Streven. Jaargang 9
(1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 314]
| |
in de ooren klonken. Evenzeer wordt de veroveringslijn aangegeven door de wit-roode vlaggetjes op de frontlinies: dèze wijzen op de innerlijke spankracht der beweging, haar dynamisme, haar leef- en strijdbaarheid. De Laey's persoonlijkheid getuigt van deze overstelpende krachtvolheid, in een merkwaardige tijdswende van de Vlaamsche Beweging. Daarom weze het onze taak, uit den groei van De Laey's werk den groei zijner persoonlijkheid aan te toonen, zooals die zich als dichter, tooneelschrijver en criticus openbaart, om zoo te zien of de stroom der Beweging nog wel steeds al zijn innerlijke mogelijkheden en stuwing en rijkdom voor het oogenblik meedraagt. | |
IZijn DICHTWERK ligt verspreid over enkele kleine bundels en de litteraire en studentikooze tijdschriften. J. Persyn en E. Vliebergh verzamelden dit, alsook de in portefeuille gebleven proeven, waaruit 'blijkt wat De Laey was toen hij begon, langs wat bijzonderen weg zijn geest is gegaan en geklommen... waaruit spreekt de hooge les van bedaarde, maar vastberaden volharding'Ga naar voetnoot(4). De ontwikkelingsgang van dezen begaafden jongen lijkt daarbij zoo vervlochten en vol contrasten, dat een scherpzinnig toekijken noodig is, om de ware lijn te kunnen onderkennen. Zijn Westvlaamsche aard met verborgen spanningen en schuchterheid, zijn ziekelijkheid van gestel, die hem over eigen hart deed heenbuigen maar zich tegenover de buitenwereld in schampere gewikstheid en onverbiddelijke opmerkzaamheid schrap stelde, maken hem reeds op het Klein Seminarie te Roeselare tot 'een denker die zweeg en die spotte als hij sprak'Ga naar voetnoot(5). Zijn bleekstrak uiterlijk verborg zoowel een vroeg ondermijnde gezondheid als den blik die, ingekeerd, bedeesd, zijn begaafd verstand en hart zag groeien en, naar buiten gewend, de onwaarheid van geweldenaren en halfslachtigen doorschouwde. Over die teederheid en bedeesdheid hing de stilte, die steeds meer geladen werd met de contrasten tusschen binnen- en buitenwereld, totdat het ontplofte in spot en caricatuur, lach en humor. Innerlijk rijpte een onvermoed leven van liefde en verlangen en grootheid. Buiten hem speurde hij het middelmatige, het kleine, het geniepige. Er rankte in zijn vruchtbare ziel een bloei van teeren weemoed over leven en dood... maar de levensdrang affirmeerde zich tegenover de zwakheid van lichaam en de alledaagschheid van omgeving; hij sloeg om in verharding tegen den brozen rijkdom van eigen ziel. Zijn intellect verlegde het dissonante van de omgeving naar de binnenruimte van het eigen gemoed, en overdreunde er mee de fijne harmonieën, die uit de zielegronden opwelden: het solde met de anderen, om het eigen hart niet te hooren zinderen. Het leek of hij een geboren humorist was! Zijn scherpe opmerkingsgave, zijn onverbiddelijke ontledingskracht, zijn | |
[pagina 315]
| |
nauwlettenden blik wendde hij, uit zelfverweer, van zichzelf af en oefende dien op de anderen. 'Zijn geest was niet jeugdig - want iemand die veel en scherp ziet, is vroeg oud en aldra te wijs om over zijn geestdrift... geen toezicht te houden.... Zijn veelzijdig aangelegde geest zou 't volledigst voldoening vinden in de wetenschap die [hem] 't best, naar hij meende, verzoende, de stiptheid en de ruimheid van blik, de nauwgezetheid van opsporing en den durf van vlucht, de scherpheid van redeneerkracht en de vindingrijkheid van vernuft, de sobere eenheid van ontwerp en de weelderige verscheidenheid van uitvoering'Ga naar voetnoot(6). Hij ging te Leuven de rechtsgeleerdheid studeeren. Deze logische zin en mathematische aanleg openden hem ook de bron der latijnsche sobere schoonheid van Horatius en Tacitus. Uit deze geestesschakeeringen groeiden zijn eerste verzen: vol levenshumor uit levensverweer, waaronder een dieper en rijker en schooner akkoord gedempt werd, totdat de ironie het pijnlijk aanvoelen van hoogere levenswaarheid, dat altijd in de ziel blijft trillen, omwringt tot sarcasme. Ook Verzen, Bespiegelingen, Andere Bespiegelingen sprankelen van dien glunderenden humor, dien het hoogeschoolgedoe en de burgerlijkheid hem lieten smaken. Hoeveel schrijnende ervaring hierachter schuilgaat, betrappen we b.v. in de manier waarop hij het eeuwig menschelijk dualisme dat Cervantes uitgebeeld heeft in zijn tot levenstragiek verhoogde diatribe, wegspotte met deze goedkoope proza-verzen: Carissimus zat nevens mij
en spotte: om Spaansch te lezen
is 't goed - en noodig zelf 'n beet-
je Don Quichot te wezen.
Nauwelijks grijpt de machtige levenstragiek van het 'zwei Seelen wohnen in meiner Brust' hem aan, of met één kwinkslag om het banale leven aan de oppervlakte gooit hij het broze kristal van een zielsinnige en meewarige stemming, die hij tegenover de buitenwereld niet handhaven en verwezenlijken durft, stuk. Of nog: We hadden de armoede en de vadsigheid,
de drijfzucht van de lijdelijke kudde
als stekelklissen afgeschud van onze kleedren;
en waarheen wij wisten 't allerminst,
doch iedre stap verruimde ons hart en onzen blik...
totdat de trotsche vreugde om 't voelen van eigen groei uiteenrinkelt in een vers: De zee lag daar! hoera! de schoenen uit!
De ransels weg!...Ga naar voetnoot(7)
In stil kontakt met de Renaissance verfijnde zijn aanvoelen van vormharmonie. Deze bestreefde eenvoud van strakke lijnen onder | |
[pagina 316]
| |
de effenheid der ordenende rede, waarbij de breede golfslag der fantasie en het rhythme van het hart verkilt. Zoo groeit De Laey in het Leuvensch midden met zijn levenshumor tot een humanistisch proever van détailschoonheid, van sprankels Erasmiaansche luimigheid. Maar innerlijk drong de levenseisch naar grootscher harmonieën. Naast de Latijnen bestudeerde hij de grootmeesters der Europeesche letterkunde, verdiepte zich in de wording en ontwikkeling der Renaissance. In stilte proefde hij het werk van Gezelle. Van zichzelf, meer dan 'van ieder Westvlaamsch student' getuigde hij 'Hij leefde met Guido's ideaal, dat, in eenen sprong, van het eenvoudig landelijk leven tot voor het aanschijn van God weet te stijgen... De muziek zijner verzen heeft de drommen der jongere studenten van geestdrift doen zinderen'Ga naar voetnoot(8). Dezen nazin met zijn paradox was hij zijn lezers verschuldigd, maar de muziek van Gezelle's verzen bekoorde hem onweerstaanbaar, al had hij onder de logica van zijn spot, deze uit zijn eigen verzen verbannen. Gaandeweg zou zijn innerlijke gedragenheid zich vormen tot plastiek van Latijnsche soberheid en veroverende objectiviteit. Van te Lande (1902) heeft als motto Horatius' 'Ut pictura poësis'. Deze brokjes plastiek zijn geboren uit de volle vruchtbaarheid van zijn 'observeerend dichterschap', dat niet door de golven zijner ironie vertroebeld werd. 't Is 'pictura' of beter: teekening van lijnen en bewegingen, die de onmiddellijke impressies der kleuren steunen en dragen. Ook met zijn kleuren teekende hij, gelijk hij van Michel Angelo, schreef: 'De schilderijen zelf van Michel Angelo blijven beeldhouwwerk'Ga naar voetnoot(9). De kleuren liggen zwaar verdeeld, om de lijnen in perspectief te brengen. Oordeel zelf, hoe een visie louter lijn wordt: Al de jongens keken, hoe de
zee, van verre, lijkt 'n kleed
in de zon, heur wijdgezwalpte
waterplooien opensmeetGa naar voetnoot(10).
Hier groeien kleur en lijn tot één teekening: 't Noorden wemelt en wentelt
uit de lucht 'n reuzenvloed
van gekrulde, roode vlammen,
donker lijk geklonterd bloed'Ga naar voetnoot(11).
Dergelijke verzen verraden een meesterschap over de natuur, dat Van Over Ouds en Flandria Illustrata kenmerkt. En toch, hoe De Laey ook strenge zelfcritiek uitoefende en zich verzette tegen 'zijn gemak van vlotte verzen', dat een keerzijde is van zijn humoristische levenslustigheid en de uitbundigheid in de veruiterlijking - uitbundigheid, die het rhythme had moeten aangeven van onge- | |
[pagina 317]
| |
schonden lyrisme en zelfovergave - de breedere gedragenheid van inhoud en uitbeelding vermogen nog niet het slordige gemaksschema der strophe te verbreken, die met haar gelijkmatige verdeeling van arsis en thesis, met den doorslaanden koperklank van het eenig, meestal éénlettergrepig rijm in het tweede en het vierde vers, niet altijd den dreun van berijmd proza vermijdtGa naar voetnoot(12). Zijn vers mist de tooverkracht om het oor te streelen. Dezen nadenker die telkens de eerste onmiddellijkheid der zinnen, zoo klank als kleur, doorbreekt, schijnt de muziek - de onvatbaarste aller kunsten - niet te bekoren. Merk daarbij op, de evocatieve kracht van zijn vers ligt, niet in de directe suggestie door 't motorisch rhythme of de ruischende muziek, maar in de uitdrukkelijke vergelijking die een oproep doetGa naar voetnoot(13). Ten slotte wijst De Laey's talent om stuk na stuk, lijn na lijn 'n beeld te ontwerpen, eerder op den constructieven geest van een groot prozaïstGa naar voetnoot(14). Het 'verhaal' bij deze objectiveerende teekeningen verbant alle soepelheid en houdt op, vers te zijn; maar het wordt een breed proza, dat mij soms doet denken aan Streuvels en Van Looy. Let men nu op de verandering der onderwerpen in Van Over Ouds | |
[pagina 318]
| |
en Flandria Illustrata, dan ziet men hoe zijn romantisch verlangen naar ruimte compensatie gevonden heeft in de breed uitslaande Renaissance-tafereelen, die door de harmoniseerende rede en de verfijnde styleering beheerscht worden. Immers het onderwerp heeft zich van den dichter losgemaakt en meteen wordt zijn kunst soberder, zijn volzin forscher, zijn blik omvattender: ongehinderd door eigen affect, geeft hij zijn volle maat, om met evenwichtig meesterschap het objectieve uit te beelden. De humor, die zelfverweer was, is hier bijna uitgestreken: het neustipje van den nar gluurt nog één enkelen keer om het hoekje. Zoo begrijpen we Persyn, als hij schrijft: 'zijn heele wezen kantte zich tegen 't subjectivisme, dat hij scherp onderscheidt van 't individualisme, waarvan hij in zijn Renaissance-ziel natuurlijk een ruim deel mee had'Ga naar voetnoot(15). Kortom, hij verzette zich uit instinctieven afweer tegen totale overgave aan het groote en veroverde de beheerschende en beheerschte Renaissance-plastiek. | |
IIHet TOONEELWERK van De Laey is o.i. 'n bijzonder moment van zijn ontwikkeling. Persyn die overigens den humor van De Laey als een grondtrek van diens wezen beschouwt, merkt hier scherp op: ''t Is mijn meeping... dat D. zich aan 't drama moest wagen. Zijn schuchtere geaardheid aan den eenen kant sloot hem de lyriek, en aan den anderen had deze humanist alles in zich wat het beste humanisme geven kan... In Falco hebben we den waren, den vollen De Laey; den heelen mensch: den Germaan van natuur, den klassieker naar opvoeding. Zijn geliefde Renaissance-objectiveering doorschoten met Vlaamsch-lyrisch romantisme. Hier bloeit (het) open: zijn kunstenaarsrealisme en zijn menschelijk idealisme'Ga naar voetnoot(16). Ja, ontkomen aan zijn 'ik' en toch de volle menschelijkheid beleven; zich uitschakelen en de heerlijke verstrengeling van hooggespannen idealisme en ongekrenkt realisme: dat kan hij wegen aan een 'ander', op het 'tooneel'Ga naar voetnoot(17). 'Een karakter wil ik uitbeelden: dat van Falco en wrijf het daartoe tegen al de andere karakters, die slechts geschetst zijn... Lijk de nota zegt: de geest alleen voert het woord en ik voeg erbij: de sceptieke geest alleen'Ga naar voetnoot(18). Het is geworden - zoo in ontwerp als in uitvoering - tot de rationeele ontleding van een levensmoment, dat hij kende... maar een dynamisme neemt men niet uiteen | |
[pagina 319]
| |
als de stukdeelen van een machine. Het kluwen van het leven verliest zijn onontwarbaarheid, wanneer men de draden naast elkaar schikt. De rede ontleedde haarfijn de componenten der karaktersynthese maar in de successieve geleidelijkheid verloor het hart den band van het knellende 'ineens', dat de realiteit en het idealisme tot spanning opdreven. Het conflict van Lessing's Laokon is een spanning van beeldende kunsten en letterkunde, maar eveneens van hart en rede. De Laey heeft gestreden met een kunstprobleem, zoo meende hij bloedig-oprecht, maar in den grond was het een levensprobleem: het conflict van zijn innerlijke wezen, dat om harmoniseering en klaarheid worstelde. Zijn temperament was er de eigenlijke inzet van: overgevoeligheid, onuitspreekbaarheid, kritische rede. De fantasie, de stuwende levenskracht en de onverzadigde zielehonger mochten zich onder de helle belichting van de rede niet ontplooien. De oplossing van deze disharmonie vergde dan ook niets minder dan de synthese van de Shakespeariaansche romantiek en het Helleensche klassicisme. Zijn zucht echter naar rationeele levensbeheersching als vrucht zijner studies en onrechtstreeksch gevolg van zijn spottend verzet tegen de openbaring van zijn innerlijkheid, had reeds deze synthese onmogelijk gemaakt. | |
IIIWie na De Laey's verzen zijn KRITISCH PROZA doorleest en de gelijktijdige ontwikkeling van beide tracht na te gaan, wordt al dadelijk getroffen door de mooie ontplooiing, die De Laey's zin voor proza en kunstinzicht reeds bereikt had, toen hij voor zijn verskunst nog rondtastte. Zijn nuchter aanvoelen van werkelijkheid weet onfeilbaar de levenswaarheid te onderkennen en heeft ze als eenige norm der kunst gesteld. Zijn levensrijkdom en -adel eischt wijde ontvouwing van de volle menschelijkheid. Zijn ordenend verstand eischt de beheersching in het superieure evenwicht van ideaal en werkelijkheid, van schoonheid en waarheid. Als katholiek en humanist zoekt hij doelbewust het diepere wezen van de kunst in 'de verzoening van christelijken geestesadel met de Renaissancistische hulde aan de vormenhulde'Ga naar voetnoot(19). In de schetsen zijner Italië-reis verraden de rijpheid van oordeel, de volheid van aesthetische genieting en de trefzekerheid in zijn bewoordingen den superieuren aanleg van een groot essayist. Immers de hernieuwing van het historisch perspectief in de beschouwing der Renaissance, die hij, zoo door studie der werken van Burckhardt, Wölflin, Kraus en anderen, als door persoonlijk inzicht en aanvoelen had veroverd, getuigt van een eigen durf die schoone beloften inhield. Op het gebied der letterkundige kritiek verzette zijn gaaf realisme en zijn humanistische aesthetiek zich tegen de uitwassen der romantiek zooals die zich in Vlaanderen onder de historische omstandig- | |
[pagina 320]
| |
heden had verschrompeld tot burgerlijke braafheid, smakeloos en onwaar subjectivisme. Terwijl zijn hartgrondige haat voor alles wat 'Consciencetrant' was of particularistische 'Gezelle-mode' of onechte romantiek, getuigt van een 'modern' stijlgevoel, dat iedere rhetoriek onbarmhartig veroordeelt, wijst zijn afkeer voor het hollandsche avontuur op een... o zooveel dieper aanvoelen van de 'allerindividueelste emotie' dan Kloos. Want, waar de Tachtiger een rotsblok van levensobjectiviteit meende te zien, diagnosticeerde De Laey: los drijfzand van zelfgeschapen sentimenten en gehuichelde ervaring, zonder den drang van ongerepte levenskrachten noch de onwrikbaarheid van ontologische zekerheid. De veredeling der Vlaamsche kunst en ziel wilde hij verwezenlijken, niet door een snoeverig meehuilen met alle groote '-ismen', dat sentimenteel, onecht of would-be modern de waarheid voorbijschiet en in het moeras der rhetoriek blijft steken, maar in verdiepte wezensaanvoeling en metaphysische doordringing van kunst en leven. Soms echter ontkomt men aan den indruk alsof De Laey zichzelf begraven zou onder het puin van zijn kritiek, zijn sarcasme, dat eigen verenging en teruggetrokkenheid meebracht. Maar bij nauwer toezien ontwaart men groote krachten, die, ongedeerd, wachten op een schok om in beweging te komen. Vooreerst zijn scepticisme dat zijn spotverzen uitgichelen, verborg een gespannen streven naar waarheid. Hij zelf voelde zijn scepticisme als niets anders: dan 'n uiterlijk vernis.
Want het onbermhertig pramen
van den ruwen waarheidsnood
schrapt in ons, van tijd tot tijd, het
hout der overtuiging blootGa naar voetnoot(20).
Zoo zien we telkens, hoe De Laey de romantiek van zijn hart weer spelen laat. De cadans wekt ongewild ruischende akkoorden in zijn ziel. Er siddert levensverlangen, dat de rust van keuriggegraveerde tafereeltjes stoort en oneindigheid en eeuwigheid zoekt: Zij (de zwanen) zwemmen voort, en zinken weg
in 't lommer van 'n boom,
en vullen onze ziele met
'n wonderlijken droomGa naar voetnoot(21).
De Eigen Indrukken (265-70) en de breeder aangelegde rhythmen (2, 149-154) - helaas zoo goed als vergeten door de critici - zingen in 't puurste taaleigen van De Laey's ziel wilde akkoorden, die Rodenbach zouden bekoord hebben. Zoo verbreekt de impuls van het leven zelf den kring, dien de ordenende rede in verlangen naar beheersching gesmeed had: de renaissancistische aesthetica had den kring der menschelijkheid op zichzelf besloten, gelijk haar bogen. Dààr beheerscht de mensch zijn bestaan. Maar het leven is sterker dan harmonische schoonheidswetten. Waar echter het subjectivisme van de lyriek voor de groote vlucht | |
[pagina 321]
| |
van verstand en hart voortaan wel uitgesloten blijkt te zijn, zou ongetwijfeld het objectivisme van de kritiek de overgave aan schoonheid en wijde wereldbeschouwing mogelijk maken. 'Critiek maken bestaat in de ingestrooide schoonheidsgegevens uit een stuk te rapen, ze te coordonneeren en te herleiden tot een algemeen begrippenstelsel'Ga naar voetnoot(22). Hier zou zijn zin voor philosophie en metaphysisch denken zich ongehinderd kunnen ontplooien en tevens uit de diepte van het wezen, de 'dynamiek' die hij in zichzelf ontdekte en niet uitspreken durfde, ontvouwen. Zoo verstaan wij dan ook de anders onbegrijpelijke verklaring: 'En inderdaad houd ik langsom min van metafysiek, die veel te dikwijls niets anders dan grondelooze subjectiviteit bevat'Ga naar voetnoot(23). Ach ja hij wilde metaphysische echtheidGa naar voetnoot(24). Alleen door een groote poging van positief opbouwen ten gunste van zijn Volk zou hij ontkomen aan eigen verschrompeling die hij reeds als een bedreiging voelde. 'Eenzaamheid verdiept, maar eenzaamheid ook verroest, en wat ik hier zelf bij mijn eigen ondervind, brengt zonder twijfel de beste onzer vroege makkers tot zedelijken zelfmoord in den stikkenden dampkring der alledaagschheidGa naar voetnoot(25). Zijn optimistisch vertrouwen in het leven en in de kracht van zijn volk zou hem zeker voor 'dien zelfmoord' door hooghartigen 'onafhankelijkheidszin' gevrijwaard hebbenGa naar voetnoot(26). Zelfs zijn godsdienstbeleving zou ten slotte zich beklemd voelen in de beperking van renaissance-vroomheid: Intusschen voelt de ziel, alleen
de pijn van 't leven nog,
| |
[pagina 322]
| |
en buldert haren oorlogskreet:
de wereld is bedrog.
En dan, gelukkig hij, die met
den blaai der menschen spot,
de ellende van z'n eigen kent
en ruste zoekt bij GodGa naar voetnoot(27).
Zoo stelde de edele De Laey steeds duidelijker zichzelf voor het dilemna: kunst of leven, verenging of ruimte, kleinheid of wereldwijdte. Daar ontdekken we het aankomen eener krisis die dit talent voor onvruchtbaarheid moest behoeden. Zij moet hem verlossen van zijn schuchterheid voor het leven, door zijn streven naar objectieve levensechtheid in de metaphysische verdieping te voltooien, door zijn drang naar warmte en levensvolheid te verwijden tot dienen en omarmen van den naaste, door zijn levensverenging te overwinnen door de tragische overgave aan leven en geloof. Aldus zou zijn weten zich tot aanvoelen ontwikkelen, zijn kunst tot het groote objectieve essay. * * * De krisis is dezen rijkbegaafden jongeling ontzegd, gelijk aan het geniale droomerskind Rodenbach. De psychologische volgroeiing zijner kunst en menschelijkheid zou aan Vlaanderen een groot mensch geschonken hebben. God vroeg aan Vlaanderen de christelijke voltooiing van haar kind in het offer - Is het echter niet duidelijk, dat het ideaal van O.K. De Laey ons veel aanleiding tot bezinning in onzen dadenroes geeft, dat de stuwkrachten, die hij ontvouwde om zijn leven te vormen, te midden van onze Vlaamsche nooden zoo pijnlijk gemist worden? |
|