Streven. Jaargang 9
(1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
Paedagogische kroniek
| |
[pagina 420]
| |
ders zeer onverschillig, zoo niet wantrouwend gestaan hebben tegenover sport en lichamelijke opvoeding. Tot voor enkele jaren werd in de katholieke jeugdbeweging weinig aan sport gedaan; in de katholieke onderwijsinstellingen ging het heel langzaam. Ik herinner me eens een artikel gelezen te hebben over de sport en de Katholieke ActieGa naar voetnoot(2). In twee woorden samengevat: 'het sportverschijnsel is een heerschende grootmacht geworden, heeft zich opgedrongen als een tyran van heidensch materialisme - en wij hebben laten begaan. We moeten met man en macht de huidige sportidee bestrijden, zelfs in het kader van katholieke jeugdorganisaties, en de overtuiging doen ingang vinden dat een gezond lichaam ten goede moet komen aan de ziel'. Schematisch gezien is dit natuurlijk juist. Maar is het niet overdreven te beweren dat sport op zichzelf verkeerd is? 'Katholicisme en sport staan in wezen dwars tegenover elkaar als hemel en aarde, als geest en stof, als ernst en oppervlakkigheid, als altruïsme en egoïsme, als levensvolheid en nihilisme'Ga naar voetnoot(3). En dan een reeks citaten om het sportkwaad met geuren en kleuren af te schilderen. We moeten echter onderscheid maken tusschen de zaak in zich en de gevolgen ervan. Toegegeven dat er vele uitwassen en misbruiken uit de sport gegroeid zijn, dan bewijst dit slechts één ding: dat de mensch zwak is en gemakkelijk toegeeft aan lagere en dierlijke neigingen. Maar geenszins dat 'de sport als dusdanig geen opvoedende waarde kan opleveren voor de bovennatuurlijk-zedelijke opvatting van het katholicisme'Ga naar voetnoot(3). Zeker, er zijn sportmaniakken, supporters die profiteeren van eens andermans praestatie, athleten die enkel leven voor hun lichamelijke ontwikkeling, snullen die zich laten beetnemen door uiterlijke schoonheid of krachtspraestaties, leegloopers die nog slechts dwepen met naaktkultuur. Is het echter geen dwaling, geen onrecht zelfs deze ontaarding voor algemeen te doen doorgaan? Zoo weinig duidelijk af te lijnen dat ze juist in de afwijkingen bestaat, waartegen we overigens den strijd willen aanbinden? Men houdt de goeden van de sport terug; men schept een valschen geest bij onze katholieke jeugd, als zou sport iets minderwaardigs beteekenen.
Wij willen de zaak geheel anders voorstellen. Naar onze meening wordt er nog veel te weinig aan sport en lichaamsoefening gedaan; de groote massa doet niet aan sport. Het zijn enkelingen. En deze enkelingen worden nagekeken en bewonderd door een aanzienlijk getal supporters die razen, tieren, vloeken, schelden, wedden en bieden - maar te lui zijn om zelf iets te praesteeren. Denk aan de duizenden bezoekers van voetbalwedstrijden, aan de duizenden die onze | |
[pagina 421]
| |
Vlaamsche kermiskoersen meeleven, aan de groote boksmatchen, aan de pronostieken en de sportkranten. 'Daar het publiek anders gezind werd bij het nieuw voorgespiegelde ideaal (lauweren winnen en goed gerangschikt staan) zijn de stadia circussen geworden, waarheen men zich haast om een spektakel bij te wonen, en die “commercialisatie”, aangewakkerd door de auri sacra fames of vervloekte gouddorst die steeds de wereld verslindt, voegt bij al die verwarring nog een listig verderfelijk winstbejag'Ga naar voetnoot(4). Zucht naar sensatie en naar 'exhibitions' eischt steeds meer, en zoo moeten die enkelingen hun praestaties hooger opdrijven. Wie het hoogste record haalt, kan het meeste geld verdienen! Dit treft den mensch op een zwak punt: geldzucht! En het wordt een sjacheren, een bieden, een koopen en verkoopen. Zooals u ziet, is de verwording geenszins aan de sport zelf te wijten; de lichaamskultuur is slechts een object, een terrein voor 'troebelwatervisschers' zonder verantwoordelijkheidsgevoel of eerlijkheid. En juist omdat de kinderen van de duisternis slimmer zijn dan die van het licht, zijn de misbruiken hier zoo groot geworden. Omdat wij steeds teruggetrokken leefden en te weinig invloed hadden op de zoogezegde neutrale gebieden, is de sportfurie ons boven het hoofd gegroeid; omdat de christelijke jeugd zelf te weinig actief was en het initiatief in andere handen overliet. De sportbeoefening weze geen monopolium voor enkele 'phenomenen'; onvermijdelijk zullen dezen zichzelf verafgoden en door anderen verafgood worden. Negeeren we dus niet wat er goed kan zijn in geheel het complex van de lichaamskultuur; kijken we ons niet blind op uitwassen en overdrijvingen. Putten we veeleer in den rijken schat van ons eeuwig geloof, toetsen we onze houding aan de normen en princiepen van ons heilig Christendom. Het is niet waar dat de H. Kerk vijandig staat of stond tegenover alles wat 'den lijve' aangaat. Zij die zulks beweren zijn van kwaden wil; ofwel begrijpen zij den waren zin van het Christendom niet. Het is noodig op dat punt klare gedachten te hebben, en daarom willen wij een kort overzicht schetsen van de betrekkingen die kunnen bestaan tusschen Christendom en lichaamskultuur.
We stijgen op tot de kinderjaren van de Kerk. We zien de jonge Christenheid zich ontwikkelen te midden van een heidensche, laag gevallen wereld, die den vrijen teugel laat aan al het dierlijke in een mensch. De Grieksche opvatting over lichaams- en zieleschoonheid was ver te zoeken. Alle harmonie tusschen geest en lichaam was verstoord door het brute geweld van het instinkt; 'panem et circenses' was het bloeddorstig gehuil van een massa die hongerde naar sensatie en wellust. Overal bestonden circussen en amphitheaters waar onmenschelijk ruwe wedstrijden gehouden werden: gevechten van gladiatoren, wedrennen met paard en wagen, en zelfs | |
[pagina 422]
| |
dierengevechten. Regelmatig trok de groote massa naar den circus: bij groote feesten, bij de viering van machtigen en leiders. Het was dagelijksche kost. In de geschriften van de eerste Christenen leest men herhaaldelijk over 'hen die kampen in de wedrennen'. Vooral Sint Paulus, de man die van stad tot stad trok, schijnt zich met voorliefde van sporttermen te bedienen. Doet hij niet gelijk zijn Heer Jezus-Christus? Gebruikte Deze de beelden en woorden niet die de Joodsche landbouwbevolking alle dagen op de lippen had? Door eenvoudige, goed gekende dingen moest het Woord Gods in de zielen binnendringen. Dat is de heerlijke strategie van de eerste geloofsverkondigers. En die heidenen begrijpen Paulus, wanneer hij ze zoo aanspreektGa naar voetnoot(5). Ze zien het verband; ze zullen zich die ontberingen en inspanningen van de sportlui te nutte maken. De harding, de training is nu het uitgangspunt geworden voor verderen zielestrijd. De nieuwe christenen kampen niet meer voor een vergankelijke kroon of voor tijdelijken roem; maar voor het eeuwig leven. Hoe rot en bedorven alles rondom hen ook is, breken de gedoopten toch niet met de sociale gewoonten van hun tijd. Ze leven te midden van hun tijdgenooten, zonder evenwel deel te nemen aan de verafgoding en verdierlijking. Geenszins bestrijden ze de lichamelijke kracht; ze blijven gehecht aan de sportpraestaties van hun jeugdjaren, als de harde slagen van de vervolging op hen neerkomenGa naar voetnoot(6). Het gaat er enkel om het evenwicht te herstellen en den onsterfelijken geest de eereplaats te doen innemen. En Sint PaulusGa naar voetnoot(7) legt er nadruk op dat het lichaam een eigen waarde heeft, dat men fier moet zijn op den adel van vleesch en bloed, dat we onze lichamen, ledematen van Christus' mystiek lichaam, moeten voeden en verzorgenGa naar voetnoot(8) - en dat het er vooral op aankomt de zorg voor het lichaam in de bovennatuurlijke ascese in te schakelen. Het moet evenwel gezegd, dat sommigen ook hier weer te ver gingen: de lichamelijke harding werd door hen verwaarloosd, zelfs bekampt en bevochten; alle verzorging van het lichaam werd eenvoudig als laag en gemeen bestempeld. Maar dit is nooit de leer van de officiëele Kerk geweest; we zien toch dat het concilie van Braga, in 561, de stelling als zou 'de opvoeding van het lichaam het werk van den duivel zijn' beslist verwerpt. Ook de H. Chrysostomus wijst er op dat het allernoodzakelijkst is 'een gezond lichaam te hebben' en Clemens van Alexandrië wil het lichaam opvoeden tot schoonheid, zelfs bij middel van voorgeschreven gymnastische oefeningen (Paed. 3, 10). Het Christendom bestreed enkel de gruwelen van de heidensche | |
[pagina 423]
| |
sportfurie, waaraan talrijke menschenlevens ten offer vielen. In de 5e eeuw schaften de christene keizers de spelen der gladiatoren af; in de 6e eeuw verdwenen ook de dierengevechten, en het gerechterlijk duel werd omvormd tot steekspel, dat stilaan een meer vriendschappelijk verloop kreeg.
Zoo vinden we dan, in de Middeleeuwen, dezelfde spelen van de Oudheid terug, met Germaansche gebruiken vermengd, gelouterd door de christelijke idee. Dit tijdvak staat in het teeken der vereering van mannelijke kracht en dapperheid. Het is de tijd van de ridderschap, die het woord 'eer' scherp in haar schild heeft gegrift. Men bindt den strijd aan tegen al wat het ware en het goede in den weg staat. De ridder heeft zich tot taak gesteld de zwakken te verdedigen, en vooral de belangen van Kerk en Godsdienst hoog te houden. De Kruisvaarten zijn dan, als het ware, een synthese van christelijk geloof en mannelijke kracht. Van zijn prille jeugd af, maakt de toekomstige ridder een harde training door: paardrijden, schermen, worstelen, hardloopen, springen, zwemmen, boogschieten, jagen en balspel; dat alles naast dichtkunst, zang, muziek, dans en hoofsche manieren. 'De lichaamsoefeningen dragen nu een gewijd karakter; de lange en nauwgezette voorbereiding wordt doorgebracht in een geest van hooge waardigheid en werkelijke piëteit, die waarlijk denken doen aan een priesterlijke, een religieuze bediening'Ga naar voetnoot(9). De wijding van den nieuwen ridder was een godsdienstige gebeurtenis, waarbij alles er op berekend was: de nieuwe strijder moest goed weten dat zijn leven in den dienst stond van het Geloof. Lichaamskultuur, verstandelijke ontwikkeling en godsdienstig leven zijn harmonisch vereenigd. Overal richt de Kerk scholen op, en met deze volledige opvoeding worden knappe geleerden belast naast dappere ridders. Men denke echter niet dat de lichaamsoefeningen enkel door den ridderstand in eere gehouden werden; het gewone volk was even sportlievend. In steden en dorpen beoefende men kaatsspel, kolfspel of andere spelen, die de lichaamskracht fel bevorderdenGa naar voetnoot(10). En het stemt wel gunstig te lezen dat de geestelijkheid aan die spelen geestdriftig deelnam: in Noord-Frankrijk vooral, in Normandië en in Vlaanderen. De 'pasters' spelen mee, op het kerkplein, 's Zondags na de hoogmis, en komt het zoo misschien niet dat talrijke schuttersgilden, bij ons, hun eigen altaar hebben in de kerk? Vermelden we tenslotte het gebruik, op veel plaatsen van Frankrijk in voege, dat elke nieuwe kanunnik, bij zijn opname, aan alle confraters een bal moest schenken. Uit de riddergebruiken van dien tijd ontstond ook reeds een soort beroepssport: sommigen deden niets anders dan van de eene plaats | |
[pagina 424]
| |
naar de andere rijden, om er kamp te leveren. Zoo ontstonden de 'toernooien'. Wanneer deze tenslotte in ruwe gevechten en winstgevende zaakjes ontaard zijn, dan pas zal de Kerk, bij monde van Paus Innocens II en Alexander III, zich tegen de welig tierende misbruiken uitspreken.
In de Middeleeuwen is de Kerk erin geslaagd de lichaamskultuur te verchristelijken, niet enkel door den overwegenden invloed der ridderschap, maar nog meer door de leer voorgehouden in haar scholen van Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. Albertus de Groote en Sint Thomas van Aquino hebben de lijn klaar getrokken: lichaam en geest vormen een wonderbare eenheid, het eene moet zich bij het andere voegen om den mensch te vormen, den volledigen mensch zooals God hem wil. Geen vijandschap tusschen ziel en lichaam zooals een verkeerde ascese zou onderstellen; geen onbeperkte verheerlijking van het lichaam, zooals ten tijde van het heidensch materialisme! Wil men een goed christen zijn, dan moet men eerst een goed mensch zijn, en waarom zou een goed mensch niet, in een zekeren zin, een goed dier moeten zijn? Gratia non tollit naturam, sed perficit. Het kader van dit artikel laat niet toe hier verder uit te bouwen hoe geest en lichaam elkander beïnvloeden en voortdurend op elkander inwerken. Eén zaak moet evenwel onderlijnd: geest en lichaam zijn de onmisbare en niet te verwaarloozen componenten van het menschelijk wezen; de geest heeft evenwel den voorrang, omdat hij het vermogen is der onsterfelijke ziel, naar Gods beeld geschapen. En daarom juist moet het lichaam ondergeschikt blijven aan den geest; moet alle opvoeding van het lichamelijke den geheelen mensch nuttig zijn. De dienende rol van het lichaam is echter geen slavenrol: wel die van een onmisbaar, op alles inwerkend bestanddeel. Heeft, volgens het boek Genesis, God zich van het menschelijk lichaam niet bediend om zich zichtbaar te maken? Dat het 'Woord is vleesch geworden' om den Schepper met zijn schepping te verzoenen, bewijst nogmaals de voortreffelijkheid van het lichaam. In het Nieuwe Testament zien we de waardeering ervan nog sterker doorgedreven; door de Liturgie en bijzonder door de Sakramenten worden de geloovigen er voortdurend aan herinnerd. Het wasschen, zalven, voeden is niet louter symboliek: het is de konsekwente en praktische doorvoering van het antwoord der scholastiek: het lichaam is geen vijand, geen rem, geen ballastGa naar voetnoot(11). Dienstbaarheid beteekent niet bijkomstigheid; ondergeschiktheid veronderstelt niet noodzakelijk verwaarloozing. Daarom wil het Christendom dat de mensch zijn lichaam goed verzorge en dat men het méér gunne dan juist datgene waardoor het in leven blijft. We moeten onze lichamen fraai en gezond houden, eenigszins gelijk we onze altaren in de kerk versieren: zij zijn de levende tempels van den Geest Gods! | |
[pagina 425]
| |
Zelfs de versterving die de Kerk ons oplegt is niet in strijd met de eischen die de lichamelijke opvoeding stelt. Er is slechts schijn van tegenstelling tusschen het vasten der asceten en de stralende lichaamskracht der athleten. Het moet ons klaar voor den geest staan dat de versterving geen doel is op zich zelf; evenmin als de sport een doel mag worden. Ascese is slechts een middel om 'het ideaal van menschelijke volmaaktheid te kunnen bereiken: namelijk het edele in den mensch te doen heerschen over het onedele, den geest over het vleesch; om alzoo, door die overheersching, al onze vermogens in een standvastig evenwicht te brengen'Ga naar voetnoot(12). Onze zintuigen, spieren, reflexen en driften dienstbaar maken aan hoogere, geestelijke strevingen - het lichamelijke zoo kneden, zoo aan tucht gewennen, dat het spontaan en soepel plooien kan en nooit weerspannig of opstandig zij. Willen we echt vrij zijn, niet gebonden aan de tyrannie van een of ander gebrek, dan moet het lichaam positief meewerken. Indien het gehard en gestaald is, gezond en veerkrachtig, moedig en volhardend: dan pas behaalt de ziel den zege. Hierdoor wordt dan de rol der lichamelijke opvoeding duidelijk: ze moet een leerschool zijn voor het lichaam, waardoor het zich leert onderwerpen aan de hoogere vermogens in den mensch. Door lichamelijke opvoeding komen we tot echte geestesvrijheid, omdat we, evenals door de ascese, ordenend optreden in den chaos van physiologische krachten en neigingen. Door een rationeele lichaamskultuur bekomen wij rust en evenwicht, blijheid en frischheid, moed en zelfvertrouwen; alle eigenschappen die hooren bij den opgang in deugd en genade. Lichaamskultuur is dus een zeer nuttig middel; de Kerk wil dat het aangewend worde, voorzichtig natuurlijk en volgens de voorschriften der christelijke moraal. Zoo opgevat, worden lichamelijke opvoeding en sport werkelijk iets grootsch; zoo helpen ze mee aan den opbouw van de menschelijke en christelijke persoonlijkheid.
Die leer wordt door de Kerk steeds hooggehouden, ook in tijden van verval. Na de Middeleeuwen zien we onder den invloed der humanistische gedachtenstroomingen een groeienden afkeer voor lichaamsoefeningen ontstaan. Men dacht aan de Oudheid en aan geestesverruiming; men snuffelde in oude teksten, ontleedde Grieksche en Latijnsche schrijvers. Het werd stilaan een nieuwe mode: de snobs van dien tijd haalden de schouders op voor ridderspelen; de lichaamsoefeningen verbanden ze uit de opvoeding, omdat deze hun te laag bij den grond schenen. De christelijke geest der ridderschap met zijn hoogen dunk van eer en strijd, is tenslotte heelemaal verloren gegaan: de Renaissance heeft de bakens verzet; ook het Protestantisme leerde het lichaam misprijzen. Zoo komt het dat de christenen van de 16e en 17e eeuw over lichaam en lichaamsverzorging heel anders dachten dan die der | |
[pagina 426]
| |
Middeleeuwen. Het lichaam verloor nu zijn aanzien; het werd veracht als een opstandeling of een verrader, gewantrouwd als een wild dier... Men gunde het niets; men duldde het nog als een onmisbaren dienstknecht, dien men niet doorzenden kàn. En te midden van die misleidende geestesstroomingen, te midden van scherpe tegenstellingen, botsingen en reacties - werd het lastig om overal het juiste standpunt te doen innemen. Geen nood! De Christenheid heeft steeds nieuwe, jonge strijders voorhanden. De H. Theresia, die den Carmel hervormde, hecht er aan dat haar volgelingen flink hun gezondheid verzorgen, om zooveel beter den regel te kunnen onderhouden. 'God heeft oneindig meer vreugde aan een klooster van stille en gezonde kinderen, die doen wat hun geboden wordt, dan aan een hoop hysterieke jonge vrouwen, die zich inbeelden bevoorrecht te zijn'Ga naar voetnoot(13). Ook de H. Ignatius eischt een buitengewoon flinke gezondheid van hen die bestemd zijn voor het apostolaat. Herhaaldelijk lezen wij van hem dat de boetedoening niet onredelijk of schadelijk mag zijn; dat, naast intense ascese, ook het oefenen van het lichaam moet onderhouden worden. En later, in den tijd van de Romantiek, toen op het Vasteland nog slechts belangstelling bestond voor ziekelijke sentimentaliteit en een politiek van goocheltoeren, zetten de Dominikanen de zuivere traditie van Thomas en Albertus voort. Lacordaire, de groote Fransche redenaar en paedagoog, zorgde ervoor dat, in de opvoeding, zoowel het lichamelijke als het moreele en het verstandelijke, zijn deel kreeg. Ook zijn opvolger Pater Didon ijverde met alle krachten voor een doelmatige, redelijke, lichamelijke opvoeding. Op het internationaal Olympisch Congres van 1897 te Le Havre, zette hij het katholieke standpunt inzake lichamelijke opvoeding duidelijk uiteen. De physische kracht is volgens hem een moreele deugd, daar ze aan de basis ligt van de andere deugden. Luie, tamme kinderen zijn ook moreel zwakkelingen; daarbij ontwikkelt de physische kracht den strijdlust; ze geeft sterkte en uithoudingsvermogen, vermeerdert het eergevoel en het zelfvertrouwen van den sportman. Om zich echter geheel te doen gelden, moet de sport op haar plaats blijven, binnen de haar voorgehouden grenzen, en zeker niet een hinderpaal zijn voor de vorming der ziel, welke zij integendeel moet ondersteunen en dienen.
Zoo bereiken we de 20e eeuw. Deze staat in het teeken van de sport: competities, records, commercialisatie en specialisatie vieren nu hoogtij. Daarbij lieten veel verderfelijke invloeden zich gelden en heeft de plaag van den tijd, de genotzucht, ook hier wortel geschoten. In het begin van onze uiteenzetting schilderden we voldoende de huidige sportfurie af; daartegen moeten wij een duidelijke houding aannemen. Gemakkelijk is dit niet! Want eenerzijds mogen | |
[pagina 427]
| |
we niets overdrijven: we mogen enkel bekampen wat bepaald verkeerd is; anderzijds dient sport als dusdanig een vorm van lichamelijke opvoeding te blijven, met een onbetwistbaar bestaansrecht. Dit beteekent dus eerst en vooral dat we niet alles over één kam mogen scheren. Niet alles wat naar sport ruikt, mag dadelijk, onder voorwendsel van zedelijke en hygiënische gevaren, veroordeeld en bekampt. Ook de sport met haar wedstrijden kan een opvoedende waarde hebben: het komt er slechts op aan dat ze toegepast worde door gevormde volwassenen, dat ze in de handen blijve van onbaatzuchtige leiders en niet te koop gegooid op de markt der zinnelijke bevrediging en sensatiezucht. De sport moet helpen opvoeden en dit op de haar toegewezen, min of meer beperkte plaats in het algeheele opleidingscomplex. De sport zal haar doel bereiken als al haar vijanden geweerd zijn: geldzucht, emotie, lichaamsverafgoding, heidensche levensbeschouwing. En dezelfde monsters, die het terrein van de huidige lichaamskultuur onveilig maken, krijgen we overal te bekampen. Dit mag ons niet weerhouden meer aan sport te doen, en aan de lichaamsontwikkeling een ruimere plaats toe te kennen. Niet echter als heidenen, maar als trouwe kinderen van de Kerk! We zullen, ook in zake lichamelijke opvoeding, haar moederlijk gezag aanvaarden en haar richtlijnen volgen, 'want men denke niet, schrijft Zijne Heiligheid Paus Pius XI, dat althans de zoogenaamde lichamelijke opvoeding buiten haar moederlijk gezag valt, want ook daarin kan de christelijke opvoeding baat of schade vinden'Ga naar voetnoot(14). Onlangs nog heeft Z.E. Kardinaal Van Roey de stellingname van het Kerkelijk gezag duidelijk uiteengezet: 'Het menschelijk lichaam deelt eenigermate in de waardigheid van den persoon. Is het niet, mét de ziel, een van de wezenlijke bestanddeelen van de menschelijke natuur? Neemt het geen deel aan, of dient het niet tot werktuig van zeer edele en zeer verdienstelijke handelingen? Is het niet bestemd om, na de heerlijke verrijzenis, deel te hebben in de belooning van een plichtvol en deugdzaam leven? Ook heeft het, om al deze redenen, recht op eerbied, en de christelijke zedenleer beschermt en verdedigt het werkdadig, door zijn onderhoud en behoud tot een plicht te maken en door alle verminkingen er van, zonder gewettigde reden, te verbieden. Hieromtrent hechten wij eraan te verklaren dat de Kerk, verre van vijandig te staan tegenover lichamelijke opvoeding, lichaamsoefeningen, sportwedstrijden, daarentegen alles toejuicht wat van aard is om de lichamelijke gezondheid, de spierkracht, de lenigheid der ledematen, vooral bij de jeugd, te onderhouden en te ontwikkelen; maar op voorwaarde de rangorde der waarden in acht te | |
[pagina 428]
| |
nemen, op voorwaarde dientengevolge, terzelfdertijd en in ruimere mate, de edele vermogens van de ziel te oefenen'Ga naar voetnoot(15). Ook de Duitsche bisschoppen hebben in 1925 een gelijkaardige verklaring afgelegd, waarin een scherp onderscheid wordt gemaakt tusschen lichaamskultuur en -kultus, en waarin een goedgeleide en welbegrepen lichamelijke opvoeding ten zeerste aanbevolen wordt. Zoo spraken de hoogste gezagdragers van de Kerk; het zijn richtlijnen voor onzen tijd. Praktisch kunnen wij ze als volgt uitstippelen: 1) Lichamelijke opvoeding is niet uit den booze, is geen ijdelheid, is geen materialisme, en als wij er aan meedoen, dan is het niet omdat wij het beschouwen als een kwaad dat noodzakelijk is, maar wel als een goed in zich zelfGa naar voetnoot(16). 2) Lichaamskultuur mag voor katholieken nooit een voorwendsel worden om mee te doen aan naaktkultuur en zedenverwildering. Dat spreekt! 3) De katholieke opvoeding zal zich voortaan ook meer richten tot het lichamelijke in den mensch. Er worde meer tijd besteed aan lichaamsoefeningen (2 tot 3 u. per week): openluchtspel, schooluitstappen en algemeene hygiëne. 4) Al onze opvoeders - leeraars, zielzorgers, predikanten - moeten zich inspannen om de huidige beoefening der sport te kerstenen. Ze moeten zelf initiatief en leiding durven nemenGa naar voetnoot(17); ze moeten de christelijke princiepen propageeren en vruchten doen dragen. De rangorde der waarden doen eerbiedigen is reeds een heele onderneming! 5) We zullen breken met alles wat rond de sport geweven werd en er feitelijk niet bijhoort: sportkranten, pronostieken, supporters, beroepssport en records. 6) De katholieken moesten het tot een plicht rekenen, de sportpraestaties op den Zondag te beperken. Het huisgezin moet in Christus hersteld! 7) Er worde ten slotte geijverd voor meer soberheid, eenvoud en kinderlijke blijheid in spel en ontspanning. Lichamelijke kracht is ook een gave Gods; dat moeten wij erkennen. Het aanvaarden van die gave beteekent verzorging, verpleging, voeding en opvoeding van de krachten, die God ons persoonlijk verleende; die Hij gaf aan ons volk.Ga naar voetnoot(18) |
|