Streven. Jaargang 9
(1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| |
[Nummer 5]Het pausdomGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 354]
| |
niet zonder moeite aan de hinderlijke voogdij der keizers. De opvolgers van dezen weer traden op hun beurt als voogden op, en zij kroonden de vorsten. Tot aan de Fransche Revolutie, op het einde der achttiende eeuw, bleef, staatkundig, iets van het hoogste gezag der pausen erkend en gehandhaafd; sedertdien maakten de staten zich los: van macht tot macht onderhandelden zij met het Roomsch-Katholieke bestuur. Van macht tot macht? Nergens in de constitutie van een modernen staat, nergens in de internationale ordening voorzag men, voor den paus, de bijzondere plaats nog die hem toekomt. Doch veel moeilijker bleek het hem te ignoreeren dan den heerscher bij voorbeeld van een machtigen buurtstaat: waar hij miskend wordt, dreigen spoedig wanorde en verval. Geen geheimzinniger en wonderbaarder instelling dan het pausdom! Historisch, staatkundig, juridisch, psychologisch is het tegelijk onverklaarbaar en de verklaring van alles. Het incarneert op de wereld de macht van Gods liefde: ontbreekt die liefde, zoo stort de gerechtigheid. De liefde is de ziel, die het gerechtelijk organisme leven doet; alleen het pausdom waarborgt, in elken staat en bij de staten onderling, eerbied, onderwerping, eendracht, vrede. Tot aan het einde der eeuwen zullen, op de wereld, pausen elkander opvolgen, telkens nieuwe stedehouders van Jesus-Christus en voortzetters van zijn verlossingswerk. Als zoodanig stellen wij ze hier voor. In een eerste deel schetsen en kleuren we den achtergrond: Jesus-Christus namelijk in zijn verhouding met de menschheid, met de Kerk, met den paus. In een tweede deel teekenen we, op den voorgrond nu, den paus (een van de 254 pausen die totnogtoe regeerdenGa naar voetnoot(2)), in zijn verhouding met Jesus-Christus, met de Kerk, met de menschheid. Stuk voor stuk beantwoorden beide gedeelten aan elkander; zij vervloeien in dit eenige besluit, het woord van Ons Heer: 'Schept moed: Ik heb de wereld overwonnen' (Jo. XVI, 33). | |
I1. Wat is Jesus-Christus voor de menschen?De menschgeworden God, voor allen gestorven, die allen voorgoed vereenigen wil met zijn goddelijkheid! Ieder mensch ontmoet Christus op zijn levensweg; hij aanvaardt Hem of wijst Hem af: dat aanvaarden of afwijzen beslist over zijn leven. Jesus-Christus staat aan het kruispunt van alle wegen; ieder mensch van goeden wil geleidt hij naar de zaligheid. Er is meer. Als het waar is, wat gezaghebbende theologen beweren, dat het goddelijke decreet der menschwording en bovennatuurlijke verheffing volstrekt vooraan zou komen, vóór dat der schepping en dat beheerschend: dan is Jesus-Christus de diepe grond van alle bestaan, de innigste stuwing van elk leven, het meest eigene zelfs | |
[pagina 355]
| |
van ieder persoon. Niet minder God daarom, oneindig volmaakt en onveranderlijk, Schepper en Heer van hemel en aarde; maar het bestaan zelf der schepselen laat Hij berusten op de liefde, waarmede Hij zichzelf mededeelt. Ter heiliging voorbestemd, ontvangt alles het aanzijn. Dan wordt het woord van Sint Paulus, lijkt het, nog voller van beteekenis: 'Alles is geschapen door Hem en voor Hem; Hij is voor alles en alles bestaat in Hem' (Col. I, 15); - dan is Christus 'de Eerstgeborene van gansch de schepping' (Col. I, 15), en niemand wordt, dan in en door Hem, geheel zichzelf. We kunnen hier nog verder op ingaan. Door Jesus-Christus doordringt de liefde alle werkelijkheid; maar de liefde is hierbeneden een hunkeren, over den dood heen, naar de volkomen vereeniging. Door Jesus-Christus dan is de dood een overgang geworden, een voltooiing en een bekroning; zelf is Hij de 'Eersteling onder hen die ontslapen zijn' (I Cor. XV, 20) en 'de Eerstgeborene uit de dooden' (Col. I, 18). Door Hem staat de dood, overheerlijk, te midden van het leven: na dezen pelgrimstocht en dit gescheiden-zijn vervoegen we Hem en elkander, allen verrezen en vereenigd, in het eeuwige tehuis. Wat is dan Jesus-Christus voor de menschen? De Godmensch! God, en dus onbereikbaar verheven; - mensch, en wel zóó dat, met Hem vereenigd, alle menschelijkheid zich ontplooit; - Godmensch, die de geheele menschheid, de geheele schepping, met goddelijke liefde omvangt en doordringt! Hij draagt in zich eenieders bovennatuurlijke bestemming, tegelijk eenieders natuur. Door Hem ontstijgen de menschen aan hun natuurlijke beperking en verwezenlijken hun innigsten drang; zij vereenigen zich onderling en ontdekken hun persoonlijkheid; zij verliezen alles en vinden alles; zij sterven en leven: door Hem is het leven de dood, de dood het leven geworden. In zoover aan Jesus-Christus deelachtig, zijn we op aarde mensch en vergoddelijkt, sterfelijk en reeds verrezen, strijdend en zalig, onszelf en het universeele leven, de schepping met haar Schepper vereenigd. | |
2. Wat is Jesus-Christus voor de kerk?Toen de tijd vervuld was, kwam Christus op de wereld. Vóór zijn komst konden de menschen zich weliswaar redden: zij tastten naar Hem die zich nog niet had vertoond; hun goede wil vond de onderdanigheid aan Gods verborgen plannen. Maar sedert zijn komst dient, wie Hem kent, in Hem eenvoudig te gelooven, Hem kinderlijk te volgen. Veilig draagt ons nu de genade; dit is de tijd der voltooiing. Met Christus' verblijf op aarde ving hij aan; zoolang hij duurt (en hij gaat tot het einde der eeuwen) verlaat ons God niet meer. Eucharistisch vooreerst, bestaat en werkt Christus voort: elk misoffer brengt zijn kruisoffer tegenwoordig; in elke kerk of kapel, waar de godslamp brandt, wacht Hij op getrouwen. En de H. Eucharistie, offer en sacrament, staat van de andere sacramenten omgeven, en wijd daar omheen trekt de eeredienst een drievoudige haag van | |
[pagina 356]
| |
schroomvol eerbetoon. Priesters vooreerst moet Christus' Kerk dus bevatten: offeraars, bedienaars van sacramenten, waarnemers van den eeredienst; bisschoppen ook, die, met de volheid van het priesterschap bekleed, het aan anderen vermogen mede te deelen, en wier reeksen tot aan de apostelen moeten opgaan, door Christus gezonden. Eucharistie en sacramenten zijn de ziel van de Kerk; de priesterlijke waardigheid is centraal bij haar machthebbers. Maar aan Eucharistie en sacramenten moet men gelooven; geldig en waardig moet men ze toedienen en ontvangen: bij de bisschoppelijke zending hooren dus een leergezag en een bestuursmacht, die, in laatste instantie, bij één mensch volledig en volstrekt zullen berusten. Dien weze dan, daarin, de goddelijke bijstand verzekerd. Zichtbaar bestaat Christus dus voort in zijn Kerk: wezenlijk in de H. Eucharistie; met een bijzondere genade in elk sacrament; met een onmiskenbaren bijstand in het onfeilbaar leergezag van den paus en het onfeilbaar geloof der getrouwen; met verlichting en steun in bestuur en onderdanigheid. De eeuwen gaan voorbij: in zijn Kerk leeft Christus ze mede; merkbaar is Hij er, voor wie zien kan, aanwezig. Wat is Christus dan voor zijn Kerk? De stichter, de altijd aanwezige bezieler, het einddoel! Op een volmaaktere wijze is Hij voor haar wat Hij voor de geheele menschheid is; als het onvolmaakte en het volmaakte in hetzelfde geslacht beantwoorden aan elkander de menschheid die zijn openbaring niet kent, en de Kerk die ze bezit. Dààr onderkent men Hem, af en toe, als in een wazigen spiegel; hièr vertoont zich, nooit verzwonden, zijn scherp omlijnde gestalte. In haar geheel gezien draagt de wereldgeschiedenis sporen van het universeele verlossingsplan; de ontwikkeling en de geschiedenis van de Roomsch-Katholieke Kerk teekenen, allerduidelijkst, het beeld en het bedrijf af van den Verlosser. | |
3. Wat is Jesus-Christus voor den paus?Gaan we hiervan uit: door den paus, zijn verbonden werktuig bij uitstek en eenig als zoodanig, zet Christus zijn verlossingswerk voort. Want zonder het pausdom, hoe bleven de eenheid en de apostoliciteit bewaard, de kenmerken van Christus' Kerk, - en, gingen deze teloor, hoeveel moeilijker zou men den Verlosser herkennen, in Hem gelooven! Maar de ononderbroken reeks van pausen legt den band tusschen de Kerk en haar Stichter, en het onfeilbaar leergezag met de volstrekte bestuursmacht van Gods stedehouder groepeert de Katholieken, één met elkander waar ter wereld ze ook mochten verblijven. Waar een christelijke gemeenschap zich volstrekt gehoorzaam toont aan den paus: daar herkennen we Katholieken, - en, zijn er priesters onder hen: daar is Christus eucharistisch aanwezig. Het pausdom bovenal - het pausdom alleen, mag men zeggen - geeft aan de Roomsche Kerk eenheid en duur; het waarborgt haar onvergankelijken, ja onveranderlijken trouw aan de goddelijke zending. | |
[pagina 357]
| |
Wat is Jesus-Christus dan voor den paus? Hij is hem, gelijk voor ieder mensch, de Verlosser; gelijk voor ieder christen, Jesus van Nazareth; gelijk voor ieder priester en bisschop, de eucharistisch Aanwezige, die hem tot offeraar, bedienaar, leeraar en herder heeft aangewezen. Maar voor den paus in het bijzonder is Christus de voorganger, wiens voetstappen hij, de opvolger, allergetrouwst dient te drukken. Voorganger en opvolger: zoo verhouden zich Jesus-Christus en de paus tot elkander. Wel is Christus de eerste der voorgangers, de Stichter zonder wiens stichting nooit een opvolger had bestaan, de altijd Aanwezige die geen opvolger aan zichzelf overlaat; niettemin heeft de paus zijn taak, precies dezelfde, geheel overgenomen; geen beroep oefent hij voor de menschen uit dan: als Christus te zijn. 'Zooals de Vader mij gezonden heeft, zoo zend ik u' (Jo. XX, 21), sprak de Heer eens tot zijn apostelen; zoo precies zendt Hij ieder paus. Hij is in den Vader en de Vader is in Hem (cfr. Jo. XIV, 11); wie Hem gezien heeft, heeft den Vader gezien (cfr. Jo. XIV, 9); zijn spijs is het, den wil te volbrengen van wie Hem heeft gezonden, en diens werk te voltooien (cfr. Jo. IV, 34): al deze woorden passen op den paus in zijn verhouding met Christus, en dikwijls mag hij het gebed van den doodsstrijd herhalen: 'niet zooals ik wil, maar zooals Gij het wilt' (Mt. XXVI, 39). Gelijk den Vader en Christus in zijn menschelijke natuur, zoo eenigszins kan men Christus en den paus vereenigd zien en onderscheiden. Alles wat de paus (als paus) verricht, is Christus' werk, en geheel Christus' werk convergeert, voor den tijd waarop de paus regeert, naar diens gezag en waardigheid. Christus is voor den paus de andere, de diepere hijzelf; degene die hij, als paus, zijn moet, en waarbij hij, meer dan eenig ander, zichzelf moet verliezen. Christus is voor den paus het ideaal, waarbij zich de werkelijkheid, tot in de kleinste bijzonderheden concreet aansluit. De paus speelt, op het wereldtooneel, de rol van den Godmensch; die rol is ook werkelijkheid.
We vatten ons eerste deel samen. Dank Zij Christus' verlossing staat de geheele menschheid, in een geheiligde schepping, van binnen uit en door haar meest intiemen levensdrang, gepolariseerd naar de eeuwige zaligheid, over den dood heen. De Kerk doet die zaligheid hier reeds aanvangen: men leeft één met Christus aan Wien men zich voedt, in Wien men gelooft. Als opvolger van Christus beschikt de paus over haar eigenmachtig; maar zooveel volstrekter en universeeler is zijn plicht om Christus voort te zetten, om zelf een Christus te zijn. | |
IIZoo kleurden we slechts den achtergrond; laten we in een tweede deel, heelemaal vooraan, de gestalte van den paus afteekenen. Drie | |
[pagina 358]
| |
vragen willen we beantwoorden: wat is de paus voor Christus? wat voor de Kerk? wat voor de menschheid? | |
1. Wat is de paus voor Christus?De afgezant, eenig in zijn soort! De gevolmachtigde, en plechtig werd hem die volmacht eens geschonken: 'al wat ge op aarde zult binden, zal ook in den hemel gebonden zijn; en al wat op aarde zult ontbinden, zal ook in den hemel ontbonden zijn' (Mt. XVI, 19)! Niet Petrus alleen, ook de apostelen werden door Christus gezonden; ook hun opvolgers, de bisschoppen, beschikken dus over een zekere volmacht; doch gescheiden van het volstrekte gezag van den paus vervalt deze, of wordt onwettig uitgeoefend. De paus bezit alles; alles is hem gegeven in den hemel en op de aarde (cfr. Mt. XXVIII, 18). Alles vertrouwde Christus hem toe: zichzelf en geheel zijn onderneming. Eucharistisch legde Hij zich in zijn handen: in die van ieder priester weliswaar; maar bij den paus berust het opperste toezicht over de verspreiding en werkzaamheid van de priesters. Zijn sacramenten geeft Hij hem als een hoogere macht: de beschikking over tallooze genademiddelen en genaden. De geloofsleer, die, een nooit gewijzigde openbaring, zich toch moet ontwikkelen en aanpassen; de rechterlijke macht over rechtgeloovigen en ketters, deemoedigen en opstandigen; de bestuursmacht en de groote initiatieven. Zijn bisschoppen en priesters vertrouwt Christus aan de paus toe: hoezeer door hen ook geholpen, deze richt en geleidt hun werkzaamheid. Zijn religieuzen: hun regels van volmaaktheid; hun levenswijze, arbeid en stralend gebed! Zijn geloovigen: hun vrede én vertrouwen, rust en offervaardigheid, gewetens en belangen! Alle menschen tenslotte, die den hemel nog kunnen verwerven: de paus heeft, vanwege Christus, de sleutels in handen van het rijk des hemels.
Alles is den paus toevertrouwd; maar in alles moet hij dienstbaar zijn. Dienstbaar aan God, die, in zijn handen gesteld, hemzelf tegelijk bruikbaar wil voor zijn barmhartigheid! Een eerbiedig bevorderaar van den eeredienst der Kerk; van haar geloofswaarheden, rechten en inrichting: alles moet hij voortzetten en aannemelijk maken, bloeien doen en uitbreiden, en niets loope verkeerd! Aan de bisschoppen dienstbaar en aan de priesters, wier ijver en krachten hij richten moet naar grootere vruchtbaarheid, wier heilige wijdingen de gemeenschap dienen te heiligen! Aan de massa der geloovigen, en geen verloren schaap late hem onverschillig! Aan de menschheid, haar kunst en cultuur, haar ordening en eendracht: voor al deze hooge en universeele belangen is hij, gedeeltelijk tenminste, verantwoordelijk! De maat van zijn verheffing is die van zijn dienstbaarheid, - en evenals Christus, zijn voorganger, gehoorzaam is geworden tot den dood, ja den dood van het kruis (cfr. Phil. II, 8): evenzoo moet | |
[pagina 359]
| |
hij, meer dan een mensch op aarde, sterven voor zichzelf, niets dan de alles-gevende uitvoerder zijn van Gods plannen.
De paus is de hoogst verhevene en de meest dienstbare, grooter dan koningen en de dienaar aller dienaren Gods. Bovenmenschelijk zwaar is de meer dan vorstelijke kroon die hij draagt; alle genade is hem ook gegeven opdat hij ze, sterk en trouw, recht zou dragen. Alles is hem gegeven; dat onderscheidt hem van ieder ander gevolmachtigde. Wie, in een staat, macht ontvangt, openbaart soms een vroeger onvermoede bedrijvigheid en kunnen; hoezeer leert de gelegenheid ons beseffen wat we vermogen! Anderen echter zijn duidelijk zwak, weerstandloos, niet opgewassen tegen hun taak, en men kan het alleen betreuren dat deze hun werd toevertrouwd. Doch als een paus macht heeft ontvangen, wordt hij van binnen uit ook geholpen. Elk ander gevolmachtigde handelt tenslotte naar eigen inzicht en impulsen; zijn beperktheid blijft hem omprangen, terwijl de paus door Christus wordt verruimd. Niet van buiten uit legt God iemand een last op. Hij, die de harten en nieren doorgrondt, weet hoe de uitverkorene zijn ambt bekleeden moet; Hij wijst hem den weg en stuwt hem met het eigen vermogenGa naar voetnoot(3). Alles heeft de paus dan ontvangen. Van niemand gelijk van hem is (zoover het ambt dat meebrengt) de natuur doordrongen van genade; tot het bijna bovenmenschelijke wordt hij verheven, want dat vergt zijn verplichting. Ten overstaan van allen is hij de groote begenadigde; men noemt hem Zijne Heiligheid, omdat hij doorstraald is van goddelijken glans. Wat is de paus voor Christus? Méér dan de afgezant, de gevolmachtigde! In het Oosten vindt men steeds nieuwe incarnaties van Boeddha: laat het onwaardige van deze vergelijking van kant; maar is de paus, in een zekeren zin, de actueele Christus niet? In hem vooreerst leeft Christus zijn openbaar leven voort, en, is hij getrouw, niets vertoont zoo duidelijk hoe de Godmensch eens onder de menschen verscheen als een teeken van tegenspraak. De paus is, voor Christus, de voortzetting van Hemzelf, de tijden door. Zooveel een mensch, ten aanzien van anderen, Christus kan zijn, is het de paus: met zijn macht bekleed en drager van zijn verantwoordelijkheid, persoonlijk voortzetter van zijn persoonlijk verlossingswerk, levend van zijn leven.
Zoo hoog verheven, hoe kan de paus nog zondigen? Voor ieder mensch wordt de vraag gesteld, in haar wezen dezelfde. Van genaden zoo overstelpt, hoe kan iemand zondaar zijn? Maar een hooge begenadiging neemt de mogelijkheid van zondigen niet weg; zij vergroot alleen, bij de zondaars, de boosheid en schennis. Geen | |
[pagina 360]
| |
boosdoener heeft dan ooit de waardigheid en verhevenheid der Kerk zoo geschonden, den genadenvloed van Christus zoo gestremd, als de misdadige en zondige pausen, - en ontzet staren we op het mysterie hoe soms de Kerk, aan haar heiligheid te herkennen, door de zonde tot in haar levensbron zelf bezoedeld leek. | |
2. Wat is de paus voor de kerk?De machthebber, die alles in handen heeft! Leergezag, bestuursmacht, priesterlijke macht: hij is de drager van alles, en niemand kan waardig iets uitoefenen, tenzij aan hem onderworpen. Kon men eens (wij veronderstellen het onmogelijke) al de geloovigen van hun wettigen paus scheiden: Christus' Kerk zou in den paus, in hem alleen, berusten. Geen autocraat bezit zijn macht. Met veel meer recht dan de Fransche Zonnekoning zich eens met den staat vereenzelvigde, mag de paus getuigen: 'De Kerk, ik ben het'. En terwijl de staat slechts de gerechtigheid, de welvaart, de eendracht, het uitwendige en tijdelijke leven ordent en bevordert; oefenen Kerk en paus op de gewetens gezag uit: zijn beschikken over tijd en eeuwigheid. De paus bezit de oppermacht. Niet alleen op de bisschoppen en priesters oefent hij onmiddellijk gezag uit, om, door dezen heen slechts, de geloovigen te bereiken; zijn macht geldt onmiddellijk ieder geloovige in het bijzonder, tegelijk elke religieuze groepeering, - daardoor, onrechtstreeks nu, strekt ze tot alle menschen en staten eenigermate zich uit; niemand gaat ze, zonder onrecht, eenvoudig voorbij. Bisschoppen en priesters, religieuzen en geloovigen: ieder en allen, elke godsdienstige vereeniging en elk indivdu zijn hem rechtstreeks onderworpen; middellijk en onmiddellijk leven allen en alles in de schaduw van zijn macht. Geen autocraat regeert gelijk hij; er is hierbeneden geen heerschappij, die ziel en leven zoo universeel, zoo totaal aangrijpt, richt en ordent. Zijn heerschappij: ze bestaat vooreerst uit zijn priesterlijke macht, de volheid van zijn priesterschap. Naar haar wezen is deze van die der bisschoppen wel niet onderscheiden; doch met zijn bestuursmacht omkleed en met zijn leergezag vereenigd, laat zij hem over bisschoppen en priesters, sacrificiën en sacramenten, vorstelijk beschikken. - Het is zijn uitzonderlijke bestuursmacht dan ook: universeel, voor ieder en voor allen onmiddellijk, komt ze hem van ambtswege toe; zij maakt hem tot den oppersten wetgever en rechter. - Het is nog het onfeilbaar leergezag, waarmede hij de geloofsleer authentisch verklaart en aflijnt, de ketterij veroordeelt, de waarheid voorhoudt van dogmatische feiten, bepaalde afgestorvenen heilig verklaart, bepaalde religieuze groepeeringen goedkeurt... Voeg alles samen, want dit drievoudig aspect geldt slechts één oppermacht: op verscheidene domeinen heerscht de paus onbetwist en onbetwistbaar; tegen zijn vonnissen, besluiten, officieele uitspraken bestaat geen beroep. Geen autocraat heeft zijn macht, en dank zij zijn zoo volstrekte heerschap- | |
[pagina 361]
| |
pij, blijft de Kerk, in bestuur, leer en sacramenten, zoo volstrekt één, zoo duidelijk katholiek en apostolisch.
De paus is, voor de Kerk, de oppermachtige; doch zoo gaven we slechts één aspect aan van zijn wezen. Want de macht van de bisschoppen is niet eenvoudig een deelname aan de zijne. Wel is de twistvraag niet beslecht of zij hun bijzondere bestuursmacht van hem ontvangen, dan wel, door hem, van ChristusGa naar voetnoot(4); - dit echter staat vast: de bisschoppen, als opvolgers der apostelen, vervullen een onmiddellijk goddelijke zending; minder verheven en minder volstrekt, blijven hun collectief gezag en waardigheid van die van den paus duidelijk onderscheiden. Buiten hem mogen zij het niet uitoefenen; van zijn kant mag hij nooit of nimmer handelen alsof het episcopaat niet bestond. Aan de hiërarchie van de Kerk, gelijk Christus ze wilde, staat hij geheel onderworpen, en het is zijn onvoorwaardelijke plicht, deze, gelijk ze bestond, voort te doen bestaan. Tegenover zijn eigen, zijn geheel persoonlijke waardigheid, blijft hij een vreemde: door hem gedragen, worde ze precies overgeleverd gelijk hij ze ontving, - en ten overstaan van de geloofsleer gelijk van het sacramenteele leven torst hij dezelfde onverbiddelijke verantwoordelijkheid. Wat God openbaarde, wat in de Heilige Schrift en in de overlevering vervat ligt: hij moet het, onveranderlijk en toch groeiend, voorhouden en doen gelooven; - de sacramenten die Christus instelde, zijn genademiddelen, het misoffer dat het kruisoffer steeds tegenwoordig houdt: bij de menschen over wie hij regeert kome alles terecht; maar, ongewijzigd en steeds vruchtbaar, ga het eens over tot het volgende geslacht... Hoe weinig gaat de vergelijking dus op tusschen den paus en een autocraat! De paus is de geheel afhankelijke opvolger van Christus; juist in zoover hij zichzelf niet zijn mag, is hij oppermachtig. Geheel alleen zou hij de Roomsche Kerk kunnen zijn, zelfs het christendom; maar aan Christus dan volkomen getrouw. En als zoodanig is hij aan alles van het christendom zóó onderworpen, dat, poogde hij iets daarvan te verminken, hij zichzelf vernietigde. Doch dat blijft wel onmogelijk!
De paus is dan, voor de Kerk, de opperste machthebber; hij is meteen de trouwe bewaarder, bewaker, verbreider van openbaring en genaden. Maar machthebber en mandataris: zijn de twee wel anders vereenigbaar, dan indien het mandaat het wezen zelf zou wijzigen van wie het bekleed? Weer komen we tot wat we hooger reeds bereikten: het als vergoddelijkte, nochtans geheel persoonlijk gebleven leven van den paus: vergoddelijkt zoover een menschelijk bestaan, in het openbaar, het zijn kan; geheel persoonlijk gebleven, zoodat hij steeds handelt met het hem eigen temperament, voorzichtigheid en wijsheid. Op zijn trouw met zijn macht verbonden, berust de Kerk: | |
[pagina 362]
| |
zijn trouweloosheid zou ze vernietigen, en, ware hij machteloos, ze bestond niet. Wat is dan de paus voor de Kerk? De actueele Christus: voor haar moet hij nu zijn, wat Christus eens was voor apostelen en getrouwen. Maar dit allerbelangrijkst onderscheid weer: hij hoort bij de reeks van de Christus-opvolgers, wier taak door den Christus-eersteling scherp werd omschreven. | |
3. Wat is de paus voor de menschheid?Onderstellen we een hedendaagsch cultuurmensch, die, ruim denkend en oprecht, op het pausdom en den paus zijn aandacht zou vestigen. Op de eerste plaats zag hij wel den geheimzinnigen machthebber, met den diepgaanden invloed. Want geheimzinnig is, reeds op de geloovigen, het pauselijk inwerken. Van waar, op gewetens en groepeeringen, zijn onweerstaanbaar gezag? Hoe kan hij menschen uit hun land zenden, ergens in verre ballingschap, waar zij, gelukkig in de ontbering, den Heer dienen en zielen winnen voor Hem? Hoe ziet hij vereenigingen van mannen en vrouwen ontstaan: hij keurt ze goed en laat ze zich verbreiden; in de strengste zelfverloochening vinden allen het innigste geluk! Hoe stellen alle goede katholieken zijn gezag boven elk ander: 'men moet (toch) meer aan God gehoorzaam zijn dan aan de menschen' (Hand. V, 29)! Wie, in het habitueele leven van Kerk en geloovigen, den eerbied, de onderdanigheid waarneemt, die men 'den Heiligen Vader' betoont: hoe de gedachte aan hem velen vroom en vurig maakt, tot welke geestdriftige offervaardigheid één woord van hem duizenden ineens opvoert, hoe zijn kortstondige aanwezigheid de dierbaarste herinnering blijft van vele levens; - wie dàt waarneemt, beseft hoe nooit een vorst of leider, zelfs in den krachtigst levenden staat, ook maar van verre den invloed evenaart, welke de paus, op de meest universeele Kerk, dagelijks en duurzaam uitoefent. Hij ziet hoe de pausen der laatst eeuw bij voorbeeld, beurt om beurt, op hun tijd den stempel drukten van hun persoonlijkheid. Na den vervolgden en beroofden Pius IX, die toch het inwendig leven der Kerk weer bezielen kon en de pauselijke macht duidelijk omschreven zag, rijst voor hem, ruim en hoog, de koninklijke begaafde Leo XIII, die, voor pausdom en Kerk, cultureel, religieus, politiek, sociaal, een plaats veroverde in de moderne wereld. Na den vromen Pius X, den verbreider van de Heilige Eucharistie en den bestrijder van het modernisme, ziet hij den oorlogspaus Benedictus XV, die, na zoolang den vrede te hebben bevochten, er niet lang meer van genieten mocht. En dan neemt Pius XI, met een verdubbelde werkzaamheid en veelzijdigheid, het breede, grootsche, diepgaande werk van Leo XIII weer op: een modern georiënteerde Kerk in de moderne wereld... Ieder onbevangen toeschouwer ziet de maatschappelijke gezondmaking, de katholieke actie en de missie-beweging, de zoozeer toegenomen katho- | |
[pagina 363]
| |
lieke wetenschap, de vereering van nieuwe heiligen en velerhande vormen van nieuwe godsvrucht: onafzienbaar zijn het werk en de resultaten der laatste pausen; onpeilbaar, onontwarbaar bijna in hun verscheidenheid. Gaat hij verder in het verleden terug: de geschiedenis der pausen is, in die der Kerk, het allereerste bestanddeel, en zonder de eeuwenoude Kerk, wat was nu onze beschaving? Veel meer dan de laatste pausen, hadden hun voorgangers gezag in handen; doch nooit hield hun tijdelijke macht met hun geestelijk inwerken gelijken tred... Voor ieder toeschouwer is de paus dan, eeuw na eeuw, de geheimzinnige machthebber, zonder krachtvertoon, steunend op een grootendeels onzichtbaren bijstand; de weldoener der menschheid, ook ver buiten het Katholicisme. Waarop steunt die macht? Op het religieuze in de menschen, zou men antwoorden: het is voor hen wel een behoefte, zich aan een zedelijke en godsdienstige heerschappij te onderwerpen. Doch waarom bleven, bij ieder ander stichter of heerscher, de leer en het gezag, de godsdienst dien hij vertegenwoordigde en bestuurde, nooit geheel dezelfde, onveranderlijk en één? Waarom kon zijn religie zich in verschillende landen niet vestigen, tenzij verscheurd en verdeeld? Bij den paus geschiedt het onbegrepen wonder: sedert meer dan negentien eeuwen blijft zijn gezag ongewijzigd; zijn leer, zijn bestuursmacht, zijn priesterlijke waardigheid verschillen in niets essentieels van de opdracht en zending, die Petrus van Christus eens ontving. Van waar die onverklaarde universaliteit en standvastigheid? Moet, wie aandachtig toeziet, daaronder de bestendige aanwezigheid niet vermoeden van een machtiger dan de menschen, van God zelf?... Daarom blijft niemand voor den paus onverschillig. Ieder mensch van goeden wil, die tijd en gelegenheid vindt om zijn waardigheid en ambt aandachtig na te gaan, voelt zich tot hem aangetrokken: den vaderlijken machthebber, den oppersten heerscher over wereld en menschen; door wiens ongereptheid een ander Machthebber, de allerhoogste nu, zich schemerend vertoont.
Iets anders dan macht neemt men bij den paus ook waar: weerloosheid. Evenzeer als de geheimzinnige heerscher, is hij de geheimzinnige weerlooze, en dat geheim gaat nog dieper. Het wekt vaak ergernis. Zelfs tegenover zijn onderdanen staat de paus dikwijls machteloos en weerloos. De vurigen en getrouwen gehoorzamen, ja, deemoedig en eerbiedig; doch hoevelen, zelfs van de Kerk, staan daar onverschillig en oneerbiedig! En tegenover lauwheid, ongehoorzaamheid, afvalligheid, boosheid; tegenover de verkrachting van zijn heiligste recht: wat vermag hij, tenzij zooveel milder zijn schapen te weiden? Eertijds, jawel, rekende hij op den steun der wereldlijke macht: een steun, die wel eens dwang werd! Nog heeft hij nu de kerkelijke straffen: het ontzeggen van de sacramenten of het verwijderen uit de godsdienstige gemeenschap; doch hoeveel menschen zijn daaraan | |
[pagina 364]
| |
nog gevoelig? De paus is degene, die, met het hoogste gezag bekleed, dat gezag menschelijkerwijze het minst kan doen eerbiedigen. Tegenover de samenleving, als deze het geloof uitspuwt, tot welke macht-praestaties is hij in staat, wanneer liefde-praestaties onopgemerkt voorbijgaan? Tegenover staten en volkeren, tot hoeveel noodconcessies werd hij gedwongen, - en in de internationale politiek, naast enkele diplomatische successen, hoe weinig kon hij de groote conflicten voorkomen, kon hij bemiddelen tusschen onverzoenlijke vijanden! Religieuze herleving en maatschappelijke hervorming: jaren lang hebben de pausen, met de meest onbetwistbare principes, met de allernoodzakelijkste organisaties, er onverpoosd voor geijverd: hun gezag leken ze in de schaal te werpen en aan allerlei tegenspraak stonden ze bloot. Hoe weinig hebben de verantwoordelijken naar hen geluisterd, - en levert de hedendaagsche oorlog, naar het getuigenis van Pius XII zelfGa naar voetnoot(5), het bewijs niet hoe het besef van zedelijkheid en godsdienst bij individus en volkeren teloor is gegaan! Machthebbers zijn de pausen stellig; maar sommige menschen hebben, met een schijn van waarheid althans, hun macht vermolmd genoemd, bouwvallig gelijk onze kathedralen het langzaam worden: tegen negentien nieuwe eeuwen zou ze niet meer bestand zijn! De paus is de groote machtelooze, de groote weerlooze. Vanaf den Heiligen Petrus die den marteldood stierf, tot aan Pius VI en Pius VII die door Napoleon gevangen werden gehouden, tot aan Pius IX dien men van zijn staten beroofde: haast ieder paus onderging zijn vervolging. Het hoorde bij hun macht, zou men meenen, dat men ze soms misprees, - en als de toeschouwer dat alles heeft opgemerkt: ook zijn hart hoort den diepen weergalm van het misprijzen, den haat, den spot, waaraan de paus, ook nu, aanhoudend staat blootgesteld. En raakt men zoo, misschien, het diepste geheim niet? Hoort die weerloosheid niet werkelijk bij de pauselijke oppermacht? 'Een dienaar is (toch) niet meer dan zijn heer' (Jo. XIII, 16)! Gelijk Christus, stervend op het kruis, het koningschap verwierf: zoo zijn de pausen, in en door de vervolging, machtig en groot geworden. Hun rijk wordt slechts op de wereld gevestigd, wanneer het perspectief op het hiernamaals, door tegenspraak, vernedering en miskenning ruimer staat opengesteld.
Voor de menschen is de paus de machthebber dien men eerbiedigt en bemint, of de weerlooze dien men bespot en misprijst. Wie nadenkt ziet hem, in deze tweevoudige verschijning juist, met het groote geheim omhuld der goddelijke barmhartigheid. Als het waar is dat Christus, 'de Eerstgeborene van gansch de schepping' (Col. I, 15), de eerste ook is van de menschen, en niemand is volmaakt mensch tenzij in zoover aan zijn menschelijke natuur deelachtig: dan is de | |
[pagina 365]
| |
paus, onder de actueel levenden, de eerste der menschen, - en waar de menschheid met hem vereenigd leeft, bloeit ze vanzelf schooner en hooger. In zoover van hem gescheiden, moet ze geleidelijk verkwijnen en vervallen. Zoo is de paus, voor de leden der Heilige Kerk vooreerst, daarna voor de geheele menschheid, 'de Heilige Vader'. Voor de Heilige Kerk, dien vruchtbaarsten grond voor schoonmenschelijkheid en heiligheid; voor de menschheid, zoo ver en zoo diep als doordringt de genade! Ieder mensch van goeden wil, hoe ver van Kerk en paus ook verwijderd, hunkert, zonder het te weten misschien, naar een vereeniging en een vaderschap, door God in de Roomsche Kerk en onder den paus onweerlegbaar verwezenlijkt.
* * * God doordeesemt en verheft de menschheid: onzichtbaar door zijn genade, die in de heiligen toch stralend wordt; zichtbaar door zijn Heilige Kerk, - en de paus, haar vorstelijk opperhoofd, is de meest zichtbaar geteekende. Hij is tegelijk een ander en zichzelf, Jesus-Christus en een zondig mensch. In zoover Jesus-Christus, is hij voor allen 'de Heilige Vader'; in zoover een zwak dienaar, behoeft hij onze gebeden, opdat hij zijn bovennatuurlijken last waardig zou torsen. Hij is een vorst, ook voor de wereld. Zijn staat is de kleinste onder de staten: Vatikaanstad, - en, al moeten vorstelijkheid en soevereine onafhankelijkheid hem gewaarborgd blijven, zelfs dat bezit hoort niet bij het wezen van zijn waardigheid. Terwijl de andere staten zwaar op de aarde rusten: op één punt slechts raakt zijn macht den grond; als een breede albatros overzweeft hij van daaruit landen en volken. Hij is, gelijk zijn Meester, de witte pelikaan: door hem voelen de menschen zich gevleugeld, bestemd tot de hemelvlucht... Andere staten vergaan; zijn macht bestaat voort; op het einde der wereld slechts zal Jesus-Christus, in en door den laatste der pausen, zijn verlossing op de aarde hebben voltooid. |
|