| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst, Moraal
Al. JANSSENS C.I.C.M., Het geloof. De theologie van den geloofsakt. Met een voorwoord door Dr. A. Van Hove. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, XXXVIII-214 blz., Fr. 35.
Vóór zijn onverwacht afsterven had P. Janssens de laatste hand gelegd aan een tractaat over het geloof, waaraan hij sinds eenigen tijd werkte. Dit tractaat bevat een uiteenzetting van alle kwesties, die gewoonlijk behandeld worden in een dogmatischen leergang over de goddelijke deugd van geloof. Het eerste deel: Wat is gelooven? bepaalt, volgens de katholieke leer, de natuur van het geloof. De schrijver biedt er een waarlijk overvloedige verzameling van gegevens uit de H. Schrift en de Traditie. Men zal evenwel betreuren dat hij haast niet gewaagt van de schriftuurteksten, waar het geloof voorkomt niet als een loutere instemming met de geopenbaarde waarheld, maar als een hoopvolle, ja zelfs liefdevolle aanvaarding daarvan. Het is niet zonder belang de geheele gamma van beteekenissen, waarin de woorden 'geloof' en 'gelooven' in de H. Schrift gebruikt worden, onder oogen te nemen.
Het tweede deel van het boek is gewijd aan De rol van de menschelijke vermogens en van de genade voor het geloof. De voorbereiding van wil en verstand tot het geloof wordt breedvoerig en fijnzinnig geanalyseerd. Hierin mag het boek waarlijk geslaagd heeten. Het is het waardige werk van een kenner en bewonderaar van Newman. De beste uit de psychologische bemerkingen van den grooten Engelschen bekeerling is in het klassieke kader van een tractaat over het geloof opgenomen. Nochtans had de schrijver de notie van de credibiliteit beter in het licht kunnen stellen. Meestal vervangt hij deze door de aangrenzende noties van de bewijzen en waarborgen van het feit der openbaring. Dit brengt hem er dan toe te spreken van een absolute en van een relatieve zekerheid betreffend dit feit. Doch de notie van relatieve zekerheid is dubbelzinnig; m.i. zou het én duidelijker én precieser zijn hier te spreken van absolute en relatieve credibiliteit. De auteur staat afwijzend tegenover de theorie van 'les yeux de la foi' van P. Rousselot. Niet ten onrechte naar mijn oordeel; al zijn de argumenten, die hij tegen deze zienswijze inbrengt, niet altijd van even groote waarde.
Het derde deel is betiteld: De geloofsakt beschouwd van de zijde van het subject. Daar worden achtereenvolgens behandeld het verstandelijke karakter van het geloof, zijn vrijheid, zijn bovennatuurlijkheid, zijn zekerheid en zijn duisterheid. Wij vestigen de aandacht op enkele bijzonder belangwekkende punten. De vrijheid van den geloofsakt wordt uitgelegd dor het feit dat de geloovende affirmatie geen besluit is op grond van credibiliteitsmotieven, maar een religieuze akt, een akt die door een althans aanvankelijke liefde naar het einddoel medebewogen wordt. De verklaring van de bovennatuurlijkheid van het geloof is ontleend aan P. Garrigou-Lagrange: het geloof is bovennatuurlijk omdat zijn formeel object God is, die spreekt, niet als schepper van de natuur of als bewerker van het mirakel, doch als gever van de genade; dit formeel object kan slechts bereikt worden door het licht van het geloof. De zekerheid van het geloof is een moeilijke vraag. Want aan den geloofsakt is een grooter zekerheid eigen, dan welke ontleend kan worden aan de argumenten die het feit der openbaring waarborgen. Vanwaar deze toemaat van zekerheid en van welken aard is zij? P. Janssens antwoordt als volgt: 'Wanneer eenmaal het verstand gezien heeft dat God een openbaring heeft gegeven, treedt de wil in werking om de instemming zoo vast en onverzettelijk te maken als betaamt ten overstaan van Gods waarachtigheid en van het oneindig goed dat in zijn boodschap is gewaarborgd'. Aldus lossen P. Billot, P. Pesch en een groep theologen met hen het probleem op. Anderen doen liever beroep op de bovennatuurlijke verlichting die de eigenlijke ziel is van den geloofsakt. De vragen omtrent de afvalligheid van het katholieke geloof en de verantwoordelijkheid daarvoor worden met zorg bestudeerd. De zienswijze van sommige theologen hierover is wat minder streng dan die van den schrijver.
Dit boek is vooral bestemd voor theologisch gevormde lezers. Het zal even- | |
| |
wel ook de belangstelling wekken van goed onderlegde leeken. Professor A. Van Hove, van het Groot Seminarie te Mechelen, leidde het in met een sympathieke schets over den geleerden Nederlandschen theoloog.
Ed. Dhanis
AUGUSTINUS, Die Hochzeit zu Kana. - Herder, Freiburg i/B., 1941, 72 blz., RM. 1,20.
VINCENZ VON PAUL, Gespräche. - Herder, Freiburg i/B., 1941, 81 blz., RM. 1,20.
Hugo RAHNER, Die Martyrerakten des zweiten Jahrhunderts. - Herder, Freiburg i/B., 1941, 90 blz., RM. 1,20.
J.A. MOEHLER, Kirche und Geschichte. - Herder, Freiburg i/B., 1941, 61 blz., RM. 1,20.
Met deze vier bloemlezingen uit Augustinus' preeken, uit de Acta Martyrium, uit de werken van Vincentius a Paulo en uit Möhler's beroemd werk over de Kerk, wordt door de brochurenreeks Zeugen des Wortes het duitschlezend publiek vertalingen aangeboden van uittreksels uit de groote katholieke denkers. Zooals telkens werd hier ook de keuze door een specialist gedaan, die het op zich nam den lezer in te leiden in het oeuvre en de gedachte van den auteur. Uit Augustinus' talrijke preeken werden er twee over de bruiloft te Cana gekozen die ons in de gelegenheid stellen dieper door te dringen in Augustinus' exegetische verklaring van het Evangelie. Uit de schriftelijke nalatenschap van Vinc. a Paulo werden enkele conferenties overgenomen over het Leven en de deugden van de eerste Dochters van Liefde, die ons in aanraking brengen zoowel met den heldhaftigen geest die deze zusters bezielde als met de warmte waarmede Vincentius a Paulo ze in haar dienst voor de armen wist aan te moedigen. Dank zij Hugo Rahner kwamen ook de bloedgetuigen uit de 2e eeuw aan het woord; berichten van ooggetuigen en ook de inleiding op het martelaarschap en zijn beteekenis zijn een getuigenis op zichzelf. Typeerend voor Möhler's werk zijn de bladzijden die uit zijn werk over de Kerk overgenomen werden, en aantoonen hoe hij de historische en de speculatieve methode in de theologie wist samen te vlechten. In één woord vier boekjes die een aanbeveling zijn om zich heel de serie dezer apologetische bloemlezingen aan te schaffen.
J. Smets
Eugen WALTER, Dass Kommen des Herrn. - Herder, Freiburg i/B., 1941, 182 blz., RM. 2.
Getrouw aan de geest van de collectie 'Leven aus dem Wort', waarvan dit boekje reeds het vierde is, wil E.W. ons weer doen beleven hoe, in de brieven van Paulus en Petrus, de gedachte aan het einde der tijden een gewichtige rol speelt. Steeds reëel en vroom gehouden, getuigt het werk tevens van een gedegen schriftuurkennis. Het zal in deze tijden, waarop wij beter dan ooit misschien het wankele van deze wereld gaan aanvoelen, onzen blik zuiveren, en vooral ons hart ontsteken met een sterke liefde voor de eeuwige waarden, die nooit vergaan.
P. Fransen
J.M. NIELEN, Ich glaube an die Auferstehung des Fleisches. - Herder, Freiburg i/B., 1941, 108 blz., RM. 2.
Dit boekje over 'het geloof in de verrijzenis des vleesches' bestaat uit twee deelen. In het eerste toont Schr. de plaats aan van dit dogma in het geheel der christelijke leer, en bijzonder in het geloofsleven der eerste eeuwen van het Christendom (blz. 1-32). In het langere tweede deel brengt hij dan een mooie keus van teksten van christelijke schrijvers dier eerste eeuwen, waarin dat geloof tot schitterende uiting komt. Moge daardoor die troostrijke waarheid, welke de Kerk der Martelaren sterkte, ook de geloovigen van onzen harden tijd tot moed en vreugde strekken.
E.D.
Joris DENAUX, Uit de Godsdienstige Geschiedenis van het Oud Verbond. - Verbeke-Loys, Brugge, 1940, 158 blz.
Dit werkje is bestemd voor leerlingen van den vierden graad en het voortgezet onderwijs. Zooals de titel reeds laat vermoeden, heeft schrijver den nadruk willen leggen op de godsdienstige beteekenis, de heilebeteekenis van het Oude Verbond. Verder heeft hij getracht het gewijde verhaal zooveel mogelijk te plaatsen in zijn historisch kader, waartoe illustraties en fotos niet weinig bijdragen. De inleidingen, overzichten en samenvattingen maken het werkje zeer overzichtelijk, terwijl de goed gestelde vragen de aandacht van de leerlingen vestigen op hetgeen ze vooral moeten onthouden.
We vragen ons toch af, of de tijd niet gekomen is, om beslist nog een stap
| |
| |
verder te zetten en onze leerlingen uit te rusten ter weerlegging van de thans alom opduikende opwerpingen tegen het Oude Testament. Ware het niet goed hun ook voorzichtig onderscheid te leeren maken tusschen den heilsinhoud en den vorm, waarin deze wordt voorgedragen? Voor het scheppingsverhaal bijvoorbeeld zou men er kunnen op wijzen hoe, hetgeen in eigenlijken zin wordt geopenbaard, verwerkt is in een verhaal van weliswaar werkelijk gebeurde feiten, maar wiens vorm zich aanpast bij het voorstellings- en bevattingsvermogen van de toenmalige lezers: niet alles hoeft in den letterlijken zin te worden verstaan.
Overigens verdient het werkje alle aanbeveling.
E. De Cooman
Dom Odon LOTTIN, Considérations sur l'Etat Religieux et la Vie Bénédictine. - Desclée-De Brouwer, Parijs, 1941, 97 blz. Fr. 10.
Deze beschouwingen, wier bondigheid niets wegneemt van hun degelijkheid, zullen in het gemoed van vele jonge kloosterlingen, voor wie zij geschreven zijn, het verlangen doen ontstaan beter de woorden van Paulus te beseffen: 'Videte vocationem vestram, fratres!', 'Broeders, beschouwt uwe roeping!'. De meer concrete uiteenzetting over het gemeenschapsleven der Benediktijnen beslaat ongeveer de helft van het boek en brengt er schijnbaar een disproportie in. Disproportie is er echter niet, omdat aangetoond wordt dat het leven der Benediktijnen terzelfdertijd religieus, monachaal en cenobitisch is: begrippen, waarover in de eerste hoofdstukken werd gehandeld. Tevens voelt men door gansch het werkje de geestdrift van een monnik die den regel van Sint Benediktus ten volle begrijpt en beleeft met liefde.
A. Darquennes
H. CAPPAERT, Roeping en Liefde. - Desclée-De Brouwer, Brugge, 96 blz., Fr. 9.
Onder dezen ietwat misleidenden titel geeft Schrijver enkele nuchtere beschouwingen ten beste niet zoozeer over het priester- en kloosterleven, - daarover handelt hij even in het voorbijgaan, - maar bijzonder over den ongehuwden en huwelijken staat. Aan een rijke ervaring worden deze raadgevingen getoetst en alhoewel 'men zich wel wachten moet voor overdreven optimisme' (blz. 45), toch hoeft men daarom niet het huwelijk in al te donkere kleuren af te schilderen: 'Van het huwelijksleven en het huwelijksgeluk mag men geen te hooge verwachtingen hebben.' (blz. 45). Jong blijven en huwen: 't is ook een roeping voor Schrijver, en ook in deze beide levensstaten zal 'ons leven zijn wat onze liefde is' (blz. 13). Het werkje schijnt wat vlug geschreven, zoodat de stijl op enkele plaatsen niet keurig genoeg is. Aanbevolen.
A. Darquennes
J. COPPENS, Paulin Ladeuze, Orientalist en exegeet. - Verslagen en mededeelingen, 1941, 117 blz., Fr. 30.
Dit boek is een aflevering van de verslagen en mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor wetenschappen, letteren en schoone kunsten van België (Klasse der letteren en der moreele en staatkundige wetenschappen) en draagt als ondertitel: 'een bijdrage tot de geschiedenis van de bijbelwetenschap in het begin van de XXe eeuw'. Inderdaad in deze uitvoerige studie over wijlen Mgr. Paulin Ladeuze, gewezen Rector Magnificus van de Katholieke Universiteit van Leuven, geeft Prof. Coppens ons, met de degelijkheid die hem eigen is, een duidelijk en interessant beeld van den bewogen tijd, toen alle ernstig wetenschappelijke arbeid op theologisch of scripturistisch gebied haast onvermijdelijk verdacht werd van ongezonde modernistische strekkingen.
Prof. Coppens bespreekt vooreerst de wetenschappelijke roeping en vorming van Paulin Ladeuze, daarna zijn professorale loopbaan en werkzaamheid, om in het derde, het belangrijkste hoofdstuk te handelen over de Leuvensche scripturistische school. De studie geeft verder een kort verhaal van de omstandigheden, waarin Paulin Ladeuze tot Rector Magnificus van de Leuvensche Universiteit werd bevorderd. Verschillende bijlagen met een uitgebreide literatuurlijst en enkele belangrijke documenten besluiten deze hoogst belangrijke studie en staan samen met de talrijke voetnota's borg voor haar wetenschappelijke waarde.
De krachtige en sympathieke figuur van Mgr. Ladeuze komt ten volle tot haar recht. Schrijver toont aan, hoe Paulin Ladeuze de liefde voor godsdienst en Kerk heeft weten te verbinden met een zelfstandig wetenschappelijken arbeid in dienst van de waarheid, die hij eveneens hartstochtelijk liefhad. Zijn sterke geloofsovertuiging maakte van elke gelegenheid gebruik, om de volkomen overeenkomst tusschen geloof en wetenschap op voortreffelijke wijze te doen uitkomen. Ook in zijn wetenschappelijken arbeid komt het leiderstempe- | |
| |
rament van Paulin Ladeuze tot uiting: zonder zich te storen aan kleinzielige kritiek steekt hij krachtig en fier van wal, om met behulp van een streng wetenschappelijke methode de scripturistische vraagstukken in te studeeren en in een nieuw licht te stellen. De talrijke artikelen en boekbesprekingen toonen ons Ladeuze als een echten strijder voor het katholiek geloof.
Ook wenschen we het boek van Prof. Coppens, onder alle strijdende katholieken en onder allen die eenig belang stellen in het wetenschappelijk leven van de Leuvensche Alma Mater, een ruime verspreiding.
E. De Cooman
| |
Wijsbegeerte
Prof. Dr. E. DE BRUYNE, Inleiding tot de wijsbegeerte. - De Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 4e herz. druk, 263 blz., ing. Fr. 45, geb. Fr. 62.
Een verheugend verschijnsel voorwaar dat er in Vlaanderen genoeg afnemers gevonden werden van deze Inleiding tot de wijsbegeerte, om een vierde uitgave noodzakelijk te maken! De schrijver heeft thans, naar hij verklaart, aan het boek zijn definitieven vorm gegeven. En feitelijk verschilt deze uitgave merkelijk van de vorige. Alleen het eerste gedeelte, het historische, bleef nagenoeg ongewijzigd. Het systematisch deel dat daar op volgt is grondig gewijzigd, vooral door het bijvoegen van een heele afdeeling: Problemen en Systemen. Tenslotte heeft Prof. De Bruyne een derde deel bijgevoegd, dat in de vorige uitgaven geheel ontbrak: het paedagogisch deel, dat handelt over den philosophischen arbeid en de philosophische literatuur.
Het blijkt dat sinds den eersten druk (1927) de philosophische gedachtevan Prof. De Bruyne, alhoewel trouw gebleven aan de thomistische synthese, zich heeft ontwikkeld en, o.i. verrijkt door een nauwer contact met de moderne en hedendaagsche wijsbegeerte. We meenen in deze uitgave de sporen te ontdekken van een steeds dieper philosophisch inzicht dat heeft geleid tot het inlijven van de gedachte van Kant en van Hussert in het traditioneele systeem van S. Thomas. Deze inzichten worden nergens ontwikkeld, maar schemeren overal door: in de studie over het wezen van de wijsbegeerte, in het hoofdstuk over den Philosophisch(n) Arbeid waar als eigenlijke ontdekkingsmethoden van de philosophie worden aangegeven: 'de phaenomenologische methode, de critisch-transcendentale reductie, de metaphysische synthese' (blz. 294).
We vinden deze Inleiding een prachtwerk, en kunnen het niet genoeg aanbevelen aan al wie zich voor de philosophie interesseert. Het is ernstig, degelijk en in alle onderdeelen verantwoord. - Met de meeste schrijvers deelt. Prof. De Bruyne de phaenomenologen in bij het nieuwe Realisme. Zou er echter geen voorbehoud moeten gemaakt worden voor E. Husserl die het critisch probleem 'einklammerte' en later naar het idealisme evolueerde?
F. De Raedemaeker
G.E. MEULLER, Hegel über Sittlichkeit und Geschichte. - Reinhardt, München, 1940, 100 blz., RM. 2.50.
Dr. Müller geeft in dit boekje een kort overzicht over de moraal-, rechtsen geschiedenisphilosophie van Hegel. Alleen iemand die Hegel door en door kent kan in zoo weinige bladzijden een zoo duidelijk beeld geven van den ingewikkelden, weinig doorzichtigen gedachtengang van den grooten idealistischen denker. Bij de lezing van deze bladzijden zal men zich eens te meer afvragen of de constructie van de ontwikkeling van den absoluten geest noodzakelijk was om vele voor de hand liggende zedelijke opvattingen te staven. Dr. Müller wijst er zelf op hoe verouderd en met den eigen tijd verbonden de staatsphilosophie van Hegel is. Wat er blijvende beteekenis in heeft, is de dialectische methode die, realistisch opgevat, ook nu nog geldt in de philosophie van de geschiedenis.
F. De Raedemaeker
Dr. Wolfram PLATZECK, Pascal und Kant. Persönlichkeit und geisteshaltung der beiden Denker. - R. Stodieck, Bonn, 1940, 90 blz.
Pascal en Kant schijnen op het eerste zicht twee denkers te zijn die allerminst voor een 'parallel' of vergelijking in aanmerking komen. Ook wordt in deze doctorsthesis eerder een contrast geschetst, daar, om des schrijvers woorden zelf te gebruiken: 'Pascal beherrscht das abstrakte wie auch das konkrete, das diskursive wie das intuitive Denken, Kant freilich nurmehr das abstrakte und diskursive'. Dit oordeel kan vanzelfsprekend lijken voor iemand die Pascal en Kant gelezen heeft, maar het krijgt zin en diepte door de fijne ontleding van de denkmethoden der beide philosophen. Het verschil tusschen het 'convaincre' en 'persuader', tusschen de 'abstractio' bij Kant en de 'attentio' bij Pascal, tusschen
| |
| |
'le coeur' en het 'Gemüt' wordt in dit werk in de fijnste schakeeringen uitgewerkt. Men kan niet anders dan het oordeel van den Schr. beamen, waar hij zegt: 'Es liegt etwas Juristisches, Hartes, Herbes in Kants Denkweise, Pascals Denken strebt der Liebe zu.'
F. De Raedemaeker
Josef SELLMAIR, Weisheit unterwegs. Worte der Meister. - Pustet, Regensburg, 1940, 262 blz., geb. RM. 4,20.
'Boeken van wijsheid', verzamelingen namelijk van spreuken en kortere aanhalingen, hebben bestaan van toen de eerste boeken het licht zagen. Twee Noordnederlandsche werken van dien aard werden ons in de laatste jaren geschonken (Eenvoudige wijsheid van Hoogeboom en Moerman, Het boek der vertroosting van Anthonie Donker): een beter dan het onderhavige kregen we nog niet in handen.
De verzamelaar, een Roomsch-Katholiek priester die reeds ophefmakende boeken schreef (Der Priester in der Welt, Der Mensch in der Tragik), heeft er zijn uitgebreide belezenheid aan besteed, geheel zijn religieuzen ernst, persoonlijke ervaring en wijsheid. Hij biedt ons een verzameling aan, waarin niet alleen teksten uit de klassieke oudheid zijn opgenomen; ook kerkvaders en kerkleeraars komen aan de beurt; ook uit religieuze geschriften wordt geput van Indië, China, Arabië; ook Duitsche, Engelsche, Fransche, Russische letterkundigen, cultuurphilosophen, geleerden, moralisten krijgen herhaaldelijk het woord, - en de teksten, alle in het Duitsch, kunnen uit één regel bestaan of zes bladzijden in beslag nemen.
Het eerste van de negentien hoofdstukken heet: 'Rätsel des menschlichen Lebens'; het laatste 'Mensch und Gott': zoo is de oriënteering en de inspiratie van het werk voor eenieder duidelijk. Hoezeer het zich verder aanpast bij de hedendaagsche mentaliteit, blijkt uit volgende, bijna willekeurig gekozen, titels: 'Sünde, Schuld und Sühne'; 'Leidenschaft, Liebe und Freundschaft'; 'Heimat und Ehre'; 'Schicksal und Aufgabe'.
Lees dit boek niet ineens uit; daarvoor bestaat het niet. Neem het altijd weer ter hand; blijf aan één of twee teksten dan hangen, en laat ze op u inwerken. Geleidelijk leert ge den schat waardeeren, dien ge bezit: een schat, die u steeds dieper, vromer, edeler leert leven; meer voor de eeuwigheid, geheel voor den evennaaste en geheel voor God.
Em. Janssen
| |
Letterkunde
André DEMEDTS, De Vlaamsche poëzie tusschen 1918 en 1941. - Kunstuitgeverij 'Pro Arte', Diest, 1941, 361 blz., Fr. 140.
André Demedts, die de poëzie en de dichters tusschen de twee oorlogen heeft gerangschikt, geschift en vereenigd tot definitieve gesternten en resultaten, biedt ons ontegenzeglijk een werk van waarde aan.
Zooveel jaar heeft hij, een der meest bedrijvige leden van de bende, dichtend en critiseerend onder de kunstenaars reeds doorgebracht. Bijna al het hier voorgestelde en aangehaalde heeft hij weten geschieden en geboren worden; over bijna alles velde hij, van het begin af, een oordeel. Op vrij korten tijd kan dit boek dan gemaakt zijn; jaren lang groeide het, en jaren van krachtigen arbeid alleen vermochten het blijvende beeld samen te stellen van het dichterlijk verloop eener eigenaardige periode.
Het blijvende beeld? Wij gelooven het niet. Want niemand is de definitieve geschiedschrijver van zijn eigen beleven. Vermetel heeft Demedts een objectieve uitbeelding aangedurfd van wat hem door vleesch en bloed was gegaan: zijn opzet getuigt van een onbevangen ruimen blik, van een veel benaderend passieloos hart; doch ook van een nogal naïeve voortvarendheid, als hoefde men, om de geschiedenis te schrijven, geen afstand te nemen.
Het keurige boek bevat een breedvoerige inleiding (122 bladzijden) en een uitgebreide bloemlezing (200 bladzijden). Het doet aan soortgelijke publicaties denken van Dirk Coster, Anton van Duinkerken, August van Cauwelaert; maar typographisch beter geconcipieerd en met meer zorg uitgevoerd, is het, dank zij de registers vooral, bruikbaarder. Misschien hadden sommigen een kleiner formaat gewenscht; dan had echter de bloemlezing zich anders moeten voordoen.
Het kenmerkende van deze gecommenteerde bloemlezing is haar strakke uitbouw en haar systematisch ingedeelde inleiding. Deze brengt al de min of meer belangrijke dichters in bepaalde categorieën samen en probeert, binnen die kaders juist, eenieders persoonlijkheid getrouw te schetsen. Vooraan komt een inleidend hoofdstuk Vlaamsche poëzie en Europeesche hernieuwing, dat de bijzondere kenmerken van onze jongere poëzie verklaren moet; dan krijgt 'Ruimte' zijn beurt; daarna 'de zuivere poëzie'; daar- | |
| |
na ''t Fonteintje'. Verder worden de dichters bij Moderne realisten ondergebracht, bij De dichters der innerlijkheid, bij Godsdienstige en wijsgeerige dichters, bij Romantische dichters. Tenslotte vinden we den invloed van 'De Tijdstroom' en van 'Vormen' afgewogen; terwijl Politieke en volksverbonden poëzie alles mag besluiten... Waarlijk, we ontvangen 'een overzicht over de jongste Vlaamsche poëzie' (blz. 5), en de daarop volgende bloemlezing getuigt van dezelfde belezenheid, dezelfde ruimte van geest, dezelfde poging om aan een systematisch gesloten geheel gestalte te geven. Wie nu onze poëzie tusschen de twee oorlogen nog wil bestudeeren, zal niet alleen dit boek niet mogen voorbijgaan; zelfs op zijn kaders en zijn keuze blijft hij aangewezen. In zoover leverde Demedts duurzaam werk.
Een kritische bespreking van zijn praestatie vergde een uitgebreid opstel. Wij beperken ons bij een paar losse bemerkingen, die onmiddellijk op de inleiding betrekking hebben, middellijk op de bloemlezing.
Het geheel mist vooreerst een ruimen achtergrond. Een historischen achtergrond; want het eerste hoofdstuk, dat verscheidene onjuistheden bevat, is tegelijk schematisch en verward! Een theoretisch-aesthetischen achtergrond daarbij: het wezen der poëzie wordt, van het leven, niet zuiver afgescheiden, - en soms weten we niet goed of de levenshouding der dichters behandeld wordt, dan wel hun poëtisch voorkomen! Een achtergrond toch ook van menschelijke wijsheid en peilen: bij de zoo evidente verbijstering van velen in het poëtische kamp, waar liggen de eeuwige waarden, waar is de weg?... We ontvangen dus een zorgvuldig opgemaakten, breedvoerig uitgewerkten catalogus, een vertrouwbare aide-mémoire; we ontvangen niet de diepgaande en synthetische studie, waarin de bijzondere 'kenmerken en eigenschappen' (blz. 5) onzer jonge dichtkunst op de korenmaat zouden staan. Zelfs op de algemeene vraag naar de poëtische waarde en beteekenis van dezen tijd tegenover andere tijden, bleef, wie dit boek heelemaal zou kennen doch er niet het zijne bij denken, een duidelijk antwoord schuldig.
Een tweede tekort hangt met het eerste samen: het werk mist artistieke gaafheid. Te veel dichters plaatst het, als sterren van dezelfde grootte, op hetzelfde plan; - haast nooit meet het een dichter met de algemeen gangbare maat: met een algemeen bekend poëet namelijk uit die of die periode, en zoo ontbeert het zin voor proportie en voor traditie; - het faalt wel eens in de min of meer impressionistische voorstelling van zijn poëtische gestalten. Daarin zijn Coster, Van Duinkerken, Gijsen waarlijk meesters; Demedts, die zich van zulke modellen niet kan ontdoen, vermag het niet hun schrijfwijze met zijn synthetiseerende voorstelling gelukkig samen te voegen... Even wijzen we hierbij op de niet geheel zuivere taal en den niet altijd verzorgden stijl; op een nogal willekeurige of beperkt-actueele voorstelling, hier of daar, van een bepaalde strooming of ontwikkeling; op een tekortschieten, somwijlen, van ruime cultuur en fijn-zekeren smaak...: Demedts werkt krachtig, edel en oprecht; het positieve in zijn arbeid is verantwoord en vertrouwbaar, en de bezielende geest, die er doorheen vaart, wekt bewondering op. Doch telkens lijkt zijn praestatie te jachtig te zijn afgewerkt, te weinig doordrenkt en doorglansd van nadenken, stilte en geduld.
Zoodat, in dit boek, het laatste woord over de poëzie 'tusschen twee oorlogen' nog niet gezegd wordt. Een allernoodzakelijkst woord hooren we toch, en dat woord klinkt op zijn tijd. Niemand, die de geschiedenis van onze poëzie op den voet wil volgen, mag het boek ontberen; - en, hoe de studie der allerjongste dichtkunst zich later ook moge voltrekken, op dit eerste groot-complete verzamelwerk steunt ze als op een nooit begevenden grondslag.
Em. Janssen
Johan DE MOLENAAR, Muziek en poëzie. Verzen ever muziek, bijeengebracht door. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1941, ing. fl. 2,95, geb. 3,95.
'Deze bundel dankt zijn ontstaan aan een liefhebberij van den samensteller, als musicus, om gedichten te verzamelen, die geïnspireerd zijn door de muziek' (blz. 3). In dezen eersten zin van het Voorwoord vinden wij de verdienste en het tekort van het werk besloten.
De groote verdienste is het initiatief zelf. Want 'verzen over muziek' suggereeren en openbaren ons hoe de musicus opstijgt in 'de harmonie der sferen' en deze hierbeneden hoorbaar maakt; hoe de dichter den musicus op den voet volgt, zijn wezen harmonieert met diens wezen, hunkert naar de zaligende duizeling waarin de eerste, door den aard van zijn kunst, zooveel volkomener opgaat. De mooiste verzen brengen ons dan ook die suggereerende openbaring: het onvoltooide gedicht van Leopold b.v. en het sonnet van Boutens; stukken ook van Van Collem, Gorter, Van Langendonck, Van der Leeuw, - en het is wel de verdienste van den verzamelaar dat hij, door zooveel voortreffelijke teksten samen te brengen, een horizon open legt.
Ziehier het tekort: de verzameling bleef 'een liefhebberij'. Niet systematisch werden de werken der groote dichters doorgenomen, zoodat wij vergeefs
| |
| |
naar verscheidene hier onmisbare gedichten zoeken: naar Scheppinge b.v. van Revius en naar 't Er viel 'ne keer van Gezelle. Te vluchtig werden veel verzen geproefd: bevatten ze slechts den naam van een muziekinstrument of van een toondichter, zoo mochten ze geplaatst. Daarom vooral beroert deze bundel slechts de oppervlakte, waait hij zelfs mee met de muzikale mode der laatste jaren.
Om het initiatief zijn we den samensteller dankbaar; ook om het vele waardevolle dat hij ons, niettegenstaande alles, verzameld aanbiedt. Moge hij deze onderneming doorzetten, ze laten gedijen tot rijpere vruchten.
Em. Janssen
ALBE, Paradijsvogel. Derde uitgave. - Wiek Op, Brugge, s.a., 42 blz., Fr. 30.
Geen poëzie van breeden adem en hooge vlucht, maar stille meditatieve levensmomenten in een fijnen vorm gevangen.
Wel kent deze poëzie haar grenzen. Strofen als:
zijn niet meer eenvoudig te noemen maar eerder reeds simplistisch. De symboliek van gouden horizonnen, kometen en meteoren, robijnen en smaragden behoudt noodzakelijk altijd een zekere uiterlijkheid tegenover het gevoel, dat daardoor niet altijd zijn volledige poëtische potentie realiseert. Ook wordt men in deze gedichten dikwijls een terughoudendheid gewaar, die wel getuigt van een poëtischen schroom in het duiden van het onuitsprekelijke, maar die toch niet altijd een visie reveleert en eerder soms een beperking van poëtische kracht verraadt. M.a.w. de delicate en a.h.w. verkorte vorm van deze verzen is tegelijkertijd hun karakteristiek en hun begrenzing. Toch hooren zij bij het beste wat in de laatste jaren in Zuid-Nederland verschenen is.
L. Vander Kerken
Gery HELDERENBERG, Polyptiek. - 'De Sikkel'. Antwerpen, 1941, 94 blz., Fr. 24.
Meer nog dan in Doodendans (1937) en in Het gasthuis (1938) loopen, in dezen nieuwen verzenbundel van den priester-dichter, priesterlijk beleven en dichtkunst door elkander; alleen wendt de kunstenaar zich iets beslister naar de barok toe.
De barok vereenigt een werkelijke, een zich als uitstallende, vroomheid met een onbeschroomd, hier en daar bijna schaamteloos, inleven van de kunst. Dezelfde versmelting tracht Helderenberg te bewerken. Zijn vijf groote paneelen (De eeuwige priester, Het heilig bloed, De kroon der VII zwaarden, Kleine barok, Losse paneelen) stellen uitsluitend traditioneel-religieuze onderwerpen voor; hij behandelt deze met de onverholen pretentie er iets moois van te maken, - waar hij overigens meestal in slaagt. Geheel sluit zijn inspiratie aan bij het traditioneel nog voortlevende geloof-en-gebed der Contra-Reformatie; geheel zet zijn techniek, op een gemoderniseerde wijze natuurlijk, den nogal wijdloopigen, bevalligen, ranken, licht oppervlakkigen triomf door van de barok. Vrij zuiver vertegenwoordigt deze dichtkunst het religieuze inleven en het artistieke betrachten van veel priesters, van veel katholieke leeken die de oude vormen nog niet zijn ontgroeid.
In haar genre is deze dichtkunst voortreffelijk; haar fijne muzikaliteit en plastische evocatie lijken wel een bekorende betoovering. Iets te veel een betoovering alleen; want het aandeel van technische amplificatie en nadenkende rede blijven wat groot. Met iets meer borende kracht, oorspronkelijkheid en diepgang, deed zulke poëzie de geheele ziel zingen en bidden; thans luisteren we verrukt toe, zelden geraakt in ons innigste wezen.
Volgend stuk 'Adoratie-engelen', uit de voortreffelijke reeks Kleine barok, illustreert onze critiek wel:
In gulden plooien gedrapeerd,
de borst met tanend goud belegd,
gekroond met zware harenvlecht,
terwijl de priester celebreert
ligt gij geknield ten wederkant
van 't altaar in de morgenzon.
Daalt gij van christen Helicon?
Uw gouden arm, uw fijne hand
wijst mij den berg van bloeden rood.
Maar uw profiel, sereen en broos
blijft in zijn staren passieloos.
De muze glimlacht op den dood (blz. 74).
Em. Janssen
| |
| |
Paul DE RYCK, Tot milden Zegen. Teekeningen van Victor QUIENEN. - Het Brandglas, Gent, 1941, 45 blz., Fr. 12. Luxe-uitgave Fr. 25.
De Ryck heeft wel een zekere directheid in zegging en gevoel, maar hierin schuilt voor hem reeds een gevaar: zijn vers vervalt dikwijls tot gewoon prozaïsme:
'wat eens was droom geweest, was nooit meer dan een plan'.
Ook is het heelemaal niet noodig, in een z.g. 'dichterlijke taal' te gelooven, om te constateeren dat een vers als:
'Mijn vrouw ligt naar het hoog plafond te kijken'
van een vrij 'prozaïsche dichterlijkheid' getuigt. Technische slordigheden als:
'en alles leeft van zon mild overgoten'
komen vaak voor.
De bundel bevat naast enkele reeds vroeger onder den titel 'Met Vrouw en Kind' verschenen gedichten, 'Oefeningen en Evoluties' (oorlogspoëzie) en 'Nul voor Gedrag', dat als een cynisch pendant is van het eerste gedeelte.
L. Vander Kerken
Luc. VAN BRABANT, Het boek Analene. Gedichten. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 60 blz.
Een erg onkiesche beschrijving in verzen van het ontwaken en de ontwikkeling der sexueele driften bij een jong meisje, met alle noodige omstandigheden en gevolgen. Dat hier een zeker literair talent aan besteed werd, belet niet dat men het bundeltje liefst ongelezen late.
L. Vander Kerken
André DEMEDTS, Geen tweede maal. - Romanreeks 'De Korenaren' I, De Kinkhoren, Brugge, 1941, 278 blz., ing. Fr. 35, geb. Fr. 45.
In dezen roman vinden we het leven verteld van Helmar Waegeneere, den veearts van Molsen, die den naam had een toovenaar te zijn. Twee thema's zijn er in vervlochten. Het eerste sluit bij den titel aan en staat nog elders geformuleerd: 'men kan geen tweemaal in zijn leven evenveel van een ander houden' (blz. 145; zie ook blz. 178); - het tweede is het raadselachtige geslacht der Waegeneere's, van wier geheimzinnige macht men te Molsen alle goed verhopen moet: 'wij zijn geen nieuwgeschapen wezens; wij dragen een verleden in ons' (blz. 268), zegt Helmar tot zijn zoon Stien, als hij hem zijn levensplicht voorhoudt. De twee zijn vervlochten, doordat Helmar, die zijn vrouw niet heeft kunnen beminnen omdat hij van een andere had gehouden, door het goed-doen tot het uiterste zichzelf en zijn kind te redden vermag.
Grootsch en tragisch opgevat, edel van inspiratie, legt dit werk, beter dan de voorgaande romans en verhalen van Demedts, den auteur bloot. 'Half-zwervers' hebben wij zijn personages eens genoemd (bij de bespreking van Voorbijgang; Streven VI, 545-546); hemzelf stelden wij als een half-zwerver voor tusschen het landelijke bestaan en de literaire bedrijvigheid. Sedertdien heeft hij, tegenover het eene en het andere, vastheid verworven; deze roman is dan ook een stap vooruit op Het leven drijft (cfr. Streven IV, 193-201) en op Afrekening (cfr. Streven V, 694-696); één stap nog maar, omdat hij, psychologisch al te duidelijk met de voorgaande verwant en hun onderwerp te weinig vernieuwend, ook nog van hun gebreken heeft overgehouden.
Die gebreken duidden we grootendeels vroeger ook aan: de lyriek wint het op de verhaalkunst, de literaire fictie op de werkelijkheid. Nergens ontkomt Helmar Waegeneere aan de gevoelssfeer van den auteur, die hem, den onbegrepen lijder, al te eenvormig kleurt; verscheidene personages of episoden zijn te duidelijk bedacht of geïmiteerd (Steven Ruyschaert en zijn gezin b.v. moeten te evident een tegenstelling vormen met Waegeneere; - diens verhouding met notaris Robeyn en zijn vrouw Louise doet te veel aan Bart Verhaegen en Bartje Molijn denken, uit De vreemde broeders, van A.M. de Jong). Demedts arbeidt te geweldig en te vlug; uit zijn velerhande lectuur haalt hij veel wijsheid op, die hij nog niet rustig peilde; hij legt nog weinig relief en structuur in de onderlinge verhouding van gestalten en episoden; hij schrijft een onzuivere taal en styleert slordig.
Toch moeten wij een poging als deze, de creatie namelijk van een werkelijk katholiek roman, tenzeerste waardeeren. Aan het talent en de werkkracht van den auteur mogen wij onze oprechte hulde niet onthouden; tenslotte verdient dit boek dan een warme aanbeveling.
Em. Janssen
Leo VANDAELE, De vergeten Man. - 'Poirters - Reeks', Eindhoven, 1941, 214 blz.
In dezen oorlogsroman volgen wij de zielsgeschiedenis van een jongen Westvlaamschen boer, die, in de eerste oorlogsdagen van 1914 door een
| |
| |
granaatscherf in het gezicht getroffen, als krijgsgevangene op een Duitsche hoeve het bedrijf moet overnemen.
De verminking van zijn gezicht en de groeiende gehechtheid aan de nieuwe omgeving weerhouden hem daar ook na den oorlog. Na vier jaar echter vertrekt hij naar zijn land. Weer tehuis, wordt hij, een onbekende voor zijn dochter en voor zijn opnieuw gehuwde vrouw, tot knecht aangenomen; tot aan zijn dood werkt en dient hij op de hoeve die hem rechtmatig toekwam.
De poëzie van dit boek ligt niet in de trouwens schaarsche natuurbeschrijvingen, slechts aangewend om het psychologisch proces te verscherpen; wel echter in het verborgen doorworstelen van het lijden door een jongen man, wiens echtelijke trouw, herhaaldelijk beproefd, ten slotte overwint. Al had het crescendo sterker kunnen uitkomen, al wordt de ontknooping door het eerste hoofdstuk gesuggereerd, toch blijft het verhaal boeiend en verdient dit gezonde boek een warme aanbeveling.
A. Block
1. Oswald EVERAERT, Geschenk van de goedbeid. - Davidsfonds Leuven, 163 bl., gen. Fr. 18, geb. Fr. 22.
2. Rudolf UTSCH, Herbert Neist en zijn jongens. - Davidsfonds Leuven, 181 bl., gen. Fr. 18, geb. Fr. 22.
3. Ernest VAN DER HALLEN, Oost-zuid-Oost. - Davidsfonds Leuven, 169 bl., gen. Fr. 18, geb. Fr. 22.
4. Rie VAN IPENBURG, En tóch schijnt de zon. - Davidsfonds Leuven, 174 bl., gen. Fr. 18, geb. Fr. 22.
Dit zijn de laatstontvangen volksboeken van het Davidsfonds; jaarreeks 1941. Wij bespreken ze in de stijgende orde van hun verdienste.
1. biedt stof voor een zeer mooi verhaal, waar de trouw aan de ware liefde in verheerlijkt wordt. Het is echter niet tot zijn recht gekomen; vooral op het einde niet, wanneer, na den dood van Fons, het geheele thema zonder meer vergeten wordt. Verder vertoont George Neist, uit het volgende boek, een sprekende gelijkenis met Charel den profeet.
2. Dit boek is een boeiend en leesbaar verhaal, de verheerlijking van den stoeren duitschen werker. Maar hoe de veroordeeling van Peter uitgelegd?
3. Dit is een reisverhaal in zeer mooie taal en rijk aan beschrijvingen. Een hoogtepunt vormt de vertelling van blz. 56.
4. Mocht uit het vorige al niet veel enthousiasme blijken: 'toch schijnt de zon', want dit boek is werkelijk heel goed. Het vertelt ons hoe de diep-christelijke familie Van Goor, bij den dood van vader gedwongen zich erg te verminderen, opgeruimd en blij alle moeilijkheden te boven komt. Het is zoo vol van kleine reëele details, dat men ook maar geen oogenblik de waarschijnlijkheid van het gebeurde in twijfel trekt. De psychologie is zeer fijn: zoo heeft de aangetrouwde zoon Jan van Wingerden nooit heelemaal van den van-Goor-geest te pakken; moeder Van Goor heeft, onder den druk der omstandigheden, haar vaste hand even verloren, tegenover kleine Kees b.v.; de verlegenheid van Bep, die haar vader om 50 gulden vraagt, is meesterlijk verborgen onder haar gekken...
Het heele verhaal is beheerscht door een weldoende en verheven stemming, die er heelemaal niet bovenop ligt. De taal is zuiver en soepel. Kortom dit boek is fijn werk en zal bij de lezers ongetwijfeld veel goed stichten. We bevelen het dan ook warm aan.
V.
R.C. VAN MIEGHEM, Goorland. - Davidsfonds, Leuven, 1941, 165 blz., ing. Fr. 18, geb. Fr. 22.
Het verhaal, waarin ons de lotgevallen worden verteld van Jan van Goorland in zijn opgang van ongeloovige tot religieus, is minder innig en grijpt niet zoo sterk aan als een goede roman van Conscience. Toch blijft een vergelijking mogelijk, door den eenvoudig-volkschen toon en de onopgesmukte, zelfs hier en daar onverzorgde taal.
De tragiek, die we stijgend verwachten in de verhouding van den volslagen ongeloovigen zoon Van Goorland en de vrome Godelieve, wordt te gemakkelijk in een paar bladzijden opgelost. Daarvoor moeten twee, liefst drie 'bruuske' sterfgevallen ons schadeloos stellen.
Al heerscht er in heel het boek een religieuse sfeer, het doopsel van Jan, de voorwaarde tot zijn huwelijk, lijkt nogal oppervlakkig afgehandeld en, als men de voorzichtigheid van de Katholieke Kerk in deze zaken kent, nogal onwaarschijnlijk. Ook doet het vreemd aan, dat de pastoor goedschiks schijnt te aanvaarden en er nooit een woord over rept, dat de pas gedoopte na zijn huwelijk geen voet meer in de kerk zet, terwijl hij hem toch regelmatig als vriend blijft bezoeken.
| |
| |
Alles samen zal het boek bij het gewone publiek wel in den smaak vallen; toch zagen we graag dat het Davidsfonds ons volk steeds het beste zou aanbieden.
L. Sterkens
Fr. VAN OLDENBURG ERMKE, Pastoor Pius Paerel. - Standaard-Boekhandel, Brussel, z.j., 167 blz., Fr. 35.
Dit is de 'geschiedenis zonder moraal' van een pastoor, die op zijn minst origineel mag heeten. Hij was het reeds toen hij als predikend kapelaan zwerven bleef tusschen den bombast en de hyper-familiariteit; hij bleef het toen hij als pastoor zijn kerk bouwde, en in de opluistering der kerkelijke diensten zijns gelijken aantrof in een even vindingrijken organist als een hulpvaardigen koordirigent.
Wat oppervlakkig, maar pikant en vlot geschreven, biedt het verhaal een aangename ontspanning.
A. Block
Jan H. EEKHOUT, Leven en daden van Pastoor Poncke van Damme in Vlaanderen. - Callenbach, Nijkerk, z.j., 264 blz., fl. 3.05.
De dorpspastoor is, bij onze literaire vertellers, geen zeldzame verschijning; in de laatste jaren hebben Timmermans, Claes, Coolen, Fleerackers, Van Oldenburg Ermke (om slechts de voornaamsten te noemen) zijn gestalte herhaaldelijk sympathiek, eigenaardig, bewonderenswaardig uitgeteekend. Pastoor Poncke, over wien Jan Eekhout hier vertelt, hoort bij Pastoor Campens, Pastoor Munte, Pastoor Goedelterre, Nonkel Pastoor thuis; het meest gelijkt hij, zonder daarom minder aan Pastoor Vogels of aan den Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt te doen denken, op Rector Lodewijk van Haecke, - en met recht plaatste de auteur volgend motto van Albert Plasschaert vooraan: 'Humor is een zacht moedig zijn' (blz. 4).
De verhaaltrant van Eekhout ligt halverwege tusschen dien van Timmermans en dien van Streuvels. Minder bij de werkelijkheid aanleunend dan die van Claes, doet hij, gelijk bij Timmermans en Fleerackers, sterk fantastisch aan; maar met een breeden epischen zwier, welke ons in de nabijheid brengt van Streuvels. Hij is thans een van onze allergrootste dichters en prozaschrijvers. Nog grooter werden zijn verdiensten, kon hij zijn al te soepel aanpassingsvermogen door een blakende oorspronkelijkheid vervangen; want ja, Pastoor Poncke is toch maar de zooveelste dorpspastoor van de reeks.
Het eigenaardige van het geval is dat Eekhout, een Zeeuwsch Protestant die in Holland verblijft, zich altijd weer door het Katholieke Vlaanderen laat inspireeren. Zelfs zijn taal berust op een Vlaamsch dialect, omgesmeed echter in een ongemeen machtig, fijn en glanzend metaal. Heel veel anekdoten uit den Vlaamschen volksmond heeft hij in dit werk naverteld. Toch is het duidelijk dat hij het Katholicisme niet van binnen uit kent: zelfs op het einde der achttiende eeuw (toen leefde Pastoor Poncke) zou een katholiek priester Luther niet zoo hebben verdedigd (blz. 72); zou hij Böhme niet op gelijken voet geplaatst hebben met Ruusbroec, Thomas a Kempis, Franciscus van Assisi ((blz. 213, 242); zou hij over het lichaam en het graf (blz. 5-6, 254), over de dieren (blz. 255) en over de biecht (blz. 117), eenigszins anders hebben geoordeeld... Hier komt de vrijzinnig-christelijke auteur door, voor wien de aesthetika en het geloof iets te dicht bij elkaar liggen.
Toch moeten we dit werk, bekroond overigens met een Hollandschen staatsprijs, warm aanbevelen. Het is gezond, kruimig en krachtig, en het bevat, naast de episode van de roovers (blz. 171 en volgende), veel andere heerlijke bladzijden.
Em. Janssen
Stijn STREUVELS, De vlaschaard. Twaalfde druk. - 'De Lijsternestreeks' XII, Lannoo, Tielt, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 303 blz., ing. Fr. 25, geb. Fr. 42,50.
De vlaschaard hoeft niet meer besproken. In onze onlangs verschenen studie over Streuvels (Streven IX, blz. 144-158), behandelden we dit meesterwerk overigens breedvoerig; wij noemden het 'het groote bereiken'; wij schreven ook: 'die schepping (van den zes-en-dertigjarige) bekroonde de nu pas slinkende stuwing van zijn overkrachtige jeugd'. Elders vatten wij het zoo samen: 'de opeenvolging van seizoenen en geslachten over een vlasveld'.
Wij klaagden er ook over dat Streuvels, in de laatste jaren, meer bewonderd werd dan gelezen. Om daaraan te verhelpen vinden we 'De Lijsternestreeks', waarin al de werken van Streuvels zullen verschijnen, zulk een heerlijke onderneming, - en dit eerstverschenen nummer, met omslagteekening en illustraties van René Demoen, stelt een even keurige als handige totaal-uitgave in het vooruitzicht.
Em. Janssen
| |
| |
Stijn STREUVELS, De maanden. Met penteekeningen van Elisabeth Ivanovsky. - 'Zonnewende', Kortrijk, z.j., 197 blz., Fr. 35.
In een onlangs hier verschenen studie over 'Streuvels en zijn stijl' (Streven IX, blz. 144-158), wezen wij er op hoe hij habitueel cyclisch componeert: hij plaatst een complex van gebeurtenissen in een alles omvattenden kringloop. Dit werk noemden we daar 'een kringloop-zonder-meer' en 'het resultaat van een levensgroei' (blz. 156, noot 23). Hoeveel duidelijker werd ons dat bij het herlezen. In elk van de twaalf hoofdstukken laat Streuvels zijn pen haar vrijen loop; alles wat zijn belangstelling gaande maakt, duikt dan ook op: de kentering der maanden en de veelvormige natuur; het buitenleven van boeren, arbeiders en allerhande dorpsmenschen; de spreuken en de wijsheid van het volksvernuft en de volkservaring; de rampzalige oorlog, en hoe de menschen daarbij hunkeren en philosopheeren; enkele typen en anekdoten, gelijk wij ze uit zijn verhalen, schetsen en grootere werken gewoon zijn... De geheele Streuvels staat voor ons, in zijn hemdsmouwen weliswaar (wat geen slordigheid beteekent); doch zooveel onbevangener, misschien zooveel sympathieker.
Em. Janssen
Gaston DURIBREUX, Derina. - 'Onze Tijd', Brussel, 1941, 232 blz., ing. Fr. 40, geb. Fr. 55.
Als jong en vroom meisje huwt Derina (Alexandrina) van Massenhove met Johan Iweins, dien zij, nogal kort daarna, ontrouw ziet. Zoo komt het eerste kind niet terecht; afgetobd zoekt zij gezondheid en opbeuring aan de Azuren Kust, en vindt deze in den persoon van Robert Aerts, een kunstschilder uit Noord-Frankrijk. Terug in haar vaderstad aanvaardt ze tenslotte het leven: van tenger en idealiseerend pensionaatskind is ze een zelfbewuste, trouwe en sterke vrouw geworden.
Vooral op de milieuschildering heeft Duribreux zich toegelegd: Brugge, Oostende, Cap Ferrat vooral en daarna Fransch Vlaanderen leven voor ons op. Stap voor stap heeft hij het verloop van een huwelijk willen volgen, psychologisch het inleven en peilen, het leiden langs de lijn der noodzakelijkheid naar de gezonde en eenvoudige oplossing van een diepgaand conflict: naar de berustende, overigens edele, aanvaarding, door man en vrouw, van elkander.
De vader van Bruun rust niet op zijn lauweren; talentvol en werkkrachtig durfde hij dit nieuwe, dit moeilijke onderwerp aan: hij bracht het tot een goed einde. Toch vond hij zijn richting nog niet: hem ontbreekt, in dit werk althans, een persoonlijk en grondig uitzicht der moderne wereld, ten overstaan van de onvergankelijke waarden. Oppervlakkig behandelt hij het geheele geval; op de meest beslissende oegenblikken mist hij vasten grond onder den voet; herhaaldelijk moet hij, om den schijn te redden, zijn stijl romantisch en grootsprakig opschroeven.
Duribreux loopt gevaar de romanliteratuur en de werkelijkheid met elkaar te verwarren. Buiten alle romans om moet hij, ernstig en voor zichzelf, de vastheid van het leven leeren onderscheiden, de onvergankelijke waarden leeren opgraven. Van het modieuze, het voorbijgaande, den mooien schijn moet hij zich ontdoen. Reeds is hij een goed romancier; wil hij een groot schrijver worden, dan verwerve hij, gelijk Derina hier maar met minder zelfzucht, zijn geheele persoonlijkheid.
Em. Janssen
Albert VAN HOOGENBEMT, Twee jonge menschen. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 168 blz., Fr. 30.
Deze roman vertelt het eerste liefdesavontuur van een jongen melkbaard Michel: door een bedorven meisje Laetitia wordt hij verlokt en bedrogen, 'en plotseling wist hij dat hij zijn jeugd voorgoed had verloren' (blz. 168).
Minder dan De stille man (zie Streven VI, blz. 543-544) kan dit boek ons bevredigen: kunstmatig schroeft het een nogal banaal geval op, en de opdracht er van door den auteur aan zijn kinderen wekt een licht sceptischen, verder pijnlijken glimlach. Taalkundig had het beter moeten verzorgd worden ('hij die... van meisje verandert', blz. 25 - 'ze geven u op de zenuwen', blz. 29 - 'als hij weer thuis kwam', blz. 164), stylistisch zuiverder en eenvoudiger gehouden ('fanfareklanken vlinderen', blz. 16 - 'al schreeuwden de... bloemen... met hun felste kleuren om te zeggen dat ze nog leefden', blz. 91); de procédé's van voorstelling en compositie hadden minder als gewild mogen uitkomen, en de inspiratie had nu eens iets anders moeten zijn dan weer - tenslotte - een min of meer indiscreet voorgesteld familiegeval!
Em. Janssen
| |
| |
| |
Kunst
J. HELBIG, De glasschilderkunst in de oude Nederlanden. - De Sikkel, Antwerpen, 1941, 43 blz.
De glasschilderkunst is uiteraard een zeer broze kunst, en als men even de godsdienstige en politieke twisten en beroeringen bedenkt, die ons land in den loop der eeuwen gekend heeft en die zich steeds van zeer iconoclastische argumenten bediend hebben, is het niet te verwonderen, dat schromelijk veel schoonheid voorgoed verloren ging. Het tijdperk 1510-1550 maakt hierop eenige uitzondering. In een vlot en wetenschappelijk gedocumenteerd commentaar geeft J. Helbig ons een overzicht van wat overbleef, dit indeelende in vijf groote perioden. 35 afbeeldingen op geglansd papier illustreeren den tekst.
Zooals dit voor de meesterwerken der beeldende kunsten in het algemeen het geval is, hebben ook vele en van onze mooiste glasramen, helaas, den weg gevonden naar het buitenland. Gezien de moeilijkheden van een volledige documentatie, heeft de schrijver zich zeer verstandig beperkt tot de meesterwerken die zich nog op eigen bodem bevinden en waarin, in onze oude kerken, Vlaanderen's zon nog dagelijks haar kleurfeesten houdt. Ook de ramen der XIXe eeuw, die historisch scherp van de vroegere glasschildering gescheiden zijn, bleven onbesproken.
L. Vander Kerken
Dr Heinrich LUTZLER, Jonge Meisjes. - 1941, 8 blz., 25 afb., RM. 1,30. - Vredig sterven. - 1940, 8 blz., 25 afb., RM. 1,30. - Levenskameraden. - 1940, 8 blz., 25 afb., RM. 1,30. - Herder, Freiburg im Breisgau.
Nog drie deeltjes uit de serie 'De Kunst in het Leven' die we reeds vroeger aan onze lezers hebben aanbevolen (Streven VII, blz. 323). Elk deeltje bevat 25 reproducties ter grootte van de geheele pagina, waarvan vijf in vierkleurendruk, en een inleiding van zes bladzijden, keurig in het Nederlandsch vertaald door Dr W.J.A. Visser, Directeur van het Stedelijk Van Abbe-Museum te Eindhoven.
De eigenlijke weg tot de kunst is ten slotte toch altijd die van het leven. En niet zoozeer de mogelijkheid van een puur aesthetisch behagen scheppen in perfecte vormen als wel de onmiddellijke aanschouwelijkheid van het praegnante leven, dat in die vormen zijn verheerlijking vindt, doet ons van het kunstwerk houden. Wij zoeken altijd veel meer de schoone menschelijkheid dan de schoonheid in zich zelf.
Het is de groote verdienste van L. dat hij zoowel in zijn grootere werken als in deze eenvoudige boekjes de wegen, die kunst en leven verbinden, weer eens heeft vrij gemaakt van al te formalistische beschouwingen en aesthetistische vooroordeelen.
Met een onfeilbaren schoonheidszin en psychologische zekerheid heeft hij ook in deze drie nieuwe deeltjes der serie 'De Kunst in het Leven' die leven in de kunst op drie zijner meest typische momenten weten te betrappen en ten toon stellen: het 'vredig sterven' dat zijn stillen glans werpt op gansch ons aardsch verschijnen met zijn wisseling van vreugden en smarten, het Noli-me-tangere-moment, dat zich zoo mooi openbaart in het 'jonge meisje', in het overgangsstadium tusschen jeugd en vollen bloei, en de zoo brandende en tevens ingetogen liefde die menschen hier op aarde tot gelukkige 'Levenskameraden' in hechte trouw verbindt.
Zoowel om hun hoogen kunstzin als om den verheffenden en weldoenden invloed dien zij op iedereen zullen uitoefenen, wenschen wij deze boekjes de grootste verspreiding.
L. Vander Kerken
| |
Aardrijkskunde, Geschiedenis
Mgr. Dr. Jan O. SMIT, Ave Roma. - Foreholte, Voorhout, 1940, 363 blz., Fl. 5,50.
Dit boek is niet bedoeld als reisgids; het is geen geschiedkundig commentaar op topographisch of chronologisch gerangschikte monumenten of bezienswaardigheden; ook geen album voor kunsthistorici, waarin de voornaamste kunstwaarden van Rome worden besproken. Het bevat een aantal uitstapjes in Rome en omliggende onder de leiding van iemand, die de Eeuwige Stad zeer goed kent en tevens weet, wat een toerist en vooral een pelgrim belang kan inboezemen. De veertien hoofdstukken, die als even zooveel gansch verscheiden uitstapjes kunnen worden beschouwd, worden altijd door één gedachte beheerscht: ze geven telkens een ander, en toch een heel bepaald beeld van Rome. Alle samen laten ze het leven te Rome, niet alleen in vroegere eeuwen maar ook op onze dagen, vrij goed kennen; de schrijver weet van de Romeinsche ziel alles af. Hij betuigt ook een grooten eerbied voor alle oude en den Romeinen
| |
| |
zoo dierbare overleveringen en legenden, maar is nuchter genoeg, om rekening te houden met de beste wetenschappelijke gegevens. Als hoogere vulgarisatie, voor menschen, die ook van elders reeds iets afweten van Rome, is dit werk uitstekend geslaagd. Vooral aan wie in betere tijden het geluk had Rome van dichterbij te leeren kennen, zal dit boek een aangename lectuur bezorgen; het zal hem de heerlijke dagen van weleer weer levendig voor den geest brengen, hem de gelegenheid bieden om er een andermaal van te genieten. Tevens brengt het orde in de vele indrukken, die toen misschien in een te kort tijdbestek onzen geest kwamen overrompelen.
We betreuren, dat de 200 goed uitgekozen illustraties, over het heele boek verspreid, nooit bij hun tekst staan; wel bevat de tekst de noodige verwijzingen, maar het is zeer onprettig telkens 50 blz. honger het plaatje te moeten gaan opzoeken.
Overigens is de uitgave, zoowel wat druk als illustratie betreft, zeer keurig.
E. De Cooman
Fred. CLYMANS en Jan DENUCE, Antwerpen. Van Uffelen en Delagarde, Antwerpen, 1941, 62 blz.
Fred. CLYMANS, Poortjes en Mariabeelden in het oude Antwerpen. - Van Uffelen en Delagarde, Antwerpen, 1941, 74 blz.
Over het algemeen hebben de Antwerpenaars wel Sinjorentrots, maar de kennis van de rijkdommen hunner stad beperkt zich tot enkele groote gebouwen en musea. Deze twee boekjes geven eerst en vooral aan de Antwerpenaars zelf een gelegenheid om hun stad beter te leeren kennen, want als gids voor den toerist lijken zij ons minder geschikt, tenzij als inleiding of... uitnoodiging.
'Onze tocht doorheen de stad was eerder een galop dan een wandeling', bekennen de schrijvers van het eerste boekje, maar zij wenschten slechts 'in groote trekken te vertellen wat of Antwerpen aan historische merkwaardigheden, aan kunstschatten bezit'.
Ieder deeltje wordt besloten met een dertigtal zeer geslaagde photo's en reproducties op degelijk glanspapier, die er een keurige uitgave van maken.
V.L.
Korneel GOOSSENS, Mechelen, het paradijs aan de Dele. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 47 blz., 22 platen, Fr. 12.
J. DENUCE, De Schelde. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 65 blz., 20 platen, Fr. 12.
I. In vlotten stijl roept Korn. Goossens voor ons het beeld op van Mechelen, waar 'alles wezenlijk tot een geheel behoort: de Dele (gewoonlijk Dijle genoemd) en de straten, de gebouwen en de kunstwerken, het stadsbeeld en zijn karakter, de historie en de menschen, het licht en de geluiden' (blz. 47). Alhoewel Mechelen niet meer de hoofdstad van de Nederlanden is en er geen keizers meer worden opgevoed, blijft het toch een paradijs aan de Dijle, waar het grootsche verleden steeds herleeft in het heden, bijzonder in het klankenwonder van den beiaard.
II. De monographie van J. Denucé is een vrij interessant geschreven les in de Aardrijkskunde, waarin de stelling wordt verdedigd: De Schelde is de stroom van Vlaanderen. Van den oorsprong bij St.-Quentin tot de monding bij Vlissingen volgt schrijver haar loop en breekt de eentonigheid van zoo'n 'reisje', door een kort oponthoud bij elke belangrijke plaats door den stroom bespoeld. Enkele gallicismen en stijlslordigheden ontsieren het werkje: bv. Fransch van oorsprong (blz. 5); de bloedigste bladzijde is wel de slag geweest... (blz. 12); van de moderne gebouwen is het de Bibliotheektoren, die... (blz. 16), lange twist heerschte tusschen... (blz. 22), Senne (voor Zenne) (blz. 24), vernalatigen (blz. 53).
Het boekje zal veel bijdragen tot ruimere kennis van den machtigen stroom van Vlaanderen.
A. Darquennes
Fr. GORISSEN, Gent de fiere. - Wiek Op, Brugge, 1941, 64 blz., Fr. 40.
Een reeks kunstvol opgenomen, keurig samengestelde en met bewonderende liefde beschreven photo's van de trotsche stad der middeleeuwen. Men zal met huiverend ontzag opzien naar al die donkere hardheid die slechts schijnt te verteederen in de intimiteit van de begijnhoven en in den sierlijken rijkdom van de oude patriciershuizen.
A.S.
Marie KOENEN, Breiz-izel. - Het Spectrum, Utrecht; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z/j 100 blz., Fr. 20.
Er ligt een teedere, innige wijding over dit boekje. De schrijfster slaagt er volkomen in bij den lezer gevoelens van stille bewondering op te wekken
| |
| |
voor de Bretoensche legenden, of beter nog hem hun geheimnisvolle aantrekkelijkheid voor te spiegelen, als trouwe weergave van de religieuse volksziel. Uit de menhirs en de cromlechs, uit het ruischen der blauwe wateren, uit de calvaires en de veldkruisen, en niet minder uit de immer bloeiende legenden van Breiz-izel, den Keltischen naam voor Bretagne, laat Marie Koenen 'ons de alom-tegenwoordigheid van den Eeuwige' toespreken. Nu velen van onze landgenooten in Mei 1940 naar Bretagne vluchtten, en die streek voor hen dus niet onbekend meer is, zullen zij met dubbel genoegen dit keurig geschreven boekje lezen.
A. Darquennes
H. GEURTJENS M.S.C., Zijn plaats onder de zon. - J.J. Romen en Zonen, Maaseik, 1941, 200 blz., gen. Fr. 48, geb. Fr. 62.
De schrijver leidt ons in bij de bevolking van een eilandengroep der Molukken. Hij is én ethnograaf én apostel. 'Ik heb mijn boek volksch gehouden, maar toch een tikje hooger gemikt dan bij dezen schrijftrant gewoonlijk het gebruik is', zegt hij ons. Hij bereikte het doel dat hij zich stelde; een beroeps-ethnograaf was ongetwijfeld methodischer te werk gegaan. Wie echter op onderhoudende wijze een kijkje wil nemen in een 'wilden' volkstam en tevens vernemen hoe de missionaris dezen voor Christus tracht te winnen, grijpe naar dit werk, hij zal het met genoegen lezen en tevens er veel in leeren.
K.B.
Ernst Moritz KLINGENBURG, Die Entstehung der deutsch-niederländischen Grenze. 1813-1815. - Hirzel, Leipzig, 1940, 162 blz., RM. 8.
Het opzet van dit boek formuleert de auteur aldus: 'Es war mein erstes Anliegen bei dieser Arbeit, Englands entscheidende Rolle bei der Neuordnung des niederländischen-niederrheinischen Raumes herauszuarbeiten' (blz. 154).
Gedurende twintig jaar streed Engeland tegen de Fransche revolutie voor dit dubbele oorlogsdoel: het Europeesch evenwicht herstellen en in de Lage Landen een sterken barrièrestaat oprichten. Dit is dan ook de norm die wij kunnen aanleggen aan al de plannen die de Engelsche diplomaten maakten nopens de bestemming van de Zuidelijke Nederlanden. In 1794-95 wil Engeland de Zuidelijke, toen nog Oostenrijksche, Nederlanden versterken door het toevoegen van de vestingen van Rijsel, Valenciennes en Noord-Brabant. Pitt's plan in 1798 is de beide Nederlanden te vereenigen onder een Oranje-, of liever nog onder een Pruisischen stadhouder. Een nieuw plan van Pitt in 1804-05 wilde de Noordelijke Nederlanden vergrooten met Antwerpen, Maastricht en het gebied tot de Nethe en de Dijle. De rest, dus bijna de gansche Zuidelijke Nederlanden, wordt aangeboden aan Pruisen, en dit eenvoudig om een sterken barrièrestaat te hebben tegen het almachtige Frankrijk. In 1814 kon men eindelijk aan de uitvoering van de plannen beginnen denken. Nu wil Engeland het te sterke Pruisen ver houden van de Scheldemonden, maar toch tegenover Frankrijk stellen om den eersten stoot van den nog steeds gevreesden vijand op te vangen. Zoo werkte Castlereagh het plan uit den rechteroever van de Maas aan Pruisen te geven en de andere gebieden te vereenigen met de Noordelijke Nederlanden. Wellington, verzette er zich echter met hand en tand tegen dat Luik onder Pruisen zou komen, omdat dan hun druk op Antwerpen te groot zou zijn. Zoo rijpte einde 1814 het vroeger reeds geopperde plan der gansche Zuidelijke Nederlanden bij de Noordelijke te voegen, een plan dat in 1815 eindelijk kon uitgevoerd worden. De afbakening der grens tusschen de Vereenigde Nederlanden en Pruisen met de bekende Maaslisière draagt eveneens den stempel van Engeland.
Zooals blijkt uit dit résumé belicht de schrijver uitsluitend den diplomatischen factor, en dan nog vooral de Engelsche diplomatie. Men zal hier dus tevergeefs de militaire, economische, kultureele en godsdienstige aspecten van het probleem, of een uitvoerige uiteenzetting van de werking van Pruisen, van Oostenrijk en in het bizonder van Willem van Oranje zoeken. In deze gewilde begrenzing, die noodzakelijk eenzijdigheid medebrengt, heeft de auteur een goed-gedocumenteerde en degelijke studie geschreven, waarmee wij, behalve voor een paar details, volledig kunnen instemmen.
M. Dierickx
Dr. Fr. BLOCKMANS, 1302 - Voor en Na. - 'De Seizoenen' 9, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 112 blz., Fr. 12.
In een bondige studie, die op de bronnen teruggaat, behandelt de auteur vooral de periode 1297-1305. Hij toont aan dat de kamp in 1297-1300 een feodale strijd was van Gwij van Dampierre tegen zijn leenheer; de onderdrukking in 1300-1302 doet een 'vaag gevoel van Dietsch-Vlaamsche verbondenheid' (blz. 103) ontstaan en een felle haat tegen de patriciërs en landelijke heeren die het volk uitbuiten. De periode 1302-1305 is een strijd op leven of dood van het Vlaamsche Gemeen 'bezield met een ideaal,
| |
| |
hoofdzakelijk sociaal-ekonomisch, doch ook met 'n vleugje Duitsch-Vlaamsch nationaal gevoel' (blz. 105). Nadat sinds lang, was erkend dat de Groeningezege op 11 Juli 1302 de onafhankelijkheid van Vlaanderen en van het België der Moderne Tijden heeft gered, bewijst de schrijver nu dat zelfs het nationale gevoel niet totaal onbekend was in die beginnende 14e eeuw, de eeuw van Vlaanderens grootsten roem. De 20 platen achteraan het boek, hoe lofwaardig de bedoeling ook is, zijn meestal zoo onduidelijk dat zij het werk eenigszins ontsieren. Wij bevelen dit boekje graag aan.
M. Dierickx
| |
Wetenschappen
Prof. Dr. F. SCHUMANN, Beiträge zur Analyse der Gesichtswahrnehmungen. Heft 11, von Dr. B. Herbert Kleint. - Johann Ambrosius Barth, Leipzig, 1940, 264 blz., RM. 12.
Dit boek biedt een geheel aan van proefnemingen over de betrekkingen tusschen de optiek en de dynamiek. Het is onbegonnen werk zijn inhoud te willen samenvatten; toch willen wij er iets van beproeven.
Richtingen verschijnen niet zonder meer vertikaal, zooals ze objectief gegeven zijn; en wat werkelijk beweegt of in rust verkeert, komt ons niet noodzakelijk als bewegend of rustend voor. Ook voor de dieptewaarneming der dingen kan men aantoonen, dat ze niet precies aan bepaalde verhoudingen van het waarnemend orgaan verbonden is. De waarneming van richtingen, bewegingen, plaatsen, grootten enz,, schijnt mede bepaald door houdingen of veranderingen in het lichaam. De betrekkingen van de gezichtswaarnemingen met de veranderingen van den lichaamstonus (kopneigingen b.v.) vallen nog meer op, wanneer men geïsoleerde richtingen en bewegingen beschouwt, zonder waargenomen vergelijkingspunten (cfr. o.a. het autokinetisch verschijnsel in het duister). Hoe minder ze echter op deze wijze 'geïsoleerd' waargenomen worden, d.i. hoe meer een 'geheel' van waarneembare objecten gegeven wordt; des te meer wordt de ordening binnen dit geheel, voor de verschijning van de 'deelen' (plaats, richting, bewegingstoestand) beslissend. De structuur van het geheel induceert de richting en den bewegingstoestand van het deel, al wordt eveneens onbetwistbaar opgemerkt dat het deel op het geheel induceerend werkt, zij het ook in mindere mate.
Evenals de tonus invloed uitoefent op de waarnemingen van ruimtelijke eigenschappen, evenzoo leeren vele observaties dat deze op hare beurt tonusveranderingen induceeren. De schrijver is de meening toegedaan, dat deze inductiewerking niet alleen een uitwendige analogie vertoont met wat er gebeurt bij de inductie van de complementaire kleur, maar een diepere verwantschap verraadt op grond van een innerlijk biologisch beeldend principe (cfr. p. 31, noot).
We kunnen hier enkel vermelden, dat de observaties van den schrijver ook op het gebied van de theorie van het ruimtezien, nieuwe inzichten bijbrengen.
Ook vele andere kenmerken der dingen, zooals b.v. de 'bekendheid', het werkelijkheidskarakter, de saamhoorigheid der waargenomen objecten, schijnen niet alleen door de gezichtsindrukken bepaald te worden. De coördinatie van waarnemingsveranderingen met het bewegingssysteem van het lichaam lijkt hier eveneens van fundamenteele beteekenis.
Al schijnen zekere proeven reeds minder actueel, toch zal de vakpsycholoog in deze reeks studies veel interessante inzichten vinden. De besluiten berusten op een ruim feitenmateriaal, misschien statistisch niet altijd breed genoeg uitgewerkt. Vooral de laatste deelen doen zich als fragmentaire peilingen voor. Zij openen horizonten en wijzen den weg naar verdere onderzoekingen.
W. Smet
Dr. R. LEDENT en L. WELLENS, Précis de Biométrie. - Vaillant-Carmanne, Luik, 304 blz., Fr. 50.
In dit boek dat thans, gansch herwerkt, in derde uitgave verschijnt, zal al wie zich met medisch-psychologische en -paedagogische vraagstukken inlaat, een uiteenzetting vinden der verschillende methoden van meting op het levende gestel. De biometrie heeft als doel door een cijfer den uitslag van ieder anatomisch, physiologisch of psychologisch onderzoek uit te drukken. Deze wetenschap heeft in enkele jaren een dergelijke uitbreiding gekregen dat een synthetisch overzicht der waardevol gebleken en thane algemeen aangenomen methoden, onmisbaar werd. Aan dezen eisch voldoet het boek van Dr. Ledent zeer goed; in vier hoofdstukken - de Typen, het Temperament, het Verstand, het Karakter - geeft het beknopt voor ieder domein de metingsmethoden weer, terwijl er nadruk wordt gelegd op de beteekenis die de bekomen cijfers voor de medico-paedagogiek bezitten. De uiteenzetting is klaar, eenvoudig, beknopt en op sommige plaatsen wel al te bondig. Dit is het eenige verwijt dat men aan den schrijver kan
| |
| |
maken. De lezer wordt soms zonder verderen uitleg verwezen naar een bijgaand schema dat voor oningewijden ver van verklarend is; o.m. het Canon van Leonardo da Vinci (fig. 35 blz. 67); de dynamometer van Gunzburg (fig. 53 blz. 118). De endocriene functie, die de biometrie toch sterk beïnvloedt, wordt wel te vluchtig en oppervlakkig besproken.
Doch, rekening houdend met het feit dat het werk als 'Précis' werd opgevat, is het overigens zeer verdienstelijk en kan als inleidende studie voor opvoeders, leeraars en hoogeschoolstudenten onder de beste gerekend worden.
Dr. F. van Baarle
Dr. Lothar HALLMANN, Klinische Chemie und Mikroskopie. - Georg Thieme, Leipzig, 1941, 480 blz., gen. RM. 9,75, geb. RM. 10,87.
Dit is een echt boek voor geneesheeren en studenten in de geneeskunde, die zich aan het klinisch laboratoriumwerk interesseeren. Er bestaan reeds talrijke groote en kleine handboeken over de geneeskundige laboratoriumpraktijk, doch hetgeen Hallmann oogenschijnlijk bedoeld heeft is de uitgave van een boek van handig formaat dat dagelijks op de laboratoriumtafel ter raadpleging gevonden kan worden en waarin iedere ontledingsmethode met nauwkeurigheid beschreven en kritisch ontleed wordt. Hetgeen trouwens het raadplegen van dergelijke werken dikwijls onaangenaam maakt is de breedvoerigheid waarmede ook nevengeschikte methoden worden uiteengezet zonder dat de hoofdmethode voldoende op het voorplan staat. Bondig en klaar zet de schrijver in het besproken werk voor iedere stof de bijzonderste en de nevengeschikte ontledingstechnieken uiteen: voor het speeksel, het maag- en darmsap, de ontlasting, het bloed, de urine, het ledenvocht e.a. Enkele afzonderlijke hoofdstukken worden gewijd aan algemeenheden aangaande laboratoriumtechniek, microscopie en aan literatuuropgave.
Het boek van Hallmann verdient naast het beste in dit domein vermeld te worden. Tot zelfs de laatste onderzoekingsmethoden vindt men erin vermeld zoodat het als zeer volledig mag aanzien worden. Het is een dagelijksche gids doorheen het labyrinth der klinische scheikunde. Het feit dat amper na één jaar een tweede uitgave reeds noodzakelijk bleek, bewijst dat dit boek beantwoordt aan een behoefte.
Dr. F. van Baarle
Gertraud HAASE-BESSELL, Der Evolutionsgedanke in seiner heutigen Fassung. - Fischer, Jena, 1941, 79 blz., RM. 3,60.
Deze brochure wil de richtingen die zich heden ten dage in de Evolutieleer afteekenen in een korte schets samenvatten die als doel heeft een soort inleiding te vormen voor verdere publicaties die in het vooruitzicht gesteld worden. Wellicht zullen deze nog te verwachten publicaties het eigenaardig karakter van deze inleiding verklaren, die heelemaal teleurstelt en naar onze meening niet aan de titel beantwoordt. Men krijgt geen overzicht van de huidige stand van het Evolutievraagstuk, maar een vrij technische, sterk gespecialiseerde uiteenzetting van een bepaald procédé in de soortvorming binnen populaties enz. Een zeer rijk technisch materiaal voor dit kleine onderdeel, maar een totaal gebrek aan synthese voor het vraagstuk in zijn geheel, hetgeen we toch het recht hadden te verwachten naar verluid van de titel.
Prof. Dr. Alb. Raignier
Godfried BOMANS, Erik of het klein Insectenboek. - Spectrum, Utrecht, 1941, 221 blz., geb. Fl. 3,50.
Een boek om door elken jongen in één trek doorgelezen te worden, die wondere avonturen van Erik Pinksterblom in de insectenwereld, bij snoevende wespen en eigenwijze doodgravers, verwaande aardwormen en woedende spinnen! Oudere menschen zullen genieten van den schalkschen humor waarmede de kleine kantjes van onze samenleving, kastenvooroordeelen en bekrompenheid, in dat milieu worden getransponeerd. Een frissche ontspanningslectuur.
J.V. d. Meersch
A. DELARUELLE en Dr. A.J. CLAES, Beginselen der natuurkunde I. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., ing. Fr. 48, geb. Fr. 58.
Dit is een waardig vervolg op het reeds zoo gunstig gekende, uitstekende Scheikunde-boek voor Middelbaar Onderwijs, van den E.H. Delaruelle. Dezelfde moderne opvattingen, even frissche voorstelling en sprekende photo's, dezelfde goede keuze uit de modern-natuurkundige problemen. Het boek is wetenschappelijk, maar vooral het is helder en overzichtelijk, en dat lijkt ons voor een handboek de grootste hoedanigheid. De korte samenvatting en het lijstje met genummerde formules, die na ieder hoofdstuk gegeven worden, zullen den student bij de repetitie het werk zeer vergemakkelijken.
| |
| |
Wij hopen dat het tweede, nog te verschijnen deel, waarin het geluid, het licht, het magnetisme en de electriciteit moeten behandeld worden, voor zijn voorganger niet zal moeten onderdoen; dat zal zijn beste waarborg zijn.
J. Köhlbrugge
| |
Economie
W. DESWARTE, La limitation des dividendes. Commentaire de l'arrêté du 14 octobre 1941. - F. Larcier, Brussel, 1942, 78 blz., Fr. 20.
L. BAILLON, La limitation des dividendes. Arrêté du 14 octobre 1941 relatif à la limitation de la répartition de dividendes par les Sociétés anonymes et les Sociétés en commandite par actions. - F. Larcier, Brussel, 1942, 93 blz., Fr. 20.
Twee studies die eenzelfde onderwerp behandelen, en wel nagenoeg volkomen op dezelfde wijze: het commentaar is streng-juridisch, gaat den tekst der verordening kritisch na, tracht tot praktische besluiten te komen, toepasselijk op de concrete gevallen die zich zullen voordoen, en wijst op menige onduidelijkheid waardoor de toepassing van het besluit tot talrijke betwistingen zal aanleiding geven.
De eerste schrijver heeft zich evenwel, meer dan de tweede, naast eenzelfde onmiddellijk praktisch doel: den jurist en den leider der N.V. voor te lichten, voorgesteld een principieel verantwoorde studie aan te bieden. Daartoe onderzoekt hij eerst, in 'Notions générales' de vragen of de verordening inbreuk maakt op de contractueele vrijheid, of ze fiskaal kan verantwoord worden en of ze economisch kan gerechtvaardigd worden, ja zelfs of ze wettelijk is, om daarna kort maar zeer gevat een vergelijking in te stellen tusschen de maatregelen in Duitschland, Frankrijk en Nederland getroffen en de verordeningen van het besproken besluit.
Het oordeel van beide schrijvers is streng. Overdrijven zij niet de offers aan de beheerders en aan de aandeelhouders opgelegd? Ze klagen echter terecht het tekort aan duidelijkheid aan dat wij in de verordening vaststellen.
Dr. K. du Bois
B. KUSKE e.a., Deutschlands Wirtschaftsverflechtung mit seinen westlichen Nachbargebieten, unter besonderer Berücksichtigung des rheinischen Wirtschaftsraumes (Schriften der Wirtschaftskammer Köln). - Kommissionsverlag Balduin Pick, Keulen, 1940, 209 blz., geb. R.M. 8.
Na de gebeurtenissen van de laatste Lente, hebben een aantal Rijnsche geleerden, op initiatief van de Industrie- en Handelskamer te Keulen, in gemeenschap eenige studiën gewijd aan de Westelijke gebieden die door de Duitsche legers waren bezet geworden. Een algemeen artikel van Prof. Dr Bruno Kuske opent de onderneming met den economisch-historischen achtergrond van de Duitsche Westgrens te behandelen. Hij wijst op de intense economische gemeenschap die sinds de vroege Middeleeuwen tusschen het Rijk en zijn Westelijke buren bestaat. Met de diepte van gedachten die hem eigen is behandelt hij daarna in het bijzonder de gemeenzame Duitsch-Hollandsche economische tradities, terwijl Doc. Dr Th. Wessels de Duitsch-Hollandsche betrekkingen in den nieuwen tijd, en Prof. Dr Th. Kraus de economische krachten van Nederlandsch-Indië bespreekt. België komt daarna aan de beurt met een studie van Wessels over de Belgische economie en haar betrekkingen met het Rijk, en een artikel van Kraus over de ontginning van Kongo en haar beteekenis voor Midden-Europa. Een studie van Doc. Dr Herrmann behandelt de Rijnsch-Luxemburgsche economische 'vervlechting';, terwijl om deze artikelenreeks te besluiten, Prof. Kuske en Dr Herrmann zich op ingaande wijze met Elzas-Lotharingen bezighouden. Als aanhangsel wordt de uitvoerige Duitsche bibliografie over de economische gemeenschap tusschen het Rijk en het Westen door Prof Dr. H. Corsten medegedeeld.
De hier behandelde onderwerpen zijn vrij uiteenloopend van aard en alle met de grootste kennis van zaken wetenschappelijk behandeld. Het heeft geen zin ze te resumeeren. Het volsta te zeggen dat de lezing ervan zich opdringt aan al wie interesse gevoelt voor de economische structuur van het Westen en voor zijn oriëntatie naar buiten.
Prof. Dr J.A. Van Houtte
Karl DIEHL, Die sozialrechtliche Richtung in der Nationalökonomie. - G. Fischer, Jena, 1941, 144 blz., ing. RM. 7,50, geb. RM. 8,80.
Deze 'richting' wil rekening houden met den invloed uitgeoefend door de rechterlijke ordening op het economisch gebeuren omdat, naar de meening van hare aanhangers, de invloed ervan werkelijk is en men o.m. daarom noch
| |
| |
een homo oeconomicus mag verzinnen, noch een Robinson-economie met haar onveranderlijke 'wetten' opbouwen, indien men bij de werkelijkheid wil blijven. Het economisch gebeuren grijpt immers plaats in de maatschappij en elke ontwikkelde maatschappij vordert een rechterlijk statuut tot ordening van dat gebeuren. Daarom kan er enkel dan van 'wetten', in den strengen zin van dat woord, sprake zijn, waar het geldt de natuurlijke factoren die bij het economische gebeuren in aanmerking komen; er zijn dus eigenlijk geen economische 'wetten'.
De schrijver handelt eerst over de 'Grundlegung' der theorie om daarna de 'Sozialrechtliche' leer van Rudolf Stammler te onderzoeken en ons met de voorloopers der sociaalrechterlijke theorie bekend te maken alsook met de voorstanders dier theorie in Amerika en te eindigen met beschouwingen over 'die sozialrechtliche Richtung in der Rechtswissenschaft' en met de bezwaren door Max Weber tegen de theorie geopperd.
De 'richting' drukt er eveneens op dat het economisch gebeuren zich niet altijd en overal op gelijke wijze ontwikkelt. Uit het voorafgaande blijkt het dus dat deze 'richting' in nauw verband staat met de 'historische' waarvan ze trouwens ook de methode grootendeels overneemt.
Dr. K. du Bois
René PIRET, Le droit au prix du vendeur des meubles corporels et ses garanties. - R. Fonteyn, Leuven, 1941, 291 blz., Fr. 65.
Deze juristische studie - nr 5 der 'Bibliothèque de droit privé, notarial et fiscal' - onderzoekt over welke actiemiddelen de verkooper beschikt tegenover een kooper die weigert te betalen of het verzuimt terwijl hij die weigering of dat verzuim niet kan rechtvaardigen. Het werk bestaat uit drie deelen: 'Le droit au prix du vendeur et ses garanties à l'égard de l'acheteur'; 'Le droit au prix du vendeur et ses garanties en présence de tiers'; 'Le droit du bailleur-vendeur dans la location-vente'. Vooral bij faillissement van den kooper stellen zich hier belangrijke en netelige vraagstukken die de schrijver uitvoerig en oordeelkundig onderzoekt. Een studie voor specialisten bestemd en die de rechtsgeleerde met belangstelling zal lezen.
Dr. K. du Bois
Les Débuts de l'Industrie Cotonnière et les Crises économiques. L'industrie Cotonnière Gantoise sous le Régime Français et le Régime Hollandais. Notes et documents colligés par J. VOORTMAN. - L. Vanmelle, Gent, 1940, 364 blz., Fr. 50.
Dit werk werd uitgegeven en commémoration du 150e anniversaire des Etablissements Frans De Vos & Voortman (1790 à 1805), A. Voortman (1805 à 1786, Société anonyme Texas (1876 à 1904). Het bestaat uit de twee studies door den titel opgegeven en die elk op haar eigen een geheel uitmaken. De tweede is vooral documentarisch: opgemaakt 'd'après les archives de la maison A. Voortman' biedt ze ons eerder een rijke verzameling interessante brieven, rekeningen, enz. aan dan een uitvoerige bewerking dier documenten. De eerste spoort de oorzaken der crisissen na waarvan de katoennijverheid de gevolgen onderging, vooral der eerste crisissen, nl. van af het Napoleontisch tijdperk tot rond 1850. Ze brengt belangwekkende bijzonderheden en beschouwingen naar voren, vooral betreffende het 'vastelandsblocus' dat... veel doorliet, aanleiding gaf tot koopjes rond 'vergunningen' die o.m. aan Bernadotte (te Hamburg) en Masséna (te Napels) rijke winsten bezorgden, en ten slotte geen beslissenden invloed zou uitgeoefend hebben op de moeilijkheden rond 1810 ondervonden. Overdreven crediet-verschaffing heeft toen, volgens den schrijver, een aanzienlijken invloed uitgeoefend. We missen hier echter een beslissend antwoord op de gestelde vraag: waar lag de grondoorzaak dier crisissen?
Alles samen genomen een overvloedig gedocumenteerd werk, zeer leerrijk ondanks eenig tekort aan beslistheid in de conclusies.
Dr. K. du Bois
| |
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
Boeken bij de redactie toegekomen van 21 Jan. tot 20 Maart 1942.
Bespreking in de mate van het mogelijke.
BESKOW, Nils, Keer terug naar de zon. Tien voordrachten. Naar de derde uitgave uit het Zweedsch vertaald door Fr. Andreas Metz. O. Cist. Priester. - St.-Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1942, 142 blz., Fr. 16. |
BONSELS, Waldemar, Die Biene Maja und ihre Abenteuer. - Deutsche Verlag, Stuttgart, Berlin, 187 blz., geb. RM. 5, Ilustrierte Augs. RM. 5,75, Volksausg. geb. RM. 3,25. |
BUNING, Dr. J.R.A., De beleggingen der bijzondere Spaarbanken in Nederland. - De Erven F. Bohn, Haarlem, 1942, 281 blz., fl. 3,65. |
CHRYSOSTOMUS, Sint Joannes, Over het Priesterschap. Vertaald door Frans Vermuyten Pr. - St.-Norbertus-Boekhandel, Tongerloo, 1942, 205 blz., Fr. 12. |
CLE, Antoon Van, De volksmissie onder leiding der Norbertijnen. - St.-Norbertus-Drukkerij, Tongerloo, 1941, 112 blz. |
CROLS, Frans, Pr., Uit het leven. - Vlaamsche Boekencentrale, Antwerpen, 1942, 103 blz., Fr. 18. |
DE BAERE, Dr. C., Onsze Vlaamsche reuskens. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 102 blz., Fr. 12. |
DE RIDDER, Fil., De Bruid. - De Coene, Brussel, 1941, 201 blz., Fr. 25. |
GEREST, Regis, O.P., Terug naar huis. Overzicht van het geestelijk leven. Uit het Fransch vertaald door L. Kramer O.P. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1941, 332 blz. Fr. 34. |
HAES, J. de, Het andere wezen. Verzen. - Eigen uitgave, 31 blz. |
HEYBROEK, Dr. J.F., De fabel. Ontwikkeling van een litteratuursoort in Nederland en in Vlaanderen. - Paris, Amsterdam, 1941, 254 blz., geb. fl. 5,25, gen. fl. 4,10. |
HEYMAN, Georges, l'Investissement scientifique. Introduction à l'étude, en économie politique, de la formation des prix des valeurs mobilietès traitées sur les marchés financiers. - Bruylant, Brussel, 1942, 167 blz., Fr. 50. |
LEBEAU, Paul, Mijn vriend Max. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, z.j., 214 bzl., ing, Fr. 40, geb. Fr. 60. |
MAHIEU, Kan. J., S.T.D., Ja, Vader. Kruisweg. - Groenys, Brugge, 16 blz., Fr. 1. |
NICOLAS, Edm. Fr., Verstandig en gezond. - Het Spectrum, Utrecht, 399 blz., fl. 4,90. |
OSANN, Christiane, Rainer Maria Rilke. Der Weg eines Dichters. - Orell Füssli, Zurich, Leipzig, 1941, 339 blz., ing. Zwits. Fr. 9, RM. 5,40, geb. Zwits. Fr. 12, RM. 7,20. |
ROGGHE, Dr. Paul, Vlaanderen en het zevenjarig beleid van Jacob van Artevelde (1338-1345), 1e en 2e deel. - Manteau, Brussel, 56 blz., Fr. 12 per deel. |
SCHELLEKENS, Jozef, De architectuur in ons landschap en het stedebouwprobleem. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1941, 237 blz., Fr. 85. |
SCHOUPS, J. et A. ALERS, J'apprends le français. - Dessain, Luik, 1941, 222 blz. |
VANDEWOUDE, G., Odiel Spruytte. Strijder, denker en mensch. - Wiek Op, Brugge, 1942, 30 blz., Fr. 10. |
VERMEYLEN, Aug., Beschouwingen. - Manteau, Brussel, 266 blz., ing. Fr. 55, geb. Fr. 70. |
VRANKRIJKER, Dr. A.C.J., In andermans oogen. - Schijnwerpers V, Het Spectrum, Utrecht, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 114 blz., Fr. 20. |
WAGEMANN, Dr. Ernst, Komt er inflatie? Geldschepping en financieele politiek in oorlogstijd en vredestijd. - Westland, Amsterdam, 159 blz. |
WOESTIJNE, Karel van de, De Vlaamsche Primitieven. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 99 blz., Fr. 12. |
De dividendenbepreking en de belegging van de winsten in staatsfondsen. Commentaar op het besluit der H.H. Secretarissen-Generaal van 14 Oktober 1941. - Kredietbank, Antwerpen, 1942, 38 blz. |
Jaarboek der Nederlandsche Vereeniging voor Hooger Onderwijs in de Economische Wetenschappen te Rotterdam. 1940-1941. |
Het nieuw fiscaal regime van de vennootschappen op aandeelen. Commentaar bij het besluit der Secretarissen-Generaal van 22 September 1941. - Kredietbank N.V., Brussel, 20 blz. |
Het woord der Pausen IV. De encyclieken over huwelljk, huisgezin en opvoeding. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1941, 160 blz., Fr. 20. |
Wie dienen. Wat verlangt uw parochie van U? - Hernieuwen, Roeselare, 1941, 29 blz. |
|
|