Streven. Jaargang 9
(1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |
Opvoeding door Jezuieten in de zestiende eeuw
| |
[pagina 282]
| |
eerste college voor leeken in Sicilië, kon Ribadeneira meedeelen dat de orde 293 colleges bestuurde, waarvan 37 in de missielandenGa naar voetnoot(2). Rond 1640 telde zij er, in de Nederlanden van dien tijd, 43Ga naar voetnoot(3). Op dit oogenblik heeft de Compagnie buiten de missielanden 421 colleges, door 138.307 leerlingen bezocht, en 31 hoogescholen. In ons land bezit zij 15 colleges, 6 hoogere faculteiten; in de missielanden der Belgische Jezuïeten: 5 colleges en 1 universiteit. De oudste onder hun hoogescholen is de Gregoriana te Rome. Zes heiligen werden er gevormd, 30 gelukzaligen, 13 pausen, 57 kardinalen, en in de laatste eeuw alleen reeds 300 bisschoppen. Over deze bijzondere bedrijvigheid der orde bestaat nog geen synthetisch werk, en het is begrijpelijk dat nog niemand er zich aan waagde. Het gaat hier toch, zooals Pater Schröteler in zijn Woord vooraf laat opmerkenGa naar voetnoot(4), om een belangrijk hoofdstuk van de school- en opvoedingsgeschiedenis in bijna alle cultuurlanden; zonder veel voorafgaande détailstudies komt zulk resultaat niet tot stand. Aan zijn eigen praestatie nu kent de pater een heel bescheiden doel toe; toch beteekent het, om zijn nauwkeurige en omvattende bronnenstudie, een aanzienlijke bijdrage. Want terwijl het onderwijs aan de Jezuïetencolleges, in de beroemde Ratio studiorumGa naar voetnoot(5) sober afgelijnd, herhaaldelijk en voortreffelijk voorgesteld werd (niet het minst door J.-B. Herman S.J., La pédagogie des Jésuites au XVIe siècle, Brussel 1914): totnogtoe ontbrak een werk dat het opvoedingssysteem zelf der Jezuïeten - de 'ratio educationis' noemt het P. Schröteler -, op grond van velerhande bronnenmateriaal, systematisch bestudeerde en samenvatte. Die leemte is nu aangevuld, en de taak van den auteur was, dat spreekt, heel wat moeilijker. Want de opvoeding is een levend iets, in de werkelijkheid waar te nemen; veel minder dan het onderwijs vindt men de karaktervorming, de godsdienstige opleiding en dergelijke bestanddeelen eener integrale opvoeding nauwkeurig vastgelegd in een abstrakte methodiek, precies uitgedrukt in documenten en archieven. Pater Schröteler heeft zijn investigatie dan ook verder uitgebreid: uit de talrijke geraadpleegde bronnen raapte hij de vele onaanzienlijke opmerkingen, raadgevingen, klachten op; tot een sprekend beeld voegde hij ze samen, zoodat we tot in de bijzonderheden de opvoeding voor ons zien, zooals ze door de Jezuïeten in de zestiende-eeuwsche internaten opgevat werd en gegeven. | |
[pagina 283]
| |
Daar de Jezuïetenpaedagogie zich het gemakkelijkst kennen laat in de internaten waar de kweekelingen aan hun opvoeders geheel waren toevertrouwd, blijft de studie van den schrijver tot deze laatste beperkt. Een tweede beperking vindt zij in het feit, dat deze internaten (convicten, seminaries enz.), in de zestiende eeuw door de orde bestuurd, zich vooral in de Duitsche landen bevonden, zoodat het boek den indruk geeft hoofdzakelijk in de Duitsche toestanden belang te stellen. Dit kan echter geen groot nadeel genoemd worden; want duidelijk blijkt het dat ook in de andere landen de opvoeding in de Jezuïetencolleges, door dezelfde princiepen geleid werd, en zelfs meer dan eens tot in de bijzonderheden samenviel. In dit uitgebreide onderwerp moest de schrijver zich tenslotte beperken tot de zestiende eeuw. Maar reeds in de eerste hoofdstukken valt het den aandachtigen lezer op, dat de Jezuïeten van dien tijd zich reeds de meeste opvoedingsproblemen gesteld hadden, die we nu nog kennen, en dat ze reeds gezocht hadden naar een relatief-definitieve oplossing. De bezoeker onzer huidige internaten wordt getroffen door hun overeenkomst met die van vroeger, wat betreft de wijze waarop de paedagogische problemen worden beschouwd en opgelost. Men mag bijgevolg zeggen met den auteur dat omstreeks 1600, de groote lijnen der Jezuïetenpaedagogie waren getrokken. | |
I. Ontstaan der Jezuietencolleges en internatenDat de opleiding der jeugd een der bijzonderste werkzaamheden der Compagnie van Jezus geworden is, moet aan de Voorzienigheid toegeschreven worden. Het zal misschien verwondering wekken te vernemen, dat dit eerst niet in de bedoeling van haar stichter lag. Wel stond in het ontwerp, dat de eerste gezellen in 1540 ter goedkeuring aan den paus voorlegden, het geven van catechismusonderricht aan kinderen en ongeletterden vermeld. Ook legden Ignatius en zijn eerste gezellen zich ijverig op deze nederige maar heilbrengende bezigheid toe. Hij besliste zelfs dat de catechese één der proeven moest zijn, door den novice-Jezuïet te doorstaan, vooraleer tot de studies te worden toegelaten. Zij vormde bovendien het voorwerp eener speciale gelofte, althans voor de professen. Dit alles had echter niets gemeens met het latere onderricht van profane wetenschappen in daarvoor bestemde colleges. Men zou er langs een anderen weg toe komen. Het ontstaan der colleges. Toen Ignatius tot het inzicht gekomen was dat ook jonge, niet afgestudeerde postulanten in de orde moesten opgenomen worden, liet hij hen (het waren de z.g. 'scholastieken') in de verschillende hoogescholen hunne priesterstudies voltrekken. Voor hen had hij, in zijn ConstitutiesGa naar voetnoot(6), gefundeerde kloosters voorzien, waar zij een onderkomen zouden vinden, leiding en steun | |
[pagina 284]
| |
zouden ontvangen. Van onderricht door eigen ordebroeders was dus nog geen sprake. De reusachtige toeloop van geestdriftige jongeren en de onmogelijkheid om, zoolang dezen zooveel verschillende universiteiten bezochten, een geestelijke eenheid te scheppen, deden weldra dit stelsel opgeven. Men besloot dan dat uitgekozen en talentvolle professoren uit de orde zelf het onderricht zouden geven. De orde kreeg aldus haar eigen studiehuizen; het was de eerste stap naar de colleges. De overgang van het studiehuis naar het college voor vreemden was aan toevallige omstandigheden te danken. De eerste was de gewoonte die ontstond bij de scholastieken, toen zij nog buiten studeerden, om gezamenlijke herhalingen en oefeningen te houden. Deze samenkomsten, weldra door niet-Jezuïeten bijgewoond, werden het embryo van de latere openbare cursussen. Daarbij kwam dat prinsen, die een studiehuis der orde stichtten en steunden, dikwijls adellijke jongens tot het onderricht toegelaten wilden zien. Zoo kwam men in 1549 tot de stichting van een college en universiteit te Messina, waar Ignatius officieel het principe aanvaardde van de gemengde colleges. Van toen af nam Ignatius zelf het initiatief in handen. Hij ijverde bij prinsen en bisschoppen opdat ze colleges zouden stichten, maar steeds met de voorwaarde dat ook een zeker aantal scholastieken van de orde werden toegelaten. Waarschijnlijk had Ignatius nu het strategisch belang ingezien, in den strijd tegen het protestantisme, van de opvoeding der jeugd. Dat deze ontwikkeling van het studiehuis naar het openbare onderricht aan een werkelijke behoefte beantwoordde, bewijst het feit, dat, na den dood van Ignatius, de aanvragen van stadsmagistraten en weldoeners, om paters te verkrijgen voor een college, zoozeer aangroeide, dat de generaal-oversten dikwijls beslist moesten weigeren, om het peil der inrichtingen voldoende hoog te kunnen houden. Toen Ignatius stierf in 1556, had hij in het vierde deel der Constituties de hoofdlijnen vastgelegd van de organisatie der colleges en van de opvoeding die er moest gegeven worden. Het onderricht van profane wetenschappen aan buitenstaanders was voortaan, verre van tegenstrijdig te zijn met den geest der orde, één van haar vruchtbaarste bijdragen geworden tot de Contra-reformatie. Het ontstaan der internaten en convicten. Deze colleges waren in princiep externaten, in dezen zin, dat alleen de studenten der orde er inwoonden, de vreemden niet. Hoe stonden de Jezuïeten tegenover het internaatsprobleem? Hoe kwamen zij ertoe ook internaten op te richten? Volgens P. Schröteler moet het begin der beweging ernaar - sommige schrijvers beschouwen haar ten onrechte als een kenmerk der Jezuïeten - gezocht worden in het Collegium Germanicum te Rome. Toen in 1552 de Paus aan de Compagnie vroeg de leiding op zich te willen nemen van een speciaal instituut, waar uitgelezen jonge Duitsche edellieden zouden ondergebracht worden, om er een | |
[pagina 285]
| |
verzorgde opvoeding te ontvangen, nam Ignatius onmiddellijk aan. Het doel was, flink onderlegde en geestdriftige kerkvorsten voor te bereiden, die de ontmoedigde Duitsche geestelijkheid in den strijd tegen het Protestantisme zouden aanvoeren. Deze stichting bracht Ignatius ertoe in de Constituties een verklaring bij te voegen, die van groot belang is voor de latere internaten. Wanneer in een college het aantal scholastieken, voorzien door de stichtingsacte, niet bereikt was, dan mochten een aantal arme, maar begaafde jongelieden, die zich voorbereidden tot het priesterschap, in het college kost en inwoon genieten om er met de fraters onderricht te ontvangen. Zij droegen echter een ander kleed en bewoonden aparte vertrekkenGa naar voetnoot(7). Het gebeurde eveneens, dat aanzienlijke edelen, wier zoons bij de Jezuïeten studeerden, den wensch uitdrukten dat deze ook bij hen mochten inwonen. Ignatius oordeelde, dat op deze wijze nog een diepere invloed ten goede kon uitgeoefend worden, en antwoordde in 1553 aan Canisius, dat hij zich daartegen niet zou verzetten, indien de gevaren, die de studenten liepen in het stadsleven, zulken maatregel wenschelijk maakten. De nadeelen van het stelsel leerde men weldra kennen, zoodat de generaal-oversten die Ignatius opvolgden, gedurig trachtten het oprichten van internaten af te wijzen, en zich van de reeds bestaande te ontdoen. Deze instellingen, zeide men, namen zonder evenredig geestelijk nut, een talrijk personeel in beslag. Men klaagde eveneens over de nadeelen voor het religieuse leven van de jonge paters, die zich met de studenten moesten bezig houden. Vooral hadden de oversten afkeer van de finantieele en materieele administratie dezer huizen, die zoo gemakkelijk tot het verwijt van schraapzucht konden aanleiding geven en de faam der orde in gevaar brengenGa naar voetnoot(8). Zij zochten naar een uitweg. De studenten werden bijvoorbeeld in kosthuizen geplaatst, in de nabijheid van het college, en door betrouwbare leeken bestuurd. De paters van het college lieten hun de administratie en de mogelijke winst, maar behielden het recht controle uit te oefenen op de tucht en desnoods de houders van het kosthuis te veranderenGa naar voetnoot(9). Dit systeem was onder andere bij ons in gebruik. Zooals men gemakkelijk begrijpen kan, had het ook zijn nadeelen; ten einde raad kwam men, op de plaatsen waar moest gezorgd worden voor de huisvesting en de voeding der studenten, tot het internaatsstelsel dat wij nu kennen. Zooals P. Schröteler's opzoekingen duidelijk aantoonen, was er, niettegenstaande den afschuw voor de materieele zijden van het systeem, van een afkeer voor de eigenlijke internaatsopvoeding in de orde nooit sprake, maar steeds - en dit was reeds bij Ignatius het geval - werd zij opgevat als een noodzakelijk kwaad om de jeugd te beschermen tegen het bederf van het stadsleven en, helaas, soms van het familiale milieuGa naar voetnoot(10). | |
[pagina 286]
| |
II. Oorspronkelijkheid der JezuietenpaedagogieEvenals de opvoeding der jeugd niet vermeld was in het eerste programma der orde, en toch logisch volgen moest uit haar zending en geest, evenzoo zou men zich vergissen, meende men, dat de Jezuïeten de scheppers waren van een volledig nieuw onderwijs- en opvoedingsstelsel. Dat de inrichting van het Jezuïetenonderwijs als model diende voor het moderne middelbaar onderwijs, ook buiten de Jezuïetencolleges, doet daarvan niets af. De oorspronkelijkheid van de Ratio Studiorum, het geheel der regels die de inrichting der colleges en het onderricht in de gansche orde uniformiseerden, is lang een bestreden kwestie geweest. Het is nu uitgemaakt, dat ze zeer veel aan hun voorgangers en aan de ideeën van hun tijd te danken hadden. Hoe dit gebeurde, is moeilijker aan te toonen, het feit staat echter vast. De bijzonderste bronnen, waarin de Jezuïeten inspiratie zochten, waren: de Parijsche universiteit, het onderwijs van de Broeders van het gemeene Leven, de humanistische paedagogen, de Ouden. Uit deze bronnen, met daarbij de ervaring van verschillende uitstekende paedagogen in de orde zelf, werd de paedagogie der Jezuïeten geboren. Ignatius die te Parijs met zijn eerste gezellen gestudeerd had, schatte deze universiteit boven al de andere. Het is dus niet moeilijk om aan te nemen dat de reglementen, die er het onderwijs in de verschillende colleges regelden, de wijze waarop er de schooloefeningen geschiedden, de gewoonten en ook de programma's, door de Jezuïeten werden nagevolgd. In feite is zij de voornaamste instelling waaraan de Jezuïeten bepaalde doenwijzen ontleenden. Veel moeilijker is het aan te duiden, wat de Jezuïeten aan de Broeders van het Gemeene Leven te danken hebben. Naar het schijnt, bleef hun invloed eerder tot het Jezuïetenonderwijs in de Nederlanden en in Duitschland beperkt, waar de orde dikwijls hun scholen overnam. Met hun schitterende successen, waren zij, voor de Jezuïeten in die landen, vooral een prikkel en een voorbeeld. Daarbuiten zijn vele eigenaardigheden van die paedagogie slechts de weerklank der ideeën, oordeelen en procédé's, waarover iedereen het eens was in de zestiende eeuw. Enkele beroemde humanisten, die in hun werken deze strekkingen samenvatten en symboliseerden, werden aldus de leermeesters der Jezuïeten. Het waren vooral: Erasmus, Muret, Manuce, en Vivès. Tenslotte is in de pogingen van de eerste Jezuïeten duidelijk de bezielende leiding merkbaar van Quintilianus, den sympathieken opsteller van het gulden boek der paedagogie: de Institutiones OratoriaeGa naar voetnoot(11). Naast dit alles mag niet geminacht worden het deel van Ignatius' persoonlijke ervaring, uitgedrukt in den geest der orde, in het boekje der Geestelijke Oefeningen, en in het vierde deel der Constitu- | |
[pagina 287]
| |
ties. Die geest drukte zijn stempel zoowel op menig gering détail, als op de groote lijnen. Maar die paedagogie was vooral een synthese der collectieve ervaringen en proefnemingen, vóór het eerste verschijnen van de Ratio Studiorum in 1586 en in 1599. Het heeft geen zin aan elk element van het systeem één bepaalden oorsprong te willen toekennen, en nog minder te gaan verklaren, dat de paedagogie der Jezuïeten van één bepaalde instelling afkomstig is. De geschiedschrijvers, die ze als een kopie voorstelden van het Collège Sainte-Barbe te Parijs, of van het protestantsche gymnasium van Sturm te Straatsburg, konden hun stelling niet handhaven. Verscheidene invloeden werkten tegelijk in, zoodat het laatste woord steeds bleef aan de ervaring der paters, die het ééne als ongeschikt verwierpen, het andere overnamen, of aanpasten aan de omstandigheden en aan den nieuwen geest. Inderdaad, indien de oorspronkelijkheid der Jezuïetenpaedagogie niet ligt in het détail van hun systeem, vanwaar komt dan hun verbazend succes in die dagen? Hoe komt het dat ze nog heden, op het gebied der opvoedkunde, een eigenaardig prestige bezitten? Het lag vooral, meenen we, aan den nieuwen geest van het stelsel en aan zijn eenheid. | |
A. De nieuwe geestHun oorspronkelijkheid lag vooreerst in het feit, dat ze met een enthoesiasten wil om alle middelen te gebruiken voor de uitbreiding van het Rijk Gods, de jeugd in handen namen en haar die geestdrift mededeelden. Daartegenover stond het vooroordeel van hun tijd, die de opleiding der jeugd voor een der onaanzienlijkste 'bedrijven' hield. Wanneer vóór hen het onderwijs overgelaten werd aan mannen zonder aanzien, aan geldzuchtige paedagogen, wier naam alleen reeds misprijzen opwekte, werd door hen de opvoeder verheven tot een kunstenaar, het opvoedersambt tot een waardigheid, waarvoor de schoonste talenten niet te hoog stonden, waarvoor een zorgvuldige voorbereiding door gebed, zelfverloochening en studie noodzakelijk was. Voor hen had het onderwijs geen zin meer op zichzelf: het was verbonden met opvoeding en karaktervorming tot meerdere eere GodsGa naar voetnoot(12). Onze opvattingen zijn daaromtrent zoo gewijzigd dat wij het normaal vinden nieuwe ideologieën onmiddellijk op de jeugd beslag te zien leggen, hun beste krachten aan het jonge geslacht te zien wijden. Van zulk inzicht mogen de Jezuïeten de voorloopers genoemd worden, daar zij in de opvoeding een middel zagen om nieuwe tijden te scheppen. Met dezelfde stoutmoedigheid poogden zij het Middeleeuwsch ascetisme te redden en toch van hun tijd te zijn, de wereld vaarwel te zeggen en toch het beste ervan bruikbaar te maken voor God. Voor | |
[pagina 288]
| |
Ignatius en de zijnen waren de aardsche wetenschap, cultuur, welgemanierdheid en welsprekendheid geen te verafschuwen schepselen, maar evenmin een doel op zichzelf. Het waren middelen tot iets hoogers: de glorie van God. Indien het tot Hem teruggebracht werd, was het werk van den Schepper goed. Wat den mensch veredelt en vergroot, was een te begeeren goed, als het tot lof en eer van den Schepper strekte. Deze groote gedachte, dit stoute optimisme dat Ignatius bezielde, deed hem alles in het werk stellen om zijn zonen, die hij eerst en vooral als Godsmannen droomde, ook naar de natuur, in de mate van het mogelijke te voorzien van al wat de persoonlijkheid aan ontwikkeling en elegantie verwerven kon. Dezelfde geest deed zijn orde ontvankelijk staan voor het Humanisme, dat zij herscheppen wilde tot een christelijk Humanisme. Zooals Fulöp-Miller het uitdrukt: 'De Jezuïeten stelden zich niets minder tot taak dan het verkrijgen van een type van mensch, dat tegelijk modern en toch niet in strijd met de eischen der Kerk zou zijn, bij wien een harmonie zou bestaan tusschen het geloof in het dogma en den drang naar verstandelijke kennis, tusschen de door den godsdienst vereischte zedelijkheid en den wereldschen geest van den nieuwen tijd, tusschen den beeldenschat van de christelijke verbeeldingswereld en een door het Humanisme en Renaissance gewekten zin voor het esthetisch schoonheidsgenot'Ga naar voetnoot(13). Door de opvoeding der jeugd nu, zochten ze dit ideaal te verwezenlijken. Ze wilden diep-geloovige, maar toch moderne wereldburgers kweeken, christenen die zich beheerschen, als menschen tegelijk vollediger: 'humaniores'. Zij dweepten met de Ouden, maar zagen in hen 'praecones Christi', boodschappers van ChristusGa naar voetnoot(14). Hun leerlingen leerden zij belangstelling voor het nieuwe, maar niet vooraleer zij gewapend waren met een degelijken smaak en een vertrouwbaar oordeel, opdat ze zonder gevaar van overschatting van het eigentijdsche, de bekoring van den vooruitgang zouden ondergaan. | |
B. De eenheidMaar niet alleen door haar geest was de paedagogie der Jezuïeten in vele opzichten iets nieuws. Niet alleen was door hen de opvoeding verheven geworden tot een edele taak, was naast de geestescultuur het accent gelegd op karaktervorming en vroomheid, en trachtten zij de katholieke synthese, tusschen bovennatuurlijke en natuurlijke opvoeding, aan hun tijd aan te passen; ook door de eenheid van hun paedagogie onderscheidden zij zich. Eenheid brengen: het was de groote bekommernis, die de Jezuïeten der eerste eeuw leidde tot de redactie van de opeenvolgende proeven der Ratio. Zij waren bevreesd voor het gevaar, door den snellen aangroei van het aantal colleges en de onervarenheid van | |
[pagina 289]
| |
het begin, te vallen in een jammerlijken chaos, vaarvan de orde instinctief een diepen afschuw had. Daarom trachtten zij een standaardopvoeding te scheppen, die de controle van het hoogere bestuur zou vergemakkelijken. De resultaten dier inspanning om tot een definitief en ordelijk kader te komen, dat toch rekening hield met de mogelijkheid van aanpassing, is in de huidige paedagogie der Jezuïeten nog merkbaar. In hun onderricht verdedigen zij nog steeds het hardnekkigst de eenheid. Eén leeraar! Eén vak! Eén methode en geest! Ziedaar, zooniet de werkelijkheid, dan toch het te benaderen ideaal. Daar we niet wenschen dit kort bestek aan te knoopen bij de debatten, die deze drievuldige leuze heeft doen ontstaan, zullen we hier heel kort zijn. Eenheid bij de opvoeders! Vooreerst uitte deze bezorgdheid zich in de strakke hierarchie die de 'Ratio Studiorum' instelde onder de opvoeders. Van den Rector tot den titularis der laagste klas wordt de coördinatie der plichten klaar omschreven, met als centraal persoon den studieprefect, die het programma van iedere klas en het peil, door ieder leerling te bereiken, in laatste instantie vaststelt. Aan ieder titularis wordt dan opgedragen het jaarprogramma af te handelen, niet meer, noch minder, zoodat de leerling, volgens het voorzien plan in de handen van den opvolger kan overgegeven worden. Dit was in dien tijd een groote nieuwigheid. En indien deze algemeene organisatie het gemeengoed geworden is van alle middelbaar onderwijs, ook buiten de Jezuïetencolleges; het princiep van den eenheidsleeraar in elke klas, blijft nog één der Jezuïetische bijzonderheden, hoezeer het gevarieerd studieprogramma het hun ook moeilijk maakt. Eenheid van het vak! Unum une tempore! Herbart zag hierin het hoofdkenmerk der Jezuïetenpaedagogie. Hoe ver staan we van het oude humaniora-onderwijs, waar het latijn, toen de taal der eruditie en van den geleerden omgang, als koning heel het programma rond zich schaarde! De ontwikkeling van het middelbaar onderwijs is onverbiddellijk gegaan in den zin van het overladen meervakkig programma. Lang streden de Jezuïeten tegen alle indringing van nieuwe vakken op hun uurroosters. Misschien hadden ze ongelijk; maar niemand mag hun kwalijk nemen dat ze streden voor de nu zoo zeer betreurde eenvoud en eenheid van het programma. Is het niet dit ideaal, dat onze moderne paedagogen onder nieuwe namen, als: concentratie, belangstellingscentra, blijft aantrekken? Eenheid van methode en geest! Nog een ver ideaal, dat onze moderne didactiekers onrustig maakt! Zij bestond eenvoudig hierin, dat men het eens was over princiepen en doel van de opvoeding. Men zag er ook breed en diep. Het ging er niet eerst en vooral om, de jongeren bewust te maken dat ze behoorden tot dit of dat rijk; er was ook niets dat herinnert aan ons burgerlijk utilitarisme, dat slechts de onmiddellijke voorbereiding tot een bepaald beroep voor | |
[pagina 290]
| |
oogen heeftGa naar voetnoot(15). Men beoogde er, zoowel in de Fransche colleges als in de Italiaansche, zoowel in Duitschland als in Spanje, den volledigen mensch te vormen, al was het dan nog volgens het ideaal van dien tijd, den burger van het rijk der Schoonheid en der Orde. Onder de aanvallen van het 'realisme' verloor deze ideale opvoeding stilaan hare integriteit. Verdiende zij de kritiek die haar zoo dikwijls te beurt viel? Misschien wel, maar het is in alle geval een zegen voor onze moderne opvoedkunde, dat een groep mannen dit ideaal van onbaatzuchtige 'Bildung' steeds in eere en in de herinnering behield Tenslotte was het 'onderricht', voor de Jezuïeten van die dagen veel minder dan voor ons, onderscheiden van 'opvoeding'. Onderrichten was voor den leeraar der humaniora, niet geheugenstof geven, het was den smaak vormen, het was voorbeelden geven van fiere deugden, of de jongens in vuur en vlam zetten voor een held. De jonge latinist leerde oordeelen, meer dan nazeggen. Een persoonlijke meening leerde hij verdedigen en verantwoorden door soliede argumenten, en de scherpte van zijn geest oefenen op het ontwarren van schijnwaarheden. Ook de geheele karakteropvoeding der Jezuïeten kenmerkt zich door den drang om door overweging en ervaring soliede eenheidsprinciepen te vinden; voldoende reëel om in de pogingen van de verschillende opvoeders synthese en continuïteit aan te brengen; breed genoeg om rekening te houden met de evolutie der gebruiken, en de verscheidene temperamenten. Deze princiepen vonden de Jezuïeten in den geest hunner vorming, gansch doordrongen van de Geestelijke Oefeningen van Ignatius; een 'actieve methode' als er ooit een was! Zij steunden vooral op bovennatuurlijke karaktertraining. Wilsvorming was niet, zooals men het soms voorstelt, de zinlooze uitvoering van opgelegde onaangename praktijken, maar het opwekken van een beroepsideaal. Dit ideaal mocht niet in de lucht hangen; het moest in betrekking staan met de realiteit van het leven. Vandaar de groote nadruk, op de vervulling gelegd van de vele kleine plichten, die het dagelijksch leven uitmaken van den student. Dit ideaal mocht evenmin dor en abstract zijn. Door allerlei motieven, die tot de rede en het gevoel spraken, en ook wel eens tot het gezonde eigenbelang (de vrees is het begin van alle wijsheid!), zochten zij den greep op de persoonlijkheid te vergrooten. Daartoe werden alle gepaste middelen gebruikt: tooneel en feesten, poëzie en spel, wedijver en blaam. De oude schrijvers zelf, de schoonheid vooral, moesten helpen om de deugd aantrekkelijk te maken. Opvoeding tot discipline en zelfbeheersching speelde in deze paedagogie een groote rol. Adellijke jongens, evengoed als armen, moesten zich schikken, binnen de muren van het college, naar een levenswijze, toen veel soberder en harder dan nu. Hoe valsch de beschuldiging is dat de Jezuïeten de persoonlijkheid zouden onderdrukken, blijkt uit het feit, dat zij het moderne principe van het | |
[pagina 291]
| |
'selfgovernment' reeds in zekere mate toepasten; hun stelsel van pretoren en censoren associeerde de studenten toch aan het handhaven der orde! Dat het stilaan verdween, houdt misschien voor onze moderne novatoren wijze lessen in. | |
BesluitDeze paedagogie stond tijdens de vier verloopen eeuwen te veel in het licht, dan dat ze niet én enthoesiaste vrienden én hardnekkige vijanden zou kennen. Men verweet den Jezuïeten niet volksch te zijn, de moedertaal geminacht te hebben; zij kweekten oppervlakkigheid, zei men, en een wetenschappelijken geest hadden zij niet. Ze onttrokken het kind aan de familie en leerden overdragen. 'Zij kenden, beweert Compayré, slechts blinde gehoorzaamheid, welke alle vrijheid en alle spontaneïteit onderdrukt'Ga naar voetnoot(16). Maar anderzijds nam men hun kwalijk dat ze belang hechtten aan den wedijver en aan de ontspanning der leerlingen. Eerlijkheidshalve vermelden we, naast onze blijken van vereering, ook deze beschuldigingen; het is hier echter de plaats niet om ze te onderzoeken. Dat er stof was voor kritiek, hoe kón het anders; daar de intrinsieke wet van alle menschelijke instelling deze paedagogie onderhevig maakte aan gebreken en verstarring, en haar overleverde aan geboren verknoeiers, evengoed als aan eerste-klas opvoeders? Maar niemand, zelfs niet onder de strengste critici, heeft ontkend dat ze prachtige uitslagen heeft opgeleverd. Vier eeuwen geleden mocht men zeggen in de Nederlanden, dat elk college een bastion was tegen de ketterij. Zij waren het, die een belangrijk gedeelte van Duitschland voor het Katholicisme heroverden, en Oostenrijk bewaarden. Uit hen groeide de machtige missie-beweging, als het antwoord op Xaverius' oproep tot de studenten in Europa, en voornamelijk tot de Nederlanders. Zij waren het, die menig groot klassiek auteur van de Fransche en Spaansche Gouden Eeuwen opleidden. Kortom: zij waren een krachtig element in het nieuwe leven der Kerk, na het verwoestende tempeest. Wat later ging van hen de moedige strijd uit tegen het Jansenisme, door de godsvrucht tot het H. Hart en het menigvuldiger gebruik der HH. Sacramenten. Door hen ving de Compagnie den strijd aan tegen het scepticisme en de oppervlakkigheid der Verlichting. In de verledene eeuw waren zij het eerste voorwerp van den onrechtvaardigen aanval der saeculariseerende regeeringen. En nu, zullen zij de rol spelen, die deze tijd hun heeft toebedeeld? Een complex probleem! Ieder leeraar en regent stelt het voor zich zelf, en tracht het op te lossen in zijn morgenoverweging, geknield voor zijn Koning en Heer, Hem smeekend, Zijn wil te mogen kennen over hem, dien dag, voor de jonge zielen, wier heil hem werd toevertrouwd. |
|