsting.
| |
| |
Niettegenstaande de onzeker overgangen van levensbanaliteit in hoogdravende redeneering, verdient deze zakelijke roman, die geen enkele trivialiteit bevat, om zijn juiste en verheven stelling, een warme aanbeveling.
A. Block
P. ROGGHE, Jacob van Artevelde. Historisch roman. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 151 blz., Fr. 25.
Iedere poging om het verleden nader tot het volksbewustzijn te brengen, moet welkom heeten. Ze zal des te verdienstelijker zijn, naarmate zij gedragen wordt door intensievere kunst. Daarom brengt Dr. P. Rogghé ons met zijn J.v.A. van stonden aan een verrassing, en een verslagenheid, wanneer wij bladzijde na bladzijde doorlezen. De verrassing is, dat schrijver ons een 'Historisch Roman' aanbiedt; de verslagenheid echter, dat, na lezing tot de laatste bladzijde, we geen spoor van een historisch roman ontwaren: geen historie, geen roman! Geen historie: we geven onmiddelijk toe dat schrijver een stapel historisch materiaal verwerkt. Maar geschiedenis, dat is dat onverdeelbare complex, dat is tegelijk zoo ontzaglijk één om zijn onontwarbare vervlochtenheid en zoo onuitspreekbaar menigvuldig om zijn inééngrijpen van oorzaken bij menschen en dingen. Hier echter missen we de verbondenheid van wat bijna als een gek avontuur wordt voorgesteld, met de ontwikkeling van Nederlands wording, met de groote eigentijdsche gebeurtenissen, die West-Europa schokten, met heel de dynamiek van Nederlands verleden en toekomst. Hier wordt Van Artevelde een knap volksmenner met een goed hart dat een... fout beging - in een tijd dat de sociale strijd met den eisch 'arbeid en brood' (klinkt heel middeleeuwsch!) Gent beroert om een 'paar grooten opslag'. We missen achtergrond, ruimte van horizonten! Geen roman: een roman is toch het ontvouwen van de psychologische machten, die de geschiedenis scheppen naar eigen levenswetten, in de objectieve vormgeving van gestalten die spontaan oprijzen en zichzelf rechtvaardigen in absolute zelfstandigheid. Och neen, v. A. beheerscht het gebeuren niet; hij heeft niet eens een eigen physionomie, een eigen psyche. En de schrijver komt persoonlijk met zijn meening aandraven: een meening, niet eens een overtuiging, onwrikbaar
gevestigd op doorzicht in de geschiedenis! - En de vorm? Tegen de vormleer bezondigt Dr. Rogghé zich niet méér dan een gewoon feuilletonschrijver. De uitdrukkingen die hij aanwendt, gebruikt hij meestal verkeerd: 'het bloed sloeg naar de hoofden' (48); 'de wil van X. werd legio' (72); 'in een roes van duizenden koppen en handen' (78). Het gebruik van het adjectief is onhandig: 'de karpeldikke vijvers' (68); 'een zwalpende zee van hoofden' (108). De beelden zijn vaak op het randje af vulgair en missen objectiviteit. En dat in Vlaanderen ten jaren 1941! - Het historisch gedeelte der verluchting noemen we keurig en goed. In de teekeningen van Fr. Van den Berghe kunnen wij de stijlverscheidenheid noch de stijlloosheid waardeeren... en allerminst de teekening van J. van Artevelde in de gevangenis.
A. Ampe
Blanka GIJSELEN, 'En zij vonden het kind'. - Davidsfonds, Leuven, 1941, 157 blz., ing. Fr. 18; geb. Fr. 22.
Hiermede heeft deze bekende dichteres aan het Nederlandsche volk haar Kerstgeschenk gegeven.
In een doorschijnend, fragiel proza voert zij den lezer terug in de innige, zuivere atmosfeer van het heilig gebeuren van Bethlehem; de jonge, lichtende moedervreugd van Maria is de onderliggende melodie van hare beschrijving. 'Zoo heb ik U gezien, o Maria, en schroomend U gevolgd op den glorieuzen tocht uwer jeugd, uwer kiemende verwachting en ontbloeiend moederschap. Ik heb gepoogd deze heerlijke bladzijden van uw smetteloos leven te beschrijven met woorden die glansden in mijn hart en beefden in mijn ziel, opdat Gij, volmaakter na de schamelheid van dit verhaal, rijzen zoudt voor de weeldebrekende oogen van de vrouwen, die hun oppersten strijd leveren tusschen tijd en eeuwigheid' (blz. 25).
Het oude verhaal van de komst van het Kerstekind wordt verder door een paar mooie legenden opgelucht, waarin de teere soberheid van zegging een vergoeding is voor datgene, dat de legenden missen aan innerlijke spanning. Een fijn boekje, dat vele menschen, vooral jonge moeders, blij zal maken.
Het strekt het Davidsfonds ter eere dergelijke fijne werken op de versierde kersttafels in Vlaanderen aan te brengen.
L. Vandekerckhove
Hilarion THANS, Lange heilige bergen. Vertellen IV. - St.-Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1941, 214 blz., Fr. 15.
Thans blijft vertellen, en boeiend; wat voor reisverhalen niet zoo gemakkelijk is. Nu reist hij met Poteau door Italië, langs en over de bergen geheiligd door Franciscus, Clara en hun groote volgelingen. We reizen gaarne mee,
| |
| |
zien veel, hoor veel en komen thuis verrijkt met passende beschouwingen over natuur, kunst en heiligheid; niet het minst over de geliefde Armoede, voor wie het ziele-zinderen van den schrijver door heel het warme boek heen trilt.
R.B.
Joz. DE WILDE, De Zegebanier. - M. Van Haver, St. Niklaas-Waas, 100 blz., Fr. 12.
Een jongensboek dat op historische gegevens verhaalt van een flinken boerenzoon die, samen met een gravenzoon, voor Vlaanderen strijdt en, in het Heilig Land, voor Christus. Te prijzen; zal gaarne gelezen worden.
Cl.B.
Valère DEPAUW, Van twee sukkeleers. Met illustraties van Victor Quienen. - Manteau, Brussel, 1941, 61 blz., ing. Fr. 18; geb. Fr. 28.
Dit verhaal verscheen in Mei 1940, achteraan bij Jules Bonnemine. Wij bespraken het als volgt: 'Het tweede verhaal... bevestigt den gunstigen indruk. Er zit meer diepgang in, en het lijkt ons niet onmogelijk dat Valère Depauw, ook in het ernstige, uitstekend werk zou leveren' (Streven VIII, blz. 199). Over deze nieuwe, keurig verzorgde en suggestief geïllustreerde uitgave kunnen we ons dan alleen verheugen.
E.J.
Anton VAN DE VELDE, Peter zoekt het geluk. Illustraties van Jef Rottie. - Kunstuitgeverij 'Pro Arte', Diest, 1941, 270 blz., Fr. 35; gekartonneerd Fr. 40.
Minder dan een jaar na de eerste uitgave van dit jongensboek, verschijnt de tweede, in een handiger formaat en anders geïllustreerd. Het werk wordt dus gekocht en gelezen.
We hoeven het niet meer voor te stellen. Eens te meer plaatsen wij het in het gezamenlijke oeuvre van den auteur: 'Meer fantastisch en symbolisch dan Het hart vecht, staat deze tweede roman van Van de Velde dichter bij zijn tooneelwerk. Zonder moeite kon men, uit Perle-fine en uit Radijs en Bot, soortgelijke motieven ophalen. Hij staat ook dichter bij Kop en de andere jongensboeken; daarvan verschilt hij toch weer, want zijn bestemmelingen voelen zich geen kinderen meer. Zoo vereenigt deze roman (is het wel een roman?) de verscheidenheid van Van de Velde's literaire productie...' (Streven VIII, blz. 198).
E.J.
J. SIMONS, Victor Ceulemans, - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1941, 125 blz., Fr. 15.
Bij deze tweede uitgave herhalen we wat we vroeger over het boekje schreven (Streven IV, blz. 574): 'Het is een sober en stil verhaal, in de bruine donkerheid der Kempische hei en dennen. Té stil misschien om velen te boeien; maar wie het rustig leest, voelt zich zacht bekoord en ongemerkt verheven. Eens te meer legt de schrijver, na Eer Vlaanderen vergaat en na Dientje Goris, het beste van zichzelf open: zijn innig begrijpende liefde tot de Vlaamsche volksziel, met haar berustend contemplatieven aanleg en de wijze vroomheid van haar traditie.'
E.J.
Frank MEYLAND, Andante (Gedichten). - N.K.B. Vlaanderen, Brugge, Januari 1942, niet gepagineerd.
Dit verzenoundeltje bevat 30 stukken, onder vier titels gegroepeerd: Andante (9 st.), Ontmoetingen (7 st.), Op den drempel (9 st.), Kleine suite (5 st.). Naar den inhoud niet rijk en vol, valt het in verscheidenheid nogal uiteen; bij den dichter nemen we overigens een nog kunstmatig Van-de-Woestijne-geluid waar, even verteederd door het zacht-droomende rhythme der Tijdstroom-dichters.
Toch laten we ons door deze prille poëzie bekoren. Over veel cliché-regels moeten we heenlezen; dan valt de zin voor rhythmische constructie op (het vers Getuigenis b.v. is fijn geconstrueerd); tenslotte waardeeren we, in een stuk als Nocturne, het suggereerende impressionisme:
Zoo is de nacht mij welkom: boomen neigen
hun prevelende kruinen in den wind;
ik voel het duister langs de hagen stijgen
terwijl de merel een nieuw lied verzint,
een dartel lied dat orgelt in de struiken,
een dankend lied om den voorbijen dag.
En plots is het gedaan: er ploffen luiken
en ergens schatert nog een kinderlach.
Em. Janssen
| |
| |
| |
Kunst
Dr. F.W.S. VAN THIENEN, Algemeene Kunstgeschiedenis. Eerste boekdeel. - De Sikkel, Antwerpen, 1941, 323 blz., Fr. 210, luxe halfleer Fr. 285.
Het verschijnen van 'De Geschiedenis van de Vlaamsche Kunst' onder leiding van Prof. Dr. Ir. Stan Leurs, ook van de 'Kunstgeschiedenis der Nederlanden' onder redactie van Dr. H.E. Van Gelder was een verheugend feit. Een degelijke geschiedenis van onze eigen kunst, in eigen taal geschreven, werd vroeger niet aangedurfd. Doch juist deze werken deden ons nog meer de behoefte gevoelen aan een Algemeene Kunstgeschiedenis in eigen taal en van eigen standpunt gezien. Immers, zooals Prof. Vermeylen in de voorrede zegt: 'De kunst van een volk, de Europeesche kunst zelve, zij kunnen niet geheel begrepen worden, indien men ze als totaal onafhankelijk voorstelt'. We hebben weliswaar de zeer gewaardeerde, doch al te beknopte 'Kunstgeschiedenis' door E.H. Korevaar Hesseling; maar verder zijn we aangewezen op werken in andere talen, in dewelke de Vlaamsche Kunst, gezien haar overwegend belang, wel een eereplaats inneemt, maar 'waar de navorscher wat meer geven wil dan boedelbeschrijving of archivarische bouwstoffen-verzameling, waar hij voornamelijk op een uitgebreid gebied den samenhang van de verschijnsels wil aanwijzen, moet zijn perspectief - het onderschikken van het minder belangrijke aan het gewichtige - wel grootendeels op de waardebepalingen steunen, die in ruime mate op eigen smaak teruggaan'. Het is dan ook duidelijk dat in een Algemeene Kunstgeschiedenis de eigen kunst met voorliefde wordt behandeld en, hoe objectief de schrijver ook wenscht te blijven, speelt nochtans de nationale trots een rol in werken die 'het gansche kunst-universum omsluiten'. Zoo verkreeg dan de 'Kunst der Nederlanden' niet altijd de haar toekomende plaats. Juist om deze plaats duidelijk te bepalen, om de waarde van onze kunst in de Algemeene Kunstgeschiedenis duidelijk aan te toonen, was een werk noodig in eigen taal en door eigen kunsthistorici geschreven. En dat is, afgezien van het feit dat
het de eerste uitgebreide Algemeene Kunstgeschiedenis is in het Nederlandsch, het groote belang van het hier besproken werk, nl. de kunst der Nederlanden in te schakelen en een haar waardige plaats toe te kennen. Tevens, nu de belangstelling voor kunst in de laatste jaren zoo opvallend is toegenomen, zal dit werk zeker het zijne bijdragen om de kunstgeschiedenis in nog breedere kringen te verspreiden; voor oningewijden zal het een betrouwbare leidraad zijn en voor degenen, die reeds belang stelden in de Kunstgeschiedenis zal het toelaten de geheele kunst te overschouwen en hun studie verder en dieper door te zetten.
Om nu een echt standaardwerk tot stand te brengen dienen vooreerst gespecialiseerde medewerkers te worden aangeschaft. Laat ons al dadelijk zeggen, dat wij hier een volledige waarborg vinden in de lijst van kunsthistorici die de bijdragen leverden of zullen leveren voor dit boek. Ook onze meest gekende kunsthistorici komen er op voor; we noemen: Prof. Dr. R. Lemaire en Prof. Dr. R. Maere, die de Vroeg-Christelijke Kunst van het Westen behandelen; Prof. Dr. Ir. Stan Leurs die bijdragen levert over Bouwkunst; Prof. Dr. D. Roggen, schrijft de geschiedenis van de Beeldhouwkunst voor het Overgangstijdperk en de Gotiek; voor de Kunst nà 1800 worden de namen vermeld van Prof. Dr. A.H. Cornette, Prof. Dr. J. Muis, Dr. A. Stubbe; en eindelijk Prof. Dr. F.M. Olbrechts die 'De Kunst der Negers' bestudeert. Graag toch hadden wij ook een Vlaming de Barokkunst zien behandelen. Maar laat ons niet voorbarig zijn en afwachten.
Een moeilijkheid - waarop Dr. van Thienen trouwens wijst in zijn voorwoord - is de illustratie. Aan welke monumenten moet de voorkeur gegeven worden, aan degene die voorkomen in elk Kunstgeschiedenis-boek of wel aan de minder bekende? Aan beide oplossingen zijn moeilijkheden verbonden, zoo men eenerzijds niet wenscht een platen-album uit te geven, en anderzijds den indruk wil ontgaan van het reeds gekende. Het komt ons voor dat, in dit eerste boekdeel, de gulden middelweg werd bewandeld, want naast de steeds voorkomende platen, die onontbeerlijk zijn om zich een voldoende scherp beeld te vormen van het besprokene, werden ook minder gekende afbeeldingen opgenomen. Daarmede is ook gezegd dat er voor een overvloedig platenmateriaal gezorgd is: het prospectus belooft 50 gekleurde platen en 1.000 zwarte reproducties.
Laat ons nu even het eerste boekdeel doorloopen. De eerste bijdrage is van de hand van Dr. F.C. Bursch, die handelt over de Paleolitische Kunst. In een vijftigtal bladzijden gelukt het den schrijver de evolutie van deze kunst te schetsen; vervolgens beantwoordt hij de vraag: 'Hoe benaderen wij, hoe taxeeren wij nu als moderne mensch deze kunstuitingen op de meest juiste wijze?'. En het antwoord, dat dan verder ontwikkeld wordt, luidt: 'Wij hebben ons slechts af te vragen, wat deze kunst voor het leven,
| |
| |
voor de gemeenschap te beteekenen had, en daarna hebben wij haar te vergelijken met parallele uitingen in de kunst van andere primitieven, uitgestorven of wel levende stammen'. De doelmatigheid, zelfs de noodzakelijkheid, deze vraag duidelijk te beantwoorden, zal wel geen betoog vergen.
Het leeuwenaandeel van dit eerste deel werd geleverd door Prof. Dr. C.W. Lunsingh Scheurleer, die de hoofdstukken over Mésopotamië, Egypte en Griekenland schreef. Een deel der drukproeven werd nog door hem zelf verbeterd, terwijl het, bij zijn overlijden nog overblijvende gedeelte, voltooid werd door Mej. Dr. E.F. Prins de Jong, die trouwens samen met den overledene den tekst had opgesteld.
Elk dezer studies afzonderlijk ontleden en bespreken zou ons te ver leiden. De gevolgde methode is dezelfde voor de verschillende overzichten. Vóór elk kapittel nl. vinden wij een zeer bondig - enkele regels slechts - geschiedkundig overzicht; juist voldoende om ons geheugen op te fisschen. Terwijl voor de toonaangevende werken van elk tijdvak, een vrij uitvoerige beschrijving wordt gegeven, worden voor de minder belangrijke, de karakteristieke kenmerken aangestipt, zoodat men een duidelijk beeld van elke periode krijgt en tevens de evolutie der kunst gemakkelijk te volgen is. Architectuur, beeldhouw- en schilderkunst, kunstnijverheden, worden afzonderlijk behandeld. Eenvoudig, duidelijk, en toch wetenschappelijk, wijzen die studies op de groote onderlegdheid van den schrijver. Deze drie hoofdstukken zijn de bekroning van een leven gewijd aan wetenschappelijken arbeid.
In het laatste hoofdstuk - een zestal bladzijden - wordt het belang van de Scytische kunst als bemiddelaarster tusschen Oost en West voor de Vroeg-Europeesche kunstontwikkeling uiteen gezet door Dr. F.C. Bursch.
Een chronologisch en een literatuuroverzicht sluiten dit eerste boekdeel. Dit laatste hadden wij graag vollediger gezien. Daar immers vinden de lezers de noodige aanwijzingen voor verdere studie, terwijl het voor meer gespecialiseerden materiaal verschaft voor toetsing en controle van de opvattingen van den schrijver. Om slechts een tweetal voorbeelden te geven. De werken van J. Capart over Egypte, die zelfs in vele particuliere bibliotheken aanwezig zijn, ten minste toch hier in België, vinden we niet vermeld; slechts een enkel werk komt voor op de lijst en dan is het nog een werk dat de Brusselsche conservator uitgaf samen met Conteneau, getiteld 'Histoire de l'Orient Ancien'. Wat ons nog meer verwondert is dat de werken van Charles Picard niet opgegeven worden. Terwijl de 'Manuel d'Archéologie Orientale' van Conteneau vermeld wordt, werd de in dezelfde reeks verschenen 'Manuel d'Archéologie grecque', waarvan toch reeds drie deelen verschenen zijn (1935-1939) niet opgegeven. Evenmin als de twee deelen 'La Sculpture Antique' van denzelfden schrijver op de lijst voorkomen. Misschien mogen wij hopen dat, waar de eigen kunst zal behandeld worden, de bibliographie meer uitgebreid zal zijn. Bij deze gelegenheid zouden we de vraag willen stellen, of het hier niet een gunstige gelegenheid is, om met enkele woorden de waarde van de vermelde werken aan te geven.
Dit eerste boekdeel doet ons met belangstelling uitzien naar het verschijnen van de volgende deelen. Wij mogen gerust getuigen dat de inzet ons doet voorzien dat de 'Algemeene Kunstgeschiedenis', de eerste in het Nederlandsch uitgegeven, de vergelijking met soortgelijke werken in andere talen eervol zal doorstaan.
Ad. Jansen
Clemens V. TREFOIS, De bouw der boerenhoeven in de Zuidelijke Nederlanden. Bijdrage tot de studie der ontwikkelingsgeschiedenis van de plattelandsche architectuur. Maerlantbibliotheek III. - De Sikkel, Antwerpen, 1941, 72 blz., Fr. 35.
Deze korte studie beschrijft hoofdzakelijk de bouwvormen der boerenhoeven in Vlaanderen, en de invloeden welke zij ondergingen of zelfs uitoefenden in naburige streken. Schrijver onderscheidt drie hoofdtypen: het langgeveltype, de omwalde hoeve en de gesloten hoeve, waarbij talrijke varianten zich komen voegen. De evolutie dezer gebouwen voltrok zich onder invloed van geografische en sociaal-economische toestanden; naar schrijvers meening hadden physiografische factoren meer invloed dan historisch-ethnografische. Enkele bladzijden over de boerderijwoning en den houtbouw (gebouwen met houten vakwerk) - en een bondige literatuuropgave - sluiten dit werkje dat nuttig zal zijn, niet enkel voor den deskundige, maar voor al wie het heerlijke onzer landschappen beter wil begrijpen. Onvermijdelijk komen er veel vaktermen in voor, maar een korte uitleg hierover, talrijke keurig uitgezochte foto's en een goed verzorgde druk maken de lezing aangenaam.
C. Pickery
Jozef SCHELLEKENS, De architectuur in ons landschap en het Stedebouwprobleem. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1941, 237 blz., Fr. 85.
Er wordt tegenwoordig veel gesproken en geschreven over urbanisatie en
| |
| |
ordening in het bouwen. Daar het zoo ingewikkelde probleem, in zijn huidige gegevens, tot nog zeer weinig praktische toepassingen werd doorgevoerd, is het niet te verwonderen dat het aanleiding kan geven tot veel uiteenloopende opvattingen en oplossingen. Schrijver onderzocht het probleem in al zijn aspecten, de oplossing welke hij voorstelt tracht met elk standpunt rekening te houden: het sociale, het hygienische, het technische,...; maar het zal niemand verwonderen dat de aestheticus veel meer aan het woord komt dan de technicus, de officieele beambte meer dan de particuliere burger. Wat daarom niet beteekent dat zijn werk eenzijdig zou zijn of beperkt blijven tot louter theoretische beschouwingen: wel integendeel, het stelt voor het stedebouwprobleem een nuchtere, concrete oplossing voor, tot in de bijzonderheden uitgewerkt, en daarvoor verdient schrijver onze gelukwenschen. Stellig zal zijn boek critiek uitlokken en zal de voorgestelde oplossing niet iedereen overtuigen; maar wegens het onvaste van het vraagstuk is opbouwende critiek hier ten zeerste gewenscht. Het ware overigens interessant, hetzelfde vraagstuk op zijn beurt door een technicus, een socioloog of een ander specialist behandeld te zien.
Het boek spreekt ons eerst over de architectuur in het landschap. Welke is de huidige toestand, welke zijn de nieuwe problemen, hoe zal het natuurschoon gevrijwaard worden, volgens welke princiepen dient de landelijke architectuur geordend en aangepast bij de landelijke omgeving? In het tweede deel gaat het over het eigenlijke stedebouwpeobleem: hoe de vraag gesteld werd in het verleden, hoe nu; de vele nieuwe sociale- en gemeenschapsproblemen, de vereischten waaraan het stadsbeeld zal moeten voldoen. Verder gaat het over de noodzakelijkheid, ook over de mogelijkheid, van degelijke streekplannen en van een nationaal plan. Een reeks van foto's en plannen illustreert schrijvers' gedachte; de lijst der geraadpleegde werken getuigt van zijn belezenheid.
Een boek dat het zijne kan bijdragen om in breedere kringen de overtuiging te doen groeien dat een ordening in het bouwen noodzakelijk is. Deze ordening komt ongetwijfeld met particuliere belangen in botsing; zooveel meer dient ze ten goede te komen aan het gemeenebest.
C. Pickery
L. AERTS, Pr., De vermeende inspiratiebron van de Aanbidding van het Lam Gods der Van Eycken. - Van der Donck, Maaseik, 20 blz.
A. Remans publiceert hiermede een nagelaten werkje van Pastoor L. Aerts, de Limburgsche Van Eyckkenner. Het is een antwoord op het boek van Dr. L. Clysters 'Kunst en Mystiek'. De Aanbidding van het Lam' waarin de auteur een nieuwe genetische verklaring van het Genter altaarstuk voorstond. Volgens Dr. Clysters zou de Aanbidding niets anders zijn dan de uitbeelding van het 13e visioen uit het 3e Boek van het Scivias van de H. Hildegardis van Bingen. L. Aerts betoogt met klem van argumenten, dat deze thesis noch met het summarium van het 13e visioen, noch met de bijgaande miniatuur, noch met den tekst zelf overeenstemt: hoewel niet zonder interesse, berust, volgens hem, Dr. Clysters' thesis hoofdzakelijk op phantasie en op het voorbarig enthousiasme van een eerste ontdekking. Het is hier de plaats niet om het voor en tegen van beide stellingen in detail te onderzoeken. Allen die zich voor de polemieken omtrent de Aanbidding hebben geïnteresseerd, zullen deze publicatie welkom heeten.
L. Vander Kerken
| |
Geschiedenis
Dr. Paul ROGGHE, Vlaanderen en het zevenjarig beleid van Jacob Van Artevelde (1338-1345). Een critisch-historische studie. - A. Manteau, Brussel, z.j. 1e deel, 56 blz., 2e deel, 64 blz., Fr. 12 per deel.
Het is de tragiek van het Vlaamsche volk niet meer gevoed te worden door den stroom van levende, bewuste traditie. Chlodovech, Karel de Groote, Godfried van Bouillon, de zalige Karel de Goede, Boudewijn van Constantinopel, de twee Artevelde's en zoovelen die bouwden aan de grootheid van het katholieke Vlaanderen zijn nog steeds door hun stamgenooten niet verheerlijkt in een waardige monographie. Daarom verheugt ons deze critisch-historische studie van Dr. Paul Rogghé over Jacob van Artevelde. De helaas al te schrale zekere gegevens nopens het leven en werk van Van Artevelde worden moeizaam uit de historische dokumenten opgedolven: dit is een ondankbaar maar zeer verdienstelijk werk. Wij hadden graag gezien dat de auteur Van Artevelde's streven naar toenadering tusschen de verschillende Nederlandsche gewesten meer had uitgewerkt, en dat hij in den loop van zijn uiteenzetting, en niet enkel in een kort besluit, diens ruimen politieken zin van Europeesch formaat ten volle had in het licht gesteld. Met deze studie is de weg gebaand voor een breed opgevatte levensbeschrijving die den helderzienden volksleider
| |
| |
van Vlaanderen in het gansche politieke en vooral kultureele gebeuren van de roemrijke 14e eeuw doet herleven.
M. Dierickx
Floris PRIMS, Kan., Geschiedenis van Antwerpen VIII. Met Spanje (1555-1715). Eerste boek. De politische orde. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 302 blz., bij inschrijving Fr. 28, afzonderlijk Fr. 45.
In dit 19e boekdeel van zijn Geschiedenis van Antwerpen behandelt Kan. Prims de politieke gebeurtenissen onder het Spaansch regime. Stap voor stap volgt de schrijver de chronologische orde der gebeurtenissen, zich daarbij zoo trouw mogelijk aan de tijdsdocumenten houdend, waarvan we dikwijls zelfs den stijl in het werk terugvinden. Kan. Prims wil een terugkeer naar de analyse, daar de bestaande synthesen hem niet bevredigen; de geschiedenis verlangt hij te zien zooals de tijdgenooten zelf de gebeurtenissen hebben waargenomen: volgens den schrijver werd het verleden te zeer beoordeeld naar de eigen opvattingen der historici. In het besproken boekdeel geldt dit speciaal voor het 'Wonderjaar' (1566-1567) dat Kan. Prims niet katholiek genoeg en te a-priori anti-Spaansch behandeld acht; deze periode heeft hij dan ook uitvoerig afzonderlijk beschreven in zijn 'Het Wonderjaar', verschenen in 1940 (2e uitgave in 1941). Ook voor de periode 1577-1585, gecompliceerd wegens het innig verband met de Europeesche politiek, belooft Kan. Prims een afzonderlijk boekdeel, waarvan hij hier enkel de synthese geeft.
Verder moet opgemerkt dat we hier een nog onvolledige schets krijgen: het belangrijkste van Antwerpens geschiedenis uit deze periode: de economische en de geestelijke orde, wordt behandeld in het 2e en het 3e boek van dit achtste deel.
Achteraan in het besproken boekdeel vindt men een chronologische lijst der Antwerpsche overheidspersonen.
K. Van Isacker
P. VAN DE KERCKHOVE, L'Histoire de l'abbaye cistercienne de Val-Dieu, depuis son origine jusqu'à nos jours. - Abdij Godsdal (Aubel), 414 blz., Fr. 28.
Een goed gedocumenteerde studie over de Orde van Citeaux of de Orde der Cisterciencers. Opkomst, roem, verval dezer Orde. En tusschen al dien strijd door de eeuwen heen blijft de aloude Abdij van Godsdal, (Val-Dieu) die door haar tucht en godsvrucht de bewondering harer oversten en zelfs der koningen afdwong, gaaf en pal staan, niettegenstaande tegenspoed, oorlogen en geloofsafval.
De schrijver geeft ons terzelfder tijd een beeld van de geschiedenis van het Land van Overmaas, Maastricht en Herve. Dit boek zal voorzeker welkom zijn in die streken waar de abdij van Godsdal nog immer een invloedrijke rol speelt, dank zij vooral den huidigen abt, Dom Pater Albericus.
Ph.V.d.G.
Kan. Dr. Fl. PRIMS, Hoe kwam Antwerpen aan een Rubens? - Uit de Verslagen en Mededeelingen van de Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letterkunde, April 1941, 19 blz.
In deze kultuurhistorische schets toont Schr. welke kultureele en kunstelementen er in het Antwerpen der 15e eeuw aanwezig waren die de verschijning van een figuur als Rubens hebben mogelijk gemaakt. Zooals te verwachten viel, een stevig gedocumenteerde en degelijke studie. Maar minimaliseert Dr. Prims niet al te veel het kultureel verlies dat de vervolging tegen de Calvinisten door Farnese ingezet aan onze gewesten berokkende (blz. 17-18)? Indien Rubens naar Antwerpen kon terugkomen, de familie Vondel bleef voor goed weg. Ik meen dat we waarheidshalve moeten toegeven dat het Spaansche regime hier voor het letterkundig leven - wat velen als de voornaamste kultuurfactor beschouwen - zeer ongunstig is geweest.
S.
Dr. Leo DELFOS, Die Anfänge der Utrechter Union 1577-1587. - Ein Beitrag zur Geschichte der niederländischen Erhebung, insbesondere zu deren Verfassungsgeschichte. - Historische Studiën. Heft 375, Emil Ebering, Berlijn, 1941, 350 blz., gen. RM. 13,20; geb. RM. 15.
De Gentsche historicus Dr. Leo Delfos biedt ons hier een grondige studie van den aanvang en het verloop der Unie van Utrecht tot 1587. De bedoeling van de stichters der Unie van Utrecht (1579) was niet een vereeniging van de 7 Noordelijke gewesten, en evenmin een bond op calvinistischen grondslag, zooals het maar al te veel tot nog toe is voorgesteld geworden, maar zij wilden, zoo mogelijk, alle Noordelijke en Zuidelijke gewesten samenbrengen
| |
| |
voor den gemeenschappelijken strijd tegen den landsvijand, terwijl aan elke soevereine provincie de eigen godsdienstregeling werd gewaarborgd: de Unie was dus Nederlandsch en religieus 'indifferent', echt de hartewensch van Willem van Oranje. In 1582 omvatte de Unie werkelijk: 'Brabant, Gelderlant, Vlaenderen, Holland, Zeelandt, Utrecht, Mechelen, Friesland, Overijssel' (blz. 143). Slechts in 1587 verschrompelde zij door de militaire veroveringen van Farnese in het Zuiden tot de 7 Noordelijke provinciën.
Met een fijne opmerkingsgave wijst de schrijver herhaaldelijk op een tegenstelling van nationaal voelen tusschen de Dietsche en Waalsche gewesten, in die stormachtige kenteringsjaren, terwijl hij anderzijds beklemtoont dat de bewoners der XVII provinciën een sterk gemeenschapsgevoel hadden, zoodat men toen duidelijk een 'Nederlandsche natie' kon onderscheiden, 'die sich durch ihre kulturelle Eigenart, wirtschaftliche Kraft und Sonderbewusstsein auch van Deutschtum im Reich abhebt' (blz. 19).
Het is in dit tijdschrift niet de plaats om op bepaalde details dieper in te gaan. Wij willen er slechts even op wijzen dat de auteur van nationaal standpunt uit schrijft, en dat hij het overwegend belang en ook het goed recht van de godsdienstige overtuiging in de politieke beroeringen van de 16e eeuw eenigszins onderschat.
Dr. Leo Delfos heeft zoowel de Pirennistische als klein-Hollandsche voorstelling van een der meest tragische en meest belangrijke perioden van de geschiedenis der Nederlanden definitief weerlegd. Ook heeft hij het onhoudbare aangetoond van de sinds eeuwen in het Noorden verspreide idee dat het Calvinisme aan Noord-Nederland de onafhankelijkheid heeft gegeven.
Dat deze degelijke monographie in een vreemde taal werd uitgegeven, zal zeker meer dan een lezer afschrikken, al heeft een dergelijke publicatie in een wereldtaal niet te onderschatten voordeelen.
M. Dierickx
Ernst STRIEFLER, Gottfried Kurth. - S. Mirzel, Leipzig, 1941, 84 blz., RM. 5.
Onder de verscheidene biographieën van G. Kurth zijn deze van Alfred Couchie, die meer in katholieken, en van H. Pirenne, die meer in wetenschappelijken zin schreef, zeker de voornaamste. Ernst Striefler, een paar jaar terug nog student te Leuven, heeft in deze biographie een nieuwe synthese beproefd van Kurth's persoonlijkheid en Kurth's werk. Zooals de ondertitel van zijn studie aangeeft, beschouwt hij hem als 'ein deutschbelgisches Grenzlandschicksal'.
G. Kurth was eerst en vooral een katholiek wetenschapsmensch, die in het katholieke geloof de meest determineerende componente van de Westeuropeesche kultuur zag; vervolgens was hij met hart en ziel verknocht aan zijn Belgisch vaderland. Deze twee grondtrekken van den mensch G. Kurth verklaren zeer veel van zijn geschiedkundig werk. E. Striefler nu wil in zijn studie aantoonen dat G. Kurth slechts ten volle begrepen wordt, wanneer hij beschouwd wordt als een grenslandmensch. Geboren te Aarlen, uit een vader die uit Keulen stamde, in het Duitsch opgevoed maar tot de Fransche kultuur overgegaan, strijder voor de rechten van de Duitsche gewesten in België, toenadering zoekend tot de Duitsche geleerden, de Vlaamsche grieven opvallend helder begrijpend, en vooral zich voortdurend toeleggend op de historische problemen van een grensland waar Germaansche en Romaansche invloeden sinds vijftien eeuwen elkaar kruisen, dat zijn zeker zooveel aspecten die bij het belichten van Kurth's persoonlijkheid, tot nog toe te veel in de schaduw werden gelaten. Daarom zal men met dit werk van E. Striefler rekening moeten houden als men een grootsche biographie van den Aarlenschen historicus zou publiceeren. Anderzijds lijkt het ons zeer overdreven, in een tijd toen de volksche krachten nog in diepen sluimer lagen, hierin de eenig mogelijke verklaring van G. Kurth te zoeken.
Het waardeoordeel dat de auteur velt over Kurth's geschiedkundig werk, zullen wij hier niet bespreken. Het moge volstaan er even op te wijzen dat de Luiksche professor de historische wetenschap in ons land op een veel hooger niveau heeft gebracht, en dat hij als katholiek historicus aan de Kerk onschatbare diensten heeft bewezen; en dan mag men op zijn werk heel wat afdingen, steeds zal men moeten toegeven dat het baanbrekend was, ofschoon het op meer dan een domein voor het oogenblik voorbijgestreefd is.
M. Dierickx
Arthur DE BRUYNE, Een volk wil leven. - Wiek op, Brugge, 1941, 32 blz., Fr. 10.
Arthur DE BRUYNE, De boerenkrijg. - Wiek op, Brugge, 1941, 63 blz., Fr. 15.
1. In dit boekje, de heruitgave van een brochure van 1939, belicht de
| |
| |
auteur, met geestdrift en overtuiging, de geschiedenis en den geest der Dietsche volksbeweging. Oorspronkelijk is de voorstelling niet, en verscheidene beweringen lijken ons betwistbaar. Een zekere voortvarendheid hindert den serenen en ruimen blik; doch ook zoo denken we graag na over wat ons wordt voorgehouden.
2. Dit is een heel leesbare korte geschiedenis van den boerenkrijg, na een heel degelijke voorstudie geschreven. Of het Dietsche nationalisme van den auteur de feiten niet een duwtje zou geven en het geheel niet een bepaalde kleur: daarvoor staan we niet in. Een rustiger behandeling met een ruimer gezichtsveld had o.i. meer bereikt.
E.J.
Cyriel VERSCHAEVE, Voortrekkerspad. Met een inleiding door Dr. Elisabeth J.M. Conradie. Tweede vermeerderde druk. - Zeemeeuw, Brugge, 1941, 191 blz., gen. Fr. 35; geb. Fr. 50.
Dit boek verschijnt op zijn tijd, meer gepast dan ooit. Vele volken, ook ons volk, het Vlaamsche - in zijn Nederlandsche stamverbondenheid - leeft bekommerd om zijn nationale toekomst. Wij denken aan onze geschiedenis van eeuwen terug, en wij vreezen... Doch als wij de geschiedenis van Zuid-Afrika lezen hopen wij weer.
Wat dit volk kon, moeten ook wij kunnen; kùnnen wij, omdat het Zuid-Afrikaansche volk en wij, één volk zijn.
De voortrekker marcheert langs Lijden, Weenen en Moordspruit, niet naar den dood... naar 't leven, en de ossewagen trekt het spoor naar de vrijheid.
Zooals Verschaeve den grooten trek beschrijft, met ieder woord dubbel geladen aan kracht en beteekenis, krijgt dit Zuid-Afrikaansche drama voor ons de allure van een heldenepos. Onze geest kan niet rusten na één lezing, hij wil lezen en herlezen en telkens doorhuivert hem een sterker bezieling, om de krachtige en evenwichtige schoonheid van vorm en inhoud.
In de machtige portretten, gebouwen met vaste en soepele kunstenaarshand in het onvergankelijkste graniet van schrijvers levend woord en sympathiek hart, worden we door hun innerlijk en uiterlijk getroffen, als zagen we hen voor 't eerst.
Groote Paul Kruger, die er voor zorgt dat 'alles reg kom'.
Stoere Christiaan de Wet, vor wien de wet is DE WET.
Stille held, Jopie Fourie, die stierf met twaalf vreemde kogels in zijn Afrikanerhart.
Tragische dichter Leipoldt, levende voor het wee van zijn land en stervende door dat wee. Lijdende dichter van het Lijdend Zuid-Afrika. - Mocht er weldra een verrijzen, sterk en strijdend als Kruger en de Wet met het strijdend Zuid-Afrika, om de glorie van zijn land vol te maken.
Mysterievolle zanger Totius, die uw vroom Zuid-Afrikaansch volk in rijk en eigen psalmenrhythme voorgaat op den weg naar God.
Rasechte dichter van Wijk Louw, Zuid-Afrikaansche Rodenbach, 'met dat heerlijke woelen, dat nog geen orde, maar worden is; worden is bij de menschen streven naar orde'.
U het ons hart in so'n drif gemaak
dat nêrens rus vir ons bestaan...
Allen menschen, strijdend voor 't zelfde ideaal, ook ons ideaal: de nationale herwording van heel 't Nederlandsch volk.
Mochten alle menschen van dit volk, het boek van Zuid-Afrika lezen, begrijpen en leven.
L. Sterkens
| |
Opvoedkunde
Kan. Dr. A. DECOENE, Leer en leven. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 332 blz., Fr. 45.
In dit werk, zooals in zijn Kristelijke Paideia in denken en doen, deelt ons de humanist, paedagoog en katecheet Kan. Dr. Decoene zijn rijke ervaringen mede. Zooals we zijn Paideia zouden mogen betitelen 'een actief denken', zoo mogen we dit boek een 'levende en doorleefde leer' noemen. Het bevat gerangschikte beschouwingen of artikelen van de twee laatste jaren. In het eerste gedeelte, 'Algemeene Beschouwingen', behandelt Schr. vooral het actueele probleem van de opvoeding tot Vlaamschen adel en kultuur. De oplossing is heelemaal doordrongen van kristelijk-opvoedenden geest. Hoe kunnen en moeten priester en onderwijzer, met den bijstand van den H. Geest, aan de godsdienstige en kultureele opleiding van ons volk medewerken? 'In Vlaanderen is geen kultuur zonder knistelijken inslag' (blz. 63).
De ervaren katecheet behandelt dan enkele grondvragen der katechetiek. Het is heel waar dat het probleem van de katechetiek niet eerst en vooral een kennisvraagstuk is. Het doel van het godsdienstonderricht moet zijn
| |
| |
een 'religieuze ziel' vormen, een kinderlijke houding leeren aannemen die heel het leven van den opvoedeling naar God toekeert. 'Godsdienst woont in elk deel van het grondplan, waarop alle levensuitingen: kunst of literatuur of huiselijke bezigheden of vermaak of zaken of menschelijke liefde, moeten zijn geborduurd' (blz. 117). Dus een doorleefde en een te doorleven godsdienstige kennis moet aan het kind gegeven worden in den godsdienstcursus. Daarom moeten én predikant én katecheet voeling houden met den opvoedeling. Om dit doel te bereiken moeten ze de intuitieve methode gebruiken: uitgaan van den mensch, zijn milieu en zijn leven, van de historische werkelijkheid en van konkrete gegevens, en niet van de theorie of van de katechismusformule. Ze moeten leiden naar persoonlijk gebed en naar persoonlijke beleving van het dogma. Ze moeten dus de verbeelding ten dienste stellen en van de katechetiek en van het geestelijk leven: teekenen, vertellen, stoffeeren van de sprookjeswereld. We meenen nochtans dat de nauwgezette historiciteit van de verhalen moet geëerbiedigd worden. Te veel jongens maken een geloofscrisis door, die wortel schiet in gefantaseerde bijbelverhalen of verdraaide historische feiten uit het lager onderwijs. De oprechtheid en de verbeelding kunnen zeer goed samenwerken.
Alhoewel we de persoonlijke meening van den Schr. kennen over het gebruik van de filmstrooken (ze is gebaseerd op moeilijkheden van praktischen aard), toch hadden we graag iets gelezen over het gebruik van die visueele verbeelding. Dat hulpmiddel, goed begrepen en aangepast, lijkt ons van het grootste belang.
Op deze grondvragen volgen enkele hoofdstukken over 'verwezenlijkingen' van leer en leven, en dit vooral in Amerika en in Canada. Het zijn de vruchten van de laatste groote reis van den beroemden paedagoog.
We meenen deze bespreking niet beter te kunnen besluiten dan met te bekennen dat de Schr. heerlijk getracht, heeft het heilig lyrisme, dat helaas dikwijls ontbreekt, bij de lezers in te boezemen, 'een opgang die uitslaat boven de bleekheid van de zaak' (blz. 233).
M. van Stratum
Elsa STEINMANN, Kluge Mütter, glückliche Kinder. - Benzinger & Co, Einsiedeln, Köln, 1941, 94 blz., RM. 2.60.
Een titel die niet beter kon gekozen worden voor een heerlijk boekje! Om zijn kinderen gelukkig, levensvreugdig en levensmoedig op te voeden: welke moeder zou de simpele, maar oorspronkelijke raadgevingen van Elza Steinmann niet willen toepassen? In volkschen trant wordt hier overtuigend betoogd, dat lichaam en ziel, ook bij het kind, één zijn.
W. Smet
VERHEYEN en CASIMIR, Paedagogische Encyclopaedie. Afl. 17. - De Sikkel, Antwerpen, per afl. Fr. 12.
Het leven en het systeem van enkele bekende paedagogen worden hier beschreven: Kohnstamm, de eerste paedagoog, die in Nederland de paedagogie als normatieve wetenschap een wijsgeerige basis gaf; Krieck, de nationaal-socialistische paedagoog-philosoof, die de opvoedingswetenschap op de verhoudingen gemeenschap-leden bouwt: Künkel, de individualpsycholoog, die den opvoeder tot zelfonderzoek en zoo tot zelfopvoeding noopt; Ligthart, wiens paedagogiek van de innerlijke en uiterlijke ervaring uitgaat, ervaring, die zelf ontstaat uit den actieven levensdrang van den mensch. Nevens deze artikelen, bevat deze aflevering een lange uiteenzetting over het 'Kind in de Literatuur' en over de 'Medisch-paedagogische behandeling'. In het eerste artikel bestudeert Agni van der Torre 'hoe men voor wetenschappelijk onpaedagogische doeleinden beelden van jeugdleven in de literatuur verzameld heeft, om ze als documenten van intuïtieve psychologie voor de belangstellenden gereed te leggen'. In het tweede worden systematisch de genezingsmogelijkheden van de verschillende psychische afwijkingen van het kind door R. Nijssen en J. Van de Ven bestudeerd. Jammer dat ze hun zeer interessante studie eindigen met het aanraden en het verdedigen van de stelselmatig doorgevoerde eugenetische sterilisatie, als zijnde het middel tot bevordering van ras en cultuur, en, de beste prophylaxie der zwakzinnigheid en psychopatische toestanden.
M. van Stratum
Phyllis BOTTOME, Prof. Adler Alfred, wegbereider eener nieuwe wereld. Nederlandsche vertaling van Landré-Tollenaar en van den Aardung. - Strengholt, Amsterdam, 1940, 301 blz., fl. 2,90.
Adler's psychologie is niet alleen een wetenschappelijk systeem, zij predikt ook een levenshouding die mits zekere reserves ook door Katholieken kan beleden worden. De schrijfster werd door Adler zelf tijdens zijn leven aangesteld om zijn levensbeschrijving te maken.
Zij heeft getracht door het leven en de persoonlijkheid van den ontwerper de
| |
| |
Individual-psychologie te laten begrijpen. Aan degenen die met de Individual-psychologie verlangen kennis te maken, kunnen we dan ook niet beter doen dan de lezing van dit geromanceerde en prettig geschreven boek aan te raden. Al zegt de schrijfster zelf dat A. Adler een paradoxale persoonlijkheid bezat, toch heeft ze met zooveel voorliefde dit aspect van zijn karakter willen uitbeelden, dat ze het, naar onze meening, den lezer niet gemakkelijk heeft gemaakt, bij het sluiten van het boek zijn indrukken in een samenhangend karakterbeeld samen te vatten. Dezelfde liefde voor de paradox verklaart ons waarom we evenmin klaar zien in enkele zijden van Adler's leven die ons nochtans interesseeren: zijn betrekkingen met Freud, met de Sociaal-Democratie en met den godsdienst. Toch zullen ook zij die reeds in de Individual-psychologie zijn ingewijd, met belangstelling deze levensbeschrijving van haar stichter lezen. De schrijfster slaagt er volledig in aan den lezer een grootere sympathie voor Alfred Adler en zijn idee mee te geven.
W. Smet
Friedrich SCHNEIDER, Praxis der Selbsterziehung. - Herder, Freiburg i. Br., 1940, 279 blz., RM. 3.80.
Het opzet van dit boek is aan jonge menschen een practischen leidraad te geven voor de lastige taak van hun karaktervorming. De voorgestelde opvoedingsmethode is de traditioneele, 'der gemeinste, sicherste und ebenste Weg', zooals Schr. het in zijn voorwoord uitdrukt.
Schr. is er in geslaagd de moeilijk te verwerken stof levendig te maken met interessante voorbeelden, uit dewelke hij de noodige psychologische gegevens en de middelen tot vorming of de oorzaken van mislukking naar voren haalt. De voorbeelden, geput uit biographieën of de persoonlijke ervaring van Schr., zijn sprekend, alhoewel er hier of daar een schijnt samengekunsteld 'pour les besoins de la cause'.
Het boek wijst een weg: het wil den lezer niet leiden, het wil hem alleen maar dienen: hem geëxperimenteerde middelen aantoonen, hem een inzicht geven in zichzelf en het gepaste middel leeren uitpikken. De lezer mag nochtans niet vergeten dat zelfvorming begint met zelfkennis: het gevaar blijft dat iemand waant zich terug te vinden in een van de voorbeelden, en door een valsch oordeel geleid, ook grijpt naar het verkeerde middel.
Het boek zal met veel belangstelling en nut worden gelezen, niet alleen door hen, die zich zelf willen vormen, maar wellicht nog meer door hen, die anderen te leiden hebben.
F. Lambrechts
Dr. J.H.O. REIJS en L.M.v.d. SLUIJS, Schoolhygiëne. - J. Muusses, Purmerend, 1941, 2e dr., 144 blz., Fl. 1,65.
Dit werkje, dat de schrijvers bestemd hebben voor allen die met de school op de eene op andere manier in aanraking komen, behandelt op klare en duidelijke wijze de vele factoren die de gezondheid van het schoolgaande kind beïnvloeden.
Achtereenvolgens worden behandeld: de meest voorkomende schoolziekten - de betrekkingen tusschen intellectueel onderwijs en lichamelijken welstand - de voornaamste artikelen uit de Nederlandsche wetgeving op de schoolgebouwen; dan volgen enkele losse gedachten over: spraak, zang, mondverzorging, tuberculosebestrijding, luchtgevaar. Op het einde van het boekje vinden we daarbij een flink verzorgd 'woordregister'.
We durven Schoolhygiëne warm aanbevelen aan ons onderwijzend personeel, omdat we er van overtuigd zijn, dat ook in Vlaanderen op dit gebied nog meer voor de volksgezondheid kan gedaan worden. Iedereen die zich wijdt aan de opvoeding van het jonge individu, weze er steeds op bedacht dat tegelijk én geest én lichaam dienen opgevoed, en dat het van allergrootst belang is een harmonieus evenwicht tusschen beide te verwezenlijken. Wat er dient gedaan om eventueele schadelijke invloeden van oververmoeienis en ongunstige methoden te ontgaan, wordt in dit handboekje duidelijk verwerkt. Warm aanbevolen.
W. Luyten
C. VAN HOORENBEECK C. SS. R., Naar een reiner schooljeugd. - Van Haver, Sint-Niklaas, 1941, 104 blz., Fr. 12.
Voor de opvoeders, niet voor de jeugd, werd deze verhandeling geschreven. Zonder pretentie van geleerdheid (toch hadden wij graag de belangrijkste referenties volledig opgeteekend gezien) beschouwt de schrijver de toestanden op onze lagere scholen, met het oog vooral op de leerlingen van den 3en en 4en graad. Tot de vaders, moeders en andere opvoeders spreekt een ervaren volksmissionaris: rustig, duidelijk, oprecht en toch steeds beducht voor overdrijving. Vooreerst worden de toestanden, de oorzaken en de gevolgen sober geschetst, daarop volgen de middelen om te voorkomen en te genezen.
| |
| |
Van jongsaf begint de opvoeding tot kuischheid. Het kind moet: 1. leeren bidden; 2. geleidelijk voorgelicht worden; 3. zelfbeheersching verwerven door wils- en karaktervorming gesteund vooral op godsdienstige motieven. Aanbevolen.
R. D'Hondt
Thilda DECKERS, Spreek eens met mij. - Het Kompas, Antwerpen, 143 blz., Fr. 20.
Tante Thilda, schrijfster van dit boekje, vertelt er, vlot en simpel, hoe de drie-vierjarige kleine Marc zich gedraagt tegenover al hetgeen hij voor het eerst tegenkomt: dierentuin, museum, muziek, verhuizen, enz...
Maar die kinderreacties van het neefke kan ieder in honderdvoudige verscheidenheid ontdekken bij de meeste kindertjes rondom zich. Buitengewoon kunnen wij het boekje dus niet noemen.
B.D.W.
| |
Wetenschappen
J.N. LENZ, Het lied van den hemel. Tochten door het heelal. Nederlands door H. Kuitenbrouwer. - Het Spectrum, Utrecht, elfde druk, z.j., 239 blz., Fl. 2.90.
Het was een uitstekend idee om ook eens een goedkoope uitgave te bezorgen van dit heerlijke boek. Aan den inhoud werden geen essentieele wijzigingen aangebracht. Slechts enkele gegevens werden hier en daar toegevoegd, om gelijken tred te houden met de nieuwste aanwinsten van het wetenschappelijk onderzoek. Het Lied van den Hemel is een boek van blijvend interesse waar men steeds graag naar teruggrijpt. De begeesterende beschrijvingen van de kosmische grootheid en verscheidenheid die toch nooit in fantasie vervallen, weten zoo onze aandacht te boeien dat wij ons heel natuurlijk als onmiddellijk toeschouwer verplaatst wanen te midden van de onmetelijke diepten van het heelal. De groote verdienste van dit werk is o.i. dat schrijver zonder het minste wetenschappelijk apparaat den lezer trapsgewijze weet op te voeren tot de kern zelf van de meest actueele problemen van de astronomie. De talrijke, lyrisch getinte beschouwingen over de almacht en de goedheid van den schepper schijnen ons wat te zeer uitgesponnen. Dergelijke gevoelens zien we liever spontaan en als persoonlijke vrucht uit de lezing zelf in ons ontwaken, dan dat ze ons al te kant en klaar worden voorgeschoteld.
O. van de Vijver
Prof. Dr. I.M. VAN DER VLERK, en Dr. Ph.H. KUENEN, Geheimschrift der Aarde. Twee milliard jaren geschiedenis. - De Haan, Utrecht, 1940.
Belangstellende leeken zullen het boek graag ter hand nemen én om de prachtige, rijk geïllustreerde uitgave, én om den overzichtelijken kijk welken schrijvers geven over de geschiedenis van de aardkorst en haar bewoners, een geschiedenis van niet minder dan twee milliard jaren.
De aanschouwelijke voorstelling van begrippen welke in een handboek van geologie of paleontologie gevaar loopen oningewijden af te schrikken is o.i. een der grootste hoedanigheden van dit boek. Het worde daarom ook den studenten aanbevolen als een eerste inleiding in de paleontologie en de geologie. In een eerste hoofdstuk gaat het over de 'taal der steenen'; het geeft een kort overzicht over de algemeene geologie: welke waarnemingen moeten worden gedaan, wil men uit de gebeurtenissen van de aardgeschiedenis een logische opeenvolging opmaken. Het tweede hoofdstuk, 'de geschiedenis van het leven', beschrijft, aan de hand van de paleontologische gegevens het ontwikkelingsproces van het leven dat zich in de planten- en dierenwereld zoo rijkelijk heeft ontplooid. 'De geschiedenis der aardkorst', het derde hoofdstuk, beschrijft alle metamorphosen die het aanschijn van onze aarde door de eeuwen heen herhaaldelijk hebben gewijzigd. De drie tabellen, achteraf in het boek, zullen den lezer een geschikte leidraad zijn bij de studie van den tekst.
J.D.P.
Dr. A.W. AUSEMS, 10.000 babys. Herinneringen en overpeinzingen. - Zonnewende, Kortrijk, 1941, 260 blz., Fr. 45.
10.000 babys helpen ter wereld brengen vormt het indrukwekkend cijfer waarop de ervaring van den schrijver gesteund is. Dat hij daarbij niet alleen een uitstekend vakman doch tevens een diepzinnig menschenkenner geworden is, daarvan vinden we de overvloedige bewijzen in de heerlijke bladzijden die hij ons in dit boek ter hand stelt. Als verloskundige heeft de geneesheer zoo vaak toch de gelegenheid dieper in de psychologie der familie te dringen, hij deelt
| |
| |
in de moeilijkheden maar ook in de vreugde der ouders die aan hem hun geheimen openbaren. Hij ziet de familie tot stand en tot verdere ontwikkeling komen, en hij eindigt gewoonlijk met zooveel als medelid dierzelfde familie geteld te worden. Men kent algemeen dergelijke oudere dokters die niet uitgepraat geraken wanneer ze in gezelschap hun herinneringen beginnen te vertellen, maar hun rijke ondervinding gaat meestal met henzelf verloren. In dit werk vinden we herinneringen, overpeinzingen en gedachten over geboortebeperking, kroostrijke gezinnen, huwelijken, onvruchtbaarheid, over de kraamvrouwen en ...kraamvaders, kraamverpleging en kinderverzorging, alsook een groote dosis levenswijsheid die aan de opmerkzaamheid van een volbloedverloskundige vóór, tijdens en na het kraambed niet kon ontsnappen. Dit alles wordt in een zeer aangenamen onderhoudenden stijl weergegeven die het lezen van dit boek tot een ware ontspanning maakt. In zijn inleiding zegt de schrijver nederig dat zijn boek niet voorziet in een behoefte; wij meenen van wél, en wij zullen niet aarzelen zijn werk als nuttige lectuur voor de belangstellenden aan te bevelen.
Dr. F. van Baarle
Dr. George SAVA, Als patiënten spreken. - Vert. door J.E. Gorter-Keyser. - Boot, Voorburg, 2e uitg. z.j., 296 blz., ing. Fl. 3,50; geb. Fl. 4,50.
Dat, na een lange praktijk als geneesheer, men zijn ervaringen met patienten te boek stelt, is lang geen zeldzaam verschijnsel meer. Ditmaal is er een chirurg die jaren lang te Berlijn en te Londen werkte aan 't woord. Hij is een goed verteller die vooral veel 'rond' het geval weet te vertellen en op deze wijze een 20-tal chirurgische gevallen uit zijn praktijk inkleedt. Dezelfde gevallen heeft ieder doorsnêe chirurg reeds voorgehad: kankers die te lang gewacht hebben, fibroom-lijdsters die meenen zwanger te zijn, oude juffrouwen die een verjongingskuur of een plastische operatie wenschen, rekeningen die niet betaald worden enz. Maar niet ieder chirurg is zoo'n goed verteller als Dr. Sava en de aangename verhaaltrant waarin hij dan ook tot zelfs gewone van dit werk, al moet er ook van medisch standpunt abstractie gemaakt worden voorvalletjes uit het chirurgenleven weet op te disschen, is de hoofdverdienste van enkele onnauwkeurigheden of fouten tegen de medische waarschijnlijkheid.
Dr. F. van Baarle
| |
Economie
Dr. J.R.A. BUNING, De beleggingen der bijzondere Spaarbanken in Nederland. - De Erven F. Bohn, Haarlem, 1942, 281 blz., Fl. 3,65.
'Spaarkassen', instellingen nl. die aan den bescheiden spaarder de gelegenheid aanbieden zijn geld rentegevend te beleggen, bestaan in schier alle landen en de meeste staatsbesturen hebben zich die aangelegenheid aangetrokken. Ze deden het echter op zeer verschillende wijze. België kreeg reeds heel vroeg (in 1865) zijn staats-spaarkas, de 'Spaar- en Lijfrentekas' die aangroeide tot een eerste-rangs financieele instelling met de nagenoeg 20 milliarden frank haar toevertrouwd (ongeveer evenveel als alle gelden op kort termijn bij onze gewone banken belegd). Onze 14 private 'spaarkassen' beheeren dan ook slechts betrekkelijk weinig spaargelden, ongeveer 1 ¼ milliard. Jammerlijke financieele onheilen brachten den wetgever er toe ze, in 1935, aan heel strenge bepalingen omtrent hunne beleggingen te onderwerpen.
In Nederland doet de toestand zich geheel anders voor. Ook hier treffen wij een Staats-spaarkas aan, maar naast haar talrijke bloeiende bijzondere spaarkassen waar ongeveer even hooge bedragen aan toevertrouwd zijn als aan de staatsinstelling (aan de Rijksspaarbank 670 millioen Fl., aan de bijzondere spaarbanken 515 millioen Fl., in 1939). De bijzondere Spaarbanken zijn er aan geen enkele uitzonderlijke wetsbepaling onderworpen.
In Duitschland, in Engeland en in Frankrijk is de toestand weer anders.
Ook wat betreft het aanwenden der gelden voor verschillende soorten beleggingen treffen wij van land tot land zeer aanzienlijke verschillen aan.
Dr Buning stelde zich tot doel de beleggingspolitiek der Nederlandsche bijzondere Spaarkassen van economisch standpunt uit te onderzoeken om tot praktische besluiten te komen en nuttige vingerwijzingen te geven. Dat doel bracht hem echter er toe ook even over de grenzen te kijken. Het Nederlandsch voorbeeld kan voor ons nuttig zijn: die spaarkassen hielden zich steeds staande ondanks de groote moeilijkheden die ze ontmoetten, zoodat de spaarders geen verliezen leden.
Dr. K. du Bois
De corporatieve gedachte bij de katholieke sociologen van de XIXe eeuw. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 284 blz., gen. Fr. 45; geb. Fr. 60.
De overgroote belangstelling voor het corporatisme zette den 'Internationalen
| |
| |
Studiekring voor Sociale Vraagstukken' er toe aan te laten uitkomen 'welk overwegend aandeel de Katholieke School gehad heeft in de voorbereiding van de gedachten, die geleid hebben tot de huidige verwezenlijkingen van het corporatisme. Dit is het doel van deze uitgave: verzamelde teksten, welke alleen ontleend zijn aan katholieke schrijvers van de XIXe eeuw.' (uit de Inleiding door Prof. M. DEFOURNY, Secretaris van den Internationalen Studiekring). Deze teksten werden voor ieder land bijeengebracht door een lid van den Studiekring uit dat land zelf. Een korte 'Levensbeschrijving' leidt telkens de aanhalingen in. Voor België nam Prof. Defourny zelf dat werk op zich.
Wij zijn hem echter vooral dankbaar om zijne lange 'Inleiding' (blz. 13-44): een meesterlijke synthese die ons de hoofdtrekken van de ontwikkeling der corporatieve gedachte in de Katholieke School voorhoudt; hetgeen niet weinig er toe bijdraagt de schrijvers te situeeren wier teksten wij lezen.
Dr. K. du Bois
P.W. VAN DEN NIEUWENHUYSEN o.f.m., De nationaal-socialistische arbeidsdienst. - Standaard-Boekhandel, Brussel, 1942, tweede uitg. 268 blz., Fr. 68.
De Duitsche arbeidsdienst is ongetwijfeld een van de meest karakteristieke verwezenlijkingen van het nationaal-socialistische regiem. Het is dan ook te begrijpen dat het werk van Pater W.V.d.N. veel belangstelling gewekt heeft en zoo vlug uitverkocht is geweest. De tweede uitgave verschilt slechts weinig van de eerste; o.a. is het laatste hoofdstuk ('Terugblik en beoordeling') eenigszins gewijzigd en aangevuld. De indeeling van het boek is zeer eenvoudig. Na een kort geschiedkundig overzicht worden de hoofdbeginselen van het nationaal-socialisme in verband met den arbeidsdienst uiteengezet. Vervolgens wordt de arbeidsdienst zelf onder drie verschillende oogpunten en als in drie phasen beschreven: de opvatting en het doel, de practische toepassing, de organisatie. De bespreking van de bereikte resultaten geeft daarna reeds aanleiding tot een persoonlijke beoordeeling die echter vollediger en systematischer uitgewerkt wordt in het laatste hoofdstuk. Den arbeidsdienst heeft men in Duitschland genoemd: de hoogeschool van de natie. Als zoodanig is hij onvermijdelijk grootelijks beïnvloed door de bijzondere toestanden van het land waar hij tot stand kwam. Maar de gedachte van een speciale opvoeding tot sociaal gevoelen en tot nationaal bewustzijn kan overal tot vruchtbare verwezenlijkingen leiden.
R. Van Ooteghem
Dr. Arthur NIKISCH, Arbeitsvertrag und Arbeidsverhältnis. Schriften zum Arbeitsrecht, Reihe A., Deutsches Arbeitsrecht, Band 6. - Deutscher Rechtsverlag, Berlin, 1941, 135 blz.
Dat het arbeidscontract niet een gewone ruilovereenkomst is, waarbij menschelijke arbeid als een verhandelbare koopwaar verkocht zou worden tegen 'n overeengekomen som gelds, dat een dgl. zienswijze geen rekening zou houden met de waardigheid van de menschelijke persoonlijkheid van den arbeider, de Pauselijke documenten van de XIXe eeuw hebben het reeds, tegen de meest verspreide opvattingen van dien tijd in, met nadruk geleerd en herhaald. Maar het heeft tientallen van jaren geduurd voor dat die leer praktisch aanvaard werd en tot in de wetgeving en de rechtswetenschap doordrong. Prof. Nikisch, terecht uitgaande van het beginsel dat er tusschen patroon en arbeider een 'personenrechtliches Gemeinschaftsverhältnis' heerscht, onderzoekt in dit zeer duidelijk en systematisch werkje waarin die verhouding tusschen patroon en arbeider eigenlijk bestaat, waarop zij berust, hoe zij tot stand komt, enz. Als loutere rechtskundige studie bedoeld en natuurlijk steunend op de Duitsche wetgeving en rechtspraak, brengt het toch ook helderheid in de meer algemeen-theoretische vraagstukken van de arbeidsverhoudingen en zal daarom ook in ons land met nut geraadpleegd worden.
R.V.O.
| |
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
Boeken bij de redactie toegekomen van 21 Maart tot 20 Mei 1942.
Bespreking in de mate van het mogelijke
BACHET, Noël, Economie sociale corporative. - Receul Sirey, Parijs, 1941, 149 blz. |
CAEYMAEX, Joris, Het geleide der wegen. - Vlaamsche Boekencentrale, Antwerpen, 30 blz., Fr. 30. |
CHASTENET, Jacques, William Pitt. - Fayard, Parijs, 1941, 352 blz., Fr. Fr. 25. |
CHRISTELBACH, J., S.J., Deutsches Lesegut für alle. - Dessain, Luik, 1942, 394 blz., ing. Fr. 34, geb. Fr. 42. |
DE CLERCK, Dr. J., De Emacipatie van de Vrouw. - Familieleven 6, Geloofsverdediging, Antwerpen, 1941, 39 blz., Fr. 5. |
DE MAEYER, Al., Middeleeuwsch, romantisch tooneel of van drie Abele Spelen. - Davidsfonds, Leuven, 1942, 188 blz., Fr. 20. |
D'EUFEMIA Guiseppe, L'autonomia private e suoi limiti nel diritto corporativo. - Guiffré, Milaan, 1942, 85 blz., L. 15. |
DE VRIES, Theun, Rutger Jan Schimmelpenninck. - Leopold, Den Haag, 1941, 315 blz., ing. Fl. 2, geb. Fl. 2,60. |
EEKHOUT, Jan, Hart van Holland. - De Tijdstroom, Lochem, 195 blz. |
EINAUDI, Luigi, Saggi sul risparmio e l'imposta. - Einaudi G., Torino, 417 blz. |
FRANTZEN, André, L'ordre corporatif dans la Belgique ancienne. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 1941, 131 blz. |
GHYSSAERT, P., pr., In dienst der gevende Liefde. - Wij Dienen, Hernieuwen, Roeselare, 1942, 42 blz., Fr. 4,50. |
GHYSSAERT, P., pr., Laura Staelens. Een 'heilige' van het Sana. - Beyaert, Brugge, 1941, 127 blz., Fr. 16,50. |
HOLLENBERG, A., De corporatieve organisatie der maatschappij. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1942, 235 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 50. |
HULPIAU, A., Z.E.H., De H. Mis. - Vromer Leven 9, Liturgisch Kunstapostolaat, Dendermonde, 1942, 24 blz. |
KAPP, Dr. Julius, Das Opernbuch. Eine Geschichte der Oper und ein musikalisch-dramatischer Führer. - Hesse und Belcker, Leipzig, 656 blz., in Leinen geb. R.M. 4,50. |
PHILIPS, Dr. en Mag., De Familie. - Vromer Leven 11, Liturgisch Kunstapostolaat, Dendermonde, 1942, 26 blz. |
PINY, Alexander, In Gods Vaderarmen. De weg der overgave aan God. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1941, 214 blz., Fr. 34. |
SALVATORELLI, Luigi, Geschichte Italiens. - Junker und Dünnhaupt, Berlijn, 1942, 737 blz., geb. RM. 16. |
SCHRIJVERS, R., Ons recht in ons taalgebouw. - Brepold, Turnhout, 1942, 566 blz., geb. Fr. 125. |
SIMONS, Jozef, Bonifacius Suikerbuik. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1942, 150 blz., Fr. 18. |
THILS, G., Le clergé diocésain. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 1942, 142 blz. |
VAN BALEN, W.J., Johan Maurits in Brazilië. - Leopold, Den Haag, 1941, 188 blz., ing. Fl. 2, geb. Fl. 2,60. |
VAN DER HALLEN, Ernest, Op eigen grond. - Wiek op, Brugge, 1942, 196 blz., Fr. 35, geb. Fr. 48. |
VANDEWOUDE, G., Vlaanderen's tragedie in den Westhoek. - Wiek op, Brugge, 1942, 199 blz., ing. Fr. 40, geb. Fr. 55. |
VAN ROOY, Jos, Egmont. - Davidsfonds, Leuven, 1942, 307 blz., ing. Fr. 18, geb. Fr. 22. |
WALSCHAP, Gerard, De dood in het dorp. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 125 blz., Fr. 15. |
WEYMAERE, C., Rarekiek, Vijf vroede vertelsels. - Davidsfonds, Leuven, 1942, 126 blz., Fr. 12. |
Contribution fédérale de crise. - Résultats de la IIIe Période 1938-1939. - Bureau fédérale de Statistique, Bern, 1941, 74 blz. |
Kent gij uw kostprijs? - Kredietbank, Antwerpen, 1942, 47 blz. |
Maria in de Nederlandsche Poëzie. Keur van gedichten gebundeld door E.P. Alfons v.d. Moeder van Smarten, O.D.C. Ingeleid door Jozef De Voght. - Carmelitana, Kortrijk, 1942, 255 blz., Fr. 45. |
Werkers in Gods Koninkrijk, Thomas a Kempis, David Livingstone, Guido Gezelle, Pastor Von Bodelschwing, Ludwig Ingwer Nommensen, Moody en Sankey, Mr. Willem van den Bergh, Dr. J.H. Gunning, J. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, 217 blz., ing. Fl. 2,60, geb. Fl. 3,50. |
|
|