Streven. Jaargang 9
(1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
[Nummer 4]Moderne problemen der geloofsopvoeding bij onze ontwikkelden
| |
[pagina 274]
| |
ook veel gemakkelijker. Zij wordt open, niet alleen voor de raadgevingen en wenken, maar, wat nog veel belangrijker is, voor de geheele religieuze persoonlijkheid van den opvoeder. 'Cor ad cor loquitur' was Newman's leuze. Alleen levende personen verwekken persoonlijk leven. Dit is ten minste de gewone normale weg, vooral op religieus gebied. De godsdienstige opvoeder die aldus de spontaneïteit van zijn leerling leidt en met zijn persoon bevrucht, moet een bizondere aandacht schenken aan de inwerking van den tijdgeest en de gevaren die daarmede verbonden zijn. Hij moet ze kennen en diep aanvoelen, de noodige tegenbeginselen doen gedijen en vooral den tijdgeest zelf bevruchtend doen inwerken, door de rechtmatige eischen die in iederen tijdgeest leven en die ook zijn meest extreme en gevaarlijke tendenzen bezielen, hun ware bevrediging te doen vinden, en door die levende kiemen en strevingen van den tijdgeest aan te spreken die, als zij geleid worden, kunnen opvoeren tot de doorbraak der godsdienstige waardebeleving doorheen de belemmerende moeilijkheden. Na vooropstelling van deze algemeene paedagogische instelling en methode kunnen wij nu in 't bizonder enkele ideeën en mogelijkheden voorstellen, die voor het opvoedingswerk misschien kunnen behulpzaam zijn. | |
I. De bezwering van het rationalismeHet komt er op aan in onze apologetische opleiding dit grondinzicht te laten meewerken dat door Newman zoo fijn ontleed en beschreven werd en nu een definitieve verovering van de hedendaagsche psychologie kan genoemd wordenGa naar voetnoot(8): de scheiding van de twee geestesverdiepingen, verstand en leven, is niet reëel. Bij elk standpunt en instemming van den geest is een zeker ingrijpen van de affectiviteit voorhanden, grooter naarmate het gaat om concrete dingen en dingen die waarde hebben voor het leven. Dit is volstrekt normaal en noodzakelijk. Het is reeds gegrond op den aard zelf van onze kennis die abstraheerend is, aspecten-veroverend en die deze aspecten selectionneert volgens een affectieve ingesteldheid. De kennis van de waarheid is niet een zaak van het koude voraussetzungslose | |
[pagina 275]
| |
tribunaal van het verstand, maar is mede afhankelijk van een zuivere, eerlijke, affectieve gesteltenis tegenover de waarheid: waarheidsliefde, nederigheid, bereidvaardigheid om zich aan de waarheid te onderwerpen wat het ook moge kosten, enz. Deze gesteltenis richt onzen blik op de waarheid, opent het oog voor de grondigste aspecten der werkelijkheid en voor hun ware hiërarchie. Deze inzichten kunnen ook voor de Apologetica zeer vruchtbaar gemaakt worden. De Apologetica is de redelijke verantwoording van de geloofsaanvaarding. Er wordt een onderscheid gemaakt tusschen de wetenschappelijke en de praktische apologetica: de eerste geeft een verantwoording, die deze normale gemeenschappelijke structuur van den geest aanspreekt waarin het menschelijk zoeken naar de waarheid zich verwezenlijkt; de tweede past deze verantwoording aan volgens plaats en tijd, volgens het geestelijk type, volgens den nood en de ontwikkeling van de verschillende groepen of personen. Het verschil tusschen beide kan echter alleen van accidenteelen aard zijn. Geen van beide kan een louter objectief en extrinsiek betoog zijn. De redelijke weg naar de waarheid is wezenlijk functie van den geheelen persoon. Daarom kan de wetenschappelijke apologetica, d.i. de uitwerking van den redelijken weg naar de geloofswaarheid in functie van de normale, algemeene structuur van den menschelijken geest, evenmin als de practische apologetica de ganschheid dier structuur ignoreeren. Er zijn ongetwijfeld veel stukken in het apologetisch argument die van objectief-historischen aard zijn, maar het globale argument is een niet heelemaal ontleedbare intellectueele gestalte, waarin zakelijke en principieele gronden, diepe vooropstellingen en simpele vaststellingen samengebundeld zijn; virtueele elementen wier gezamenlijke oriënteering, draagkracht en trefjuistheid alleen zichtbaar zijn voor een enkelvoudigen synthetischen blik van den geest: een blik die echter geen zaak is van louter verstandelijke scherpte, maar die wezenlijk geconditionneerd wordt door de normale juiste structuur dier geestelijke ganschheid waarvan de centrale en architectonische lijn van ethischen aard is. Beide verantwoordingen dus van de geloofsaanvaarding, zoowel de wetenschappelijke als de gedifferentieerde, moeten wezenlijk aangepast zijn bij een totale, algemeene of bizondere, ethische geestesstructuur. In | |
[pagina 276]
| |
het gemis aan een dergelijke bewuste aanpassing, zien wij in vele apologetische werken een rationalistischen invloed. Het betoog wordt er ontplooid als een reeks louter objectieve en extrinsieke ontledingen, alsof deze, om zekerheid te wekken, niet hoefden beschouwd te worden doorheen diepe presumpties en nooden van den menschelijken geest; alsof zij, om een definitieve waarde te erlangen, niet in hun samenloopende kracht moesten afgewogen worden op de fijne balans van den ethischen persoon. Dit is hetgene ons zoo vreemd aandoet in vele apologetische werken. Wij zouden een apologetica willen die de algemeene psychologisch-ethische ontwikkelingslijn van den menschelijken geest volgt van af zijn eerste aanvoeling van en nood aan het transcendente; die de groeiende opheldering en verwerkelijking van dit transcendente in den getrouwen, devoot-zoekenden geest beschrijft, in dit proces dan zijn argumenten inschakelt en telkens de diepe presumpties, die oprijzen uit wat voorafgaat, laat meegelden voor wat volgt; die zich aldus uitbouwt als één vooruitschrijdend en zich verder uitstrekkend argument wiens veroverende synthetische evidentie door den geest, wanneer hij maar voor die evidentie openstaat, in een ondeelbare intuitie van het begin tot het einde wordt vastgehouden. Heel het oeuvre van Kardinaal Newman bestaat uit stukken en proefschetsen van zulk een apologetica. Met de resultaten van de hedendaagsche spiritualistische ganschheids-psychologie zouden die pogingen verder kunnen uitgewerkt en bevrucht worden. De strijd tegen het rationalisme werd ook zeer bevorderd door een aanpassing van de hoogere, universitaire vorming. De moeilijkheden die de studeerenden in de wetenschap vinden tegen het geloof komen meestal uit een gemis aan dien hoogeren wijsgeerigen geest, die volgens Newman's Idea of a University het hoofddoel en het middenpunt moest zijn der universitaire vorming. Deze wijsgeerige vorming, die bestaat in een kritisch overzicht van de draagwijdte en de grenzen der heerschende wetenschappelijke methoden en in een afbakening der verschillende denkgebieden, zou vele botsingen tusschen wetenschap en geloof in hun oorzaak zelf verhinderen, en van dien kant de vrije ontplooiing van het geloofsleven waarborgen. De scherpe klacht van Prof. Buytendijk over de 'infantiliseering van het hooger onderwijs' heeft helaas maar al te veel grond. | |
[pagina 277]
| |
II. De leiding van den belevingswilWij mogen het als een geluk beschouwen dat de geest van onzen tijd zoo sterk gericht is op de beleving. Die belevingswil kan ons helpen in de bestrijding van het rationalisme en van die klein-burgerlijke godsdienstigheid die buiten het leven blijft en zich beperkt tot een klein getal ideeën en praktijken waarvan geen levensomvormenden invloed uitgaat. Maar die wil moet geleid worden. Wij moeten de overtuiging van af het begin aankweeken dat hoogere beleving geen zaak is van onmiddellijke natuurlijke spontaanheid maar het werk van de genade, en van die edelmoedige krachtdadige voorbereiding op de genade die de christelijke ascese uitmaakt. De hoogere religieuze beleving wordt niet aan huis besteld. Zij moet verdiend en veroverd worden. Zij veronderstelt een opene ziel die in eerbied en nederigheid zoekt en verlangt naar enkele genadevolle stralen van het diepere mysterie der werkelijkheid. Aan dien belevingswil zou dan verder het godsdienstig leven moeten aangepast worden. De veelzijdige levenswaarde van het katholicisme moet in het godsdienstig onderwijs op den voorgrond gebracht worden en aangepaste religieuze levensvormen dienen onze intellectueelen aangeboden. Dit is mogelijk. Immers indien het rationalisme het gevoel voor de heerlijke taal der symbolen ondermijnd heeft, zoo staat de nieuwe geest er weer voor open en het is duidelijk dat dit kan leiden naar een hernieuwing van het kerkelijk leven. De H. Kerk is toch niets anders dan de verwezenlijking van het onzichtbaar levensmysterie van Jezus Christus in een zichtbare hierarchische maatschappij waarin de goddelijke genade doorheen zichtbare sacramenten naar de leden vloeit. Zij is de verlenging van Christus op aarde en de voortzetting van het mysterie der menschwording: verschijning van den onzichtbaren God en mededeeling van Zijn onzichtbaar leven in een zichtbare gestalte. Zij is dus één groote sacramenteele werkelijkheid. Al haar zichtbare trekken wijzen boven zich heen naar ongeziene weldaden van God. In die werkelijkheid moeten onze menschen weer binnengevoerd worden door een diep sacramenteel leven en door een innige begrijpende deelname aan de kerkelijke liturgie. Wat een schat van mannelijke religieuze geloofsbeleving in de liturgie kan gevonden worden door den modernen mensch, wordt op aan- | |
[pagina 278]
| |
grijpende wijze uitgesproken in het onlangs verschenen eerste deel van P. van der Meer de Wacheren's Menschen en God. Dit veronderstelt natuurlijk ook dat er een wijding uitgaat van de priesterlijke ambtsvervulling en dat de priesters allereerst verschijnen als menschen, die in de uitoefening der symbolische handelingen aangegrepen worden door het onzichtbaar goddelijk geheim. Ten laatste: levende godsdienstigheid wil vruchtbaar worden en gedragen door uiterlijke actie. Daarom dient een aangepaste katholieke actie voor de intellectueelen met groote blijdschap begroet en bevorderd. | |
III. De kanaliseering van het naturalismeHet hedendaagsche naturalisme is niet zoozeer anti-godsdienstig als wel anti-christelijk. Het is een geweldig, overspannen protest van de spontaneïteit en den levenswil tegen een verouderde en verstarde beschaving waarbij ook het katholicisme gerekend wordt. Die drang kan geleid, gezuiverd, gekanaliseerd worden. Zijn rechtmatige eischen moeten wij erkennen, daaraan voldoen. De ware spiritueele aard van den menschelijken levensdrang, die boven zijn lichamelijk-organischen onderbouw uitstijgt, moet sterk aangetoond. Langs heerlijke wegen die in de christelijke traditie leven: het 'irrequietum der liefde' van den H. Augustinus en het desiderium naturale van den H. Thomas, kan verder aangetoond worden dat de natuurlijke levensdrang, in zijn hoogste voleinding boven zich heen, verlangt naar het bovennatuurlijke leven. De diepe vooroordeelen tegen het christendom die in feite leven in het naturalisme, moeten in de kiem weggeruimd worden bij onze jeugd. Pater Callewaert heeft in zijn boven aangehaald artikel het proces van vele dezer vooroordeelen opgemaakt. Laten wij alleen nog opmerken dat verschillende leerstukken uit de traditioneele philosophie en theologie nu scherper dan ooit, naar voren dienen gebracht: de juiste concrete zin van de erfzonde (tegen het Lutheranisme), de juiste verhoudingen tusschen natuur en bovennatuur, de dubbelzinnigheid van het woord 'natuur' dat den drang der blinde instincten maar ook den redelijken aanleg van den mensch kan beteekenen, en tenslotte de ware beteekenis der katholieke deugden: niet zooals | |
[pagina 279]
| |
ze beschreven worden in een analytische opsomming, maar zooals ze in onderlingen samenhang de levende harmonische ontplooiing en vervolmaking vormen van den ethisch-geloovigen persoon. Dit alles zou concrete gestalte kunnen krijgen in een reeks figuren: heiligen voor onzen tijd, als Bernardus, Franciscus, Philippus Nerius, Elisabeth van Hongarije enz., waarin de natuurlijke genialiteit, de buitengewone kracht van den levensdrang zich zoo heerlijk en harmonisch ontvouwen in het christelijk karakter en zich zoo ongedwongen vereenigen met het aureool der meest bovennatuurlijke heiligheid. Tegen de opwerping dat de spanning op het hiernamaals den katholiek van de kultureele ontplooiing en opgang van het menschelijk leven afkeert, moeten wij een katholieke kultuurtheologie opstellen: Het katholicisme is wezenlijk op het hiernamaals gericht. Daarom gaat de katholiek in de aardsche kultuur niet op met het fanatisme van den heiden die alles op het aardsche inzet. Maar het katholicisme bevordert de kultuur: de natuurlijke kennis en de natuurlijke deugden zijn de normale onderbouw er van en het vindt in de fijne kultuur een natuurlijken bondgenoot. Het katholicisme is transcendent tegenover de kultuur. Het wil en kan niet beschouwd worden als een der vele kultuurwaarden naast de andere en er mee verbonden, zoodat het bloeit en vergaat met den kringloop der kultuur. In dien zin dan huldigt het katholicisme een zekere kultuur-onverschilligheid: de katholiek kan opgaan in de kultuur zonder er zich in te verliezen. Hij kan zijn krachten er op stellen zonder het definitieve lot der menschheid van haar verwezenlijking afhankelijk te maken. Het katholicisme kan niet deelen in de fatale tragiek der kultuur. Het heeft de tragiek in zich overwonnen. Het loochent de eindconclusie van Jaspers: dat de grootheid van de menschelijke existentie ligt in haar heroïsche mislukking. Tenslotte moeten wij ook den religieuzen drang, die in het naturalisme leeft, benuttigen. Deze zoekt naar ersatz-godsdiensten. Daarom moet de apologetica aantoonen dat de algemeene, natuurlijk-religieuze ervaring naar den drempel der openbaring leidt en dat de religieuze aanleg der menschheid een zuivere verwezenlijking en de mooiste voleinding vindt in het katholicisme. Uitgaande van de moderne godsdienstphilosophie, | |
[pagina 280]
| |
die in den religieuzen aanleg een wezenlijk aspect en de hoogste functie van het menschelijke erkent, kan de apologetica, in aansluiting met de godsdienstgeschiedenis, de relatieve transcendentie van het katholicisme aantoonen en ook die anticipeering van het christendom benuttigen, gelijk ze in vele instellingen en gebruiken der natuurgodsdiensten leeft: wat reeds de breede godsdienstphilosophie der oude christelijke theologenschool van Alexandrië erkende. De verhouding tusschen het christendom en de andere godsdiensten moet een der centrale problemen worden der Apologetica.Ga naar voetnoot(9) |
|